direct naar inhoud van REGELS
Plan: Oostergast - Fase 2D-a Oost
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0056.BPZH17UITB1-VA01

REGELS

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Oostergast - Fase 2D-a Oost met identificatienummer NL.IMRO.0056.BPZH17UITB1-VA01 van de gemeente Zuidhorn.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf:

de uitoefening van een beroep of het bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, consumentverzorgend, ambachtelijk of hieraan gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen kan worden uitgeoefend, waarbij tevens de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijf en waaronder in ieder geval niet wordt begrepen prostitutie en detailhandel slechts voor zover dit direct verband houdt met het aan-verbonden-beroep of bedrijf. Een voorbeeldlijst is opgenomen in Bijlage 1;

1.6 agrarisch grondgebruik:

het telen van gewassen, niet in een volkstuin(complex), en/of het weiden van dieren;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bed-and-breakfast:

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.9 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten;

1.10 bestaand:

bij bouwwerken:

  • a. bouwwerken die op het tijdstip van vaststelling van dit plan bestonden of in uitvoering waren dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften;

ten aanzien van gebruik:

  • b. het gebruik dat op het tijdstip van de vaststelling van dit plan bestond en niet in strijd was met een gebruiksverbod;
1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.14 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop volgens de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.15 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar volgens de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.16 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.17 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.18 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, uitstallen, verkopen en/of leveren van goederen aan personen. Tot detailhandel wordt niet gerekend het te koop aanbieden, uitstallen, verkopen en/of leveren van goederen aan bedrijven of personen die die goederen gebruiken bij de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;

1.19 educatief medegebruik

een educatief gebruik van gronden en bouwwerken dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit educatieve gebruik is toegestaan;

1.20 erf:

een al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan, dat direct ligt bij een gebouw en geheel of gedeeltelijk is ingericht voor het gebruik van dit gebouw, waarbij geldt dat deze inrichting niet in strijd is met het bestemmingsplan;

1.21 erker:

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een gebouw;

1.22 evenement:

een publieke activiteit bedoeld voor ontspanning en/of vermaak met een tijdelijk, plaatsgebonden karakter, die plaatsvindt in de openlucht of in tijdelijke onderkomens. Onder een evenement vallen activiteiten op het gebied van commercie, cultuur, religie, recreatie, sportieve, of daarmee gelijk te stellen activiteiten, zoals markten, braderieën, beurzen, kermissen, festiviteiten, wedstrijden, bijeenkomsten en festivals;

1.23 extensief dagrecreatief medegebruik

recreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, vissen, picknicken, of daarmee vergelijkbaar medegebruik;

1.24 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.25 gebruiksmogelijkheden:

de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;

1.26 geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;

1.27 geluidsgevoelige objecten:

gebouwen bedoeld voor bewoning, andere geluidsgevoelige objecten of terreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.28 hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.29 kampeermiddel:

een tent, een vouwwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.30 kap:

een afdekking die een hoek met het horizontale vlak maakt van minimaal 5 graden;

1.31 mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.32 meetverschil:

een door feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens;

1.33 milieusituatie:

de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkomen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;

1.34 openbare ruimte:

wegen, pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

1.35 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zoals een carport, met een dak en dat niet is voorzien van een wand, bestaande wanden van gebouwen niet meegerekend;

1.36 peil:
  • a. voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. voor bouwwerken geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het direct aansluitend terrein;
  • d. indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijk te hanteren waterpeil (t.o.v. NAP);
1.37 platte afdekking:

een horizontale afdekking of een afdekking met die een hoek met het dakvlak maakt van maximaal 5 graden;

1.38 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.39 straat- en bebouwingsbeeld:

de stedenbouwkundige waarde van een gebied die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing. De mate van samenhang wordt bepaald door de verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, de onderlinge verhouding tussen bebouwing op het gebied van bouwhoogte en -breedte en de wijze waarop bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is zich tot elkaar verhoudt op het vlak van bouwvorm en ligging;

