Plan: | Buitengebied 2009, gedeeltelijke herziening 2015, Moersloot 81 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0048.WZ1601-vs01 |
Bedrijf Hermelink aan de Moersloot 81 in Ter Apel wil een mestbassin aan de achterzijde van het bedrijf realiseren. Een groot deel van het mestbassin past binnen het huidige bouwblok en is bij recht mogelijk op grond van het bestemmingsplan Buitengebied. Voor een deel valt het mestbassin buiten het bouwvlak. Hiervoor is in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied' een wijzigingsbevoegdheid voor het realiseren van opslag aansluitend op het bouwblok opgenomen. Dit wijzigingsplan voorziet in de wijziging.
Het terrein achter de bestaande schuren waar het mestbassin komt ligt voor een groot deel binnen het bouwblok op het perceel Moersloot 81 in Ter Apel. Het terrein achter het bouwblok is het plangebied van dit wijzigingsplan. Het plangebied ligt in het buitengebied direct zuidoostelijk van het dorp Ter Apel. In onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied aangegeven.
Figuur 1 Ligging plangebied (bron: Bing Maps)
De locatie heeft momenteel de bestemming Agrarisch - 1. Het deel van het mestbassin dat valt binnen het bouwvlak is mogelijk op grond van die bestemming. Voor de realisatie van het mestbassin deels buiten het bouwblok is een wijziging van de bestemming noodzakelijk. Door middel van toepassing van de wijzigingsbevoegdheid 3.8, sub e is de realisatie van een mestopslag buiten het bouwblok mogelijk.
Figuur 2 Fragment bestemmingsplan Vlagtwedde Buitengebied 2009, geconsolideerde versie (na vaststelling van de partiële wijziging in 2015)
In hoofdstuk 2 wordt de gewenste ontwikkeling nader beschreven en wordt getoetst aan de voorwaarden voor het wijzigen van het bestemmingsplan. De gewenste ontwikkeling is het belangrijkste uitgangspunt voor dit wijzigingsplan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het beleidskader dat relevant is voor de ontwikkeling. In hoofdstuk 4 worden vervolgens de milieu- en omgevingsaspecten beschreven. In de hoofdstukken 3 en 4 vindt in eerste instantie een toetsing van de gewenste situatie plaats. Daaruit kunnen uitgangspunten voor de juridische regeling van dit wijzigingsplan naar voren komen. Wanneer dit van toepassing is staan deze beschreven in de betreffende hoofdstukken. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 6 wordt de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling behandeld.
In dit hoofdstuk staat een beschrijving van de huidige en gewenste situatie in het plangebied. De huidige situatie is van belang omdat de gewenste bebouwing daarin goed ingepast moet worden. De gewenste situatie is het belangrijkste uitgangspunt voor dit wijzigingsplan en wordt om die reden toegelicht.
Het bedrijf ligt aan de Moersloot 81. Het bedrijf is de laatste tijd sterk vernieuwd. Op het bedrijf is plaats voor 3.752 vleesvarkens. De bestaande mest wordt op dit moment geheel via de bestaande mestsilo van 1.250 m3 afgezet. De mest wordt gemixt en dan aangewend voor de akkerbouw.
Figuur 3 Luchtfoto van de huidige situatie
Om flexibeler te zijn met het tijdstip van mestafvoer is het de wens om een mestbassin te plaatsen van 2.497 m3. Daarmee is er jaarrond opslag en is zelfs in een extreem nat voorjaar wat extra opslagcapaciteit waardoor er eventueel later kan worden uitgereden. De af te zetten hoeveelheid mest, het aantal afvoerbewegingen en het mixen van mest blijft na realisatie van de extra mestopslag gelijk aan de huidige, bestaande en vergunde situatie.
