direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijzigingsplan Agrarisch gebied Buitenvaart, H. Heukelsweg 28
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0034.WP3Z07-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

H. Heukelsweg 28 te Almere is een vrijstaande bedrijfswoning in een omgeving waar voornamelijk glastuinbouw plaatsvindt. De gemeente Almere heeft een verzoek ontvangen om de woning om te vormen naar een plattelandswoning (fysiek vinden er geen aanpassingen plaats). Dit verzoek is gedaan omdat de woning niet meer in gebruik is als bedrijfswoning. In de volgende hoofdstukken wordt onderbouwd dat de omzetting van de bedrijfswoning in een plattelandswoning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.1 Aanleiding en omschrijving plangebied

De woning is gelegen aan de H. Heukelsweg 28 in Almere. Rondom de woning is vooral sprake van glastuinbedrijven, met bedrijfswoningen en/of plattelandswoningen. De locatie is tevens gelegen binnen het gezoneerde industrieterrein De Vaart. Onderstaande luchtfoto geeft een beeld van de locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP3Z07-on01_0001.png"

Afbeelding 1: Luchtfoto locatie H. Heukelsweg 28

Naast de vrijstaande woning bevindt zich op het adres H. Heukelsweg 26 een andere woning welke ook dienst uitmaakt als bedrijfswoning behorende bij het glastuinbouwbedrijf op het adres H. Heukelsweg 26. In het verleden waren zowel de woning op nummer 26 als 28 gelegen op één kadastraal perceel, maar dit perceel is inmiddels gesplitst.

De initiatiefnemers van dit wijzigingsplan zijn eigenaar van de woning aan het adres H. Heukelsweg 28. Volgens het vigerende bestemmingsplan 'Agrarisch gebied Buitenvaart' worden zij gezien als derden en mogen zij de vrijstaande bedrijfswoning niet bewonen. Om bewoning door derden toe te laten, wensen initiatiefnemers derhalve om de bestemming van de (voormalige) bedrijfswoning aan H. Heukelsweg 28 om te laten zetten naar een plattelandswoning. Hiermee wordt bewoning door derden toegestaan en is het gebruik niet meer in strijd met het bestemmingsplan. Deze mogelijkheid is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan 'Agrarisch gebied Buitenvaart' door middel van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3.6. Onderhavig document voorziet in een toelichting van het wijzigingsplan, de bijbehorende regels en de verbeelding voor de bestemmingsplanwijziging.

Na wijziging van de bedrijfswoning in een plattelandswoning, blijft de plattelandswoning deel uitmaken van het gezoneerde bedrijventerrein De Vaart.

1.2 Geldende bestemmingsplan

Het in dit gebied vigerende bestemmingsplan, genaamd 'Agrarisch gebied Buitenvaart', is vastgesteld door de gemeenteraad op 30 maart 2017 (onherroepelijk). De belangrijkste bestemming in het plan is 'Agrarisch - verbreed'.

Het plangebied van het bestemmingsplan is primair bestemd voor agrarisch-verbrede functies. De hoofdfunctie betreft glastuinbouw. In de onderstaande afbeelding is de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan te zien en de ligging van H. Heukelsweg 28 binnen het plangebied. De Buitenvaart maakt onderdeel uit van het gezoneerde industrieterrein De Vaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP3Z07-on01_0002.png"

Afbeelding 2: Verbeelding bestemmingsplan Agrarisch gebied Buitenvaart

In artikel 3.6 van de regels van het bestemmingsplan Agrarisch gebied Buitenvaart is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om een bedrijfswoning de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' toe te kennen. Hiervoor zijn de volgende voorwaarden opgenomen in het bestemmingsplan:

  • a. het betreft een reeds gebouwde, legale (met een vergunning gebouwde) bedrijfswoning, behorend bij een agrarisch bedrijf, die niet meer als zodanig wordt gebruikt;
  • b. aangetoond is door een deskundig onderzoek dat (het gebruik van) de bedrijfswoning ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering niet meer noodzakelijk is;
  • c. er mogen geen onevenredige beperkingen of hinder voor omliggende bestemmingen of agrarische bedrijven optreden, voor wat betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de bestaande uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven;
  • d. aangetoond is door een onderzoek van een deskundig dat ter plaatse van de plattelandswoning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (geen onevenredige milieuhinder), in ieder geval met betrekking tot geurhinder, geluidhinder en luchtkwaliteit (fijn stof);
  • e. de plattelandswoning behoudt de bestemming 'Agrarisch - verbreed' met de bijbehorende bouw- en gebruiksregels;
  • f. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid en dus realisering van een plattelandswoning is er geen recht meer op het bouwen van een nieuwe eerste of tweede bedrijfswoning op het betreffende bouwperceel;
  • g. de vertegenwoordiger van het agrarisch bedrijf en van de plattelandswoning stemmen vooraf schriftelijk in met de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid;
  • h. het bepaalde in artikel 3 onverkort van toepassing is op een plattelandswoning.

In paragraaf 5.12 Toetsing aan voorwaarden wordt de toetsing aan de voorwaarden beschreven.

1.3 Juridische achtergrond voor de planwijziging

De initiatiefnemers wensen om de voormalige bedrijfswoning aan de H. Heukelsweg 28 om te zetten in een plattelandswoning, conform de wijzigingsbevoegdheid in het vigerende bestemmingsplan. De hoofdfunctie waar de bedrijfswoning een functionele relatie mee had, de bedrijfsvoering (glastuinbouw) op adres H. Heukelsweg 26, is niet meer feitelijk in gebruik. De eigenaar van dit perceel is verder ook niet op korte termijn van plan de bedrijfsvoering op te starten. Echter, de mogelijkheid om de bedrijfsvoering aan de H. Heukelsweg 26 op te starten blijft mogelijk volgens het vigerende bestemmingsplan. Onderhavig verzoek om wijziging van het bestemmingsplan wordt derhalve niet gekoppeld aan bestaande agrarische bedrijfsvoering. Deze wordt gekoppeld aan de planologische mogelijkheid om een agrarisch bedrijf op te starten in de toekomst. Deze kwestie, betreffende grondslag voor omzetten van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning, heeft de aandacht gekregen bij de Raad van State.

Op 24 december 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan (zaaknummer 201303444/1/R1). De gemeenteraad heeft het standpunt genomen dat een voormalige bedrijfswoning om twee redenen als voormalig mag worden gezien. Ten eerste mag de bewoner van de bedrijfswoning geen relatie met het bedrijf (meer) hebben. Ten tweede mag de bedrijfsvoering van het bedrijf zijn gestaakt. De Raad van State constateert dat het hier enerzijds gaat om een situatie waarin de bedrijfswoning nog als bedrijfswoning wordt gebruikt. Anderzijds gaat het om een situatie waarin de bedrijfswoning feitelijk door een derde wordt bewoond. In beide gevallen wordt de plattelandswoning aangemerkt als onderdeel van een bestaande landbouwinrichting. Derhalve oordeelt de Raad van State dat de door de gemeenteraad voorgestane rechtsopvatting onjuist is dat in een plattelandswoning kan worden voorzien als de landbouwinrichting is gestaakt.