1.40 tuin:

beplant deel van het erf;

1.41 verkeersveiligheid:

de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;

1.42 voorgevelrooilijn

de naar de weg gekeerde bouwgrens;

1.43 weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeergelegenheden;

1.44 woning/wooneenheid:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.45 woonhuis:

een gebouw dat één woning omvat. Een aangebouwde garage, erkers en aan- en uitbouwen worden tot een woonhuis gerekend;

1.46 woonsituatie:

de waarde van een gebied voor de woonfunctie, die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing. Bij de bepaling van de waarde wordt in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkomen of beperken van hinder;

1.47 zelfstandige woning:

een woning met een eigen toegang waarbij voorzieningen, zoals was- en kookgelegenheid en toilet, niet hoeven te worden gedeeld met anderen;

1.48 zijdelingse perceelgrens:

de grens tussen twee bouwpercelen.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de oppervlakte van een overkapping:

tussen de buitenwerkse constructiedelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 de afstand tot de perceelgrens:

vanaf de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de perceelgrens;

2.8 ondergeschikte bouwdelen:

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, koekoeken, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,00 m bedraagt.

2.9 meetverschil:

Bij toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het agrarisch grondgebruik, met uitzondering van boom- en/of sierkwekerij-, houtteelt- of fruitteeltbedrijf;
  • b. de landschappelijke waarde zoals deze tot uitdrukking komt in de openheid en de verkavelingsstructuur van het gebied;
  • c. infrastructurele voorzieningen, zoals deze bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. bos- en/of natuurelementen met een oppervlakte van minder dan 2 hectare;
  • e. voorzieningen voor de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen voor het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water, niet zijnde voorzieningen voor ijsbanen of siervijvers;
  • f. natuurvriendelijke oevers van 5,00 meter breed aan weerszijden van een watergang;
  • g. voorzieningen voor extensief dagrecreatief medegebruik en educatief medegebruik, zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden;
  • h. waterlopen;
  • i. wegen en paden.
3.2 Bouwregels

Op of in de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. de waarde van een ter plaatse voorkomende dubbelbestemming.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de opslag van kuilvoer en mest.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. plantsoenen/park;
  • b. groenstroken;
  • c. beplanting;
  • d. water en bermen;
  • e. (fiets-)paden;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. het houden van evenementen.
4.2 Bouwregels

Gebouwen

  • a. binnen de bestemming 'Groen' mogen geen gebouwen worden gebouwd.

Overkappingen

  • b. binnen de bestemming 'Groen' mogen geen overkappingen worden gebouwd.

Bouwwerken, geen overkappingen zijnde

  • c. overige bouwwerken, geen overkappingen zijnde, hebben een maximale bouwhoogte van 5,00 m.


Erf- en terreinafscheidingen
Een erf- of terreinafscheiding:

  • d. heeft een maximale bouwhoogte van 1,00 m.
4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • de aanleg van parkeervoorzieningen.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,

kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in 4.3 sub b in die zin dat wordt toegestaan dat parkeervoorzieningen worden gerealiseerd tot een maximale horizontale diepte van 5,00 m gemeten uit de kant van de weg of (woon)straat en overige verhardingen.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen en straten;
  • b. fiets- en voetpaden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. water, bermen en beplanting;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. het houden van evenementen;

met de daarbijbehorende:

  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, duikers en/of dammen.
5.2 Bouwregels
  • a. er mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer;
  • b. een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mag een bouwhoogte hebben van maximaal 10,00 m;
  • c. er mogen geen reclame-aanduidingen in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, worden gebouwd.
5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het inrichten van een bestemmingsvlak met meer dan twee rijstroken.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • de verkeersveiligheid;
  • en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,

het plan wijzigen in die zin dat:

  • a. de bestemming 'Verkeer' wordt gewijzigd in de bestemming 'Groen', mits:
    • 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van Artikel 4 van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water;
  • b. oevers, bermen en beplanting;
  • c. het houden van evenementen;

met de daarbijbehorende:

  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, duikers en/of dammen.
6.2 Bouwregels

Er mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd in de vorm van bruggen, duikers en/of dammen.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,

kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in 6.2 in die zin dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd, mits deze niet hoger zijn dan 2,00 m.