Figuur 4 Situering uitbreiding programma
Het agrarisch bedrijf aan de Moersloot 81 is sterk vernieuwd. De bestaande bedrijfswoning is vervangen en op korte termijn zijn nog plannen voor het slopen en vervangen van bestaande verouderde bedrijfsbebouwing. Deze landschappelijke inpassing is gericht op een goede inpassing van het te realiseren mestbassin aan de achterzijde, zie bijlage 1 Landschappelijke inpassing. In principe vormt een mestbassin een relatief laag element dat aansluit op de massa van het erf. Gekozen is voor een lage vorm van inpassing van het bassin met een struikenrij aan de zijkanten van het bassin, om op deze wijze zoveel mogelijk aan te sluiten op de openheid van het landschap. Door de beplanting aan de zijkanten is het bassin niet zichtbaar vanuit de omgeving. De ruimte langs de sloot moet vrijgehouden worden van beplanting vanwege het onderhoud van de sloten.
Figuur 5 Erfinrichtingsplan ten behoeve van de landschappelijke inpassing
De landschappelijke inpassing is in een keukentafelgesprek met de initiatiefnemer en de stedenbouwkundige van de gemeente besproken. Naar aanleiding van het gesprek is er een aantal wijzigingen in het plan doorgevoerd.
Voor de gewenste planologische situatie kan gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid, zoals opgenomen in lid 3.8 sub e. In dit artikel staat het volgende:
3. 8. Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen, met inachtneming van het gestelde
in bijlage 1, het plan wijzigen in die zin dat:
e. de aanduiding “opslag” ten behoeve van de opslag van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten buiten het bouwperceel ter plaatse wordt aangebracht, mits:
1. de oppervlakte van een opslagplaats al dan niet bestaande uit verharding ten behoeve van de opslag ten hoogste 1.000 m² zal bedragen;
2. de oppervlakte van een mestsilo ten hoogste 1.500 m² zal bedragen;
3. de hoogte van een mestsilo, exclusief afdekking, ten hoogste 6,00 m zal bedragen;
4. met name rekening zal worden gehouden met het gestelde in bijlage 1 onder 1.3.2., 1.3.4., 1.7. en 1.24.;
De volgende voorwaarden worden gesteld in de Bijlage 1.
1.3.2. Opslag voor mest, hooibalen en/of andere agrarische producten Mest- en productenopslag dient binnen het bouwvlak plaats te vinden. Wanneer dit om bedrijfseconomische, ontsluitings- of milieuredenen (bijvoorbeeld in verband met de nabijheid van woningen) niet mogelijk is, kan plaatsing van de mest- en productenopslag na toepassing van een wijzigingsregel ook direct aansluitend buiten het bouwvlak plaatsvinden. Dit zal, indien het mestopslag betreft, niet worden toegestaan op gronden gelegen binnen de gele en rode gebieden, zoals weergegeven op de kaart in bijlage 7, milieubeschermingsgebieden en in zones van 250 m rondom natuurgebieden, toekomstige woongebieden en recreatieterreinen. Er moet voor een goede landschappelijke inpassing en verkeersveilige ontsluiting worden gezorgd. In uitzonderingssituaties kan ook bij wijziging meegewerkt worden aan een locatie voor opslag op grotere afstand van het bouwvlak. Een dergelijke situatie kan zich voordoen bij gemeenschappelijk gebruik en/of in geval de gronden op grote afstand van het bedrijf zijn gelegen en met een locatie ter plaatse een veelvoud aan verkeersbewegingen kan worden voorkomen. De opslag mag niet gebruikt worden voor handel- of overslagdoeleinden. De locatie voor opslag moet in een dergelijk geval plaatsvinden zo dicht mogelijk aan een verharde weg. Voorts moet sprake zijn van een goede landschappelijke inpassing en een verkeersveilige ontsluiting.
1.3.4. Erfsingelbeplanting
Bij toepassing van nadere eisen, ontheffings- en wijzigingsregels met betrekking tot de bebouwing binnen een agrarisch bouwvlak of wijziging van de omvang van een agrarisch bouwvlak zal de toets aan de landschappelijke waarden mede ingegeven zijn door het aanbrengen van erfsingelbeplanting. De landschappelijke inpassing moet in gevallen waarbij sprake is van aantasting van de bestaande erfsingelbeplanting, verzekerd zijn met een beplantingsplan.
