direct naar inhoud van Regels
Plan: Veegplan herziening bedrijventerreinen Veendam
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0047.02BPBedrTerr2022-0401

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Veegplan herziening bedrijventerreinen Veendam met identificatienummer NL.IMRO.0047.02BPBedrTerr2022-0401 van de gemeente Veendam;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;

1.3 afhaalpunt:

een voor publiek toegankelijke ruimte uitsluitend bedoeld voor het bedrijfsmatig leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.4 objecten ten behoeve van minder zelfredzame personen (toegevoegd):

objecten ten behoeve van minder zelfredzame personen: objecten zoals basisscholen en scholen voor bijzonder onderwijs, zorginstellingen, verzorgings-, verpleeg- en ziekenhuizen, kinderdagopvang, aanleunwoningen bij zorginstellingen, sociale werkplaatsen, cellencomplexen of daarmee gelijk te stellen inrichtingen;

1.5 bestaande situatie als bedoeld in lid 4.5 sub i (toegevoegd):
  • 1. de activiteit die is toegestaan ten tijde van het vaststellen van dit bestemmingsplan op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 2.7 lid 2 van de Wet natuurbescherming of een omgevingsvergunning waarbij de toestemming op grond van artikel 2.2aa onderdeel a van het Besluit omgevingsrecht is aangehaakt;
  • 2. indien een vergunning als bedoeld onder a ontbreekt: het feitelijke en planologisch legale gebruik ten tijde van het vaststellen van dit bestemmingsplan;
1.6 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.7 stikstofdepositie (toegevoegd):

het neerslaan van stikstof uit de lucht op een oppervlakte; de depositie wordt uitgedrukt in mol per hectare per jaar (mol/ha/jaar);

1.8 Natura 2000-gebied (toegevoegd):

een natuurgebied dat onderdeel uitmaakt van het Europese netwerk van natuurgebieden 'Natura 2000'.

Artikel 2 Van toepassingsverklaring

  • a. Dit bestemmingsplan 'Veegplan herziening bedrijventerreinen Veendam' omvat een aanpassing van de regels en de verbeelding van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Bedrijventerrein' van de gemeente Veendam, vastgesteld op 11 juli 2011 en met identificatienummer NL.IMRO.0047.02BP00012010-0401. Voor zover niet anders is bepaald in 'Veegplan herziening bedrijventerreinen Veendam' blijven de regels en de verbeelding van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Bedrijventerrein' gelden, met dien verstande dat in geval van strijdigheid van bepalingen, de bepalingen van 'Veegplan herziening bedrijventerreinen Veendam' voorgaan op de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden en bouwwerken van toepassing zijn.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - Windpark N33' blijft het 'Inpassingsplan Windpark N33' (met identificatienummer NL.IMRO.0000.EZip15WPN33-4000) van het Rijk, vastgesteld door het Rijk op 16 februari 2016, en het inpassingsplan 'Partiële herziening Windpark N33' (met identificatienummer NL.IMRO.0000.EZip21WPN33-3000) van het Rijk, vastgesteld door het Rijk op 24 maart 2022, onverminderd van kracht, met dien verstande dat:
    • 1. de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' (artikel 10.1) uit voorliggend bestemmingsplan 'Veegplan herziening bedrijventerreinen Veendam' wordt aangebracht.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Nutsbedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een hoogspannings(koppel)station voor het transporteren, verdelen en transformeren van elektrische energie met bijbehorende voorzieningen;
  • b. kabels en leidingen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. wegen en paden;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • g. gebouwen;
  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • i. erven en terreinen.
3.2 Bouwregels

Op de voor 'Bedrijf - Nutsbedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 3 meter;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8,5 meter.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels;

  • a. de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter, behoudens bliksempieken, erf- en terreinafscheidingen en masten;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3,50 meter;
  • c. de bouwhoogte van bliksempieken mag niet meer bedragen dan 13 meter;
  • d. de bouwhoogte van masten mag niet meer bedragen dan 28 meter.

Artikel 4 Bedrijventerrein - Industrie

4.1 Vervallen regelingen
4.1.1 Bestemmingsomschrijving

In lid 4.1 (bestemmingomschrijving) wordt de doorgehaalde tekst verwijderd:

De voor 'Bedrijventerrein - Industrie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven gericht op over- en opslag van goederen met inbegrip van het bewerken, behandelen, herstellen, verwerken en transporteren van goederen behorende tot de categorieën 1 tot en met 4.2 van de in bijlagen opgenomen Staat van bedrijven voorzover de gronden zijn aangegeven met 'specifieke vorm van bedrijventerrein - op- en overslag' ;
  • b. bedrijven gericht op transport, distributie, industriële en ambachtelijke productie/reparatie en groothandel behorende tot de categorieën 1 tot en met 4.2 van de in bijlagen opgenomen Staat van bedrijven voorzover de gronden zijn aangegeven met ‘specifieke vorm van bedrijventerrein – logistiek’ ;
4.2 Toegevoegde regelingen
4.2.1 Bestemmingsomschrijving

In lid 4.1 (bestemmingomschrijving) worden onderstaande vetgedrukte bepalingen toegevoegd en wordt de doorgehaalde tekst verwijderd:

De voor 'Bedrijventerrein - Industrie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

m. bestaande bedrijven voorzover deze niet vallen onder a tot en met l , zoals opgenomen in bijlage 2 Lijst van bestaande bedrijven;

v. een verplaatsbare kraan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - kraan';

4.2.2 Bouwregels

In lid 4.2 sub e (bouwregels bouwwerken, geen gebouwen zijnde) worden onderstaande vetgedrukte bepalingen toegevoegd:

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan;

- de bestaande bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - kraan';

4.2.3 Afwijken van de bouwregels

In lid 4.4 (afwijken van de bouwregels) worden onderstaande vetgedrukte bepalingen toegevoegd:

Het bevoegd gezag kan, op basis van een goede ruimtelijke onderbouwing en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

- het bebouwingsbeeld;

- de verkeersveiligheid;

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

f. lid 4.2, sub a, onder 5: voor de bouw van een nieuwe bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijventerrein - bedrijfswoning toegestaan’, met dien verstande dat:

  • 1. de goothoogte van een bedrijfswoning niet meer dan 6 m bedraagt;
  • 2. de inhoud van een bedrijfswoning niet meer dan 1.000 m³ bedraagt;
  • 3. de bedrijfswoning uitsluitend in combinatie met de (bedrijfs)gebouwen mag worden gebouwd;
  • 4. de geluidbelasting vanwege wegverkeer niet meer bedraagt dan 48 dB, dan wel een voor de vaststelling van dit bestemmingsplan op grond van de Wet Geluidhinder verkregen hogere waarde;
  • 5. ter plaatse van de aanduiding 'aantal' bedraagt het maximum aantal nieuw te bouwen bedrijfswoningen niet meer dan aangegeven;

h. lid 4.2, sub a, onder 2: en toestaan dat voor gebieden met de bouwklasse e2, voor de bebouwing die minder van belang is voor het representatieve karakter de bouwhoogte minder dan 7 m mag bedragen.

4.2.4 Specifieke gebruiksregels

In lid 4.5 (specifieke gebruiksregels) worden onderstaande vetgedrukte bepalingen toegevoegd:

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

h. de vestiging van een afhaalpunt voor internetverkoop;

i. het gebruik van gronden en bebouwing voor bedrijfsactiviteiten indien dit, ten opzichte van de bestaande situatie, leidt tot een toename van de stikstofdepositie vanaf het betreffende bouwperceel op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden;

j. opslag van afvalstoffen buiten gebouwen.

4.2.5 Afwijken van de gebruiksregels

In lid 4.6 (afwijken van de gebruiksregels) worden onderstaande vetgedrukte bepalingen toegevoegd:

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

- de verkeersveiligheid;

- de milieusituatie;

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

e. lid 4.5, sub h voor vestiging van een afhaalpunt voor internetverkoop;

f. lid 4.1, sub f en sub g voor de vestiging van bedrijven van categorie 2, mits deze bedrijven naar aard, omvang en invloed op de aangrenzende percelen, al dan niet onder te stellen voorwaarden, kunnen worden gelijkgesteld met:

  • bedrijfscategorie 3.1, 3.2 of 4.1 ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 4.1’;
  • bedrijfscategorie 3.1, 3.2, 4.1 of 4.2 ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 4.2';
4.2.6 Algemene wijzigingsregels

In lid 18.4 (algemene wijzigingsregels) worden onderstaande vetgedrukte bepalingen toegevoegd:

Een wijzigingsplan is niet vereist voor de vestiging dan wel uitbreiding van een risicovolle inrichting indien kan worden aangetoond dat de risico-contour van de risicovolle inrichting niet reikt tot buiten de bouwperceelgrenzen van het bedrijf.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van gebieden van archeologische en cultuurhistorische waarde.

5.2 Bouwregels
  • a. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m2 en een grotere diepte dan 40 cm moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en
    • 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  • b. Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sub b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
  • d. De omgevingsvergunning als bedoeld in sub a is niet van toepassing bij bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 50 m2 en bouwwerken die worden geplaatst zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden over een oppervlakte groter dan 50 m2;
    • 2. het mengen, diepploegen, ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking over een oppervlakte groter dan 50 m2 en dieper dan 40 cm;
    • 3. het graven of dempen van watergangen;
    • 4. het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 40 cm;
    • 5. het graven van sleuven breder dan 50 cm en dieper dan 100 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 6. het permanent verlagen van het waterpeil.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a wordt slechts verleend indien:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt genomen:
      • een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
      • een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  • c. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
  • d. Het verbod als bedoeld in sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    • 1. het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    • 4. aanvaardbaar zijn op basis van eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming gebieden van archeologische en cultuurhistorische waarde ('Waarde - Archeologie 1') te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. aan gronden alsnog de dubbelbestemming gebieden van archeologische en cultuurhistorische waarde ('Waarde - Archeologie 1') toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van archeologische waarden.

6.2 Bouwregels
  • a. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m2 en een grotere diepte dan 40 cm moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en
    • 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  • b. Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sub b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
  • d. De omgevingsvergunning als bedoeld in sub a is niet van toepassing bij bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 100 m2 en bouwwerken die worden geplaatst zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
    • 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden over een oppervlakte groter dan 100 m2;
    • 2. het mengen, diepploegen of ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking over een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 0,4 m;
    • 3. het graven of dempen van watergangen;
    • 4. het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 0,4 m;
    • 5. het graven van sleuven breder dan 0,5 m en dieper dan 1 m ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 6. het permanent verlagen van het waterpeil.
  • b. Een vergunning als bedoeld in sub a wordt slechts verleend indien:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of;
    • 3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
      • een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische restenin de bodem kunnen worden behouden, of;
      • een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
      • een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  • c. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.
  • d. Het verbod als bedoeld in sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    • 1. het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    • 4. aanvaardbaar zijn op basis van eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming gebieden van archeologisch belang ('Waarde - Archeologie 2') te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. aan gronden alsnog de dubbelbestemming gebieden van archeologisch belang ('Waarde - Archeologie 2' ) toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 3

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van archeologische (verwachtings)waarden.

7.2 Bouwregels
  • a. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 200 m2 en een grotere diepte dan 45 cm moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en
    • 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  • b. Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sub b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
  • d. De omgevingsvergunning als bedoeld in sub a is niet van toepassing bij bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 200 m2 en bouwwerken die worden geplaatst zonder graafwerkzaamheden dieper dan 45 cm.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
    • 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden over een oppervlakte groter dan 200 m2;
    • 2. het mengen, diepploegen of ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking over een oppervlakte groter dan 200 m2 en dieper dan 0,45 m;
    • 3. het graven of dempen van watergangen;
    • 4. het graven van sleuven breder dan 0,5 m en dieper dan 1,5 m ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 5. het permanent verlagen van het waterpeil.
  • b. Een vergunning als bedoeld in sub a wordt slechts verleend indien:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of;
    • 3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
      • een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
      • een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
      • een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  • c. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.
  • d. Het verbod als bedoeld in sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    • 1. het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    • 4. aanvaardbaar zijn op basis van eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming archeologische onderzoeksgebieden ('Waarde - Archeologie 3') te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische (verwachtings)waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. aan gronden alsnog de dubbelbestemming archeologische onderzoeksgebieden ('Waarde - Archeologie 3') toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische (verwachtings)waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 8 Waarde - Beschermd stadsgezicht

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud, herstel en versterking van het karakteristieke stadsgezicht en dat in dit bestemmingsplan met name is gericht op:

  • a. handhaven van het veenkoloniale kanalenstelsel;
  • b. een passende inrichting van de openbare ruimte en de kenmerkende kades en bruggen;
  • c. behoud en herstel van de rooilijnen van gebouwen en gebouwenensembles;
  • d. behoud van de massawerking van gebouwen;
  • e. behoud van de maatvoering (goot- en nokhoogte, alsmede kapvorm) van beeldbepalende en structuurbepalende panden;
  • f. behoud van de gevelindeling van beeldbepalende panden;
  • g. het behoud van de vormgeving van karakteristieke gebouwen;
  • h. behoud van de bestaande perceelbreedte.
8.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen geldt dat:

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 en toestaan dat de goot- of bouwhoogte, kapvorm of gevelindeling wordt gewijzigd indien instandhouding van de bestaande goot- of bouwhoogte, kapvorm of gevelindeling redelijkerwijs niet mogelijk is vanwege zwaarwegende economische of gebruiktechnische redenen.

8.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op behoud, herstel en versterking van het karakteristieke stadsgezicht, nadere eisen stellen aan:

  • a. de indeling van de vanaf het openbaar gebied zichtbare gevels of gevelonderdelen;
  • b. de goot- en bouwhoogte van gebouwen, in die zin dat dient te worden aangesloten bij de goot- en bouwhoogte van omliggende structuur- en beeldbepalende bebouwing;
  • c. de oppervlakte van gebouwen zodat het bouwvolume aansluit bij de omgeving;
  • d. de breedtemaat van gebouwen indien deze groter is dan de oorspronkelijke perceelmaat;
  • e. de plaats van bebouwing die zijn gelegen aan, dan wel naast de in bijlage # aangegeven hoogwaardige infrastructuur, structuurbepalend groen en structuur- en beeldbepalende bebouwing;
  • f. kapvorm van gebouwen en overkappingen in de zin dat die dient te worden afgestemd op omliggende structuur- en beeldbepalende bebouwing;
  • g. het materiaalgebruik en kleurgebruik van gebouwen in die zin dat aangesloten dient te worden bij het bestaande materiaal en kleurgebruik.
8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het ontgronden, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden en het dempen en/of graven van watergangen;
    • 2. het aanbrengen of verwijderen van boom- en struikbeplanting buiten bebouwingsvlakken;
    • 3. het buiten bebouwingsvlakken aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlak van meer dan 100 m².
  • b. Het gestelde onder a is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die noodzakelijk zijn in verband met de gebruikelijke onderhoudswerkzaamheden, dan wel van ondergeschikte aard zijn en reeds in uitvoering zijn op het moment van het van kracht worden van het plan.
  • c. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien door of als gevolg van de werken of werkzaamheden de karakteristiek, zoals beschreven in lid 8.1, niet onevenredig wordt aangetast.
8.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het slopen) gebouwen of delen van gebouwen, die op de in Bijlage 1 Cultuurhistorische waarderingskaart beschermd stadsgezicht Oosterdiep zijn aangegeven als structuur- en beeldbepalende bebouwing te slopen.
  • b. Een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk op grond van artikel 2.1, lid 1, sub h van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht wordt slechts verleend indien de sloop niet leidt tot een achteruitgang van de kenmerkende waarden van het beschermd stadsgezicht, dan wel dat er een garantie bestaat voor een goede herinvulling ter plaatse van de te slopen bebouwing waardoor de waarde van het gebied kan worden hersteld. Ten aanzien van de structuur- en beeldbepalende bebouwing dient er garantie te zijn bij het afgeven van de vergunning dat de karakteristieke hoofdvorm, dan wel een passend alternatief binnen redelijke termijn zal worden herbouwd.
  • c. Het gestelde onder a is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die noodzakelijk zijn in verband met de gebruikelijke onderhoudswerkzaamheden, dan wel van ondergeschikte aard zijn en reeds in uitvoering zijn op het moment van het van kracht worden van het plan.
8.7 Advisering Adviescommissie voor Omgevingskwaliteit

Het bevoegd gezag betrekt bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarbij wordt afgeweken van de bouwregels of nadere eisen worden gesteld, dan wel een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of voor geheel of gedeeltelijke sloop van gebouwen, zoals voorgeschreven in de leden 8.3 tot en met 8.6, een advies van de Adviescommissie voor Omgevingskwaliteit.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

10.1 Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen
10.1.1 Omschrijving gebiedsaanduiding

De voor 'Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' aangewezen gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede aangewezen voor het tegengaan van de bouw van nieuwe objecten of het gebruik van bestaande objecten voor minder zelfredzame personen.

10.1.2 Bouwregels

De bouw van nieuwe objecten voor minder zelfredzame personen is niet toegestaan.

10.1.3 Gebruiksregels

Het gebruik van bestaande objecten voor minder zelfredzame personen is niet toegestaan.

10.2 Milieuzone - geluidzonebeheer
10.2.1 Omschrijving gebiedsaanduiding

De met 'Milieuzone - geluidzonebeheer' aangeduide gronden geven het gebied (gronden en water) aan die behoren tot het gezoneerde bedrijventerrein (industrielawaai), met dien verstande dat openbare wegen, openbare spoorwegen en openbare waterwegen niet en spoorwegemplacementen wel bij het gezoneerde bedrijventerrein behoren.

De met 'Milieuzone - geluidzonebeheer' aangeduide gronden zijn tevens bedoeld voor:

  • a. het veiligstellen van de totale beschikbare geluidsruimte binnen de geluidszone op het gezoneerde industrieterrein;
  • b. het bevorderen van een efficiënt gebruik van de totale beschikbare geluidsruimte van het gezoneerde industrieterrein.
10.2.2 Specifieke gebruiksregels

De geluidsruimte is geregeld in artikel 4.1 onder o.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van de Veegplan herziening bedrijventerreinen Veendam.