Op 26 februari 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tevens uitspraak gedaan (zaaknummer 201801850/3/R2). Hierin heeft gemeenteraad niet ingestemd met het verzoek om een bedrijfswoning om te zetten naar een plattelandswoning. De gemeenteraad verwijst naar de uitspraak van 24 december 2014, waarbij het argument is dat omzetting van een bedrijfswoning naar plattelandswoning in strijd is met het bestemmingsplan. Op basis van artikel 1.1a van de Wabo kan dat volgens de raad uitsluitend indien er sprake is van een feitelijk aanwezige en in werking zijnde landbouwinrichting. De Raad van State stelt hierin echter dat er een relatie bestaat tussen in werking zijnde (agrarische)bedrijfsvoering en de planologische mogelijkheid om een agrarisch bedrijf in werking te stellen. In gevallen waarin de bedrijfsvoering feitelijk is gestaakt, maar waarbij de planologische mogelijkheid in het bestemmingsplan nog steeds bestaat om een bedrijf op te richten, biedt volgens de Raad van State geen rechtsgrond om planologische medewerking voor omzetting van bedrijfswoning naar plattelandswoning niet te verlenen.

In het huidige situatie maakt de bedrijfswoning aan de H. Heukelsweg 28 geen onderdeel meer uit van de nabijgelegen glastuinbouwberijf aan de H. Heukelsweg 26. De mogelijkheid om een agrarisch bedrijf op te starten bestaat echter wel nog steeds in het bestemmingsplan 'Agrarisch gebied Buitenvaart'. Uitgaande van de uitspraak van 26 februari 2020 van de Afdeling, én de mogelijkheid in het bestemmingsplan om een agrarisch bedrijf op te starten op adres H. Heukelsweg 26, is er voldoende rechtsgrond om medewerking te verlenen aan de bestemmingsplanwijziging; het toevoegen van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' aan de bedrijfswoning aan de H. Heukelsweg 28.

1.4 Begrenzing van het plangebied

In onderstaande afbeelding is de begrenzing te zien van het wijzigingsplan. In het plan is rekening gehouden met de functionele relatie tussen de (voormalige) bedrijfswoning aan de H. Heukelsweg 28 en het voormalige glastuinbouwbedrijf aan de H. Heukelsweg 26. De vrijstaande woning aan de H. Heukelsweg 28 krijgt de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning'. Voor het resterende deel van de planbegrenzing wordt de bestemming 'Agrarisch - verbreed' gehandhaafd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP3Z07-on01_0003.png"

Afbeelding 3: Plangebied wijzigingsplan

1.5 Leeswijzer

Om de digitale raadpleegbaarheid van het bestemmingsplan te vergroten, is de toelichting opgezet rondom de in het plan gebruikte bestemmingen. Na een beschrijving van het geldende ruimtelijke kader (hoofdstuk 2) wordt de wijziging beschreven (hoofdstuk 3). Vanuit dit hoofdstuk worden koppelingen gemaakt naar het achterliggende beleidskader (hoofdstuk 4) en de omgevingstoets (hoofdstuk 5). In het hoofdstuk uitvoerbaarheid (hoofdstuk 6) wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Huidige ruimtelijke kader

 

2.1 Huidige ruimtelijke kader

Op 30 maart 2017 is het huidige bestemmingsplan Agrarisch gebied Buitenvaart vastgesteld. Op de locatie is bestemming "Agrarisch – Verbreed" gelegen. Binnen deze bestemming is een bedrijfswoning toegelaten. Het omvormen van de bedrijfswoning naar een plattelandswoning is met een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid mogelijk. Wel moet voldaan worden aan een aantal aanvullende eisen, zoals opgenomen in artikel 3.6.1 van het bestemmingsplan:

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen om een bedrijfswoning de aanduiding "specifieke vorm van wonen-plattelandswoning" toe te kennen, met in acht name van de volgende voorwaarden:

  • a. het betreft een reeds gebouwde, legale (met een vergunning gebouwde) bedrijfswoning, behorend bij een agrarisch bedrijf, die niet meer als zodanig wordt gebruikt;
  • b. aangetoond is door een deskundig onderzoek dat (het gebruik van) de bedrijfswoning ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering niet meer noodzakelijk is;
  • c. er mogen geen onevenredige beperkingen of hinder voor omliggende bestemmingen of agrarische bedrijven optreden, voor wat betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de bestaande uitbreidings- en ontwikke-lingsmogelijkheden van bedrijven;
  • d. aangetoond is door een onderzoek van een deskundig dat ter plaatse van de plattelandswoning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (geen onevenredige milieuhinder), in ieder geval met betrekking tot geurhinder, geluidhinder en luchtkwaliteit (fijn stof);
  • e. de plattelandswoning behoudt de bestemming 'Agrarisch - verbreed' met de bijbehorende bouw- en ge-bruiksregels;
  • f. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid en dus realisering van een plattelandswoning is er geen recht meer op het bouwen van een nieuwe eerste of tweede bedrijfswoning op het betreffende bouwperceel;
  • g. de vertegenwoordiger van het agrarisch bedrijf en van de plattelandswoning stemmen vooraf schriftelijk in met de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid;
  • h. het bepaalde in artikel 3 onverkort van toepassing is op een plattelandswoning; 

Hieronder is een uitsnede van de bestemmingsplankaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP3Z07-on01_0004.png"

Afbeelding 4: Verbeelding bestemmingsplan Agrarisch gebied Buitenvaart

Beoordeling wijzigingsbevoegdheid

Door het gebruik (plattelandswoning in plaats van bedrijfswoning) is gebruik van de wijzigingsbevoegdheid noodzakelijk. Om dit te realiseren is het opstellen van een goede ruimtelijke onderbouwing noodzakelijk, waarna de benodigde procedure doorlopen wordt.

Hoofdstuk 3 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden de planuitgangspunten benoemd en worden de regels toegelicht.

Wijzigingsbevoegdheid plattelandswoning

In artikel 3.6 van het bestemmingsplan Agrarisch gebied Buitenvaart is een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van de functie plattelandswoning opgenomen. In het onderhavige wijzigingsplan is gebruikt gemaakt van, c.q. toepassing gegeven aan, die wijzigingsbevoegdheid voor de plattelandswoning.

