direct naar inhoud van Artikel 3: Agrarisch
Plan: Bûtengebiet Dongeradeel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0058.BPBG2012-VA01

Artikel 3: Agrarisch

3.1. Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het agrarisch grondgebruik;
  • b. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met uitsluitend een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf”;
  • c. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf”;
  • d. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in combinatie met een ondergeschikte niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf met ondergeschikte intensieve tak”;
  • e. de uitoefening van een agrarisch bedrijf in de vorm van een kwekerijbedrijf, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel kwekerijbedrijf";
  • f. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in combinatie met een zorgboerderij, ter plaatse van de aanduiding "zorgboerderij", een manege, ter plaatse van de aanduiding "manege", een verkooppunt voor de verkoop en ambachtelijke bewerking en verwerking van eigen en streekeigen producten, ter plaatse van de aanduiding "detailhandel" of een boomkwekerij met containerteelt, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - boomkwekerij en containerteelt";
  • g. het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van een bouwperceel;
  • h. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het open landschap;
  • i. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van kleine natuur- en landschapselementen;
  • j. een bunker, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van waarde - cultuurhistorie", mede bestemd voor het behoud en het herstel van de cultuurhistorische waarden van de bunker;
  • k. een jachthaven, ter plaatse van de aanduiding "jachthaven";
  • l. een gebouw in de vorm van een vogelkijkhut, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van natuur - vogelkijkhut";
  • m. een gebouw ten behoeve van opslag voor windturbines, ter plaatse van de aanduiding "opslag";
  • n. een parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein";
  • o. mestopslag, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - mestopslag";
  • p. een recreatiewoning in het voorhuis van een boerderijpand, ter plaatse van de aanduiding "recreatiewoning";
  • q. een antennemast, ter plaatse van de aanduiding "antennemast";
  • r. een paardrijbak met de daarbijbehorende bouwwerken, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - paardrijbak";
  • s. een molen, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - molen";
  • t. een klein kampeerterrein ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - klein kamperen";
  • u. een ijsbaan, ter plaatse van de aanduiding "ijsbaan";
  • v. een kleinschalige dierenfokkerij, met uitzondering van het fokken en houden van honden, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - kleinschalige fokkerij";
  • w. een mestsilo, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - mestsilo";

met daaraan ondergeschikt:

  • x. doeleinden van natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer;
  • y. nutsvoorzieningen;
  • z. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • aa. wegen en paden;
  • ab. water;

met de daarbijbehorende:

  • ac. bedrijfsgebouwen en overkappingen;
  • ad. bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, alsmede met ruimte voor logies met ontbijt, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - logies met ontbijt";
  • ae. torensilo's;
  • af. ondersteunende kassen;
  • ag. veldschuren, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - veldschuur”;
  • ah. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen;
  • ai. een mestvergistingsinstallatie, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - mestvergister";
  • aj. tuinen, erven en terreinen;
  • ak. tijdelijke overkappingen ten behoeve van fruitteelt, ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - tijdelijk overkappingen ten behoeve van fruit";
  • al. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder steigers ten behoeve van de jachthaven, ter plaatse van de aanduiding "jachthaven".
3.2. Bouwregels

Deze bouwregels zijn eveneens van toepassing voor functies die na afwijken van de gebruiksregels aan de bestemming zijn toegevoegd.

3.2.1. Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van de in lid 3.1. onder ac t/m ag genoemde gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. er zullen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van agrarische bedrijven met de daarbijbehorende bedrijfswoningen worden gebouwd;
  • b. de gebouwen en overkappingen, met uitzondering van veldschuren, zullen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, ter plaatse van een bouwperceel;
  • c. binnen een bouwvlak mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van het ter plaatse gevestigde agrarisch bedrijf worden gebouwd;
  • d. de gezamenlijke staloppervlakte ten behoeve van een ondergeschikte niet-grondgebonden intensieve tak, zal ten hoogste de bestaande aangegeven staloppervlakte bedragen, ter plaatse van de aanduidingen “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf met ondergeschikte intensieve tak” en "maximum oppervlakte (m²)";
  • e. het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één per bouwvlak bedragen, tenzij het gronden betreft ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - tweede bedrijfswoning” of “bedrijfswoning uitgesloten”, in welk geval respectievelijk het aantal bedrijfswoningen ten hoogste twee per bouwvlak zal bedragen dan wel geen bedrijfswoning is toegestaan;
  • f. de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg zal ten minste de bestaande afstand bedragen;
  • g. de bedrijfsgebouwen en overkappingen zullen ten minste 3,00 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welke geval de afstand ten minste de in het verleden toegelaten bestaande afstand bedraagt;
  • h. de maatvoering van een gebouw of een overkapping zal voorts voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:

Functie van een gebouw   Maximale
oppervlakte  
Goothoogte in m.   Dakhelling in °   Bouwhoogte in m.  
  per
gebouw  
gezamenlijk   max.   min.   max.   max.  
Bedrijfsge-
bouw of overkapping  
1.000 m²#   1.500 m²#   6,50+   20   60   15,00+  
Bedrijfswoning   150 m²*   -   4,50   30   60   10,00  
Ondersteunende kassen   bestaand   -   -   -   -   bestaand  
Veldschuur   bestaand   -   3,00   20   60   -  
Vogelobservatiehut (3.1. onder l)   25 m²   -   -   -     3,50  
Gebouw ten behoeve van opslag (3.1. onder n)   bestaand   -   -   -   -   bestaand  

+ in geval er sprake is van bedrijfsgebouwen ten behoeve van het houden van vee zal de goot- en bouwhoogte ten hoogste 5,00 m en 11.00 m bedragen

# tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte zal bedragen

# tenzij ter plaatse van de aanduiding "maximum oppervlakte (m²)", in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de op de verbeelding weergegeven oppervlakte zal bedragen

* tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de oppervlakte van een bedrijfswoning ten hoogste de bestaande oppervlakte zal bedragen

3.2.2. Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van de in lid 3.1. onder ah genoemde aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen dienen ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan te worden gebouwd, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt of een bestaande aan- of uitbouw, een bestaand bijgebouw of een bestaande overkapping vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) is gebouwd, in welk geval de in het verleden toegelaten bestaande situering geldt;
  • b. de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens dan wel in de zijdelingse perceelgrens te worden gebouwd, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welke geval de afstand ten minste de bestaande afstand bedraagt;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per bedrijfswoning mag ten hoogste 100 m² bedragen;
  • d. de goothoogte van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping mag ten hoogste 3,30 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 6,50 m, indien in de zijdelingse perceelgrens wordt gebouwd;
    • 2. de hoogte van een punt in een denkbeeldige lijn van 45°, getrokken vanuit een punt op 3,30 hoogte op de zijdelingse perceelgrens;

met dien verstande dat de bouwhoogte van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping ten minste 1,00 m lager is dan de bedrijfswoning.

3.2.3. Bouwwerken ten behoeve van een mestvergistingsinstallatie

Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van een mestvergistingsinstallatie (daaronder mede verstaan de hiervoor benodigde bouwwerken ten behoeve van de opslag van mest, cosubstraten of digistaat) gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken ten behoeve van een mestvergistingsinstallatie zullen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - mestvergister";
  • b. de oppervlakte en de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van een mestvergistingsinstallatie zal ten hoogste de bestaande oppervlakte en bouwhoogte bedragen.
3.2.4. Bunker

Voor het bouwen van een bunker gelden de volgende regels:

  • a. een bunker is gebouwd ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van waarde - cultuurhistorie";
  • b. de afmetingen en het uiterlijk van de bunker zullen niet worden gewijzigd.
3.2.5. Paardrijbakken

Voor het bouwen van paardrijbakken gelden de volgende regels:

  • a. paardrijbakken zullen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, ter plaatse van een bouwperceel, tenzij ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - paardrijbak";
  • b. de afstand van een paardrijbak tot een woonbestemmingsgrens zal ten minste 50 m bedragen;
  • c. lichtmasten ten behoeve van de verlichting van paardrijbakken zijn niet toegestaan;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 2,00 m bedragen.
3.2.6. Molen

Voor het bouwen van een molen gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - molen" mag uitsluitend een molen worden gebouwd;
  • b. de maximale bouwhoogte van een molen mag ten hoogste de bestaande bouwhoogte bedragen.
3.2.7. Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. torensilo's zullen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak tot een bouwhoogte van ten hoogste 10,00 m;
  • b. sleufsilo's, platen en bassins ten behoeve van de opslag van kuil, voer, compost, mest en daaraan gelijk te stellen producten, zullen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak tot een bouwhoogte van ten hoogste 2,50 m, met uitzondering van bestaande platen ten dienste van opslagdoeleinden en mestopslag, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - mestopslag";
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning(en) en/of bedrijfsgebouwen binnen de bouwvlakken ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
  • d. de bouwhoogte van reclamemasten zal ten hoogste 6,00 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van vlaggenmasten zal ten hoogste 8,00 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van vrijstaande reclameobjecten, geen reclamemasten of vlaggenmasten zijnde, zal ten hoogste 2,00 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zal binnen het bouwvlak ten hoogste 10,00 m bedragen;
  • h. er zullen, behoudens ter plaatse van de gebiedsaanduiding "windturbine", geen windturbines en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken worden gebouwd;
  • i. een antennemast zal uitsluitend worden gebouwd, ter plaatse van de aanduiding "antennemast";
  • j. de bouwhoogte van een antennemast zal ten hoogste 25,00 m bedragen;
  • k. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal buiten het bouwvlak ten hoogste 2,00 m bedragen.
3.3. Afwijken van de bouwregels
3.3.1. Mestvergistingsinstallatie

