Plan: | Dokkum Bûten de Bolwurken |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0058.081005-VA01 |
7. 1. Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijventerrein’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. gebouwen ten behoeve van:
1. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 2’;
2. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1, 2 en 3.1, ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 3.1’;
3. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2, ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 3.2’;
4. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1, 2, 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2, ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 4.2’;
5. een afvulfabriek voor spuitbussen, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - afvulfabriek spuitbussen’;
met uitzondering
van geluidzoneringsplichtige inrichtingen,
risicovolle inrichtingen voorzover niet aanwezig ten tijde van het van kracht
worden van dit plan, en vuurwerkbedrijven;
6. productiegebonden detailhandel;
7. sportdoeleinden voorzover het de tweede bouwlaag betreft, ter plaatse van de aanduiding ‘sport’;
8. verkooppunt van motorbrandstoffen exclusief LPG, ter plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg’;
9. verkooppunt van motorbrandstoffen inclusief LPG, ter plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt motorbrandstoffen met lpg’;
10. bedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
11. (bedrijfs)woningen, ter plaatse van de aanduiding ‘wonen’;
b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning;
met de daarbijbehorende:
c. nutsvoorzieningen;
d. wegen en paden;
e. groenvoorzieningen;
f. waterlopen;
g. tuinen, erven, terreinen en parkeervoorzieningen;
h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7. 2. Bouwregels
7. 2. 1. Voor het bouwen van de in artikel 7 lid 7.1 sub a bedoelde gebouwen gelden de volgende regels:
a. de gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
b. bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
c. per bedrijf mag uitsluitend één bedrijfswoning worden gebouwd;
d. voor uitpandige (bedrijfs)woningen gelden de volgende maatvoeringseisen:
1. de goothoogte van een (bedrijfs)woning mag ten hoogste 3,50 m bedragen;
2. de bouwhoogte van een (bedrijfs)woning mag ten hoogste 9,00 m bedragen;
e. een gebouw, met uitzondering van een uitpandige (bedrijfs)woning, dient te voldoen aan de in het bouwvlak aangegeven maatvoeringseisen;
f. het bebouwingspercentage van een binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van een bouwperceel mag ten hoogste 70% bedragen;
g. de afstand van een gebouw tot de naar de weg gekeerde perceelgrens dient ten minste 5,00 m te bedragen;
h. als minimale afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens geldt:
1. voor het bedrijventerrein Hogedijken 5,00 m;
2. voor het bedrijventerrein Betterwird 3,00 m.
7. 2. 2. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een (bedrijfs)woning gelden de volgende regels:
a. de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen dienen ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de (bedrijfs)woning of het verlengde daarvan te worden gebouwd, tenzij de afstand van een bestaande aan- of uitbouw, een bestaand bijgebouw of een bestaande overkapping minder bedraagt dan wel vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van de (bedrijfs)woning is gebouwd, in welk geval voor de bestaande aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen de bestaande situering geldt;
b. de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen dienen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens dan wel in de zijdelingse perceelgrens te worden gebouwd;
c. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen mag per (bedrijfs)woning ten hoogste 75 m² bedragen, met dien verstande dat:
1. de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 50 m² mag bedragen;
2. indien de bestaande oppervlakte meer bedraagt, de bestaande oppervlakte geldt;
d. de goothoogte van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping mag ten hoogste 3,30 m bedragen;
e. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping mag niet meer bedragen dan:
1. 6,50 m, indien in de zijdelingse perceelsgrens wordt gebouwd; en
2. de bouwhoogte van een punt in een denkbeeldige lijn van 45°, getrokken vanuit een punt op 3,30 m bouwhoogte op de zijdelingse perceelgrens, met dien verstande dat geen deel van de kap zich buiten deze denkbeeldige lijn mag bevinden;
met dien verstande dat de bouwhoogte van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping ten minste 1,00 m lager is dan de (bedrijfs)woning.
