Inhoudsopgave
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk kader en beleid
4.8 Archeologie en cultuurhistorie
Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving
Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding en doel
In Veendam wordt het noordelijk gebied van nieuwbouwwijk Woellust verder uitgewerkt. Voor dit gebied is een verkavelingsplan opgesteld. De gronden hebben in het huidige bestemmingsplan Wildervank de bestemming Woongebied - Uit te werken.
Een bestemmingsplan kan een rechtstreekse bouwtitel hebben, maar voor dit gebied is gekozen voor een bestemmingsplan met uitwerkingsplicht. De realisatie van de woonwijk is vastgelegd in het bestemmingsplan Woellust (vastgesteld op 10 november 2004 en goedgekeurd op 1 maart 2005). Voor het noordelijk deel van de wijk is in dit bestemmingsplan een globale, uit te werken bestemming opgenomen met het oog op woningbouwfasering en de toen nog minder concrete planvoornemens. Later is een deel van deze globale, uit te werken bestemming uitgewerkt in bestemmingsplan Woellust eerste uitwerking (2006) en bestemmingsplan Woellust tweede uitwerking (2008). In het kader van het actualiseren van alle bestemmingsplannen in de gemeente Veendam, is het plangebied meegenomen in het bestemmingsplan Wildervank (onherroepelijk op 17 februari 2010). Voor een deel van het gebied is opnieuw een uitwerkingsverplichting opgenomen.
Het voorliggende bestemmingsplan is een gedeeltelijke uitwerking van deze bestemming en wordt als uitwerkingsplan onderdeel van het moederplan.
In de vigerende regeling voor dit plandeel staan diverse voorwaarden als het gaat om toegestane functies, waarbij wonen de boventoon voert. Eveneens is maatvoering voorgeschreven en is het ook de verplichting om, alvorens tot uitwerking over te gaan, onderzoek te verrichtten naar een goede stedenbouwkundige inpassing en, voor zover noodzakelijk, naar de aspecten geluid, veiligheid, bodem, water, archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en overige relevante milieutechnische aspecten.
Dit uitwerkingsplan voorziet in de realisatie van 12 tot 14 woningen in het noordelijke deel van de wijk Woellust.
1.2 Leeswijzer
In het volgende hoofdstuk wordt het plangebied beschreven en wordt aangegeven wat de toekomstige situatie zal zijn. In hoofdstuk 3 staat beschreven welke beleidsmatige aspecten relevant zijn voor het onderhavig plan. Hoofdstuk 4 gaat in op de uitgevoerde onderzoeken en milieutechnische randvoorwaarden. Hoofdstuk 5 verwoordt de juridische vormgeving van het onderhavige uitwerkingsplan. Ten slotte komen de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid in de hoofdstukken 6 en 7 aan de orde.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige situatie
Op dit moment is de wijk Woellust voor het grootste deel ontwikkeld als woonwijk met veel vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen. Het noordelijke deel van de wijk is gedeeltelijk ingevuld (zie onderstaande luchtfoto).
Luchtfoto plangebied (bron: pdokviewer.nl)
In de regeling die is opgenomen bij de bestemming Woongebied - Uit te werken is opgenomen dat het aantal woningen in het totale uitwerkingsgebied maximaal 75 mag bedragen. Verder biedt de regeling vrijheid in de verder uitwerking en het type woningen in dit gebied: de woningen mogen vrijstaand, in aaneengesloten bouwvorm, dan wel in gestapelde bouwvorm worden gebouwd. De bouwhoogte van gestapelde woningen bedraagt ten hoogste 15 meter.
2.2 Toekomstige situatie
Dit uitwerkingsplan voorziet in de realisatie van 12 tot 14 woningen, waarvan een aantal vrijstaande woningen en een aantal twee-onder-éénkap woningen. De woningen worden gebouwd aan de Sichtermanlaan en de Duintjerlaan. Ontsluiting van het gebied blijft, zoals in de bestaande situatie al het geval is, in noordelijke richting op de Skagerrak plaatsvinden.
Op onderstaande afbeelding is een schetsplan weergegeven voor de ontwikkeling.
Schetsplan
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk kader en beleid
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota’s vervangen, zoals de Nota Ruimte en Nota Mobiliteit. Ook zijn met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
-
vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
-
verbeteren van de bereikbaarheid;
-
zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio’s.
Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Voor het grondgebied van de gemeente Veendam zijn geen concrete opgaven uitgewerkt.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Op grond van de SVIR is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de “ladder voor duurzame verstedelijking” opgenomen (artikel 3.1.6). De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
De Ladder voor duurzame verstedelijking is sinds 2012 als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Sinds 1 juli 2017 is de gewijzigde Ladder in werking. Met behulp van de Ladder moeten overheden in geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling motiveren dat er behoefte is aan die ontwikkeling en indien deze ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, motiveren waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Hoewel dit uitwerkingsplan een deel van een woonwijk betreft, kan er vanuit worden gegaan dat een dergelijke 'stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in het Bro zich hier niet voordoet. In het voorgaande bestemmingsplan was namelijk al voorzien in een ten tijde van de vaststelling van het nieuwe plan niet benutte uitwerkingsplicht voor de stedelijke ontwikkeling. De mate waarin de uitwerkingsplicht keuzemogelijkheden biedt aan het college van burgemeester en wethouders ten aanzien van de in het uitwerkingsplan op te nemen functies en de omvang daarvan, is bepalend voor het antwoord op de vraag of het opvolgend bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt (uitspraken van 26 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1155 (Midden-Delfland) en van 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:489 (Westland)).
Het bestemmingsplan Wildervank kent een uitwerkingsplicht met maar één functie en een gemaximeerd aantal woningen. Op basis van bovengenoemde uitspraken, kan geconcludeerd worden dat de bouw van 12 tot 14 woningen in het plan Woellust niet kan worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder wordt namelijk niet verstaan een bestemmingsplan dat voorziet in een conservering van onbenutte bouw- en gebruiksmogelijkheden die realiseerbaar waren op grond van een bestemmingsplan dat is vastgesteld vóór inwerkingtreding van de Ladder. In dit geval is hiervan sprake.
Wanneer een ruimtelijke ontwikkeling niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt, is artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing. Dit neemt niet weg dat aan de eisen van het eerste lid van artikel 3.1.6 van het Bro dient te worden voldaan. Bij de toets of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening dient onder meer beoordeeld te worden of de mogelijk gemaakte ontwikkeling voorziet in een behoefte. Hieraan wordt getoetst in paragraaf 3.3 van deze toelichting.
3.2 Provinciaal beleid
Het ruimtelijk beleid is door de Provincie Groningen vastgelegd in de Omgevingsvisie 2016-2020. In de Omgevingsvisie wordt al het ruimtelijk beleid gebundeld in één document. Tegelijk met de Omgevingsvisie is ook de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 vastgesteld.
De provinciale belangen uit de visie zijn in de Omgevingsverordening vertaald in bindende regels die bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen in acht dienen te worden genomen. Het gaat hierbij om zowel ruimtelijke aspecten waaronder landschapswaarden en cultuurhistorische waarden als functionele aspecten waaronder verkeer en vervoer en wonen.
Toetsing
Het plangebied is gelegen in stedelijk gebied en in het gebied dat onderdeel is van de Veenkoloniën. In de Veenkoloniën moet bij ruimtelijke ontwikkeling in het bijzonder rekening gehouden worden met landschappelijke karakteristieken zoals de grootschalige openheid, rationele verkaveling en langgerekte bebouwingslinten.
Daarnaast is het gelegen in het gebied van de provincie Groningen waar de opgave 'groei en krimp' geldt. Het beleid van de provincie ten aanzien van deze opgave is gericht op de leefbaarheid in kleine dorpen en stedelijke kernen. Bij stedelijke kernen, zoals Veendam, richt het beleid zich op het in stand houden en versterken van de sterke regionale functie van deze kernen door bijvoorbeeld te werken aan de bereikbaarheid en het bundelen van functies.
In artikel 2.15.1 van de Omgevingsverordening is bepaald dat een bestemmingsplan alleen kan voorzien in de bouw van nieuwe woningen als deze woningbouwmogelijkheden passen binnen een woonvisie waarover overeenstemming is met de gemeenten in het regionaal samenwerkingsverband waar de gemeente deel van uitmaakt. Omdat het prestatiekader 2018-2023 van de regio Oost-Groningen nog niet is vastgesteld, zijn er tussen de provincie en de gemeente afspraken worden gemaakt over de ontwikkeling van woningbouwprojecten.
In de Omgevingsverordening is het gebied gelegen in de zone waarvoor veiilgheidsnormen gelden ten aanzien van regionale waterkeringen. Er zijn geen andere aandachtspunten vanuit de Omgevingsverordening voor het plangebied.
Conclusie
Voorliggend plan sluit aan bij het provinciaal beleid. Er is geen sprake van invloed op de landschappelijke waarden van de Veenkoloniën, doordat de ontwikkeling binnen het stedelijk gebied plaatsvindt. Er wordt daarnaast voldaan aan artikel 2.15.1 van de Omgevingsverordening. In het kader van de toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is de behoefte van de ontwikkeling onderbouwd.
3.3 Gemeentelijk beleid
Structuurvisie
De gemeente Veendam heeft op 16 februari 2015 de Structuurvisie Veendam vastgesteld. De structuurvisie geeft een ruimtelijk overzicht van bestaande visies en plannen om zo in de toekomst op samenhangende en integrale wijze de ruimtelijke ontwikkeling van Veendam te kunnen sturen. Een uitvoeringsparagraaf is opgenomen waarin aangegeven wordt hoe ontwikkelingen verwezenlijkt kunnen worden.
Centrale thema’s van het beleid in deze structuurvisie zijn:
- Veendam streeft naar een goed woon- en leefklimaat. Het woonbeleid voor de komende jaren is meer gericht op inbreiding in het centrum en het temporiseren van de uitbreidingslocaties. Daarnaast wordt het beleid zo geformuleerd dat tijdig kan worden geanticipeerd op ontwikkelingen in onderwijs, sport, welzijn, zorg en cultuur.
- Veendam streeft naar een versterking van de regionale centrumfunctie. Het centrum dient daartoe goed bereikbaar te zijn en een aantrekkelijk winkel- een woongebied te zijn.
- Veendam streeft naar een sterk bedrijfsleven en wil hiervoor waar mogelijk faciliteren. Hiervoor is een goede zonering van de diverse bedrijvigheid van belang en tevens goede ontsluiting over weg, rails en water.
- Veendam streeft naar behoud en versterking van de landschappelijke, cultuurhistorische en recreatieve mogelijkheden.
Met name het eerste onderdeel is in dit project van belang. De komende jaren wordt op meerdere plekken nieuw gebouwd en geherstructureerd. Onder nieuwbouw op de kaart worden die woningbouwlocaties aangegeven die regionale woonkwaliteiten hebben. Het betreft onder andere de inbreidingslocatie Woellust. Inbreidingslocaties krijgen een hogere prioriteit dan andere uitbreidingslocaties.
Woonvisie
Met zeven gemeenten, de provincie, de woningcorporaties en zorgpartijen zijn het Regionaal Woon- en Leefbaarheidsplan, het Regionaal Prestatiekader 2013-2018 en de Menukaart uitgewerkt. Hiermee wordt in de regio Oost-Groningen gewerkt aan een toekomstbestendige woningvoorraad en leefomgeving. Bij het opstellen van de regionale beleidsstukken is gebruik gemaakt van onderbouwende analyses uit 2011. Sindsdien is er veel veranderd op de woningmarkt, door de economische conjunctuur, voortschrijdende demografische ontwikkelingen, veranderend consumentengedrag en ook veranderende regelgeving.
Als vervolg op het Regionaal Prestatiekader 2013-2018 Woningmarkt Oost-Groningen heeft de gemeente Veendam de Woonvisie 2015 vastgesteld om voor de inwoners van de gemeente een goede woonkwaliteit te behouden. Daarvoor zijn de juiste woningen op de juiste plekken noodzakelijk en is er aandacht voor het kwantitatief en kwalitatief op peil houden van de woningen in relatie tot de bevolkingsontwikkeling. In de visie worden de beleidsuitgangspunten benoemd.
De regionale prestatieafspraken 2018-2023 worden verwerkt in een vernieuwde woonvisie.
Woningmarktonderzoek
Inmiddels is een nieuw regionaal woningmarktonderzoek (woningmarktonderzoek regio Oost-Groningen, Companen, 6 juni 2017) uitgevoerd dat de basis zal vormen voor nieuwe regionale afspraken en gemeentelijk beleid. Het onderzoek sluit af met een aantal woningmarktopgaven. Voor de gemeente Veendam is aangegeven dat er onder andere behoefte is aan vrijstaande en twee-onder-één-kap koopwoningen. De totale uitbreidingsbehoefte bedraagt in de periode 2018 tot en met 2022 circa 105 woningen, waarvan specifiek voor vrijstaande en twee-onder-een-kap woningen in de koopsector respectievelijk 40 en 35 woningen. Voorliggend plan voorziet voor een deel in deze behoefte. Er is op dit moment enig aanbod van twee-onder-een-kap woningen, zoals aan de Raadhuisstraat en in Stationspark, maar deze woningen zijn qua locatie een aanvulling op en niet zozeer concurerrend met de geplande woningen in Woellust. Er zijn elders in Woellust nog enige vrije kavels beschikbaar en daarnaast nog in Buitenwoel-Golfeiland. Het gaat hier om kleine aantallen. Deze kavels zijn bovendien (bijvoorbeeld qua oppervlakte en locatie) onderling niet vergelijkbaar en zijn daarmee een aanvulling op het bestaande aanbod.. Het totaal van deze projecten is in omvang kleiner dan de behoefte.
Welstandsbeleidsnota
Per 7 juni 2004 beschikt de gemeente Veendam over een welstandsbeleidsnota. In de nota staan de welstandseisen omschreven die aan een bouwwerk worden gesteld. Het gaat om welstandscriteria die betrekking kunnen hebben op onder andere de hoofdvorm, het materiaalgebruik, de kleurkeuze en de detaillering van een concreet bouwwerk. Het doel van de nota is het streven naar behoud en zo nodig versterking van de beeldkwaliteit in het algemeen en die van beschermde dorpsgezichten in het bijzonder.
Voor het plangebied geldt in aanvulling op de welstandsbeleidsnota een afzonderlijk beeldkwaliteitsplan. Dit beeldkwaliteitsplan wordt aangevuld met welstandscriteria voor onderhavig plangebied. Deze welstandscriteria zijn als bijlage opgenomen.
3.4 Beleid waterschap
Beheerprogramma 2016-2021
In het Beheerprogramma 2016-2021 zijn de hoofdlijnen van het beleid en beheer van Waterschap Hunze en Aa's vastgelegd. Hierin is ook aandacht besteed aan de externe referentiekaders als de Kaderrichtlijn Water, Deltaprogramma en de provinciale Omgevingsvisie.
Notitie stedelijk waterbeheer
In 2011 is de Notitie stedelijk waterbeheer van het Waterschap Hunze en Aa's verschenen. De doelstelling van deze notitie is het formuleren van een samenhangende visie op duurzaam stedelijk waterbeheer vertaald in beleidsdoelen, maatregelen en richtlijnen teneinde knelpunten samenhangend met het stedelijk water op te lossen en in de toekomst te voorkomen. Aan deze doelstelling is invulling gegeven door:
- een visie te formuleren voor het watersysteembeheer in stedelijk gebied voor de middellange termijn;
- beleidsdoelen, maatregelen en richtlijnen op te stellen op basis van die visie voor de korte termijn;
- verduidelijking van de rol van waterbeheerders in het stedelijk waterbeheer.
De stedelijke wateropgave bestaat uit drie onderdelen:
Wateroverlast uit oppervlaktewater - neerslag door klimaatverandering op verschillende manieren opvangen.
Water op straat - aanleg van gescheiden rioolsystemen zodat regewater direct naar oppverlaktewater wordt afgevoerd.
Grondwateroverlast - oplossingen voor grondwateroverlast in tuinen en afvoer
In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op de waterhuishoudkundige aspecten van het plan.
3.5 Conclusie
Voorliggend plan, de uitwerking van het bestemmingsplan Wildervank voor het realiseren van 12 tot 14 nieuwbouwwoningen, sluit aan bij het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeente beleid en bij het beleid van het waterschap. Er zijn geen belemmeringen of strijdigheden met het geldende gevonden.
Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden
4.1 Geluid
Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk wanneer een woning of een geluidgevoelig object gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidzone. De te realiseren woningen bevinden zich binnen de geluidzone van het Skagerrak en het industrieterrein Veendam. Middels een akoestisch onderzoek is de geluidbelasting op de gevels van de woningen bepaald en getoetst aan de Wet geluidhinder.
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd door Bugelhajema adviseurs (Akoestisch onderzoek Uitwerkingsplan Woellust 3B te Veendam, 15 november 2017). Het rapport is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Hieronder zijn de conclusies weergegeven.
Uit het onderzoek blijkt dat een aantal van de te realiseren woningen niet voldoet aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai en industrielawaai. De overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting bedraagt maximaal 5 dB vanwege het Skagerrak en 2 dB(A) vanwege het industrieterrein.
Om de woningen mogelijk te maken dient het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Veendam hogere waarden te verlenen. Gemotiveerd is waarom maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied niet mogelijk zijn. Daarbij is getoetst aan de landelijke wetgeving.
Mogelijk zijn voor het verlenen van een hogere waarde wel aanvullende geluidsisolerende maatregelen aan de betreffende gevels van de geluidgevoelige bebouwing nodig, teneinde te voldoen aan de maximale binnenwaarde van 33 dB voor wegverkeerslawaai. Dit onderzoek dient bij de indiening van het bouwplan mede aangeleverd te worden. Voor industrielawaai zijn geen aanvullende gevelmaatregelen nodig.
Omdat voor drie woningen de voorkeursgrenswaarde van twee bronnen (wegverkeer en industrie) wordt overschreden is ook de cumulatie berekend. Bij het berekenen van de cumulatie wordt de geluidsbelasting vanwege de industrie uitgedrukt in de geluidsbelasting die dezelfde hinderbeleving veroorzaakt als wegverkeerslawaai.
Het berekende gecumuleerde geluidsniveau dient getypeerd te worden als "Matig". De oorzaak hiervan is zowel industrielawaai als wegverkeerslawaai: te hoge geluidsbelastingen ten gevolge van het wegverkeerslawaai en relatief dicht bij het industrieterrein Veendam gelegen.
Vanwege beide afzonderlijke bronnen zijn overschrijdingen berekend van de voor die geluidsbron geldende voorkeursgrenswaarden. De maximale ontheffingswaarde wordt echter voor geen van de maatgevende bronnen overschreden. De cumulatief berekende overschrijdingen wordt dan ook beoordeeld als aanvaardbaar.
4.2 Externe veiligheid
Externe veiligheid gaat over overlijdensrisico's die mensen lopen vanwege productie, gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor, vaarwegen en buisleidingen. Gevaarlijke stoffen zijn bijvoorbeeld vuurwerk, lpg, chloor, ammoniak en munitie.
De term externe veiligheid wordt gehanteerd omdat het overlijdensrisico van derden centraal staat. Het gaat om mensen die zelf niet deelnemen aan de activiteit die het overlijdensrisico met zich meebrengt.
De wettelijke kaders verplichten gemeenten om bij het opstellen van ruimtelijke plannen veiligheidsafstanden toe te passen en het externe veiligheidsrisico zo laag mogelijk te houden. Veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en in het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico vormt het basisbeschermingsniveau voor individuele burgers, het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een ramp. Bij negatieve veranderingen van het groepsrisico moet de gemeente een verantwoording van het groepsrisico afleggen.
De externe veiligheidssituatie is onderzocht. Het plangebied bevindt zich niet binnen het invloedgebied van risicovolle inrichtingen (bedrijven), (spoor)wegen, vaarwegen of buisleidingen. Daarmee wordt voldaan aan de geldende grens- en richtwaarden en is er geen aanleiding voor een nadere beschouwing of het treffen van veiligheidsmaatregelen.
4.3 Milieuzonering
Bedrijven worden ingedeeld in categorieën met behulp van de VNG publicatie "Bedrijven en milieuzonering" (2009). Deze publicatie biedt een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau en geeft informatie over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. Op basis van de milieukenmerken van de verschillende typen bedrijven en inrichtingen wordt een indicatie van de afstanden gegeven, die als gevolg van deze kenmerken moeten worden aangehouden tussen de diverse typen bedrijven en een rustige woonwijk. Deze afstanden hebben uitdrukkelijk niet het karakter van een norm of een richtlijn.
In de omgeving van het plangebied zijn enkele bedrijven gevestigd.
Oostelijk van het plangebied is een kantoor gevestigd. Voor kantoren geldt op basis van de VNG publicatie een richtafstand van 10 meter voor het aspect geluid. De percelen van het kantoor en de geplande woningen grenzen aan elkaar. De werkelijke afstand tussen het kantoorgebouw en de geplande woningen is ruim 10 meter. Er is een groene afscheiding tussen beide functies. Daarnaast bevindt de parkeerplaats zich aan de voorzijde van het kantoorgebouw. De woningen grenzen aan de achterzijde van het gebouw. Er is geen sprake van verwachte hinder door deze kantoorlocatie.
Ten noorden van het gebied is een transformatorgebouw aanwezig. De bestemming van dit perceel is Bedrijf - Openbaar nut. Voor een transformator met een vermogen van minder dan 1 MW geldt op basis van de VNG publicatie een richtafstand van 10 meter voor het aspect geluid en het aspect gevaar. De werkelijke afstand tussen het trafogebouw en de geplande woningen is ruim 10 meter.
Op wat grotere afstand ten noordoosten van het plangebied zijn maatschappelijke voorzieningen en detailhandel gevestigd. Deze functies hebben een richtafstand van maximaal 30 meter. De functies liggen op een afstand groter dan 30 meter van het plangebied en vormen geen belemmering voor de ontwikkeling.
Op een afstand van circa 250 meter is het bedrijventerrein van Veendam. Dit bedrijventerrein is een gezoneerd industrieterrein wat betreft geluid. In paragraaf 4.1 wordt hier nader op ingegaan.
Het bedrijventerrein is daarnaast ingedeeld in zones waarbinnen bepaalde bedrijfscategorieën zijn toegestaan. Aan de randen van het gebied is bijvoorbeeld alleen categorie 2 toegestaan (met een richtafstand van 30 meter) Verderop in het gebied zijn zwaardere categorieën toegestaan. Hierdoor wordt hinder op omliggende woningen zoveel mogelijk beperkt. De geplande woningen zijn niet gelegen binnen de richtafstanden zoals opgenomen in de VNG publicatie.
4.4 Bodem
Besluit Bodemkwaliteit
Sinds 1 april 2008 is het Besluit Bodemkwaliteit van kracht. Om gebruik te kunnen maken van de mogelijkheden die het Besluit Bodemkwaliteit biedt heeft de gemeente Veendam de wijze waarop in Veendam met de bodem en grondstromen wordt omgegaan vastgelegd in de Nota Bodembeheer Gemeente Veendam, die in september 2009 is vastgesteld door de gemeenteraad van Veendam.
In het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk), wordt onderscheid gemaakt tussen de verschillende bodem(gebruiks)functies:
-
Wonen met tuin;
-
Plaatsen waar kinderen spelen;
-
Moestuinen en volkstuinen (gedifferentieerd naar 'groot' en 'klein');
-
Landbouw;
-
Natuurgebieden;
-
Groen met natuurwaarden;
-
Ander groen, bebouwing, industrie en infrastructuur (gedifferentieerd naar al dan niet grotendeels verhard).
Het plangebied Woellust, fase 3b te Veendam kent de bodemfunctie “wonen met tuin". Er is nieuw beleid in ontwikkeling. In de nieuwe functiekaart behoud het gebied dezelfde functie: Wonen.
Bodemtoets
Het voorliggende plan van uitwerking wijzigt het beoogde gebruik van de locatie. Door de wijziging van de kavelindeling wordt er mogelijk gebouwd op locaties waar dat in de oorspronkelijke kavelindeling niet voorzien was. Als het gebruik wijzigt moet beoordeeld worden of deze wijziging economisch uitvoerbaar is. Om de economische haalbaarheid te onderbouwen en ten behoeve van de te realiseren nieuwbouw op de locatie is een nieuw bodemonderzoek uitgevoerd. Het "Actualiserend en verkennend bodemonderzoek Woellust te Veendam, auteur: Enviso, projectnummer: EN04335, kenmerk: 170683, status: definitief versie 1, d.d. 08-09-2017", is door de Omgevingsdienst beoordeeld.
Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat indicatief getoetst aan de normering van het Besluit Bodemkwaliteit het plangebied geschikt is voor de functie Wonen. Het rapport is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.
Op basis van de bevindingen van het uitgevoerde bodemonderzoek kan worden gesteld dat er geen noemenswaardige verontreinigingen zijn aangetroffen op de locatie en dat er uit milieuhygiënisch oogpunt geen beperkingen bestaan voor de voorgenomen nieuwbouw van woningen op de locatie. Indien grond van de locatie wordt afgevoerd voor toepassing elders, volstaan de resultaten van het onderliggende bodemonderzoek mogelijk niet. Om definitief vast te stellen of de grond buiten de locatie kan worden hergebruikt, kan het bevoegd gezag verzoeken om een inkeuring conform het Besluit bodemkwaliteit.
4.5 Water
Decentrale overheden dienen in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf op te nemen. In die paragraaf dient te worden uiteengezet wat voor gevolgen het plan in kwestie heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
Voor de nieuwbouwwijk Woellust is, bij het vaststellen van het bestemmingsplan in 2004, een waterparagraaf opgenomen waarin onderbouwd is hoe wordt omgegaan met waterhuishoudkundige aspecten. In het plan zijn meerdere waterpartijen gerealiseerd die met elkaar in verbinding staan. Verder is onder andere aandacht besteed aan waterpeilen, de uitvoering van oevers en is het rioleringssysteem uitgevoerd in een gescheiden stelsel, waarbij het schoonwaterriool volledig wordt afgekoppeld (lozing op het oppervlaktewater in het plan). De hoofdrioleringstrengen voor hemelwater van woningen en wegen lozen op de uiteinden van watergangen die hiermee hun watertoevoer krijgen voor de benodigde doorspoeling.
In het kader van dit bestemmingsplan is op 10 oktober 2017 de digitale watertoets ingevuld. Naar aanleiding van de watertoets heeft het waterschap Hunze en Aa's een maatwerk wateradvies opgesteld en aangeleverd op 21 november 2017. Deze uitgangspuntennotitie is als bijlage bij deze toelichting opgenomen.
In de notitie is opgenomen dat de waterhuishoudkundige afwegingen al zijn gemaakt bij het vaststellen van het eerdere bestemmingsplan. Als hierop geen wijzigingen zijn, is er daarmee geen aanleiding tot aanvullende opmerkingen en kan het waterschap instemmen met het plan.
Het plan ziet toe op de uitwerking van de waterhuishoudkundige aspecten zoals bovenstaand omschreven en hierop zijn geen wijzigingen. Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling. In het kader van het vooroverleg heeft het waterschap aangegeven geen opmerkingen te hebben en in te stemmen met het plan.
4.6 Luchtkwaliteit
Toetsing bijdrage aan luchtkwaliteit
Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben’.
Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Het plan biedt de mogelijkheid tot het bouwen van 12 tot 14 woningen. In het schetsplan zijn 4 vrijstaande woningen en 8 twee-onder-één-kapwoningen ingetekend. Op basis van de CROW-publicatie nr. 317 ‘Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden’ (oktober 2012) is de verkeersgeneratie van een vrijstaande woning in de bebouwde kom bepaald op maximaal 8,6 ritten per etmaal. Voor twee-onder-één-kapwoningen geldt een maximale verkeersgeneratie van 8,2 ritten per etmaal. De totale verkeersgeneratie bedraagt derhalve 100 ritten.
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit is de nibm-tool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.
Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
Toetsing achtergrondconcentraties
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het projectgebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden. Daartoe is gebruik gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2013. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometervak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.
De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.
Grenswaarden luchtconcentraties NO2 en PM10 |
Luchtconcentratie |
Norm |
NO2 |
|
jaargemiddelde concentratie |
40 µg/m3 |
PM10 |
|
jaargemiddelde concentratie |
40 µg/m3 |
Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moest al aan de grenswaarden voor fijn stof worden voldaan.
Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het projectgebied de volgende achtergrondniveaus zijn gemeten en worden verwacht voor NO2 en PM10.
Achtergrondniveaus luchtkwaliteit |
Stof |
2011 |
2015 |
2020 |
|
|
|
|
PM10 |
21,5 µg/m3 |
15,1 µg/m3 |
15,2 µg/m3 |
NO2 |
12,7 µg/m3 |
10,4 µg/m3 |
9,3 µg/m3 |
Uit de gemeten en berekende achtergrondniveaus blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen blijven. Daarnaast is geconcludeerd dat het een nibm-project betreft. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
4.7 Ecologie
Om de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling te toetsen, moet onderzocht worden of er natuurwaarden aanwezig zijn in het plangebied. Ook moet onderzocht worden of voldaan wordt aan de Wet natuurbescherming ten aanzien van beschermde gebieden in de omgeving van het plangebied en beschermde soorten in het plangebied.
De gronden zijn nu in gebruik als grasland en zijn de afgelopen jaren tevens in gebruik geweest ten behoeve van opslag van bouwmateriaal. Het maaibeheer van de gronden geschiedt op basis van een ecologisch protocol (zie Inventarisatie beschermde natuurwaarden en gebruik gedragscodes groenbeheer en ruimtelijke ordening), waardoor eventuele ecologische waarden in het gebied uit te sluiten zijn. De gemeente hanteert de goedgekeurde Gedragscode van de gemeente Utrecht.
Nader onderzoek naar ecologische waarden is niet noodzakelijk. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.
4.8 Archeologie en cultuurhistorie
Wetswijziging op het gebied van de archeologische monumentenzorg in 2007 verplicht gemeenten om archeologische waarden in de ruimtelijke planprocedures te betrekken en waardevolle objecten te beschermen. De Modernisering Monumentenzorg heeft geleid tot aanpassing van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Vanaf 1 januari 2012 dienen cultuurhistorische waarden (historische (steden)bouwkunde en bovengrondse monumenten) en cultuurlandschappelijke waarden (cultuurlandschap/historische geografie) meegenomen te worden in nieuwe ruimtelijke plannen.
De gemeente Veendam heeft naar aanleiding hiervan de Nota Archeologiebeleid en Cultuurhistorie Veendam op 22 september 2014 vastgesteld. De bijbehorende beleidskaart is in juni 2016 geactualiseerd.
De beleidsnota en -kaart dienen als uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied heeft op grond van de beleidskaart een lage archeologische verwachting. Weliswaar is het zuidelijke deel van het plangebied aangeduid als een gebied van archeologisch belang, echter er is geen aanleiding tot het doen van nader onderzoek.
Het inventariserend archeologisch onderzoek ten behoeve van de ontwikkeling Woellust (2004) maakt duidelijk dat ter plaatse van het plangebied sprake is van ondoordringbaar puin op een diepte van 1 m. Dit wijst er op dat de bodem als gevolg van de aanleg van industriële gebouwen tot een behoorlijke diepte is verstoord. De kans dat zich hier archeologische resten bevinden, is dan ook vrijwel nihil.
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorische waarden waar in de planvorming rekening mee hoeft te worden gehouden. Direct grenzend aan het plangebied is wel een historische boerderijplaats aanwezig. Deze ligt echter buiten het plangebied en is afgescheiden van het plangebied met een groenstrook. De ontwikkeling van nieuwbouwwoningen heeft geen invloed op de cultuurhistorische waarde.
Het bestemmingsplan is wat betreft archeologie en cultuurhistorie uitvoerbaar.
4.9 M.e.r.-beoordelingsplicht
Op grond van het Besluit milieueffectrapportage is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig voor activiteiten die genoemd worden in het Besluit milieueffectrapportage (kolom 1 van de D-lijst), maar onder de daar genoemde drempelwaarden liggen. Een stedelijk ontwikkelingsproject staat omschreven het Besluit onder D 11.2). De voorgenomen ontwikkeling (realisatie van 12 tot 14 woningen) blijft weliswaar ruim onder de aangegeven drempelwaarden (100 ha, 2.000 woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2), maar op grond van de nieuwe wetgeving is alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk. In dat kader is een vormvrije m.e.r.-beoordeling gemaakt, waarin in principe voor alle milieuaspecten moet worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen. In het navolgende is de vormvrije m.e.r.-beoordeling behandeld.
Het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.) is gewijzigd. De wijziging is het gevolg van de implementatie van Richtlijn 2014/52/EU die ziet op het wijzigen van Richtlijn 2011/92/EU. Dit is de richtlijn die ziet op projecten (kolom 4). De wijzigingsrichtlijn is voor het overgrote deel geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Het gewijzigde Besluit m.e.r. is (op één onderdeel na) in werking getreden op 7 juli 2017, maar geldt vanaf 16 mei 2017 voor alle lopende vergunningaanvragen en bestemmingsplannen waarover nog geen besluit is genomen. Eén van de belangrijkste gevolgen van de wijziging van het Besluit m.e.r. is dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldingsnotitie. Dit is geregeld in artikel 2 lid 5 Besluit m.e.r. Indien de gemeente initiatiefnemer is, zoals in onderhavig geval, hoeft deze geen aanmeldnotitie op te stellen.