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.3 onder a en b en toestaan dat bouwwerken ten behoeve van een mestvergistingsinstallatie bij een agrarisch bedrijf worden toegestaan of de bestaande oppervlakte en/of bouwhoogte van bouwwerken worden vergroot, mits:

  • a. deze afwijking uitsluitend wordt verleend ten behoeve van mestvergisting en de verhandeling van de daarbij vrijkomende energie als ondergeschikte tak bij een agrarisch bedrijf;
  • b. de bouwwerken worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken ten behoeve van een mestvergistingsinstallatie ten hoogste 1500 m² zal bedragen, exclusief de oppervlakte van bouwwerken ten behoeve van de opslag van mest, cosubstraten of digistaat;
  • d. de bouwhoogte van platen en bassins voor mestopslag ten behoeve van een mestvergistingsinstallatie ten hoogste 2,50 m zal bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken ten behoeve van een mestvergistingsinstallatie ten hoogste 15,00 m zal bedragen;
  • f. er ten behoeve van een zorgvuldige inpassing, een inpassingsplan wordt opgesteld overeenkomstig de richtlijnen opgenomen in Bijlage 4.
  • g. tevens de in 3.5.1 genoemde vergunning wordt verleend.
3.3.2. Bedrijfswoning buiten bouwvlak

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder b en toestaan dat een bedrijfswoning gedeeltelijk buiten een bouwvlak wordt gebouwd, mits:

  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de cultuurhistorische en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.3. Bestaande niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder d in die zin dat de gezamenlijke staloppervlakte ten behoeve van een bestaande niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering als ondergeschikte intensieve tak, wordt vergroot tot ten hoogste 2.500 m², mits:

  • a. deze omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend op gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf met ondergeschikte intensieve tak”;
  • b. de noodzaak tot vergroting voortvloeit uit het realiseren van een volwaardige neventak dan wel uit gewijzigde wet- en regelgeving;
  • c. er ten behoeve van een zorgvuldige inpassing, een inpassingsplan wordt opgesteld overeenkomstig de richtlijnen opgenomen in Bijlage 4;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.4. Afstand bedrijfswoning tot de weg

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder f in die zin dat de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg wordt verkleind, mits:

  • a. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere waarde;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.5. Oppervlakte bedrijfsgebouwen en overkappingen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder h in die zin dat:

  • een bedrijfsgebouw of een overkapping wordt gebouwd met een oppervlakte groter dan 1.000 m², of
  • dat bedrijfsgebouwen en overkappingen worden gebouwd met een gezamenlijke oppervlakte groter dan 1.500 m², of
  • dat bedrijfsgebouwen en overkappingen worden gebouwd met een gezamenlijke oppervlakte groter dan de ter plaatse van de aanduiding "maximum oppervlakte (m²)" weergegeven oppervlakte,

mits:

  • a. er ten behoeve van een zorgvuldige inpassing, een inpassingsplan wordt opgesteld overeenkomstig de richtlijnen opgenomen in Bijlage 4;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.6. Ondersteunende kassen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1. onder h in die zin dat bestaande ondersteunende kassen bij agrarische bedrijven worden vergroot, dan wel dat er nieuwe ondersteunende kassen bij agrarische bedrijven worden gebouwd, al dan niet ten behoeve van glastuinbouwactiviteiten, mits:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de kassen per bouwvlak ten hoogste 1.500 m² zal bedragen;
  • b. de bouwhoogte van de kassen ten hoogste 7,00 m zal bedragen;
  • c. er ten behoeve van een zorgvuldige inpassing, een inpassingsplan wordt opgesteld overeenkomstig de richtlijnen opgenomen in Bijlage 4;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.7. Afwijkende bouwvormen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder h in die zin dat bedrijfsgebouwen worden gebouwd in de vorm van boogstallen, serrestallen of naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsgebouwen, mits:

  • a. er ten behoeve van een zorgvuldige inpassing, een inpassingsplan wordt opgesteld overeenkomstig de richtlijnen opgenomen in Bijlage 4;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.8. Goot- en bouwhoogte bedrijfsgebouwen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder h in die zin dat de goot- en/of bouwhoogte wordt vergroot tot ten hoogste 6,50 m en/of 15,00 m, indien er sprake is van bedrijfsgebouwen ten behoeve van het houden van vee, mits:

  • a. deze afwijking niet wordt toegepast ten behoeve van de bouw van een gestapelde stal voor het houden van vee;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.9. Paardrijbakken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.5 onder a in die zin dat paardrijbakken buiten bouwvlakken worden toegestaan, mits:

  • a. deze afwijking uitsluitend wordt toegestaan ten behoeve van paardrijbakken buiten en aansluitend op bestemmingsvlakken waarbinnen het wonen is toegestaan;
  • b. tevens de in lid 3.5.6 bedoelde omgevingsvergunning is verleend;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 2,00 m bedragen.
3.3.10. Mestsilo's, -bassins en platen buiten het bouwvlak

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.7. onder a en b in die zin dat mestsilo's, -bassins, -zakken en platen buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:

  • a. de mestsilo, het mestbassin, de mestzak of de plaat direct aansluitend aan het bouwperceel wordt gesitueerd;
  • b. de oppervlakte van een mestsilo, een mestbassin, een mestzak of een plaat, inclusief de al dan niet aanwezige opstaande randen, ten hoogste 250 m² zal bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een mestsilo ten hoogste 4,00 m zal bedragen;
  • d. de bouwhoogte van de opstaande randen van een mestbassin of een plaat en de hoogte van een mestzak ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van het bouwvlak en de voor de opslag gebruikte ruimte buiten het bouwvlak ten hoogste 3,00 hectare zal bedragen;
  • f. er ten behoeve van een zorgvuldige inpassing, een inpassingsplan wordt opgesteld overeenkomstig de richtlijnen opgenomen in Bijlage 4;
  • g. tevens de in lid 3.5.3. genoemde omgevingsvergunning is verleend;
  • h. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.11. Opslag mest buiten bouwvlak in mestzakken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.7. onder b in die zin dat mest in de vorm van een mestzak, mestbassin of een naar de aard daarmee gelijk te stellen mestopslag ten behoeve van een akkerbouwbedrijf buiten het bouwvlak wordt opgeslagen, mits:

  • tevens de in lid 3.5.4 bedoelde vergunning is verleend.
3.4. Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de plaatsing van een mestvergistingsinstallatie of een daarmee gelijk te stellen bouwwerk, tenzij ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - mestvergister" of gebruik dat na afwijking is toegestaan;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid en detailhandel, alsmede als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij een gebruik dat na afwijking is toegestaan of anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  • c. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten buiten het bouwvlak, tenzij ter plaatse van een specifieke aanduiding, gebruik dat na afwijking is toegestaan, en met uitzondering van tijdelijke opslag van akkerbouwproducten, alsmede tijdelijke opslag van mest, onder voorwaarde dat de mestopslag niet langer dan zes maanden duurt en de mestopslag niet gedurende twee opeenvolgende jaren op dezelfde locatie plaats heeft;
  • d. het opslaan van agrarische producten binnen het bouwperceel voor zover het gronden betreft die gelegen zijn voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van een bedrijfswoning, of, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, het dichtst bij de weg gelegen bedrijfsgebouw;
  • e. de stalling en opslag van niet-agrarische producten, zoals auto's, caravans en boten, tenzij een gebruik dat na afwijking is toegestaan, uitgezonderd de voor de agrarische bedrijfsvoering benodigde stalling en opslag van niet-agrarische producten zoals landbouwmachines en compost die binnen het agrarisch erf is toegestaan;
  • f. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en/of de aanleg van wegen en paden met een groter oppervlak dan 200 m² en anders dan ten behoeve van het agrarisch gebruik of de noodzakelijke bereikbaarheid van bebouwde percelen, tenzij een gebruik dat na afwijking is toegestaan;
  • g. het splitsen van een bedrijfswoning zodanig dat er meer dan één woning ontstaat, tenzij een gebruik dat na afwijking is toegestaan of anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  • h. het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen bij de bedrijfswoning, voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien:
    • 1. het beroep of bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
    • 2. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte in de bedrijfswoning meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning;
    • 3. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte meer dan 50 m² bedraagt;
    • 4. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
    • 5. detailhandel en opslag plaatsvindt anders dan kleinschalige opslag en uitstalling van eigen producten vanuit een verplaatsbaar/verrijdbaar stalletje van ten hoogste 2,00 m²;
  • i. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen bij een bedrijfswoning voor bewoning;
  • j. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden, tenzij ter plaatse van de aanduiding "recreatiewoning", specifieke vorm van recreatie - logies met ontbijt", specifieke vorm van recreatie - klein kamperen" en een gebruik dat na afwijking is toegestaan of anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  • k. het gebruik van gronden ten behoeve van de houtteelt en de bosbouw;
  • l. het gebruik van gronden ten behoeve van de sierteelt, fruitteelt, boomteelt of overige opgaande meerjarige teeltvormen, tenzij ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel kwekerijbedrijf", een gebruik dat na afwijking is toegestaan of anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  • m. het aanplanten van bebossing en/of opgaande beplanting anders dan ten behoeve van erfbeplanting, wegbeplanting, schuilgelegenheid voor vee of waarvoor een afwijking is verleend;
  • n. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak met de daarbijbehorende bouwwerken, tenzij na afwijking is toegestaan of anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  • o. het gebruik van de gronden zodanig dat afbreuk wordt gedaan aan de zichtbaarheid en de belevingswaarde van bunkers;
  • p. de opslag van nucleair afval;
  • q. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
3.5. Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1. Mestvergisting

