8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Bedrijventerrein
' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf ten hoogste tot en met categorie 2', voor bedrijven waarvoor geldt dat de grootste afstand, in de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bedrijventerreinen', die als Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerreinen bij dit plan is gevoegd, niet meer dan 30 m bedraagt;
-
b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf ten hoogste tot en met categorie 3.1', voor bedrijven waarvoor geldt dat de grootste afstand, in de Staat van
Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerreinen', die als Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bedrijventerreinen bij dit plan is gevoegd, niet meer dan 50 m bedraagt;
-
c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf ten hoogste tot en met categorie 3.2', voor bedrijven waarvoor geldt dat de grootste afstand, in de Staat van
Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerreinen', die als Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bedrijventerreinen bij dit plan is gevoegd, niet meer dan 100 m bedraagt;
-
d. detailhandel in volumineuze goederen in de vorm van detailhandel in auto's, boten en caravans;
-
e. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', voor een dienst-/bedrijfswoning;
-
f. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, werken, geen bouwwerk zijnde, erven en terreinen, met dien verstande dat:
-
g. Bevi-inrichtingen niet zijn toegestaan;
-
h. vuurwerkbedrijven niet zijn toegestaan;
-
i. Wgh-inrichtingen niet zijn toegestaan;
-
j. inrichtingen die zijn genoemd in bijlage C en D van het besluit M.E.R. 1994 niet zijn toegestaan;
-
k. detailhandel is ondergeschikt toegestaan voor zover rechtstreeks voortvloeiend uit de bedrijfsactiviteiten van het bedrijf.
8.2 Bouwregels
Op de voor '
Bedrijventerrein
' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.
8.2.1 Hoofdgebouwen
Voor hoofdgebouwen geldt dat:
-
a. een hoofdgebouw uitsluitend binnen het bouwvlak mag worden gebouwd;
-
b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum
bebouwingspercentage (%)' mag het bebouwingspercentage per bouwperceel niet meer bedragen dan het op de plankaart aangegeven bebouwingspercentage en mag de oppervlakte van de totale bebouwing de 2.500 m2 niet overschrijden;
-
c. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 3 m mag bedragen;
-
d. de onderlinge afstand tussen de hoofdgebouwen niet minder dan 5 m mag bedragen;
-
e. de afstand van een hoofdgebouw tot de naar de weg gekeerde grens van het bouwperceel vanaf de wegas van de aangrenzende ontsluitingsweg niet minder dan 10 m mag bedragen;
-
f. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' mag de hoogte niet meer bedragen dan de op de plankaart aangegeven goothoogte respectievelijk bouwhoogte;
-
g. van de vloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen ten hoogste 10% met een maximum van 100 m2 mag worden benut voor detailhandel, anders dan volumineuze detailhandel in auto's, boten en caravans.
8.2.2 Bedrijfswoningen
Voor bedrijfswoningen gelden in aanvulling op het bepaalde in
8.2.1
dat:
-
a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' per bestemmingsvlak één dienstwoning is toegestaan;
-
b. de oppervlakte van een bedrijfswoning niet meer dan 120 m² mag bedragen;
-
c. in afwijking van het bepaalde in
8.2.1 onder f geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 9 m mag bedragen.
8.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning
Voor bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning gelden in aanvulling op het bepaalde in
8.2.1
dat:
-
a. de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan moet tenminste 3 m zijn;
-
b. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning niet meer dan 50 m2 mag bedragen, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van het achter de voorgevel van het woonhuis en het verlengde daarvan gelegen bouwperceel verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw;
-
c. de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk niet meer mag bedragen dan de hoogte van het hoofdgebouw verminderd met 1 m tot een maximale bouwhoogte van ten hoogste 7 m;
-
d. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk niet meer dan 3 m mag bedragen;
-
e. de bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk niet meer dan 5 m mag bedragen.
8.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, geldt dat:
-
a. de bouwhoogte van erfafscheidingen, vóór de voorgevel van het gebouw en het verlengde daarvan dan wel indien sprake is van hoeksituaties en grenzend aan de weg of het openbaar groen, niet meer dan 1 m mag bedragen;
-
b. in de overige situaties de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer dan 2 mag bedragen;
-
c. voor de overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen.
8.4 Specifieke gebruiksregels
8.4.1 Strijdig gebruik
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend de bewoning van bedrijfsruimten.
8.4.2 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
a.
8.1 onder a tot en met c en toestaan dat tevens bedrijven worden toegelaten die niet zijn genoemd in de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerreinen' of die volgens de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerreinen van een hogere categorie zijn, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de reeds toegelaten categorie, met dien verstande dat:
-
1. Bevi-inrichtingen niet zijn toegestaan;
-
2. Vuurwerkbedrijven niet zijn toegestaan;
-
3. Wgh-inrichtingen niet zijn toegestaan;
-
4. inrichtingen die zijn genoemd in bijlage C en D van het besluit M.E.R. 1994 niet zijn toegestaan;
-
b.
8.1 onder d ten behoeve van detailhandel in:
-
1. machines;
-
2. machinerieën ten behoeve van bedrijven;
-
3. automobielen;
-
4. caravans;
-
5. boten en motoren;
-
6. motorbrandstoffen, niet zijnde LPG;
mits vestiging elders in de gemeente niet mogelijk en/of uit ruimtelijke overwegingen niet wenselijk is gebleken;
-
c.
8.1 onder e ten behoeve van de vestiging van een Bevi-inrichting, met dien verstande dat:
-
1. de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico of - indien van toepassing - de afstand zoals bedoeld in artikel 5 lid 3 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen juncto artikel 1 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen dient te zijn gelegen binnen het bouwperceel van de Bevi-inrichting, dan wel op gronden waarop geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten zijn gesitueerd dan wel toegestaan;
-
2. een verantwoording dient te worden gegeven van het groepsrisico in het invloedsgebied van de inrichting conform het bepaalde in artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals dat geldt ten tijde van de vaststelling van het ontwerpbestemmingsplan;
-
3. de verkeersveiligheid, brandveiligheid en een adequate brand- en rampenbestrijding worden gewaarborgd.
8.4.3 Afwegingskader
Een in
8.4.2
genoemde omgevingsvergunning kan worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
a. de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving;
-
b. het straat- en bebouwingsbeeld;
-
c. de woonsituatie;
-
d. de milieusituatie;
-
e. de externe veiligheid;
-
f. de verkeersveiligheid en de bereikbaarheid;
-
g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.