7. 2. 3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. overkappingen ten behoeve van de bedrijfsfunctie mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevels(s) van het (hoofd)gebouw dat het dichtst aan de weg gesitueerd is en het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m mag bedragen;
c. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 5,00 m bedragen.
7. 3. Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a. een goede woonsituatie;
b. de milieusituatie;
c. de verkeersveiligheid;
d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
7. 4. Ontheffing van de bouwregels
7. 4. 1. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van:
a. het bepaalde in artikel 7 lid 7.2.1 sub a en toestaan dat gebouwen (gedeeltelijk) buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:
1. er sprake is van een incidentele uitbreiding;
2. uitsluitend ondergeschikte gebouwen geheel buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd;
3. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, dan wel een vastgestelde hogere grenswaarde;
b. het bepaalde in artikel 7 lid 7.2.1 sub d en toestaan dat de goot- en/of bouwhoogte van uitpandige (bedrijfs)woningen wordt vergroot tot respectievelijke ten hoogste 6,00 m en 10,00 m;
c. het bepaalde in artikel 7 lid 7.2.1 sub g en toestaan dat de afstand van een gebouw tot de weg wordt verkleind;
d. het bepaalde in artikel 7 lid 7.2.1 sub h en toestaan dat de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelgrens wordt verkleind;
e. het bepaalde in artikel 7 lid 7.2.2 sub a en toestaan dat een aan- of uitbouw of bijgebouw minder dan 3,00 m achter dan wel vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van de (bedrijfs)woning of het verlengde daarvan wordt gebouwd;
f. het bepaalde in artikel 7 lid 7.2.2 sub c en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen wordt vergroot;
g. het bepaalde in artikel 7 lid 7.2.3 sub c en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van kraan- en/of hijsinstallaties wordt vergroot tot ten hoogste 40,00 m.
7. 4. 2. De in artikel 7 lid 7.4.1 genoemde ontheffingen kunnen uitsluitend worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
a. het straat- en bebouwingsbeeld;
b. de woonsituatie;
c. de milieusituatie;
d. de verkeersveiligheid;
e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7. 5. Specifieke gebruiksregels
7. 5. 1. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van gebouwen voor bewoning, tenzij het bestaande (bedrijfs)woningen betreft, alsmede het gebruik van vrijstaande bijgebouwen bij de (bedrijfs)woning voor bewoning;
b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, met uitzondering van:
1. productiegebonden detailhandel;
2. detailhandel in motorbrandstoffen, ter plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg’ en‘ verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg’;
c. het gebruik van de gronden ten behoeve van opslag en vulpunt voor LPG, indien de gronden niet zijn voorzien van de aanduiding ‘vulpunt LPG’;
d. het gebruik van gronden ten behoeve van opslag, voorzover het geen zij- en/of achtererf betreft.
7. 6. Ontheffing van de gebruiksregels
7. 6. 1. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van:
a. het bepaalde in artikel 7 lid 7.1. sub a onder 1 en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2;
b. het bepaalde in artikel 7 lid 7.1. sub a onder 2 en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1, 2 en 3.1;
c. het bepaalde in artikel 7 lid 7.1 sub a onder 3 en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2;
d. het bepaalde in artikel 7 lid 7.1 sub a onder 4 en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1, 2, 3.1, 3.2 en 4;
e. het bepaalde in artikel 7 lid 7.1 sub a en toestaan dat risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven worden gevestigd.
7. 6. 2. De in artikel 7 lid 7.6.1 genoemde ontheffingen kunnen uitsluitend worden verleend, indien:
a. het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd of bedrijven die wel zijn genoemd in bijlage 1 onder een hogere categorie dan respectievelijk 2, 3.1, 3.2 en 4, maar in een individueel geval een lagere milieubelasting hebben;
b. het geen geluidzoneringsplichtige inrichtingen betreft;
c. het geen risicovolle inrichtingen of vuurwerkbedrijven betreft, tenzij de ontheffing als bedoeld in artikel 7 lid 7.6.1. sub e is verleend;
d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
1. de woonsituatie;
2. de milieusituatie;
3. de verkeersveiligheid;
4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.