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4. onder a in die zin dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf wordt gecombineerd met het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie met de daarbij behorende bebouwing, mits:

  • a. het bedrijf voor minimaal 60% gebruik maakt van mest afkomstig van het eigen bedrijf;
  • b. de gronden ter plaatse zijn voorzien van een bouwvlak gelegen binnen een bouwperceel;
  • c. de aangrenzende (agrarische) bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • d. er sprake is van een agrarisch bouwperceel dat gelegen is aan een weg die berekend is op zwaar verkeer;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5.2. Ondergeschikte tweede tak of deeltijdfunctie

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4. onder b in die zin dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf al dan niet in combinatie met interne bouwactiviteiten wordt gecombineerd met een ondergeschikte tweede tak of een deeltijdfunctie in de vorm van de in bijlage 2 opgenomen bedrijvigheid, mits:

  • a. de gronden ter plaatse zijn voorzien van een bouwperceel;
  • b. de aangrenzende (agrarische) bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • c. de uitoefening van de toegelaten bedrijvigheid binnen bebouwing plaatsvindt. Bij boerengolf mogen eveneens de bijbehorende landbouwgronden worden gebruikt;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5.3. Buiten het bouwvlak noodzakelijke mestopslag

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4. onder c in die zin dat gronden en bouwwerken buiten het bouwvlak worden gebruikt voor het opslaan van mest, mits;

  • a. dit om bedrijfseconomische, ontsluitings- of milieuredenen, bijvoorbeeld vanwege de nabijheid van woningen, noodzakelijk is;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de landschappelijk en natuurlijke waarden, de geomorfologische, de archeologische en cultuurhistorische waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5.4. Mestopslag buiten het bouwvlak voor akkerbouwers

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4. onder c in die zin dat gronden en bouwwerken buiten het bouwvlak worden gebruikt voor het opslaan van mest in de vorm van een mestzak, foliebassin of een naar de aard daarmee gelijk te stellen mestopslag ten behoeve van het eigen bedrijfsmatige gebruik van een akkerbouwbedrijf, mits;

  • a. het vanwege de milieuhygiëne wenselijk is mestopslag en de opslag en verwerking van akkerbouwproducten te scheiden;
  • b. de oppervlakte van een mestzak, foliebassin of een naar de aard daarmee gelijk te stellen mestopslag, inclusief de al dan niet aanwezige opstaande randen, ten hoogste 450 m² zal bedragen;
  • c. de bouwhoogte van de opstaande randen, inclusief afscheiding, ten hoogste 2,50 m zal bedragen;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van het bouwvlak en de voor de opslag gebruikte ruimte buiten het bouwvlak ten hoogste 3,00 hectare zal bedragen;
  • e. tevens de in lid 3.3.11 genoemde vergunning is verleend in geval er sprake is van een bouwwerk;
  • f. er ten behoeve van een zorgvuldige inpassing, een inpassingsplan wordt opgesteld overeenkomstig de richtlijnen opgenomen in Bijlage 4;
  • g. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5.5. Tweede huishouden

