direct naar inhoud van Artikel 8 Bedrijventerrein
Plan: Doarpen
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0058.BPDRP2009-OH01

Artikel 8 Bedrijventerrein

 

8. 1.       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijventerrein’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    gebouwen ten behoeve van:

1.    bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 2”;

2.    bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1, 2 en 3.1, ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 3.1”;

3.    bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2, ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 3.2”;

4.    een zalencentrum, ter plaatse van de aanduiding “cultuur en ontspanning”;

met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen en vuurwerkbedrijven;

5.    productiegebonden detailhandel;

6.    bedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning“ of “specifieke vorm van wonen - bedrijfswoningen”;

b.    aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning;

c.    verkooppunt van motorbrandstoffen exclusief LPG, ter plaatse van de aanduiding “verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg”;

met de daarbijbehorende:

d.    wegen en paden;

e.    parkeervoorzieningen;

f.     groenvoorzieningen;

g.    waterlopen;

h.    tuinen, erven en terreinen;

i.      nutsvoorzieningen;

j.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

8. 2.       Bouwregels

8. 2. 1. Voor het bouwen van de artikel 8 lid 8. 1 sub a genoemde gebouwen gelden de volgende regels:

a.    een gebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd;

b.    bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd, ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning” dan wel de aanduiding “specifieke vorm van wonen - bedrijfswoningen”;

c.    ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoningen” mogen uitsluitend bedrijfswoningen worden gebouwd;

d.    per bedrijf mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd;

e.    het bebouwingspercentage van een binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van een bouwperceel mag ten hoogste 70% bedragen;

f.     ter plaatse van de aanduiding “minimum afstand tot de weg (m)“ dient de afstand van een bedrijfsgebouw tot de naar de weg gekeerde perceelgrens ten minste de in de aanduiding aangegeven minimale afstand te bedragen;

g.    de afstand van een bedrijfswoning tot de naar de weg gekeerde perceelgrens dient ten minste 5,00 m te bedragen;

h.    de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 5,00 m te bedragen;

i.      indien een bedrijfswoning uitpandig wordt gebouwd, gelden de volgende maatvoeringseisen:

1.    de goothoogte van een bedrijfswoning mag ten hoogste 3,50 m bedragen;

2.    de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag ten hoogste 9,00 m bedragen;

3.    de oppervlakte van een bedrijfswoning mag ten hoogste 150 m² bedragen;

j.      indien in het bouwvlak de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” is aangegeven, mag de bouwhoogte van een gebouw, niet bedoeld uitpandige bedrijfswoningen, ten hoogste de in de aanduiding aangegeven bouwhoogte bedragen;

k.    indien in het bouwvlak de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” is aangegeven, mag de goot- en bouwhoogte van een gebouw, niet bedoeld uitpandige bedrijfswoningen, ten hoogste de in de aanduiding aangegeven goot- en bouwhoogte bedragen.

8. 2. 2. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

a.    de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen dienen ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan te worden gebouwd, tenzij de afstand van een bestaande aan- of uitbouw, een bestaand bijgebouw of een bestaande overkapping minder bedraagt dan wel vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning is gebouwd, in welk geval voor de bestaande aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen de bestaande situering geldt;

b.    de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens dan wel in de zijdelingse perceelgrens te worden gebouwd;

c.    de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per hoofdgebouw mag ten hoogste 75 m² bedragen, met dien verstande dat:

1.    de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 50 m² mag bedragen;

2.    indien de bestaande oppervlakte meer bedraagt, de bestaande oppervlakte geldt;

d.    de goothoogte van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping mag  ten hoogste 3,30 m bedragen;

e.    de bouwhoogte van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping mag niet meer bedragen dan:

1.    6,50 m, indien in de zijdelingse perceelgrens wordt gebouwd; en

2.    de bouwhoogte van een punt in een denkbeeldige lijn van 45°, getrokken vanuit een punt op 3,30 m bouwhoogte op de zijdelingse perceelgrens, met dien verstande dat geen deel van de kap zich buiten deze denkbeeldige lijn mag bevinden;

met dien verstande dat de bouwhoogte van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping ten minste 1,00 m lager is dan de bedrijfswoning.