1.7. Beschermde dorpsgezichten en cultuurhistorisch waardevolle kernen
De karakteristieke openheid rond de beschermde dorpsgezichten Bourtange en Smeerling dient zoveel mogelijk intact te blijven. De landschappelijke relatie met het omringende buitengebied moet gaaf worden gehouden. De cultuurhistorische waarden van de kern Ter Borch dienen eveneens zoveel mogelijk intact te blijven. Ook hier geldt dat het omringende buitengebied een instandhoudingsrelatie heeft met de kern. De ontheffings- en wijzigingsbevoegdheden die bouwactiviteiten mogelijk maken, alsmede vergunningplichtige werken en werkzaamheden die de aanleg van opgaande beplanting beogen, zullen zeer terughoudend worden benaderd en kunnen uitsluitend worden toegepast respectievelijk verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het beschermd dorpsgezicht Bourtange en Smeerling en de cultuurhistorisch waardevolle kern Ter Borch met de kenmerkende karakteristiek alsmede de openheid en de landschappelijke overgang van en naar de waardevolle kernen.
Conclusie voorwaarden wijzigingsbevoegdheid.
Ten aanzien van de voorwaarden die genoemd zijn in de wijzigingsbevoegdheid kan het volgende gesteld worden:
In de RO standaarden 2012 waarin dit wijzigingsplan is opgesteld maakt het niet mogelijk de aanduiding 'opslag' op te nemen, daarnaast kan op grond van de Omgevingsverordening van de provincie Groningen mestopslag alleen binnen een bouwperceel worden toegestaan. Daarom is met dit wijzigingsplan het bouwvlak van het agrarische bedrijf vergroot. Ter plaatse van het mestbassin, voor zover dat valt buiten het bouwvlak, wordt het bouwvlak dan ook vergroot om het mestbassin mogelijk te maken.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit plan raakt geen rijksbelangen uit het Barro.
Het project past in het provinciaal beleid indien aan alle relevante voorwaarden in artikel 4.19a, lid 3 en 4, van de verordening wordt voldaan. Geconstateerd wordt dat het mestbassin niet binnen het huidige bouwperceel valt. Hiervoor dient het bestemmingsplan – binnen de in het plan opgenomen wijzigingsvoorwaarden - te worden gewijzigd dan wel te worden herzien. Uit de wijzigingsbevoegdheid blijkt dat wat betreft de landschappelijke inpassing van het mestbassin nog een erfinrichtingsplan en daarin opgenomen beplantingsplan noodzakelijk is. Op grond van vaste jurisprudentie van de ABRvS dient de aanleg en vervolgens de instandhouding van het erfinrichtingsplan en daarin opgenomen beplantingsplan als voorwaardelijke verplichting in de planregels te worden geborgd (zie ook de in voorbereiding zijnde omgevingsverordening Provincie Groningen opgenomen regels over de borging van de uitvoering van het erfinrichtingsplan). Van belang is dat de uit te voeren maatregelen voldoende duidelijk en concreet in het erfinrichtingsplan en de planregels worden omschreven. Geadviseerd wordt om hiermee bij de planvorming rekening te houden.
In dit plan wordt aangesloten op de wijzigingsbevoegdheid die aangegeven is in het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Vlagtwedde. De aan de wijzigingsbevoegdheid gekoppelde eisen ten aanzien van de landschappelijke inpassing zijn toegepast op de locatie. Aan deze landschappelijke inpassing is een voorwaardelijke verplichting gekoppeld in de regels.
Bestemmingsplan 'Vlagtwedde Buitengebied 2009, herziening 2015'
Het bestemmingsplan Buitengebied voorziet in een wijzigingsbevoegdheid ten aanzien van het realiseren van opslag van mest buiten het bouwblok. Deze wijzigingsbevoegdheid is hier toegepast.
Bij elk ruimtelijk plan moet met het oog op de natuurbescherming rekening worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij moet worden aangetoond dat als gevolg van de geplande activiteiten de gunstige staat van instandhouding van waardevolle dier- en plantensoorten niet in het geding komt. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het rijksbeleid voor de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS).
Het dichtstbijzijnde habitatgebied is gelegen op circa 15 km van de inrichting. De effecten de aanleg van een mestopslag vallen binnen de huidige milieuvergunning op dit gebied zijn derhalve niet significant.
Soortenbescherming
De bescherming van soorten is vastgelegd in de Flora- en Faunawet. Hierin zijn bepalingen opgenomen van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze wet is een aantal planten- en diersoorten aangewezen die licht, middelzwaar of zwaar beschermd zijn. Voor licht beschermde soorten geldt een vrijstelling bij ruimtelijke projecten. Voor middelzwaar beschermde soorten geldt alleen een vrijstelling wanneer de beoogde werkzaamheden worden uitgevoerd volgens een door LNV goedgekeurde gedragscode. Voor zwaar beschermde soorten dient bij ruimtelijke ingrepen ontheffing te worden aangevraagd. Behalve de Flora- en Faunawet is ook de Rode Lijst van belang, waarop zeldzame en bedreigde soorten zijn opgenomen.
Volgens de gegevens van het Natuurloket zijn in het kilometervak waar de inrichting in is gelegen geen gegevens bekend waaruit blijkt dat er sprake is van aanwezigheid van beschermde soorten. Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling worden geen bomen gekapt of sloten gedempt. Als gevolg hiervan is er geen sprake van verstoring van beschermde soorten.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor het bepalen van de richtafstanden wordt onderscheid gemaakt tussen rustige woonomgevingen en gemengde gebieden. De ontwikkeling sluit aan op de het bedrijf. De milieusituatie wijzigt niet.
Op het gebied van geluid gelden verschillende toetsingskaders voor geluidhinder van de inrichting zelf (het Activiteitenbesluit) en geluidhinder van wegen of zoneringsplichtige inrichtingen (Wet geluidhinder). Onderstaand wordt op beide ingegaan.
Activiteitenbesluit
Ten aanzien van geluidhinder van landbouwinrichtingen, zijn de regels van het Activiteitenbesluit van toepassing. Wanneer wordt verwacht dat inrichtingen leiden tot hinder bij geluidsgevoelige bestemmingen, kan door het bevoegd gezag (de gemeente) worden gevraagd om een akoestisch rapport op te stellen. In dit geval ligt dat niet voor de hand, omdat de aanleg van het mestbassin niet leidt tot extra verkeersbewegingen of geluid.
Zonder nader onderzoek kan daarom worden gesteld dat de aanleg van het mestbassin niet leidt tot onaanvaardbare geluidhinder ter plaatse van omliggende woningen.
In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.
Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2025) is er in de directe omgeving van het plangebied sprake van een goede luchtkwaliteit.
Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan luchtverontreiniging zijn op grond van het besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. De aanleg van een mestbassin zal geen stijging van het aantal verkeersbewegingen met zich meebrengen. Als gevolg hiervan is geen sprake van verslechtering van de luchtkwaliteit. Het plan wordt op dit punt uitvoerbaar geacht. Het mestbassin is afgedekt. Als gevolg hiervan is geen sprake van geuroverlast. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Er zijn er geen belemmeringen voor het plan vanuit dit aspect.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied.
De locatie is en blijft in gebruik ten behoeve van het agrarisch bedrijf. Hiermee worden geen veranderingen in de bestaande functies voorgesteld. De ontwikkeling zal hierdoor geen verandering teweeg brengen voor wat betreft de risico's voor de volksgezondheid.
Vanwege het grotere belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke ordening geworden.
Het Waterschap Hunze en Aa's is geïnformeerd over het plan Buitengebied Vlagtwedde wijzigingsplan Moersloot 81 door gebruik te maken van de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl). De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de Korte procedure van de watertoets is doorlopen. Dit houdt in dat het waterschap Hunze en Aa's een standaard wateradvies afgeeft in de vorm van deze standaard waterparagraaf. De uitgevoerde watertoets is bijgevoegd in de bijlage Watertoets.
Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze nieuwe wet maakt deel uit van de (gewijzigde) Monumentenwet. De kern van Wamz is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De Wamz verplicht gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden. Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, zal het bestemmingsplan uiteindelijk, indien nodig (en mogelijk), een bescherming moeten bieden voor waardevolle gebieden. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een omgevingsvergunningenstelsel.