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4. onder g in die zin dat een bedrijfswoning al dan niet in combinatie met interne bouwactiviteiten wordt gebruikt voor meer dan één huishouden, mits:

  • a. deze omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend ten behoeve van de huisvesting van een tweede (huishouden van een) persoon;
  • b. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot en er niet meer dan twee woningen ten behoeve van het bedrijf worden gevestigd;
  • c. de aangrenzende (agrarische) bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5.6. Paardrijbakken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4. onder n in die zin dat gronden, voorzover gelegen buiten het bouwvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:

  • a. deze afwijking uitsluitend wordt toegestaan ten behoeve van paardrijbakken buiten en aansluitend op bestemmingsvlakken waarbinnen het wonen is toegestaan;
  • b. de paardrijbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
  • c. er vanwege de paardrijbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens).
  • d. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt
  • e. lichtmasten ten behoeve van de verlichting van paardrijbakken zijn niet toegestaan.
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 2,00 m zal bedragen.
3.5.7. Kleinschalig kamperen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4 onder q in die zin dat de gronden worden gebruikt ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein, mits:

  • a. het aantal te plaatsen kampeermiddelen per kampeerterrein ten hoogste 15 bedraagt, tenzij de gronden zijn gelegen in het gebied, genaamd 'het hoefijzer' zoals weergegeven op het kaartje in paragraaf 6.6.1. van de toelichting, in welk geval het aantal kampeermiddelen per kampeerterrein ten hoogste 25 bedraagt;
  • b. er geen stacaravans, chalets, blokhutten, trekkershutten en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderkomens worden geplaatst en/of seizoenplaatsen worden ingericht;
  • c. het kamperen uitsluitend plaatsvindt in de periode van 15 maart tot 1 november;
  • d. toiletten en naar de aard en schaal vergelijkbare voorzieningen ten behoeve van het kleinschalige kampeerterrein in bestaande bebouwing gerealiseerd worden;
  • e. de afstand van de gronden waar het kampeerterrein feitelijk gevestigd wordt tot de dichtstbijzijnde gevel van een naastgelegen woonhuis ten minste 50,00 m bedraagt;
  • f. de afstand van de gronden waar het kampeerterrein feitelijk gevestigd wordt tot een bestemmingsgrens van de bestemming 'Natuur' ten minste 100 m bedraagt;
  • g. de afstand van de gronden waar het kampeerterrein feitelijk gevestigd wordt tot de buitengrenzen van een bestaand kampeerterrein ten minste 100 m bedraagt. Van deze afstand mag worden afgeweken wanneer sprake is van een kampeerterrein in combinatie met een bijzondere toeristische attractie;
  • h. er ten behoeve van een zorgvuldige inpassing, een inpassingsplan wordt opgesteld overeenkomstig de richtlijnen opgenomen in Bijlage 4;
  • i. het kleinschalig kampeerterrein op een goede wijze bereikbaar is;
  • j. deze afwijking niet wordt toegepast op gronden die zijn aangewezen als archeologisch monument;
  • k. aangetoond wordt dat de realisatie van een kleinschalig kampeerterrein niet in strijd is met de ecologische en archeologische waarden en de externe veiligheid;
  • l. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • m. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.6. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1. Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van ten minste 200 m². Daarbij moet ten minste 10% van de toename van het verhard oppervlak wordt gecompenseerd met de aanleg van waterlopen en/of -partijen, tenzij met het waterschap een andere wijze van compensatie overeen is gekomen;
  • b. het aanleggen van perceel- en/of kavelontsluitingswegen buiten het bouwperceel met een grotere breedte dan 4,00 m en een grotere oppervlakte dan 200 m². Daarbij moet ten minste 10% van de toename van het verhard oppervlak wordt gecompenseerd met de aanleg van waterlopen en/of -partijen, tenzij met het waterschap een andere wijze van compensatie overeen is gekomen;
  • c. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden buiten het bouwperceel, zodanig dat er een verschil in hoogte c.q. diepte ten opzichte van het bestaande maaiveld ontstaat van meer dan 30 cm, het graven en dempen van sloten uitgezonderd;
  • d. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief dagrecreatief medegebruik en/of het educatief medegebruik;
  • e. het aanleggen van transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of -leidingen.
3.6.2. Uitzondering

Het bepaalde in lid 3.6.1. is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning.
3.6.3. Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden van het open landschap en de cultuurhistorische en archeologische waarden.