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen'aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;

met daaraan ondergeschikt;

  • b. water en oevers;

met de daarbij behorende:

  • c. bouwwerken;
  • d. tuinen;
  • e. (fiets)paden;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. erven en terreinen.
7.2 Bouwregels

Algemeen

  • a. per bouwperceel is maximaal 1 woonhuis toegestaan;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande gebouwen en overkappingen is maximaal 50 m2, woonhuizen niet meegerekend, met inachtneming van het bepaalde in lid 7.2, sub m;

Woonhuis

  • c. het aantal aaneen te bouwen woonhuizen bedraagt maximaal 2;
  • d. de goothoogte bedraagt maximaal 7 m;
  • e. de bouwhoogte bedraagt maximaal 11 m;
  • f. delen van een woonhuis met een bouwhoogte van meer dan 3,50 m:
    • 1. mogen tot maximaal 15,00 m achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
    • 2. moeten met een kap worden afgedekt met een dakhelling van minimaal 30° en maximaal 60°;
    • 3. moeten met de niet aan een ander woonhuis gebouwde zijde minimaal 2,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd;
  • g. delen van het woonhuis met een bouwhoogte die lager of gelijk is aan 3,50 m:
    • 1. mogen plat worden afgedekt;
    • 2. moeten worden gebouwd op minimaal 5,00 m achter de dichtstbijzijnde, naar de weg gekeerde gevel van (delen van) het woonhuis die hoger is dan 3,50 m;
    • 3. mogen met elkaar een maximale oppervlakte hebben van 50 m2.

Vrijstaand gebouw (geen woonhuis)

Een vrijstaand gebouw dat geen woonhuis is:

  • h. heeft een maximale goothoogte van 3,50 m;
  • i. heeft bij een platte afdekking een maximale bouwhoogte van 3,50 m;
  • j. heeft bij afdekking met een kap een maximale bouwhoogte van 6,00 m;
  • k. moet minimaal 5,00 m achter de dichtstbijzijnde naar de weg gekeerde gevel van een woonhuis worden gebouwd;

Overkappingen

  • l. een overkapping heeft een maximale bouwhoogte van 3,50 m;
  • m. per bouwperceel is de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen maximaal 25 m2, met inachtneming van het bepaalde in lid 7.2, sub b;
  • n. een overkapping moet worden gebouwd op minimaal 1,00 m achter de dichtstbijzijnde naar de weg gekeerde gevel van een woonhuis;

Erf- en terreinafscheiding

Een erf- en terreinafscheiding:

  • o. heeft een maximale bouwhoogte van 1,00 m;
  • p. in afwijking van het bepaalde in lid 7.2 sub o mag erf- en terreinafscheiding maximaal 2,00 m hoog zijn als hij op minimaal 1,00 m achter de, dichtstbijzijnde, naar de weg gekeerde gevel van een woonhuis wordt gebouwd;

Overige bouwwerken

Een bouwwerk dat niet kan worden aangemerkt als een gebouw, overkapping of erf- en terreinafscheiding:

  • q. heeft een maximale oppervlakte van 1 m2, tenzij het bruggen, dammen en duikers betreft;
  • r. heeft een maximale bouwhoogte van 5,00 m.
7.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,

kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in 7.2 sub b in die zin dat een maximale oppervlakte van 75 m² is toegestaan, met inachtneming van het bepaalde in lid 7.3, sub m;
  • b. het bepaalde in 7.2 sub f, onder 1 in die zin dat delen van een woonhuis met een bouwhoogte van meer dan 3,50 m tot een grotere afstand achter de voorgevelrooilijn mogen worden gebouwd, mits de afstand tussen deze delen en de achterliggende grens van het bijbehorende bouwperceel niet kleiner wordt dan 7,00 m;
  • c. het bepaalde in 7.2 sub f, onder 2 in die zin dat de dakhelling van een woonhuis wordt verlaagd tot 0° dan wel wordt verhoogd tot maximaal 80°;
  • d. het bepaalde in 7.2 sub f, onder 3 in die zin dat de afstand van delen van een woonhuis met een bouwhoogte groter dan 3,50 m tot de zijdelingse perceelgrens wordt verkleind;
  • e. het bepaalde in 7.2sub g in die zin dat deze planregel betrekking heeft op delen van een woonhuis met een bouwhoogte die lager of gelijk zijn aan 4,00 m;
  • f. het bepaalde in 7.2 sub g, onder 2 in die zin dat delen van een woonhuis met een bouwhoogte die lager of gelijk is aan 3,50 m, of 4,00 m na toepassing van het bepaalde in 8.3 sub e, op minder dan 1 m achter de dichtstbijzijnde, naar de weg gekeerde gevel van een woonhuis mogen worden gebouwd, zij het dat deze delen nooit voor deze naar de weg gekeerde gevel mogen worden gebouwd;
  • g. het bepaalde in 7.2 sub g, onder 3 in die zin dat delen van een woonhuis met een bouwhoogte die lager of gelijk is aan 3,50 m, of 4,00 m na toepassing van het bepaalde in 8.3 sub e, een maximale oppervlakte van 75 m² mogen hebben;
  • h. het bepaalde in 7.2 sub h, in die zin dat een maximale goothoogte 4,00 m is toegestaan;
  • i. het bepaalde in 7.2 sub i, in die zin dat een maximale bouwhoogte 4,00 m is toegestaan;
  • j. het bepaalde in 7.2 sub j, in die zin dat een maximale bouwhoogte 7,00 m is toegestaan;
  • k. het bepaalde in 7.2 sub k in die zin dat een vrijstaand gebouw dat geen woonhuis is op minder dan 1 m achter de dichtstbijzijnde, naar de weg gekeerde gevel van een woonhuis mag worden gebouwd, zij het dat dit gebouw nooit voor deze naar de weg gekeerde gevel mag worden gebouwd;
  • l. het bepaalde in 7.2 sub l, in die zin dat een maximale bouwhoogte 4,00 meter is toegestaan;
  • m. het bepaalde in 7.2 sub m, in die zin dat een maximale oppervlakte van 50 m² is toegestaan;
  • n. het bepaalde in 7.2 sub n in die zin dat een overkapping op minder dat 1 meter achter de dichtstbijzijnde, naar de weg gekeerde gevel van een woonhuis mag gebouwd, zij het dat een overkapping nooit voor deze gevel mag worden gebouwd.

7.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande gebouwen, die geen woonhuis zijn, voor bewoning;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, zodanig dat:
    • 1. het bedrijfsvloeroppervlak voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf meer bedraagt dan één derde deel van het vloeroppervlak van de gebouwen op een bouwperceel;
    • 2. het bedrijfsvloeroppervlak voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf meer bedraagt dan 30% van de grondoppervlakte van het woonhuis;
    • 3. het bedrijfsvloeroppervlak voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf meer bedraagt dan 50 m2;
    • 4. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, geen hoofdbewoner van de woning is;
    • 5. de woonfunctie niet in overwegende mate behouden blijft;
    • 6. er detailhandel plaatsvindt, anders dan detailhandel die ondergeschikt is aan en verbonden aan met het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
    • 7. de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling niet passen in een woonomgeving;
    • 8. de activiteiten meldingplichtig of vergunningplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer respectievelijk de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, tenzij er aantoonbaar geen sprake zal zijn van overlast voor de (woon)omgeving;
    • 9. de verkeersaantrekkende werking van het beroep of bedrijf leidt tot verkeersoverlast in de omgeving en/of vereist dat er verkeersmaatregelen genomen moeten worden;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een bed-and-breakfast;
  • d. het gebruik van de gronden voor bedrijfsmatige activiteiten anders dan een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
  • e. het ophogen van oevers en het plaatsen van damwanden grenzend aan de gronden met de bestemming 'Water'.