Aan de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid zijn voorwaarden verbonden. In paragraaf 5.12 Toetsing aan voorwaarden staat de toetsing aan de voorwaarden beschreven.

3.1 Verbeelding

Onderhavig wijzigingsplan bevat een wijziging van de verbeelding van het bestemmingsplan Agrarisch gebied Buitenvaart.

Plangebied
Het plangebied van dit wijzigingsplan is gelijk aan de kadastrale percelen die onderdeel uitmaken van het agrarische bedrijf waar de plattelandswoning onderdeel van wordt beschouwd (zie ook 4.1.5 Wet plattelandswoningen).

Door het plangebied deze omvang te geven, wordt duidelijk dat het bestemmingsplan hier is gewijzigd, ook wanneer de verbeelding ter plaatse van het agrarisch bedrijf (dus niet ter plaatse van de plattelandswoning) wordt bevraagd.

De plattelandswoning wordt ingevolge artikel 1.1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht als onderdeel van het agrarisch bedrijf beschouwd. Het plangebied maakt meteen ook duidelijk wat de omvang van het agrarisch bedrijf is waar de plattelandswoning onderdeel van uitmaakt.

Wijziging aan de verbeelding
De enige wijziging die aan de verbeelding wordt aangebracht, is de toevoeging van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' aan de woning aan de H. Heukselsweg 28.

De aanduiding is enkel toegekend aan de woning (het gebouw), aangezien de Wet plattelandswoningen (Stb. 2012, 493) uitsluitend dat als mogelijkheid biedt. De tuin en bijbehorende opstallen zijn geen onderdeel van de woning en krijgen de aanduiding daarom niet.

De onderliggende (dubbel)bestemmingen uit het bestemmingsplan Agrarisch gebied Buitenvaart blijven ongewijzigd, zodat de onderliggende gronden van de woning nog steeds de bestemming 'Agrarisch - verbreed' hebben. Daardoor zijn de in het bestemmingsplan opgenomen regelingen ten aanzien bijbehorende bouwwerken en aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis onverkort van toepassing op de plattelandswoning.

3.2 Regels

3.2.1 Begrippen

Artikel 1 van het wijzigingsplan bevat slechts drie begrippen.

Plan
Hiermee is de officiële naam van het wijzigingsplan vastgelegd.

Wijzigingsplan
Hiermee wordt tot uitdrukking gegeven dat het plan bestaat uit de verbeelding en de bijbehorende regels.

Bestemmingsplan
Een wijzigingsplan maakt onderdeel uit van een bestemmingsplan; om duidelijk te maken dat dit wijzigingsplan onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan Agrarisch gebied Buitenvaart is het begrip bestemmingsplan in de regels opgenomen.

3.2.2 Plattelandswoning H. Heukelsweg 28

De aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' op de verbeelding moet worden gezien in samenhang met artikel 2 van de regels.

Huisnummering ingevolge de Wet basisregistratie adressen en gebouwen (BAG)

Zowel H. Heukelsweg 26 als 28 waren bedrijfswoningen behorend bij het agrarisch bedrijf dat was gevestigd op het adres H. Heukelsweg 26 (en 28). De kassen waren ondersteunend aan de bedrijfswoningen en werden daarom op grond van de BAG niet afgebakend als zelfstandig verblijfsobject en kregen niet een zelfstandig huisnummer toegewezen. Wanneer de bedrijfswoning H. Heukelsweg 28 de aanduiding plattelandswoning krijgt, blijft uitsluitend H. Heukelsweg 26 als bedrijfswoning over. Dat betekent dat het agrarisch bedrijf exclusief ondersteunend is aan deze bedrijfswoning en ook het adres H. Heukelsweg 26 krijgt. Het agrarisch bedrijf is gevestigd op het adres H. Heukelsweg 26.

In de afbeelding hieronder is een overzicht gegeven van de adressen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP3Z07-on01_0005.png"

Afbeelding 5: Overzicht adressen

Relatie tussen plattelandswoning en agrarisch bedrijf
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in zijn uitspraak van 29 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:868) bepaald dat het noodzakelijk is dat de relatie van de voormalige bedrijfswoning met het (nieuwe) bijbehorende agrarische bedrijf duidelijk in de regels of verbeelding dient te worden weergegeven. Dit is de reden waarom in de regels is opgenomen dat de plattelandswoning H. Heukelsweg 28 hoort bij agrarisch bedrijf H. Heukelsweg 26.

3.2.3 Van toepassing verklaring

Om buiten te twijfel te laten dat het bestemmingsplan Agrarisch gebied Buitenvaart zijn gelding behoudt, is in artikel 3 de van toepassing verklaring opgenomen. Met deze bepaling wordt nog eens benadrukt dat alle bestemmingen, aanduidingen, regels enzovoort uit het bestemmingsplan, die niet in dit wijzigingsplan zijn overgenomen, van toepassing blijven.

De gronden uit dit wijzigingsplan hebben dus nog steeds de bestemming Agrarisch - verbreed, hoewel dat in het wijzigingsplan niet is terug te zien. Om een volledig overzicht te krijgen van de (on)mogelijkheden in het plangebied van dit wijzigingsplan, moet behalve dit wijzigingsplan, ook het bestemmingsplan Agrarisch gebied Buitenvaart worden geraadpleegd.

3.2.4 Slotregel

Er is geen overgangsrecht opgenomen omdat er geen gebruik is dat met dit wijzigingsplan wordt ingeperkt of verboden. Daarom is het niet nodig om gebruik onder het overgangsrecht te laten vallen.

In artikel 4 is de slotregel opgenomen. Hierin staat onder welke naam de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 4 Relevante beleidskaders

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld en in werking getreden. In de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI stelt daarbij een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen wil men werken aan de volgende prioriteiten:

1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

2. Duurzaam economisch groeipotentieel

3. Sterke en gezonde steden en regio’s

4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Verder heeft men in de Uitvoeringsagenda Nationale Omgevingsvisie 2021-2024 een aantal voorlopige NOVI-gebieden geselecteerd. Het plangebied is niet gelegen in één van deze gebieden. Binnen de prioriteit 4 ‘toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied’ gaat het onder andere over de transitie in het buitengebied. Het voorliggende plan is in overeenstemming met de NOVI, aangezien geen nieuwe bebouwing of wooneenheden worden gerealiseerd.

4.1.2 Besluit ruimtelijke ordening & Ladder duurzame verstedelijking

In 2012 is de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze verplichte toetsing is verder vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder houdt in dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor de onderliggende vraag in de regio en de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied. Per 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden.