Zoals vermeld maakt het plan de bouw mogelijk van 12 tot 14 woningen. Het bevoegd gezag moet bij deze activiteit nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG).
Uit de verrichte onderzoeken, zoals opgenomen in deze toelichting, blijkt dat de effecten van de realisatie van de woningen in het betreffende gebied niet van dien aard zijn dat er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen. De aard van de voorgenomen activiteit is niet van die omvang dat er onevenredig nadelige effecten op de omgeving plaatsvinden. Daarnaast vindt de ingreep niet plaats in een gevoelig gebied. Er zijn geen negatieve effecten op de omgeving te verwachten. Het opstellen van een milieueffectrapport voor deze ontwikkeling is niet noodzakelijk.
Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving
5.1 Algemeen
Een bestemmingsplan kan een rechtstreekse bouwtitel hebben, maar er kan ook gekozen worden voor een bestemmingsplan met uitwerkingsplicht. De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast met daarin een uitwerkingsplicht met daarbij uitwerkingsregels. Hiermee geeft de gemeenteraad aan het college van burgemeester en wethouders de plicht mee op tijdens de duur van het bestemmingsplan een uitwerkingsplan op te stellen binnen de kaders van de uitwerkingsregels. Een dergelijk bestemmingsplan (moederplan) moet eerst worden uitgewerkt voordat er omgevingsvergunningen voor het bouwen kunnen worden verleend. Het uitwerkingsplan gaat deel uit maken van het moederplan.
Het voorliggende plan is een uitwerking van het bestemmingsplan Wildervank. Het uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding met regels en gaat vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het plan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De regels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en bij de uitleg van de verbeelding en regels. In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van de regels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.
De opbouw van het uitwerkingsplan is conform SVBP 2012. De regels van dit bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.
5.2 Bestemmingen
Het plangebied heeft op grond van het moederplan Wildervank de bestemming Woongebied - Uit te werken. Dit bestemmingsplan kan ter plaatse worden uitgewerkt voor de volgende functies:
-
wonen;
-
aan huis verbonden beroepen en bedrijven tot 30% van de oppervlakte van hoofd- en bijbouwvolume en met een maximum van 45 m²;
-
verkeers- en verblijfsdoeleinden;
-
openbare nutsvoorzieningen.
Gelet op planontwikkeling zoals beschreven in hoofdstuk 2 is er voor gekozen om – in lijn met de uitwerkingsregels - de volgende twee bestemmingen te hanteren in voorliggend uitwerkingsplan: Woongebied en Groen.
5.3 Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn een anti-dubbeltelregel, de algemene afwijkingsregels en de overige regels opgenomen. In de algemene afwijkingsregels is een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen.
Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid
Het plangebied maakt onderdeel uit van de nieuwbouwwijk Woellust. Voor deze wijk is een exploitatieovereenkomst opgesteld met een sluitend eindresultaat voor dit planonderdeel. Het kostenverhaal is hiermee verzekerd en het opstellen van een exploitatieplan zoals bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening is niet nodig.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
In het kader van het vooroverleg is het plan voorgelegd aan de provincie Groningen, het Waterschap Hunze en Aa's en de Veiligheidsregio Groningen.
-
Provincie Groningen
De provincie Groningen maakt drie opmerkingen:
-
In het kader van afspraken over woningbouwmogelijkheden is het van belang in de toelichting te onderbouwen dat het project past binnen artikel 2.15.1 van de Omgevingsverordening. Daarnaast wordt verzocht te verwijzen naar de verwerking van de regionale prestatieafspraken 2018-2023 in een vernieuwde woonvisie.
-
Onduidelijk is wat wordt verstaan onder het begrip ecologisch protocol in paragraaf 4.7 van de toelichting.
-
Aanbevolen wordt de gevelisolatie af te stemmen op de gecumuleerde geluidsbelasting opdat het akoestisch binnenklimaat wordt behouden.
De toelichting is naar aanleiding van de eerste en tweede opmerking aangevuld. De aanbeveling ten aanzien van gevelisolatie neemt de gemeente over.
-
Waterschap Hunze en Aa's
Het Waterschap Hunze en Aa's geeft in haar reactie aan geen verdere opmerkingen te hebben en kan instemmen met het plan.
-
Veiligheidsregio Groningen
De Veiligheidsregio Groningen zie na beoordeling van de voorgenomen ontwikkeling en verifiëring van de risicokaart geen aanleiding tot het uitbrengen van een advies.
Het ontwerp uitwerkingsplan heeft vanaf 4 oktober 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen, gedurende welke periode belanghebbenden zienswijzen naar voren konden brengen. Er zijn in deze periode geen zienswijzen ingediend.
![buttons](http://www.bugelhajema.nl/template2010/images/buttons.jpg)