7.5 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,

kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in 7.4 sub a in die zin dat vrijstaande gebouwen die geen woonhuis zijn worden gebruikt ten behoeve van mantelzorg.

Artikel 8 Woongebied

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. water en oevers;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. wegen en (fiets-)paden;

met de daarbijbehorende:

  • f. tuinen, erven en terreinen;
  • g. bouwwerken, waaronder bruggen, dammen en duikers.
8.2 Bouwregels

Algemeen

  • a. per bouwperceel is maximaal 1 woonhuis toegestaan;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande gebouwen en overkappingen is maximaal 50 m², woonhuizen niet meegerekend, met inachtneming van het bepaalde in lid 8.2, sub n.

Woonhuis

  • c. het aantal aaneen te bouwen woonhuizen bedraagt maximaal 2, tenzij het de gronden betreft ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' mag het totaal aantal rijenwoningen binnen de aangeduide gebieden maximaal 7 bedragen, mits:
    • 1. het aantal aaneen te bouwen woonhuizen maximaal 4 bedraagt;
    • 2. er sprake is van een geclusterd ontwerp van de blokken aaneen gebouwde woningen;
    • 3. er voldoende geclusterde parkeergelegenheid in de directe omgeving aanwezig is;
    • 4. geen afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld;
  • d. in afwijking van het bepaalde in sub c wordt een woonhuis in ieder geval vrijstaand gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand';
  • e. de goothoogte van een woonhuis is maximaal 4,00 m;
  • f. de bouwhoogte van een woonhuis is maximaal 11,00 m;
  • g. delen van een woonhuis met een bouwhoogte van meer dan 3,50 m :
    • 1. moeten op minimaal 5,00 m en maximaal 20,00 m afstand van de openbare ruimte worden gebouwd, tenzij de aanduiding 'gevellijn' is opgenomen, in welk geval in of achter de gevellijn wordt gebouwd;
    • 2. moeten met een kap worden afgedekt met een dakhelling van minimaal 30° en maximaal 60°;
    • 3. moeten met de niet aan een ander woonhuis gebouwde zijde minimaal 2,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd;
  • h. delen van een woonhuis met een bouwhoogte die lager of gelijk is aan 3,50 m:
    • 1. moeten worden gebouwd op minimaal 5,00 m achter de dichtstbijzijnde, naar de weg gekeerde gevel van (delen van) het woonhuis die hoger is dan 3,50 m;
    • 2. mogen met elkaar een maximaal oppervlakte hebben van 50 m².


Vrijstaand gebouw (geen woonhuis)

Een vrijstaand gebouw dat geen woonhuis is:

  • i. heeft een maximale goothoogte van 3,50 m;
  • j. heeft bij een platte afdekking een maximale bouwhoogte van 3,50 m;
  • k. heeft bij afdekking met kap een maximale bouwhoogte van 6,00 m;
  • l. moet minimaal 5,00 m achter de dichtstbijzijnde naar de weg gekeerde gevel van een woonhuis worden gebouwd.

Overkappingen

  • m. een overkapping heeft een maximale bouwhoogte van 3,50 m;
  • n. per bouwperceel is de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen maximaal 25 m², met inachtneming van het bepaalde in lid 8.2 sub b;
  • o. een overkapping moet worden gebouwd op minimaal 1,00 m achter de dichtstbijzijnde naar de weg gekeerde gevel van een woonhuis.

Erf- en terreinafscheiding

Een erf- en terreinafscheiding:

  • p. heeft een maximale bouwhoogte van 1,00 m;
  • q. in afwijking van het bepaalde in lid 8.2 sub p mag erf- en terreinafscheiding mag maximaal 2,00 m hoog zijn als hij op minimaal 1,00 m achter de, dichtstbijzijnde, naar de weg gekeerde gevel van een woonhuis wordt gebouwd.