De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing als er sprake is van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i Bro: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Het plan heeft geen betrekking op een 'stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in het Bro, aangezien geen nieuwe bebouwing of wooneenheden worden gerealiseerd. Dit betekent dat in onderhavig plan niet verder aan de ladder behoeft te worden getoetst, aangezien de woning feitelijk al aanwezig is. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing.

4.1.3 Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening

De juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de bijbehorende regeling (Rarro). Het Barro en Rarro zijn in werking sinds 2011 en bevatten onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, ruimte voor de rivier, kustverdediging, de elektriciteitsvoorziening en de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet.

In het Barro en Rarro zijn geen onderwerpen aangewezen die relevant zijn voor de ontwikkeling van het plangebied.

4.1.4 Rijksbeleid en wetgeving cultuurhistorische waarden

Het nationaal beleid voor de archeologische monumentenzorg staat in het teken van het behoud en beheer van het erfgoed. Op gelijke voet staat het streven naar herkenbaarheid van het archeologisch erfgoed voor het publiek door het te gebruiken als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting van Nederland.

Dit beleid geldt voor alle cultuurhistorische waarden, dat wil zeggen voor zowel archeologische, historisch-geografische als bouwkundige waarden. Het beginpunt van dit beleid is gelegen in de Nota Belvedère uit 1999. In deze nota geeft het Rijk te kennen dat de cultuurhistorische identiteit van gebieden sterker richtinggevend moet worden voor de ruimtelijke inrichting. Het Rijk streeft naar het ontwikkelingsgericht inzetten van bestaande cultuurhistorische kwaliteiten, waarbij vervlechting van cultuurhistorie in het ruimtelijke ordeningsbeleid uitgangspunt vormt. Het beleid is onder meer geworteld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz). Via de Wamz is het Verdrag van Malta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Daartoe zijn behalve de Monumentenwet 1988 ook de Woningwet, de wet Milieubeheer en de Ontgrondingenwet gewijzigd. Het beleid is daarnaast geworteld in de Nota Belvedère uit 1999 en de Notitie 'Kunst van leven' hoofdlijnen Cultuurbeleid uit 2007. In 2008 is de Monumentenwet 1988 opnieuw gewijzigd waardoor onder andere de rol van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) in het adviestraject voor vergunningverlening is beperkt. In 2007 is het Project Modernisering Monumentenstelsel (MoMo) van start gegaan. Doel hiervan is onder meer een integrale modernisering van de Monumentenwet 1988. Sinds december 2008 heeft de minister van OC en W drie beleidsstukken uitgebracht: De discussienotitie 'Een lust geen last' (2008), de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (eind 2009) en de Visie Cultureel Erfgoed 'Kiezen voor karakter' (juni 2011). Als consequentie van de Beleidsbrief is de Monumentenwet 1988 gewijzigd. Per 1 januari 2012 is de 50-jaren termijn voor wettelijk beschermde monumenten uit de wet gehaald. Ook is op 1 januari 2012 een wijziging van het Bro in werking getreden. Op grond van artikel 3.1.6 Bro moeten naast archeologische waarden nu ook bovengrondse cultuurhistorische waarden bij de vaststelling van het bestemmingsplan worden meegewogen. In de SVIR is voor het onderwerp 'cultureel erfgoed' aangegeven dat het Rijk verantwoordelijk blijft voor cultureel en natuurlijk UNESCO Werelderfgoed (inclusief voorlopige lijst), kenmerkende stads- en dorpsgezichten, rijksmonumenten en het maritieme erfgoed. Het beleid ten aanzien van het landschap is geen Rijks verantwoordelijkheid meer, maar laat zij over aan de provincies. Op 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 herzien.

Op 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. De artikelen 11 t/m 14a blijven totdat de Omgevingswet van kracht wordt echter van toepassing op basis van de Erfgoedwet, artikel 9.1, lid 1, sub a. Deze wetswijziging heeft daarom geen consequenties voor de uitgangspunten van het beleid en regelgeving.

Binnen het huidige bestemmingsplan is in overeenstemming met het rijksbeleid en de wetgeving voor cultuurhistorische waarden, omdat het de te verwachten archeologische waarden voldoende beschermt. De locatie zelf heeft geen dubbelbestemming Archeologie en is dan ook niet relevant.

4.1.5 Wet plattelandswoningen

Op 1 januari 2013 is de Wet Plattelandswoningen in werking getreden. Door de Wet Plattelandswoningen kunnen in bestemmingsplannen voormalige agrarische bedrijfswoningen als plattelandswoning worden aangewezen. Een plattelandswoning is een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een agrarisch bedrijf, die door een derde bewoond mag worden, en die niet worden beschermd tegen de milieugevolgen van het bijbehorende agrarische bedrijf. Dit geeft de woningen een speciale status. De boerderij houdt met de Wet Plattelandswoningen wel het karakter van een bedrijfswoning, maar kan toch door iemand anders worden bewoond. Hiermee wordt voorkomen dat voormalige agrarische bedrijfswoningen belemmerend gaan werken voor het agrarische bedrijf waar ze eerst toe behoorden.

In het onderhavige bestemmingsplan zijn Burgemeester en wethouders bevoegd om via een wijzigingsbevoegdheid binnen de bestemming 'Agrarisch-verbreed' de aanduiding 'specifieke vorm van wonen-plattelandswoning' toe te kennen aan een voormalig agrarische bedrijfswoning voor bewoning van een bedrijfswoning door (het huishouden van) een persoon die geen functionele binding heeft met het binnen het (gekoppelde) bouwvlak gevestigde bedrijf onder een aantal voorwaarden.

Het verzoek is in lijn met de regeling over de Wet Plattelandswoningen. In hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op milieu- en omgevingsaspecten ten behoeve van het voorstel te wijziging van het bestemmingsplan.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie FlevolandStraks

De Omgevingsvisie FlevolandStraks is op 8 november 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en geeft de langetermijnvisie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. Het gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen en opgaven er voor Flevoland liggen en welke ambities de provincie heeft voor de toekomst.

De Omgevingsvisie is de strategische langetermijnvisie voor de provincie. Hiermee zijn de bovenlokale opgaven met een provinciaal belang gedefinieerd. De visie is richtinggevend voor alle andere - deels verplichte – provinciale programma´s en plannen. Met deze Omgevingsvisie is het visie deel uit het Omgevingsplan 2006 vervangen. De beleids- en uitvoeringsdelen uit het Omgevingsplan 2006 worden hierna gefaseerd vervangen door onder meer programma´s en regels in een omgevingsverordening.

De omgevingsvisie geeft aan welke kansen, opgaven en uitdagingen er voor Flevoland liggen. Er zijn drie kernopgaven:

  • Het Verhaal van Flevoland (fysieke omgeving),
  • Krachtige Samenleving (sociaal-economische omgeving),
  • Ruimte voor Initiatief (bestuurlijke omgeving).

Deze opgaven vormen de kern voor alle ontwikkelingen waar de provincie Flevoland bij betrokken is. Zowel voor de strategische opgaven uit de Omgevingsvisie, als andere vraagstukken van de provincie Flevoland. In de strategische opgaven staan de belangrijkste vraagstukken en ambities voor de toekomst beschreven. Het gaat om de volgende opgaven:

  • Duurzame Energie
  • Regionale Kracht
  • Circulaire Economie
  • Landbouw: Meerdere Smaken

Het voorliggende plan is in overeenstemming met de Omgevingsvisie FlevolandStraks, aangezien geen nieuwe bebouwing of wooneenheden worden gerealiseerd.

4.2.2 Omgevingsverordening Flevoland

Eind 2017 is de voorbereiding gestart om vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet te komen tot een omgevingsverordening die ziet op alle elementen van de fysieke leefomgeving, en op activiteiten die gevolgen kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving. De inhoud van de omgevingsverordening wordt in de periode tot inwerkingtreding van de Omgevingswet steeds verder in lijn gebracht met die wet en de daarop gebaseerde regelgeving.

Uit de kaarten behorend bij de Omgevingsverordening blijkt dat het plangebied geen status heeft die een bescherming geniet vanuit de Omgevingsverordening (zoals bijvoorbeeld stiltegebieden, grondwaterbeschermingsgebieden). Ook staan er geen algemene regels in de Omgevingsverordening die leiden tot beperkingen ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Omgevingsvisie Almere

De Omgevingsvisie Almere is vastgesteld op 7 december 2017. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijke koers voor de lange termijn en is een zogenoemde 'kapstoknota'. Dit houdt in dat andere (sectorale) nota's, programma's en visies van toepassing blijven. De omgevingsvisie vertelt het overkoepelende ruimtelijke verhaal voor het gehele grondgebied van de gemeente Almere. De filosofie achter de omgevingsvisie is gebaseerd op twee principes:

  • Almere ontwikkelt zich spontaan en organisch, door ruimte te geven aan plannen, projecten en initiatieven die overal in de stad ontplooid worden.
  • Almere vergroot haar aanpassingsvermogen door niet uit te gaan van blauwdrukken of vastgestelde programma's. Hierdoor kan Almere steeds weer inspelen op onverwachte ontwikkelingen en verrassingen.

Deze twee principes – organische ontwikkeling en adaptief beleid – liggen ten grondslag aan de volgende vier uitgangspunten:

  • Ontwikkel en onderhoud het goede;
  • Van tuinstad naar growing green city;
  • Onderscheidende positie in een metropolitaan netwerk;
  • Uitnodiging aan iedereen – ruimte voor pioniers en experiment.

Het wijzigingsplan is zodanig van omvang, dat gezien het abstractieniveau van de Omgevingsvisie Almere 2017, het plan in overeenstemming is met deze uitgangspunten van het Omgevingsvisie.

Hoofdstuk 5 Omgevingstoets

Om aan te kunnen tonen dat een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan worden bekeken of de ontwikkelingen binnen het plan voldoen aan de regelgeving op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en water.

5.1 Milieu-effectrapportage

M.e.r. is verplicht bij voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die aanzienlijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Het doel is om het milieubelang volwaardig mee te laten wegen bij vaststelling van deze plannen en besluiten, zoals het verlenen van een vergunning. Een belangrijk product van de m.e.r.-procedure is het milieueffectrapport, dat wordt afgekort tot m.e.r.

Als gevolg van paragraaf 7.2 Wet milieubeheer zijn er drie onafhankelijke mogelijkheden die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:

  • 1. Aangewezen activiteiten in het Besluit milieueffectrapportage
    Door middel van het Besluit milieueffectrapportage zijn activiteiten aangewezen die (mogelijk) belangrijke, nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Het besluit of plan die een dergelijke activiteit mogelijk maakt is hiermee m.e.r.-plichtig en/of m.e.r.-beoordeling plichtig.
    Dit kan direct leiden tot m.e.r.-plicht of een situatie waarbij eerst moet worden beoordeeld of sprake is van m.e.r.-plicht door middel van een aparte procedure, de zogenoemde m.e.r.-beoordeling.
  • 2. Noodzaak voor een passende beoordeling
    In het geval van een plan waarbij toetsing of het uitvoeren van een passende beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming benodigd is ontstaat een m.e.r.-plicht.
  • 3. Aangewezen in de provinciale milieuverordening
    Door Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening aanvullend op het Besluit m.e.r.-activiteiten worden aangewezen die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

Besluit m.e.r.

Volgens het Besluit m.e.r. is het verplicht een m.e.r. uit te voeren bij activiteiten en besluiten die zijn opgesomd in kolom 1 van de C-lijst van het Besluit m.e.r. en wanneer de omvang van die activiteit groter is dan of gelijk is aan (eventueel gestelde) richtwaarden en daarover het aangewezen besluit wordt genomen.

De projecten die beoordeling plichtig zijn voor een m.e.r., zijn opgesomd in de bijlage bij het Besluit m.e.r., onderdeel D. Indien echter aan de drempelwaarden wordt voldaan en een project in een kaderstellend plan (bijvoorbeeld bestemmingsplan) dient te worden opgenomen, geldt in deze situatie geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar een (plan)m.e.r.-plicht.

Beoordeling

Getoetst moet worden of het planvoornemen onder de categorie D11.2 (stedelijke ontwikkeling) valt. De omschrijving van deze categorie is: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van een winkelcentra of parkeerterreinen. In de Nota van Toelichtingen op het besluit-m.e.r, is stedelijke ontwikkeling verder als volgt omschreven: Wat stedelijke ontwikkeling inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.

Door middel van dit planvoornemen wordt geen uitbreiding van bebouwing gerealiseerd, tevens worden er geen negatieve gevolgen voor het milieu verwacht en is er sprake van een beperkte schaalgrootte van het project. In die zin is er dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.

Conclusie

Uit bovenstaande blijkt dat de ontwikkeling beperkt van omvang is en dat er gezien de beperkte omvang en impact geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals genoemd in het Besluit M.e.r.