3.7. Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1. Vergroten bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan een bouwperceel grenzende gronden worden voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf", met inbegrip van een wijziging van het daarbinnen gelegen bouwvlak, mits:

  • a. de oppervlakte van het bouwvak wordt vergroot tot ten hoogste 3,00 hectare;
  • b. deze wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van ten hoogste 30 agrarische bedrijven wordt toegepast;
  • c. er zicht is op een langdurige vergroting van de productie omvang als gevolg van schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfsactiviteiten en de noodzaak van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
  • d. er binnen het bestaande bouwperceel geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
  • e. met de vormgeving en inrichting van het bouwvlak zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de historisch gegroeide landschapsstructuur;
  • f. er ten behoeve van een zorgvuldige inpassing, een inpassingsplan wordt opgesteld overeenkomstig de richtlijnen opgenomen in Bijlage 4;
  • g. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7.2. Vergroten bouwperceel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan een bouwperceel grenzende gronden worden voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf", met inbegrip van een wijziging van het daarbinnen gelegen bouwvlak, mits:

  • a. de oppervlakte van het bouwvlak wordt vergroot tot ten hoogste 1,50 hectare;
  • b. er zicht is op een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfsactiviteiten en de noodzaak van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
  • c. er binnen het bestaande bouwperceel geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
  • d. met de vormgeving en inrichting van het bouwvlak zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de historisch gegroeide landschapsstructuur;
  • e. er ten behoeve van een zorgvuldige inpassing, een inpassingsplan wordt opgesteld overeenkomstig de richtlijnen opgenomen in Bijlage 4;
  • f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7.3. Wijzigen situering bouwperceel

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat een ter plaatse aangegeven bouwperceel, met inbegrip van een daarbinnen gelegen bouwvlak, bij gelijkblijvende oppervlakte, qua situering wordt gewijzigd, mits:

  • a. er een bedrijfstechnische noodzaak is om ten behoeve van de bouw van gebouwen en overkappingen of het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten de situering van het bouwperceel te wijzigen;
  • b. er ten behoeve van een zorgvuldige inpassing, een inpassingsplan wordt opgesteld overeenkomstig de richtlijnen opgenomen in Bijlage 4;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7.4. Omzetting niet-grondgebonden naar grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf” ter plaatse wordt verwijderd en wordt vervangen door de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf", mits de bedrijfsactiviteiten van het niet-grondgebonden agrarisch bedrijf zijn beëindigd en ter plaatse de agrarische bedrijfsvoering grondgebonden wordt voortgezet.

3.7.5. Nieuw agrarisch bouwperceel

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf", met inbegrip van een daarbinnen gelegen bouwvlak, ter plaatse wordt aangebracht, mits:

  • a. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend zal worden toegepast, ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied";
  • b. met de vormgeving en inrichting van het bouwvlak zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de historisch gegroeide landschapsstructuur;
  • c. er ten behoeve van een zorgvuldige inpassing, een inpassingsplan wordt opgesteld overeenkomstig de richtlijnen opgenomen in Bijlage 4;
  • d. er een zodanige bedrijfsopzet is dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als zelfstandig bedrijf, een en ander aangetoond met een bedrijfsplan;
  • e. de omvang van het bouwperceel maximaal 3,00 hectare zal bedragen;
  • f. de mest- en milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk maken;
  • g. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7.6. Wijziging eerste bedrijfswoning

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten" wordt verwijderd ten behoeve van de bouw van een bedrijfswoning, mits:

  • a. uit een bedrijfsplan blijkt dat de bedrijfswoning noodzakelijk is in verband met permanent toezicht en de continuïteit en duurzaamheid van het bedrijf;
  • b. de bouwregels voor bedrijfswoningen in 3.2.1 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • c. er ten behoeve van een zorgvuldige inpassing, een inpassingsplan wordt opgesteld overeenkomstig de richtlijnen opgenomen in Bijlage 4;
  • d. de bedrijfswoning aan de wegzijde binnen het bouwvlak in de directe omgeving van de bedrijfsgebouwen wordt gesitueerd;
  • e. geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • f. nog niet eerder bij het agrarisch bedrijf een bedrijfswoning is gebouwd;
  • g. de geluidsbelasting niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere waarde;
  • h. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7.7. Verwijderen aanduiding ondergeschikte intensieve tak

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf met ondergeschikte intensieve tak” ter plaatse wordt verwijderd, mits de bedrijfsactiviteiten in de vorm van een ondergeschikte intensieve tak zijn beëindigd.

