Plan: | Bestemmingsplan Hellum-Siddeburen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0040.bp00020-41vg |
De Wet op de Ruimtelijke Ordening, die tot 1 juli 2008 van kracht was (hierna WRO) en het daarbij behorende Besluit op de ruimtelijke ordening (BRO 1985) bevatten bijna geen bepalingen over de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan. De artikelen 12 en 16 van het Bro 1985 kenden alleen enkele voorschriften voor de verschijningsvorm van het bestemmingsplan. Dit heeft er toe geleid dat in de praktijk allerlei varianten zijn toegepast. Hierdoor zijn er zeer verschillende bestemmingsplannen ontstaan. Bestemmingsplannen met dezelfde beleidsmatige inhoud en met hetzelfde doel zagen er geheel anders uit en waren moeilijk vergelijkbaar. Hierdoor ontbrak het aan duidelijkheid voor de gebruiker van het bestemmingsplan, burger en bedrijven die snel een juist beeld willen vormen van de planologische mogelijkheden en beperkingen op één of meer locatie(s). Daarnaast is voor partijen die betrokken zijn bij planvoorbereiding, planmonitoring en planbeoordeling de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen van groot belang om verschillende afzonderlijke plannen in grotere samenhang te bezien.
In de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) behoudt het bestemmingsplan de belangrijke rol in het ruimtelijk planstelsel. Het bestemmingsplan is en blijft een belangrijk – zo niet het belangrijkste – normstellende instrumentarium voor het ruimtelijk beleid. Dit temeer nu niet alleen de gemeenten, maar ook het rijk en de provincies bestemmingsplannen kunnen maken. Vanwege deze belangrijke rol van het bestemmingsplan is er nog meer reden om te komen tot vergelijkbare plannen, die goed toegankelijk en gebruiksvriendelijk zijn.
Volgens het Bro 2008 wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.
In het huidige Bro zijn ook vergeleken met het BRO 1985 meer regels opgenomen over de inhoud van een bestemmingsplan. In par. 3.1 worden een aantal verplichte onderdelen voor de bestemmingsplanprocedure en daarnaast een aantal facultatieve zaken. Daarnaast zijn in par. 3.2 standaardregels opgenomen die verplicht moeten worden opgenomen in bestemmingsplannen.
Onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden alle planologische visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur (Wro instrumenten) digitaal vervaardigd en op elektronische wijze beschikbaar gesteld. Om dit mogelijk te maken zijn de RO standaarden en regels 2008 ontwikkeld. Voor bestemmingsplannen zijn de volgende standaarden van belang:
De Praktijkrichtlijn bevat de gegevensset (de set van objecten en attributen die het bestemmingsplan representeren) die beschrijft hoe conform het IMRO2008 en de SVBP2008 bestemmingsplannen elektronisch vastgelegd moeten worden. Als uitgangspunt voor deze Praktijkrichtlijn worden alle gegevens beschouwd die behoren tot het bestemmingsplan. Er is daardoor sprake van een, binnen de juridische context, complete gegevensset. Daarmee wordt de volledige digitale representatie van een bestemmingsplan beschreven. Ook kan op basis van deze Praktijkrichtlijn te allen tijde vanuit de gegevensset de volledige inhoud van het wettelijk vastgestelde bestemmingsplan worden geraadpleegd.
De STRI 2008 beschrijft hoe de beschikbaarstelling van de ruimtelijke plannen en besluiten gerealiseerd dient te worden. Deze standaard is (eveneens) wettelijk verankerd in een Ministeriële regeling. Deze standaard is nodig om drie redenen:
1. waarborgen van de bruikbaarheid en interoperabiliteit van de Wro instrumenten door middel van het vaststellen van technische vormvereisten;
2. waarborgen van de vindbaarheid en raadpleegbaarheid van de Wro instrumenten door middel van het vaststellen van regels rondom de elektronische beschikbaarstelling;
3. waarborgen van de rechtszekerheid door middel van het vaststellen van vereisten rondom integriteit, authenticiteit en volledigheid van de Wro instrumenten.
het Informatie Model Ruimtelijke Ordening IMRO2008 wordt gebruikt bij het coderen van het Wro instrument. IMRO is het informatiemodel voor het opstellen en uitwisselen van digitale plannen voor de ruimtelijke ordening (ruimtelijke instrumenten). Het informatiemodel is voor uitwisselen van ruimtelijke instrumenten tussen organisaties in het veld van de ruimtelijke ordening en ook voor uitwisseling naar andere werkvelden.
De Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (hierna SVBP 2008) maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. Het onderhavige document geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. Dit om de gewenste vergelijkbaarheid zeker te stellen. De standaarden hebben geen betrekking op de toelichting van het bestemmingsplan. De toelichting maakt immers geen deel uit van het bestemmingsplan. Wel dient het bestemmingsplan van een toelichting vergezeld te gaan.
Met het oog op de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen is het belangrijk dat er eenheid is in de wijze waarop de diverse functies in bestemmingen worden ondergebracht. Eenduidigheid in de naamgeving van bestemmingen is daarbij een vereiste. Daarom is een lijst met mogelijke in een plangebied voorkomende functies opgesteld. Deze functies zijn gegroepeerd binnen zogeheten hoofdgroepen van bestemmingen. Deze hoofdgroepen van bestemmingen spelen een grote rol bij de naamgeving en de verbeelding van een bestemmingsplan. De naam van een in een bestemmingsplan op te nemen bestemming begint altijd met de naam van de hoofdgroep. De systematiek van hoofdgroepen laat het toe een bestemming te specificeren en slechts één of enkele functies van een hoofdgroep binnen een bestemming mogelijk te maken. Een bestemming hoeft dus niet alle bij een hoofdgroep aangegeven functies te bevatten.