5.2 Geluid

De woning H. Heukelsweg 28 ligt in het gebied De Buitenvaart. Het gebied De Buitenvaart maakt onderdeel uit van het op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde industrieterrein De Vaart. De Wet geluidhinder beschermt geluidsgevoelige functies in de zone van het gezoneerde bedrijventerrein. Het gezoneerde bedrijventerrein is geen onderdeel van de zone. De zone ligt rond het terrein (art. 41 Wgh). Dit betekent dat de woning geen bescherming geniet tegen geluid van bedrijven op het gezoneerde industrieterrein. De geluidscontouren zijn van de gemeente verkregen (zie onderstaande afbeelding). Uit deze kaart blijkt dat de geluidbelasting op de locatie rond de 55 dB(A) ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP3Z07-on01_0006.png"Afbeelding 6: Overzicht geluidscontouren

De aanwezige geluidsbelasting op de woning vanwege wegverkeerslawaai is reeds beoordeeld tijdens het aanvragen van de toenmalige bouwvergunning. Ook de geluidsbelasting vanwege het gezoneerde industrieterrein is destijds afgewogen en is geoordeeld dat er sprake is van een voldoende aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.3 Luchtkwaliteit

In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Bij deze grote projecten gaat het hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Besluit Niet in betekenende mate (NIBM)

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan drie procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan drie procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.

Besluit gevoelige bestemmingen

Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaalaantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:

  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.

Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. In dit planvoornemen worden geen "gevoelige" bestemmingen gerealiseerd, tevens is de afstand tot Rijkswegen en Provinciale wegen op grote afstand gelegen. Toetsing op het Besluit gevoelige bestemmingen is dan ook niet noodzakelijk.

Beoordeling

In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden.

  • Ten eerste moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' verslechtert. Indien het plan wel 'in betekenende mate' bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
  • Ten tweede of de luchtkwaliteit ter plaatste de nieuwe functie toelaat.

Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)

Conform het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen' draagt een besluit met betrekking tot een project niet in betekenende mate bij indien aannemelijk is gemaakt dat, als gevolg van het besluit, de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel zwevende deeltjes (PM10) als stikstofdioxide niet de 3% grens overschrijdt. Bij ministeriële regeling kunnen categorieën van gevallen worden aangewezen waarbij een besluit, aangaande een project, in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt. De aanwijzing kan onder meer betrekking hebben op een besluit met betrekking tot één of meer daarbij genoemde categorieën van:

  • inrichtingen;
  • infrastructuur;
  • kantoorlocaties;
  • woningbouwlocaties.

In de regeling zijn categoriale gevallen opgenomen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze categorieën hebben betrekking op inrichtingen, kantoor en woningbouwlocaties, infrastructuur en activiteiten of handelingen. Voor woningbouwprojecten is de regeling van toepassing in de volgende gevallen:

  • Woningbouw
    Aangewezen worden woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie in geval van één ontsluitingsweg netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat. De voorgenomen ontwikkeling betreft de omvorming van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning. Hieruit blijkt dat voor wat betreft de woningbouw voldaan wordt aan het Besluit in niet betekende mate.
  • Luchtkwaliteit ter plaatse
    Zoals al eerder vermeld, is er geen sprake van een "gevoelige" bestemming. Wel is in het kader van een goede ruimtelijke ordening met behulp van de Atlas Leefomgeving (van onder andere ministerie I&M en RIVM), gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Op deze kaarten blijkt dat het plangebied voldoet aan de gestelde grenswaarde van 25 en 40 µg/m³ voor zowel fijnstof als stikstofdioxide.

Conclusie

Gezien het feit dat het project onder de Regeling NIBM valt, blijkt dat het planvoornemen niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Tevens voldoet de luchtkwaliteit ter plaatste van het planvoornemen ruimschoots aan de gestelde grenswaarden. Het onderdeel Luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.

5.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Daarbij gaat het om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen. Binnen het beleidskader staan twee begrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In dit kader is het van belang, onderstaand worden deze begrippen nader toegelicht.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van één gebied worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 PR-contour (die als harde wettelijke norm geldt) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaaldeomvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de fN-curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1% letaliteitsgrens of te wel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Beoordeling risico's
Voor de beoordeling van de risico's zijn de landelijke risicokaart en de Regeling Basisnet geraadpleegd. Hierbij zijn de volgende onderdelen beoordeeld:

  • transport gevaarlijke stoffen over de weg/spoor;
  • transport gevaarlijke stoffen via een buisleiding;
  • risicovolle inrichtingen.

Uit de beoordeling van de risicokaart blijkt dat er geen risicobronnen in de directe omgeving van het planvoornemen zijn gelegen. Ook is geen invloedsgebied of aandachtsgebied van deze bronnen over de locatie gelegen. Externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.

5.5 Bedrijven en milieuzonering

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan: het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzonering om zodoende de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen blijven uitvoeren. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde brochure Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot een rustige woonwijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang, dat bij de ontwikkeling van woningen in de buurt van hinderverstorende functies:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • de bedrijfsvoering/milieuruimte van de betreffende bedrijven niet wordt ingeperkt als gevolg van de beoogde ontwikkelingen.

Bij een gemengd gebied komen direct naast woningen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. De afstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

Gezien de locatie met verspreid liggende (bedrijfs- en plattelands)woningen en glastuinbouwkassen kan gesteld worden dat sprake is van een gemengd gebied.

De hoofdactiviteiten die op basis van het geldende bestemmingsplan 'Agrarisch gebied Buitenvaart' worden toegelaten in dit gebied zijn agrarische activiteiten in de zin van akker- of tuinbouwbedrijven. Dit zijn vooral bedrijven uit SBI-2008 code 01 in milieucategorie 2 of hooguit 3.2, die dus ook zijn toegestaan direct naast bestaande bedrijfswoningen. Met de verandering van de functie naar een plattelandswoning verandert er niets in de gevoeligheid van de woning, deze heeft een zelfde beschermingsniveau als een bedrijfswoning. Doordat er geen sprake is van een burgerwoning worden omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering beperkt. 

Pesticiden

Indien sprake is van een glastuinbouwbedrijf aan de H. Heukelsweg 26, kan gebruik gemaakt worden van bestrijdingsmiddelen en/of pesticiden. Echter is gezien het gesloten karakter van glastuinbouw de kans op drift van bestrijdingsmiddelen feitelijk niet aanwezig. De pesticiden en/of bestrijdingsmiddelen kunnen zich niet verspreiden buiten het kassencomplex en vormen hierbij geen belemmering voor het planvoornemen.

Conclusie

Uit bovenstaande blijkt dat er door de verandering naar een plattelandswoning niets verandert in het beschermingsniveau van de woning. Omliggende bedrijven worden daardoor niet in hun bedrijfsvoering beperkt. 

5.6 Ecologie

5.6.1 Wet natuurbescherming

Gebiedsbescherming

Gebieden met bijzondere natuurwaarden zijn in Nederland wettelijk en/of planologisch beschermd. Hierbij gaat het om gebieden die bescherming genieten op basis van de Wet natuurbescherming en andere in bestemmingsplannen aangeduide gebieden.

Het onderstaande beschrijft de mogelijke effecten van het project op beschermde gebieden.