Overige bouwwerken

Een bouwwerk dat niet kan worden aangemerkt als een gebouw, overkapping of erf- en terreinafscheiding:

  • r. heeft een maximale oppervlakte van 1 m², tenzij het bruggen, dammen en duikers betreft;
  • s. heeft een maximale bouwhoogte van 5,00 m.
8.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,
  • a. het bepaalde in 8.2 sub b in die zin dat een maximale oppervlakte van 75 m² is toegestaan, met inachtneming van het bepaalde in lid 8.3, sub p;
  • b. het bepaalde in 8.2 sub d in die zin dat ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' woonhuizen halfvrijstaand worden gebouwd;
  • c. het bepaalde in 8.2 sub e in die zin dat de goothoogte van een woonhuis maximaal 7,00 m bedraagt;
  • d. het bepaalde in 8.2 sub g, onder 1 in die zin dat een gebouw op een afstand kleiner dan 5,00 m tot de bestemming 'Verkeer' gebouwd, mits de afstand minimaal 3,00 m bedraagt;
  • e. het bepaalde in 8.2 sub g, onder 1 in die zin dat een gebouw op een afstand groter dan 20,00 m van de bestemming 'Verkeer' mag worden mits de afstand tussen het gebouw en de achterliggende grens van het bijbehorende bouwperceel niet kleiner wordt dan 7,00 m;
  • f. het bepaalde in 8.2 sub g, onder 2 in die zin dat de dakhelling van een woonhuis wordt verlaagd tot 0° dan wel wordt verhoogd tot maximaal 80°;
  • g. het bepaalde in 8.2 sub g, onder 3 in die zin dat de afstand van delen van een woonhuis met een bouwhoogte groter dan 3,50 m tot de zijdelingse perceelgrens wordt verkleind;
  • h. het bepaalde in 8.2 sub h in die zin dat deze planregel betrekking heeft op delen van een woonhuis met een bouwhoogte die lager of gelijk zijn aan 4,00 m;
  • i. het bepaalde in 8.2 sub h, onder 3 in die zin dat delen van een woonhuis met een bouwhoogte die lager of gelijk is aan 3,50 m, of 4,00 m na toepassing van het bepaalde in 8.3 sub h, op minder dan 1 m achter de dichtstbijzijnde, naar de weg gekeerde gevel van een woonhuis mogen worden gebouwd, zij het dat deze delen nooit voor deze naar de weg gekeerde gevel mogen worden gebouwd;
  • j. het bepaalde in 8.2 sub h, onder 4 in die zin dat delen van een woonhuis met een bouwhoogte die lager of gelijk is aan 3,50 m, of 4,00 m na toepassing van het bepaalde in 8.3 sub h, een maximale oppervlakte van 75 m² mogen hebben;
  • k. het bepaalde in 8.2 sub i, in die zin dat een maximale goothoogte 4,00 m is toegestaan;
  • l. het bepaalde in 8.2 sub j, in die zin dat een maximale bouwhoogte 4,00 m is toegestaan;
  • m. het bepaalde in 8.2 sub k, in die zin dat een maximale bouwhoogte 7,00 m is toegestaan;
  • n. het bepaalde in 8.2 sub l, in die zin dat een vrijstaand gebouw dat geen woonhuis is op minder dan 1 m achter de dichtstbijzijnde, naar de weg gekeerde gevel van een woonhuis mag worden gebouwd, zij het dat dit gebouw nooit voor deze naar de weg gekeerde gevel mag worden gebouwd;
  • o. het bepaalde in 8.2 sub m, in die zin dat een maximale bouwhoogte 4,00 meter is toegestaan;
  • p. het bepaalde in 8.2 sub n, in die zin dat een maximale oppervlakte van 50 m² is toegestaan;
  • q. het bepaalde in 8.2 sub o, in die zin dat een overkapping op minder dat 1 meter achter de dichtstbijzijnde, naar de weg gekeerde gevel van een woonhuis mag gebouwd, zij het dat een overkapping nooit voor deze gevel mag worden gebouwd.
8.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande gebouwen, die geen woonhuis zijn, voor bewoning;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, zodanig dat:
    • 1. het bedrijfsvloeroppervlak voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf meer bedraagt dan één derde deel van het vloeroppervlak van de gebouwen op een bouwperceel;
    • 2. het bedrijfsvloeroppervlak voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf meer bedraagt dan 30% van de grondoppervlakte van het woonhuis;
    • 3. het bedrijfsvloeroppervlak voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf meer bedraagt dan 50 m²;
    • 4. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, geen hoofdbewoner van de woning is;
    • 5. de woonfunctie niet in overwegende mate behouden blijft;
    • 6. er detailhandel plaatsvindt, anders dan detailhandel die ondergeschikt is aan en verbonden aan met het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
    • 7. de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling niet passen in een woonomgeving;
    • 8. de activiteiten meldingplichtig of vergunningplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer respectievelijk de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, tenzij er aantoonbaar geen sprake zal zijn van overlast voor de (woon)omgeving;
    • 9. de verkeersaantrekkende werking van het beroep of bedrijf leidt tot verkeersoverlast in de omgeving en/of vereist dat er verkeersmaatregelen genomen moeten worden;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een bed-and-breakfast;
  • d. het ophogen van oevers en het plaatsen van damwanden grenzend aan de gronden met de bestemming 'Water';
  • e. het gebruik van de gronden voor bedrijfsmatige activiteiten anders dan een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf.
8.5 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,

kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in 8.4 sub a in die zin dat vrijstaande gebouwen die geen woonhuis zijn worden gebruikt ten behoeve van mantelzorg.

Artikel 9 Waarde - Glaciale rug

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Glaciale rug' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor

  • de bescherming van het reliëf en de herkenbaarheid van de glaciale heuvels en ruggen.

9.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het diepploegen, egaliseren en afgraven van de gronden en het afschuiven van de rug;
  • b. activiteiten ten behoeve van de houtteelt, aanleg van bos en boomgaarden.

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het diepploegen, egaliseren en afgraven van de gronden en het afschuiven van de rug;
  • b. activiteiten ten behoeve van houtteelt, aanleg van bos en boomgaarden.

9.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 9.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

9.3.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien de uitvoering van de werkzaamheden niet leidt tot aantasting van de herkenbaarheid van de glaciale rug.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene bouwregels

11.1 Reclamemasten

De bouwhoogte van reclamemasten is maximaal 6,00 m.

11.2 De naar de weg gekeerde gevel

Indien in de regels is bepaald dat achter de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw moet worden gebouwd moet bij toepassing van deze regels in het geval dat er twee of meer naar de weg gekeerde gevels zijn, achter tenminste 1 van deze gevels gebouwd worden.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

12.1 Strijdige gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin anders dan voor de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • b. het storten van puin en afvalstoffen;
  • c. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor seksinrichtingen;
  • e. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;

het gebruiken of het laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken voor evenementen, met dien verstande dat binnen de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer' en 'Water' het houden van evenementen wel is toegestaan, mits, voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift een vergunning of ontheffing noodzakelijk is, deze is verleend.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,

kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van bepaalde bestemmingen in dit bestemmingsplan:

  • a. voor het wijzigen van het beloop of het profiel van wegen en/of de aansluiting van wegen onderling indien de verkeersveiligheid en/of intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • b. voor overschrijding van de bouw- en maatvoeringsgrenzen:
    • 1. indien een meetverschil of de situatie ter plekke daartoe aanleiding geeft:
    • 2. voor stoepen, toegangen, portieken, hellingbanen, buitentrappen, terrassen, erkers, balkons, luifels, hijsinrichtingen, lift- en trappenhuizen, koekoeken, evenals naar de aard vergelijkbare delen van bouwwerken;
  • c. van het bepaalde over de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen wordt verhoogd voor plaatselijke verhogingen zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen;
  • d. voor het oprichten van reclame-uitingen in de vorm van een bouwwerk tot een maximale hoogte van 6,00 m;
  • e. voor het oprichten van bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals vlaggenmasten, ooievaarsnesten, gedenktekens, beeldhouwwerken en andere kunstuitingen;
  • f. voor het oprichten van masten voor masten voor alarmsirenes en/of antennemasten die ten dienste staan van mobiele telecommunicatie met bijbehorende bouwwerken voor deze sirenes en masten, mits het hoogste punt van de mast niet hoger is dan 40,00 m;
  • g. voor het bouwen, uitbreiden, veranderen of vernieuwen van milieuvoorzieningen van algemeen belang, zoals rioleringen, bergbezinkbassins of centrale voorzieningen voor afvalinzameling;
  • h. voor het oprichten van bouwwerken voor openbare nutsvoorzieningen, het openbaar vervoer en het wegverkeer, zoals elektriciteitsgebouwen, gemalen, gasdrukregel- en meetstations of wachtruimtes tot een maximum oppervlakte van 25 m² (per bouwwerk);
  • i. voor het oprichten van niet voor bewoning bestemde gebouwen voor zakelijke doeleinden in de openbare ruimte die dienen ter ondersteuning van de functie van deze ruimte, zoals kiosken en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen gebouwen, met een maximale inhoud van 50 m3;
  • j. van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot maximaal 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat de bouwhoogte van reclamemasten maximaal 6,00 m mag bedragen.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

14.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet in combinatie met:

  • het vernieuwen, veranderen, vervangen en uitbreiden van bestaande bouwwerken;
  • de nieuwbouw van bouwwerken;

het bestemmingsplan wijzigen in de zin dat:

  • a. de situering en/of de vorm van aangegeven bestemmingsvlakken en bouwvlakken worden gewijzigd;
  • b. gehanteerde aanduidingen en/of maatvoeringen worden verwijderd en/of worden toegevoegd.
14.2 Toetsingscriteria
  • a. een wijziging van het bestemmingsplan mag er niet toe leiden dat onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige kwaliteit van de directe en wijdere omgeving, waarbij met name rekening wordt gehouden met de structuur en het karakter van de omgeving, en de oppervlakte, de ligging en de afmetingen van de gebouwen op de aangrenzende bouwpercelen;
  • b. indien het bestemmingsplan zodanig wordt gewijzigd dat het verharde oppervlak met meer dan 750 m² toeneemt dan dient vooraf overleg te worden gevoerd met het waterschap;
  • c. voorafgaand aan de ontwikkeling wordt aangetoond dat de ontwikkeling vanuit het oogpunt van bodem, ecologie, externe veiligheid en luchtkwaliteit acceptabel is;
  • d. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige objecten mag niet hoger zijn dan de geldende voorkeursgrenswaarde of vastgestelde hogere grenswaarde;
  • e. de hoogte van reclame-uitingen in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan 6,00 m.

Artikel 15 Overige algemene regels

15.1 Voldoende parkeergelegenheid
  • a. Bij het bouwen van bouwwerken en bij functiewijzigingen dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Ten behoeve van de toets of aan deze verplichting wordt voldaan, worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
    • 1. de landelijke parkeerkencijfers, zoals deze door het CROW zijn uitgegeven (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', oktober 2012), geldend ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan, zijn van toepassing
  • b. de uit sub a voortvloeiende parkeerbehoefte dient in eerste instantie te worden gerealiseerd op het bouwperceel. Indien op het bouwperceel onvoldoende ruimte is, kan indien kan worden aangetoond dat dit niet leidt tot een onaanvaardbare verstoring van de parkeerdruk ter plaatse, worden uitgeweken naar de openbare ruimte;
  • c. bij een omgevingsvergunning kan gemotiveerd worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

'Regels van het bestemmingsplan 'Oostergast - Fase 2D-a Oost'

van de gemeente Zuidhorn

Regels behorende bij het besluit van 16 oktober 2017.