direct naar inhoud van 3.3 Ecologie
Plan: Tusken de Marren bestaande camping
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0055.TdMcamping-VA01

3.3 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Door Ecogroen is op 14 september 2010 een quickscan natuurtoets uitgevoerd voor de totale recreatiezone. Hierin is gekeken naar zowel beschermingsgebieden als naar soorten.

Gebiedsbescherming

Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen.

Het plangebied ligt niet in de EHS. Het dichtstbijzijnde gebied behorende tot de EHS ligt op een afstand van circa 300 meter en valt hier samen met Natura 2000-gebied Sneekermeergebied (Provincie Fryslân: kaart Provinciale Ecologische Verbindingszones). De EHS in Fryslân kent geen externe werking zoals de Natuurbeschermingswet dat wel kent. Negatieve effecten op de EHS zijn zodoende niet aan de orde.

Natuur buiten de EHS

Ook buiten de EHS zijn natuurwaarden aanwezig. Specifiek zijn dat weidevogelbeheergebieden, ganzenfoerageergebieden en diverse opgaande landschapselementen. Provincie Fryslân heeft hiervoor de volgende doelen gesteld: instandhouding van een verantwoorde weidevogelstand, voldoende ganzenfoerageergebieden in de open klei- en veenweidegebieden en ecologisch goed functionerende houtwallen en elzensingelgebieden in de besloten zandgebieden (Provinciale Staten van Fryslân 2006).

Het plangebied van de (voormalige) camping ligt buiten het gebied dat is gelegen in een zoekgebied voor collectief weidevogelbeheer en het gebied dat is aangemerkt als ganzenfoerageergebied.

Op basis van de afstand, de aard van de ruimtelijke ingrepen en de binnenstedelijke ligging wordt ingeschat dat de beoogde plannen geen negatieve effecten hebben op de in de omgeving aanwezige Beschermde natuurmonumenten of EHS.

Soortbescherming

Op basis van de Flora- en faunawet zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

In het plangebied aangetroffen en te verwachten soorten:

  • Tijdens het veldonderzoek is in het plangebied één laagbeschermde plantensoort aangetroffen, te weten Zwanenbloem;
  • de beoogde plannen hebben geen nadelige gevolgen op vaste verblijfplaatsen en mogelijk aanwezige vlieg- en/of jachtroutes en op belangrijk foerageergebied van vleermuizen;
  • diverse laag beschermde soorten zoals Bosmuis, Rosse woelmuis, Twee kleurige bosspitsmuis, Mol en Egel te verwachten;
  • In het plangebied komen diverse broedvogels van bos en struweel tot broeden zoals Vink, Roodborst, Tjiftjaf en Merel;
  • daarnaast komen mogelijk de watervogels Wilde eend en Meerkoet en de weidevogels Kievit, Grutto, Tureluur en Graspieper tot broeden. Broedplaatsen van broedvogels met jaarrond beschermde nesten zijn niet aangetroffen en ook niet te verwachten;
  • overwintering en of voortplanting van laagbeschermde amfibieën is te verwachten onder strooisellaag/ ruigte en/of in watergangen. Zwaarder beschermde amfibieën zijn niet aangetroffen en te verwachten.

Zorgplicht

De zorgplicht Flora- en faunawet is mede van toepassing op de beschermde soorten waarvoor geen ontheffing hoeft te worden verkregen. Dit houdt in, dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild levende dieren en planten (inclusief hun leefomgeving). Concreet betekent dit dat bij een ruimtelijke ingreep rekening moet worden gehouden met alle aanwezige dieren en planten door middel van planning en uitvoering. Voor alle grondgebonden zoogdieren en amfibieën in het plangebied geldt de zorgplicht. Dit houdt in dat deze dieren gedurende de werkzaamheden zoveel mogelijk moeten worden ontzien.

Ontheffing en mitigerende maatregelen Flora- en faunawet

  • Het aanvragen van ontheffing op de verbodsartikelen van de Flora- en faunawet is in deze situatie niet nodig;
  • werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering op te starten in de periode voor half maart en na half juli. Voor het broedseizoen wordt echter geen standaardperiode gehanteerd, maar het is van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum;
  • bij de beoogde plannen kunnen exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde kleine zoogdieren, amfibieën en flora verloren gaan. Voor de in voorliggende situatie aanwezige of te verwachten tabel 1-soorten geldt in deze situatie echter automatisch vrijstelling van artikel 75 van de Flora- en faunawet.

Nadere gegevens zijn weergegeven in de quickscan die als Bijlage 4 Ecologisch onderzoek bij deze toelichting is gevoegd.