Natura 2000-gebieden
Natura 2000-gebieden zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn wegens de aanwezigheid van bepaalde zeldzame en kwetsbare soorten en habitattypen (de zogenoemde kwalificerende waarden). De bescherming ervan is geregeld in de Wet Natuurbescherming. Overheden dienen de kwaliteit van deze gebieden te waarborgen, waarbij deze aangewezen waarden centraal staan. Deze kwaliteit is mede afhankelijk van de omgeving. Invloeden buiten het gebied kunnen een negatief effect hebben op de natuurwaarden binnen het gebied. Zo kunnen ontwikkelingen op korte afstand kwalificerende soorten in het Natura 2000-gebieden verstoren of verontrusten (externe werking van de bescherming).

Het projectgebied ligt niet in de nabijheid van een Natura 2000-gebied. Gezien de afstand en het gebruik niet wijzigt, is er geen sprake van een negatieve externe werking van het plan op een Natura 2000-gebied.

Soortbescherming

Bescherming van Flora en fauna (soorten) is inmiddels geregeld in de Wet natuurbescherming (2017). Voor het plangebied betreft het de volgende soortgroepen:

  • broedvogels (artikelen 3.1 tot en met 3.4 Wnb.): kunnen zich potentieel in het hele gebied vestigen;
  • dier- en plantensoorten die strikt beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn, waaronder de groep van vleermuizen (art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten vermeld op de bijlage bij de wet (art. 3.10-3.11): 145 soor-ten, waaronder bijna alle andere zoogdieren, inheemse amfibieën en reptielen, en een aantal bedreigde vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten.

Aangezien er geen werkzaamheden worden uitgevoerd is geen verstoring van aanwezige flora en fauna te verwachten. De zorgplicht uit de Wet natuurbescherming blijft echter wel gelden voor voorkomende soorten. Dit betekent dat bij de werkzaamheden die hinder veroorzaken, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, zorg wordt gedragen voor een zo min mogelijke verstoring of aantasting van de aanwezige flora en fauna.

Houtopstanden

In de Wet natuurbescherming (Wnb) is ook de bescherming van houtopstanden (bossen en rijenbeplantingen) geregeld. 

Het plangebied ligt echter binnen de komgrens zoals die in het verleden voor de boswet is vastgesteld én het gaat in dit geval om erfbeplanting die niet onder de werking valt van de Wnb. Het onderdeel houtopstanden heeft daarom geen gevolgen voor de beoogde ontwikkeling.

5.6.2 Wet ruimtelijke ordening

De gebiedsbescherming komt in het provinciale beleid tot uiting door de aangegeven gebieden in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS-gebieden). Bij ruimtelijke plannen dient hieraan te worden getoetst. De Wet ruimtelijke ordening verplicht gemeenten voor het gehele grondgebied een bestemmingsplan te hebben. Het bestemmingsplan dient juridisch in overeenstemming te zijn met het (provinciale) ruimtelijk beleid. Twee beleidsonderwerpen kunnen van invloed zijn op bestemmingsplannen, de Ecologische Hoofdstructuur en de Nationale Landschappen.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan in 1990 en uitgewerkt door de Provincies, thans Natuurnetwerk Nederland genoemd (NNN). De NNN is een aaneengesloten of met elkaar in verbinding staand stelsel van belangrijke Nederlandse natuurgebieden. De NNN is veel groter dan de voorgestelde Habitatrichtlijn- en Vogelrichtlijngebieden. In de Omgevingsverordening is de NNN op provinciaal niveau uitgewerkt. De NNN omvat kerngebieden (natuurreservaten), natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones.

Het projectgebied grenst niet aan het NNN. Door de kenmerken van het projectgebied, de afstand tot de EHS/NNN en de aard van het tussenliggende gebied zijn negatieve effecten als gevolg van de voorgenomen herontwikkeling en de instandhoudingsdoelen niet aan de orde.

5.7 Stikstof

Al jaren is er in Natura 2000-gebieden een overschot aan stikstof (ammoniak en stikstofoxiden), door bijvoorbeeld mest van landbouwbedrijven en uitstoot door industrie en auto's. Dit is schadelijk voor de natuur. Omdat er feitelijk geen wijziging optreedt ten opzichte van de huidige situatie (verwarming en verkeersaantrekkende werking wijzigt niet) is geen wijziging van de stikstofdepositie op de nabijgelegen Natura-2000 gebieden te verwachten.

5.8 Waterparagraaf

5.8.1 Watertoets

Als uitvloeisel van Europees en landelijk waterbeleid (waaronder: 'Europese Kaderrichtlijn Water', 'Nota Anders omgaan met water', 'Startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw', 'Nationaal Bestuursakkoord Water' en de 'Nationaal waterplan') is voor ruimtelijke plannen een Watertoets verplicht gesteld. Deze paragraaf gaat hierop in.

De Watertoets is het hele proces van adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De uitvoering geschiedt binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water. De Watertoets geeft de inbreng van water een plaats in de procedures over ruimtelijke plannen en besluiten, zoals bestemmingsplannen, en vormt als het ware een verbindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. De Watertoets heeft een integraal karakter: alle relevante waterhuishoudkundige aspecten worden meegenomen (naast veiligheid en wateroverlast ook waterkwaliteit en verdroging).

5.8.2 Waterkeringen

De planlocatie is niet gelegen in of bij een waterkering; dit vormt dan ook geen belemmering voor het plan.

5.8.3 Afvalwater

Lozingen van afvalwater kunnen worden ingedeeld in directe en indirecte lozingen. Lozingen op een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater, kortweg riolering, worden indirecte lozingen genoemd. Hierbij maakt het niet uit of vanuit die riolering al dan niet via een zuivering (bijvoorbeeld een rioolwaterzuiveringsinstallatie) in het milieu wordt geloosd, dus of het een vuilwater- of een schoonwaterriool betreft. De indirecte lozingen vallen onder de Wet milieubeheer.

De wijze van afvoer van het afvalwater wijzigt niet omdat de bebouwing niet wijzigt.

5.8.4 Hemelwater

Het totaal aan verhard oppervlak verandert niet door het plangebied. Compensatie is dan ook niet noodzakelijk.

5.9 Bodemkwaliteit

Voor de locatie is recent geen bodemonderzoek uitgevoerd. De locatie is nu ook in gebruik is als "wonen" en dat zal in de toekomst ook zo zijn. Om deze reden is het niet noodzakelijk om de bodemkwaliteit nader te onderzoeken (geen functiewijziging).