3.7.8. Verwijderen aanduiding zorgboerderij

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding "zorgboerderij” ter plaatse wordt verwijderd, mits de bedrijfsactiviteiten in de vorm van een ondergeschikte zorgboerderij zijn beëindigd.

3.7.9. Verwijderen aanduiding boomkwekerij

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - boomkwekerij en containerteelt" ter plaatse wordt verwijderd, mits de bedrijfsactiviteiten in de vorm van een boomkwekerij met containerteelt zijn beëindigd.

3.7.10. Verwijderen aanduiding veldschuren

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - veldschuur” ter plaatse wordt verwijderd, mits de veldschuur ter plaatse is afgebroken en verwijderd.

3.7.11. Aanbrengen aanduiding veldschuren

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - veldschuur” ter plaatse wordt aangebracht, mits:

  • a. deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast bij de verplaatsing van een bestaande veldschuur, waarbij een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit wordt bewerkstelligd of het vrijkomen van een bestaande schuur;
  • b. voor de bestaande veldschuur de wijzigingsbevoegdheid van 3.7.10. is toegepast;
  • c. de omvang van de veldschuur niet meer bedraagt dan de bestaande veldschuur, die wordt verplaatst, of de vrijgekomen schuur;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7.12. Wijzigen naar natuur

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming "Agrarisch" wordt gewijzigd in de bestemming "Natuur", mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 20 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. de aangrenzende (agrarische) bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • c. de wijzigingsbevoegdheid niet eerder wordt toegepast dan nadat de betreffende gronden in zijn geheel voor de daadwerkelijke natuurontwikkeling zijn verworven of aangewezen;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische en cultuurhistorische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7.13. Wijzigen ten behoeve van functieverandering

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming "Agrarisch" wordt gewijzigd in de bestemming “Bedrijf”, “Bedrijf - Loonbedrijf”, "Agrarisch - Paardenhouderij", 'Horeca', waarbij de aanduiding "horeca van categorie 1" of "horeca van categorie 2" wordt aangebracht, 'Maatschappelijk', 'Sport - Manege', "Wonen" of “Wonen - Voormalig boerderijpanden” , ten behoeve van een functieverandering van een bouwperceel, mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid respectievelijk de regels van de artikelen 6, 10, 5, 16, 17, 27, 34 of 36 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van een bouwperceel;
  • c. de agrarische bedrijfsfunctie ter plaatse is beëindigd;
  • d. de aangrenzende (agrarische) bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • e. de functie ondergebracht wordt in de bestaande gebouwen, die aanwezig zijn op het moment van toepassing van deze wijziging, waarbij de woonfunctie gehandhaafd moet blijven en waarbij in ondergeschikte mate aanvullende nieuwbouw gepleegd mag worden;
  • f. de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning, dan wel het voormalige boerderijpand;
  • g. het voormalige boerderijpand of andere beeldbepalende bouwvormen als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm worden gehandhaafd;
  • h. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7.14. Wijzigen naar wonen ten behoeve van het vergroten van bestemmingsvlakken voor het wonen

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch' wordt gewijzigd in de bestemming(en) 'Wonen' en/of 'Wonen - Voormalig boerderijpanden' ten behoeve van het vergroten van de bestemmingsvlakken 'Wonen' of 'Wonen - Voormalig boerderijpanden', mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 34 of 36 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. de oppervlakte van het betreffende bestemmingsvlak voor het wonen na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ten hoogste 3.000 m² zal bedragen;
  • c. de aangrenzende (agrarische) bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische en cultuurhistorische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7.15. Wijzigen ten behoeve van functieverandering naar Agrarisch - Glastuinbouw

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming "Agrarisch" wordt gewijzigd in de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw", mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 4 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend zal worden toegepast, ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied glastuinbouw";
  • c. met de vormgeving en inrichting van het bouwvlak zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de historisch gegroeide landschapsstructuur;
  • d. er ten behoeve van een zorgvuldige inpassing, een inpassingsplan wordt opgesteld overeenkomstig de richtlijnen opgenomen in Bijlage 4;
  • e. er een zodanige bedrijfsopzet is dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als zelfstandig bedrijf, een en ander aangetoond met een bedrijfsplan;
  • f. de omvang van het met deze wijzigingsbevoegdheid gerealiseerde bestemmingsvlak maximaal 2,21 hectare zal bedragen;
  • g. de omvang van het met deze wijzigingsbevoegdheid gerealiseerde bebouwde oppervlak maximaal 12.500 m² zal bedragen;
  • h. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de verkeerssituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden.