Plan: | Telefoonweg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | projectbesluit |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0037.PB0901-vs01 |
Ecologie - Natuurbeschermingswet
Ter bescherming van ecologische waarden dient bij ruimtelijke ingrepen een afweging te worden gemaakt in het kader van de gebieden die aangewezen zijn krachtens de Natuurbeschermingswet 1998. In deze wet worden onder andere de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden gereguleerd. Met het aanwijzen van deze gebieden levert Nederland een bijdrage aan een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden (Natura 2000).
Het plangebied ligt niet in een speciale beschermingszone die in het kader van de Vogel- en/of Habitatrichtlijn is aangewezen. Het dichtstbijzijnde gebied ligt op respectievelijk circa 9 kilometer ten westen (Drouwenerzand) en 8 kilometer ten oosten (Lieftinghsbroek) van het plangebied. Deze liggen derhalve op een zo grote afstand dat de realisering van het bouwplan geen invloed zal hebben op deze gebieden.
Ecologie – Flora en faunawet
Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. De wet richt zich op de bescherming van in het wild levende planten en dieren. Met de komst van de Flora- en faunawet worden meer inheemse en uitheemse planten en dieren beschermd en is het beschermingsregime strenger geworden. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld. Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Daarnaast is het niet toegestaan om nesten, holen of andere voortplantingsplaatsen of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde dieren te beschadigen, te vernielen of te verstoren.
Een aantal beschermde, soorten zal wel gebruik maken van de percelen van de gewenste bouwlocatie. Daarbij moet gedacht worden aan zoogdieren zoals de mol, egel en diverse muizensoorten en amfibieën zoals de gewone pad. Het betreft soorten die in de Flora- en faunawet een lichte bescherming genieten. Voor ruimtelijke initiatieven worden voornoemde soorten vrijgesteld van nader onderzoek.
Er is echter ook een aantal beschermde soorten waar de vrijstelling van nader onderzoek niet voor geldt. In onderhavige ruimtelijke ontwikkeling gaat het om de soorten steenmarters en vleermuizen. Gelet op de situatie ter plaatse is in beginsel nader onderzoek naar de aanwezigheid van deze soorten op het perceel en/of in de bestaande bebouwing niet noodzakelijk, nu op voorhand al aannemelijk is te maken dat de kans op aanwezigheid van voornoemde soorten dermate gering is. Ter plaatse zijn namelijk geen “faciliteiten” waar deze soorten zich kunnen verschuilen. Een en ander kan de uitvoerbaarheid van de herziening van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg staan. In dat kader zal er een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet te verkrijgen zijn en betekent dat voornoemde opmerkingen de uitvoerbaarheid van de bestemmingsplanherzieningen niet in de weg staan.