5.10 Cultuurhistorie

Het Verdrag van Malta is in 1992 ondertekend en in 1995 in werking getreden. Doelstelling van dit verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening, het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De inhoud van het Verdrag van Malta is neergelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden en een wijziging van de Monumentenwet 1988 tot gevolg heeft gehad. Op grond van deze aangescherpte regelgeving stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Op gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Binnen het huidige bouwvlak is geen dubbelbestemming Archeologie opgenomen. Buiten de bestaande bebouwing geldt wel "Waarde – Archeologie 1". Hieruit blijkt dat een archeologisch onderzoek noodzakelijk is als een bouwwerk wordt gerealiseerd met een oppervlak groter dan 500 m2 en graafwerkzaamheden dieper dan 150 cm-mv plaatst vinden.

In dit geval worden er geen nieuwe bouwwerken gerealiseerd en wordt de bodem dus niet verstoord. Een archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

5.11 Verkeer

Verkeersaantrekkende werking en parkeren

Binnen het plan wijzigt de verkeersaantrekkende werking niet ten opzichte van de huidige situatie. Gezien de huidige activiteiten en ontsluiting vormt het verkeer geen belemmering voor het plangebied.

Binnen het plan wijzigt de parkeerdruk niet, tevens is voldoende ruimte aanwezig om te parkeren op eigen terrein.

Conclusie

Binnen het planvoornemen wijzigt de verkeers- en parkeerdruk niet. Dit onderdeel vormt dan ook geen belemmering voor het plangebied.

5.12 Toetsing aan voorwaarden

In artikel 3.6 van de regels van het bestemmingsplan 'Agrarisch gebied Buitenvaart' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om een bedrijfswoning de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' toe te kennen. Hiervoor zijn de onderstaande voorwaarden opgenomen in het bestemmingsplan.

  • a. het betreft een reeds gebouwde, legale (met een vergunning gebouwde) bedrijfswoning, behorend bij een agrarisch bedrijf, die niet meer als zodanig wordt gebruikt;

De woning(en) aan de H. Heukelsweg 26 en 28 maakten dienst uit als bedrijfswoningen voor de glastuinbouw aan H. Heukelsweg 26. Beide (bedrijfs)woningen zijn vergund door de gemeente. In het verleden waren zowel de woning op nummer 26 als 28 gelegen op één kadastraal perceel, maar dit perceel is inmiddels gesplitst. De initiatiefnemers van dit wijzigingsplan zijn eigenaar van de woning aan het adres H. Heukelsweg 28.

  • b. aangetoond is door een deskundig onderzoek dat (het gebruik van) de bedrijfswoning ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering niet meer noodzakelijk is;

De eigenaar (eigenaar en inwoner H. Heukelsweg 26) heeft in een verklaring laten weten dat de (voormalige) bedrijfswoning aan de H. Heukelsweg 28 naar een plattelandswoning mag worden gewijzigd.

  • c. er mogen geen onevenredige beperkingen of hinder voor omliggende bestemmingen of agrarische bedrijven optreden, voor wat betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de bestaande uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven;

Uit hoofdstuk 5 (Omgevingstoets)blijkt dat onderhavige wijzigingsplan voldoet aan alle omgevingsaspecten. Bovendien is de situatie in het kader van het bestemmingsplan "Agrarisch gebied Buitenvaart" vastgesteld door de gemeenteraad. Een plattelandswoning wordt immers aan dezelfde voorwaarden gehouden als een bedrijfswoning. Een wijziging van de bestemming van de bedrijfswoning naar een plattelandswoning heeft geen gevolgen voor bestaande en toekomstige uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden in een omgeving waar voornamelijk glastuinbouw plaatsvindt.

  • d. aangetoond is door een onderzoek van een deskundig dat ter plaatse van de plattelandswoning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (geen onevenredige milieuhinder), in ieder geval met betrekking tot geurhinder, geluidhinder en luchtkwaliteit (fijn stof);

In hoofdstuk 5 (Omgevingstoets) is uitvoerig ingegaan op alle relevante omgevingsaspecten. Er blijken geen beperkende factoren te zijn die de wijziging van de bestemming van de bedrijfswoning naar een plattelandswoning niet mogelijk maken.

  • e. de plattelandswoning behoudt de bestemming 'Agrarisch - verbreed' met de bijbehorende bouw- en gebruiksregels;

Het onderhavige wijzigingsplan behoudt de bestemming 'Agrarisch - verbreed' met de bijbehorende bouw- en gebruiksregels. De bouw- en gebruiksregels van de bestemming 'Agrarisch - verbreed' uit het bestemmingsplan "Agrarisch gebied Buitenvaart", het moederplan, zijn zoveel mogelijk intact gelaten.

  • f. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid en dus realisering van een plattelandswoning is er geen recht meer op het bouwen van een nieuwe eerste of tweede bedrijfswoning op het betreffende bouwperceel;

Aan voorwaarde f wordt voldaan in het wijzigingsplan.

  • g. de vertegenwoordiger van het agrarisch bedrijf en van de plattelandswoning stemmen vooraf schriftelijk in met de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid;

De vertegenwoordiger en tevens bewoner van de bedrijfswoning aan de H. Heukelsweg 26 heeft schriftelijk ingestemd met de bestemmingsplanwijziging. Tevens hebben initiatiefnemers schriftelijk ingestemd met de wijziging.

  • h. het bepaalde in artikel 3 onverkort van toepassing is op een plattelandswoning.

Aan voorwaarde h wordt voldaan in het wijzigingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Onderzoeks- en plankosten

De kosten voor voorliggend initiatief en de daarbij behorende noodzakelijke onderzoeken worden door de aanvrager van het initiatief gedragen. De kosten van de gemeente betreffen de gebruikelijke kosten voor planbegeleiding. De betaling van deze kosten is verzekerd via de legesverordening.

Planschade

Door het wijzigen van het bestemmingsplan voor de betreffende gronden is er de kans dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van de locatie bij de gemeente op grond van artikel 6.1. Wro een verzoek tot tegemoetkoming in de planschade wordt ingediend. De mogelijke kosten die samenhangen met deze tegemoetkoming in de planschade zullen door de aanvrager worden gedragen. Echter de wijziging betreft geen bouwplan, waardoor er geen reële grond is om aan te nemen dat (economische) planschade aan omliggende percelen/gebouwen optreedt.

Conclusie 

Op basis van deze overwegingen mag het plan economisch uitvoerbaar worden geacht. Dit betekent dat de uitvoering van het voorliggende initiatief niet door een onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om ten aanzien van het ontwerpwijzigingsplan een zienswijze in te dienen. Het ontwerpwijzigingsplan zal zes weken ter inzage liggen conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

Na de vaststelling van het wijzigingsplan door het college zal het wijzigingsplan opnieuw zes weken ter inzage worden gelegd voor de beroepstermijn.