Hierbij dient gestreefd te worden naar koppeling van landelijke bestanden van archeologische en bouwkundige monumenten met het historisch-geografisch gegevensbestand. Dit heeft geresulteerd in
KennisInfrastructuur Cultuurhistorie (KICH). Uit de gegevens van KICH blijkt dat het perceel van de inrichting geen archeologische waarde heeft. De gronden rondom het perceel hebben eveneens geen archeologische waarde. Er is derhalve geen aanleiding tot nader archeologisch onderzoek. Een archeologische onderzoek is daarom niet nodig.
Vanuit het aspect archeologie bestaan geen belemmeringen voor het plan. Wanneer bij de werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, geldt op grond van artikel 53 van de Monumentenwet een meldingplicht.
De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van bestemmingsplannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.
Binnen het projectgebied is geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden. Het is niet noodzakelijk om regels op te nemen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.
De provincie Groningen heeft op de kaart behorende bij de omgevingsvisie en de verordening aardkundig waardevolle gebieden aangegeven.
Het plangebied ligt niet in een gebied dat is aangewezen als aardkundig waardevol of aardkundig monument.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het Groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen (cRNVGS) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Door het wijzigingsplan wordt geen risicovolle voorziening mogelijk gemaakt. Het is daarom niet noodzakelijk om in het kader van dit wijzigingsplan het groepsrisico te verantwoorden. Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor het plan.
In en rondom het plangebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling. Wel is het mogelijk dat er enkele kleinere huisaansluitingen voor bijvoorbeeld gas, water en riool aanwezig zijn. Met de uitvoering van de plannen wordt met deze leidingen rekening gehouden. Voor het wijzigingsplan behoeven deze leidingen geen bescherming.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
Het wijzigingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Door het voeren van de genoemde procedure, met de daarbij horende zienswijzen-, c.q. beroepsprocedure, wordt de maatschappij betrokken bij het plan.
In eerste instantie wordt het ontwerpwijzigingsplan met bijbehorende stukken gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens de genoemde periode kunnen belanghebbenden bij het college van Burgemeester en Wethouders zienswijzen indienen omtrent het ontwerpwijzigingsbesluit.
Het ontwerp-wijzigingsplan heeft vanaf 21 april 2016 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend.
De vaststelling van het wijzigingsplan wordt door het College van Burgemeester en Wethouders bekend gemaakt en ter inzage gelegd. Tegen het besluit is beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Voor de uitvoerbaarheid van dit plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van de plannen (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Dit wijzigingsplan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De uitvoeringskosten worden gedragen door de initiatiefnemer. Voor de locatie is een anterieure overeenkomst gesloten. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor wordt dan een planschadeovereenkomst gesloten met de initiatiefnemer.
Hiermee is de economische haalbaarheid voldoende gewaarborgd en uitvoerbaar geacht.
Bij wijzigingsplannen die bouwplannen mogelijk maken, is de grondexploitatieregeling uit de Wet ruimtelijke ordening van toepassing. Via dit wijzigingsplan wordt niet een bouwplan, zoals genoemd in het Besluit ruimtelijke ordening, mogelijk gemaakt. De vaststelling van een exploitatieplan bij dit wijzigingsplan is daarom niet verplicht. Bij dit wijzigingsplan is de vaststelling van een exploitatieplan niet nodig.
Het wijzigingsplan bestaat uit een ruimtelijke verbeelding van het plan en de daarbij horende juridische regeling. Deze juridische regeling bestaat uit regels, waaronder de bestemmingsregels. Deze zijn nodig in verband met het bieden van de gebruiks- en bouwmogelijkheden voor het bedrijf en de uitbreiding daarvan.
Dit hoofdstuk geeft een korte toelichting op de juridische regeling van dit wijzigingsplan. Dit wijzigingsplan wijzigt alleen de ruimtelijke verbeelding van het bestemmingsplan Landelijk Gebied. De regels van het bestemmingsplan Landelijk Gebied blijven ongewijzigd en zijn van toepassing op dit wijzigingsplan.
Het bouwvlak wordt uitgebreid om op de gewenste locatie mestopslag mogelijk te maken. Daarbij wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met de gewenste inpassing zoals die in paragraaf 2.3. Er zijn gebruiksregels opgenomen om de inpassing juridisch af te dwingen.