8. 2. 3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.    de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het (hoofd)gebouw dat het dichtst aan de weg gesitueerd is en het verlengde daarvan, ten hoogste 2,00 mag bedragen;

b.    de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 5,00 m bedragen;

c.    in afwijking van het bepaalde onder b mag, ter plaatse van de aanduiding “windturbine“, een windturbine worden geplaatst met een bouwhoogte die ten hoogste de aangeven (tip)bouwhoogte bedraagt.

8. 3.       Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a.    een goede woonsituatie;

b.    de milieusituatie;

c.    de verkeersveiligheid;

d.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

8. 4.       Ontheffing van de bouwregels

8. 4. 1. Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

a.    het bepaalde in artikel 8 lid 8. 2. 1 sub b en toestaan dat, indien de gronden niet zijn voorzien van de aanduiding “bedrijfswoning” of “specifieke vorm van wonen - bedrijfswoningen”, per bedrijf één bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd, mits:

1.    deze ontheffing uitsluitend wordt toegepast als in relatie met de bedrijfsvoering de noodzaak is aangetoond;

2.    de bouwregels van artikel 8 lid 8. 2. 1 sub e, g, h, i, j en/of k en artikel 8 lid 8. 2. 2 van overeenkomstige toepassing zijn;

3.    de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, dan wel een vastgestelde hogere grenswaarde;

4.    de mogelijke toename van woningen in overeenstemming is met het provinciale richtgetal voor woningen dat voor de gemeente Dongeradeel geldt. In het geval dat de woningbouwaantallen worden overschreden, kunnen Burgemeester en Wethouders besluiten hieraan medewerking te verlenen, mits de provincie hiermee instemt;

b.    het bepaalde in artikel 8 lid 8. 2. 1 sub a en/of f en toestaan dat de afstand van een bedrijfsgebouw tot de naar de weg gekeerde perceelgrens wordt verkleind tot ten minste 5,00 m;

c.    het bepaalde in artikel 8 lid  8. 2. 1 sub i en toestaan dat de goot- en/of bouwhoogte van uitpandige bedrijfswoningen wordt vergroot tot respectievelijk ten hoogste 6,00 m en 10,00 m;

d.    het bepaalde in artikel 8 lid 8. 2. 2 sub a en toestaan dat een aan- of uitbouw of bijgebouw minder dan 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan wordt gebouwd.

8. 4. 2. De in artikel 8 lid 8. 4. 1 genoemde ontheffingen kunnen uitsluitend worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

a.    het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de woonsituatie;

c.    de milieusituatie;

d.    de verkeersveiligheid;

e.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

8. 5.       Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

a.    het gebruik van bedrijfsgebouwen en bijgebouwen voor bewoning;

b.    het gebruik van de bouwpercelen voor bedrijfsdoeleinden, anders dan in combinatie met de woonfunctie, ter plaatse van de bouwpercelen voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - bedrijfswoningen”;

c.    het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, tenzij het betreft:

1.    productiegebonden detailhandel;

2.    detailhandel in motorbrandstoffen, ter plaatse van de aanduiding “verkooppunt van motorbrandstoffen zonder lpg”;

d.    het gebruik van gronden ten behoeve van opslag, voorzover het geen zij- en/of achtererf betreft.


8. 6.       Ontheffing van de gebruiksregels

8. 6. 1. Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

a.    het bepaalde in artikel 8 lid 8. 1 sub a onder 1 en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2;

b.    het bepaalde in artikel 8 lid 8. 1 sub a onder 2 en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1, 2 en 3.1;

c.    het bepaalde in artikel 8 lid 8. 1 sub a onder 3 en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2.

8. 6. 2. De in artikel 8 lid 8. 6. 1 genoemde ontheffingen kunnen uitsluitend worden verleend, indien:

a.    het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd of bedrijven die wel zijn genoemd in bijlage 1 onder een hogere categorie dan respectievelijk 2, 3.1 en 3.2, maar in een individueel geval een lagere milieubelasting hebben;

b.    het geen geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven betreft;

c.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

1.    de woonsituatie;

2.    de milieusituatie;

3.    de verkeersveiligheid;

4.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.