De op de kaart voor Groenvoorzieningen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- groenvoorzieningen;
- gebouwen voor onderhoud en beheer, indien de gronden op de kaart zijn voorzien van de aanduiding "beheersgebouwen", voorzover het bestaande gebouwen betreft;
- bermen en beplanting;
- voet- en fietspaden;
- waterlopen en waterpartijen;
- het behoud van landschappelijke waarden;
met daaraan ondergeschikt:
- parkeervoorzieningen;
- speelvoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
- verhardingen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstobjecten.
Voor het bouwen van de in lid 31.1 sub b genoemde gebouwen gelden de volgende bepalingen:
- gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op gronden, die op de kaart zijn voorzien van de aanduiding "beheersgebouwen";
- het aantal gebouwen mag ten hoogste het bestaande aantal bedragen;
- de bouwhoogte van een gebouw mag ten hoogste 4 m bedragen.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
- de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen;
- erf- en terreinafscheidingen mogen uitsluitend transparant zijn;
- de hoogte van palen en masten mag ten hoogste 6 m bedragen;
- de hoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 5 m bedragen.
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming.
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 31.3.1, wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruik van gronden en bouwwerken voor seksinrichtingen;
- het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
- het gebruik van gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan voor de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- het gebruik van gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
- het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen.
Burgemeester en Wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 31.3.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Overtreding van het bepaalde in lid 31.3.1 wordt aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a, onder 2° van de Wet op de economische delicten.
Naar vorige |
Niveau omhoog
Naar boven |
Naar volgende |