direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Seizoenenbuurt en Oostvaardersbuurt
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0034.BP3LMP01-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan regelt de bestemming en het gebruik van de gronden voor een bepaald gebied. Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridische plan. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De plantoelichting heeft geen rechtskracht.

Een bestemmingsplan wordt tijdens de verschillende procedurestappen langs elektronische (digitale) en analoge weg beschikbaar gesteld. Wanneer de inhoud van het digitale en analoge bestemmingsplan verschillend zijn, is de inhoud van het digitale bestemmingsplan beslissend.

1.2 Aanleiding voor dit bestemmingsplan

Actualiseringsplicht

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat een verplichting om bestemmingsplannen eens in de 10 jaar te actualiseren. In dat kader werkt de gemeente Almere aan het actualiseren van alle bestemmingsplannen voor haar grondgebied.

In het plangebied van dit bestemmingsplan gelden verschillende bestemmingsplannen (zie paragraaf 1.4). Deze plannen zijn in verschillende periodes tot stand gekomen, waardoor de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de gebieden enigszins verschillen. Om voor het hele plangebied een eenduidige en actuele juridisch-planologische regeling te hebben, heeft de gemeente besloten om voor het gebied bestaande uit de Seizoenen- en Oostvaardersbuurt een nieuw bestemmingsplan op te stellen.


Aard van het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan wordt opgesteld in het kader van actualisering en is daarom conserverend van aard. In die zin worden er planologische ook geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Wel wordt nieuw vastgesteld beleid en nieuwe wetgeving vertaald in dit bestemmingsplan.

1.3 Begrenzing van het plangebied

Het plangebied ligt in Almere-Buiten en wordt globaal begrensd door:

  • Het Bosrandpark en Oostrandpark aan de noordzijde;
  • De Sieradenbuurt aan de oostzijde;
  • De Flevospoorlijn aan de zuidzijde;
  • Het Meridiaanpark aan de westzijde.

In onderstaande figuur is de begrenzing van het nieuwe bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3LMP01-vg01_0002.jpg"

Figuur: Begrenzing van het plangebied


Het plangebied bestaat uit de Seizoenenbuurt, de Oostvaardersbuurt en het groen tussen de Oostvaardersbuurt en de Sieradenbuurt. Beide wijken worden gekarakteriseerd door wonen bij het bos, in bossfeer. Zowel groen als water hebben hierbij een belangrijke plek in beide wijken.

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

Met dit nieuwe bestemmingsplan worden de geldende bestemmingsplannen voor de desbetreffende gronden vervangen. Het gaat hierbij per buurt om de volgende bestemmingsplannen:

  Bestemmingsplan   Belangrijkste bestemming(en)   In werking getreden   Vervalt na inwerkingtreding nieuw bp  
1   Seizoenenbuurt Almere-Buiten   Uit te werken woondoeleinden, Groenvoorzieningen en Water   23-12-1997   geheel  
2   Uitwerkingsplannen I t/m X Seizoenenbuurt   Woondoeleinden en Openbaar gebied   I:
II, II: 14-9-1999
IV:
V t/m IX: 4-7-2000
X:  
geheel  
3   Oostvaardersbuurt Almere-Buiten   Uit te werken woondoeleinden, Uit te werken gemengde doeleinden, Water en Groendoeleinden   28-12-1999   geheel  
4   Uitwerkingsplannen Oostvaardersbuurt I en II   I: Woondoeleinden en Openbaargebied
II: Woondoeleinden, Gemengde doeleinden, Verblijfsgebied en Water  
I: 8-8-2000
II: 18-6-2002  
geheel  
5.   Parapluherziening opslag en verkoop vuurwerk Almere Stad, Haven, Buiten, Hout   specifieke vorm van detailhandel-vuurwerk   augustus 2009   gedeeltelijk  

Daarnaast zijn de verleende vrijstelleningen en afwijkingen van het bestemmingsplan in dit nieuwe bestemmingsplan verwerkt.

1.5 Leeswijzer

Om de digitale raadpleegbaarheid van het bestemmingsplan te vergroten, is de toelichting opgezet rondom de in het plan gebruikte Bestemmingen. Na een beschrijving van het plangebied en de nieuwe ontwikkelingen (hoofdstuk 2) worden de Bestemmingen beschreven (hoofdstuk 3). Vanuit dit hoofdstuk worden koppelingen gemaakt naar het achterliggende Beleidskader ( hoofdstuk 4) en de Omgevingstoets (hoofdstuk 5). In het hoofdstuk Implementatie (hoofdstuk 6) wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Karakteristieken plangebied

Het plangebied bestaat uit twee typische woonbuurten in Almere-Buiten, met (relatief) veel groen en water, waarbij wonen bij het bos in 'bossfeer' karakteriserend is voor het woongebied. Zowel groen als water heeft daarmee een belangrijke plek binnen het plangebied.


Almere Buiten

Almere is opgebouwd uit meerdere kernen. De groei in inwoners kan daarmee flexibel worden opgevangen. Na de ontwikkeling van Almere-Stad en Almere-Haven is in 1993 gestart met de aanleg van de nieuwe noordoostelijke kern Almere-Buiten (de derde kern van de stad Almere).

Almere-Buiten ligt ten noordoosten van Almere-Stad, ter weerszijden van de Flevospoorlijn. In het noordwesten grenst de kern aan het regionale bedrijventerrein De Vaart. Naar het zuiden grenst Almere-Buiten aan de A6 en aan het uitgestrekte agrarisch gebied van Zuidelijk Flevoland. In het oosten grenst de kern direct aan het polderlandschap en de Oostvaardersplassen liggen bij wijze van spreken in de achtertuin. De kerngedachte van dit woongebied is het 'buiten' wonen, met alle gemakken van een compleet voorzieningenpakket binnen handbereik. De groenstructuur van de kern is een belangrijk element in de opzet.

Als eerste is het westelijk gedeelte van Almere-Buiten gerealiseerd en vervolgens is gestart met de ontwikkeling van het middengebied. De bouw van het eerste zuidoostelijk kwadrant, de Regenboogbuurt, is in 1996 in volle gang. Het plangebied waar dit bestemmingsplan op ziet is gelegen in het noord-oosten van Almere-Buiten, nabij de Oostvaardersplassen, dat gelegen is tussen Almere en Lelystad. Almere-Buiten heeft bijzondere kwaliteiten, zoals het vele groen in de wijk, het aanwezige aangrenzende bos en de nabijheid van het natuurgebied de Oostvaardersplassen.

Het plangebied waar dit bestemmingsplan op ziet, bestaat uit twee aan elkaar grenzende woonbuurten, de Seizoenenbuurt en de Oostvaardersbuurt. Wonen bij het bos, in bossfeer is karakteriserend voor deze woonbuurten. Zowel groen als water heeft daarmee een belangrijke plek binnen het plangebied.


Seizoenenbuurt

De Seizoenenbuurt is de westelijk gelegen woonbuurt. Midden in de buurt is een supermarkt en een school aanwezig. Kleinschalige bedrijvigheid is op enkele plaatsen mogelijk. Binnen de buurt, te midden van recreatieve groene ruimten, is het 'stadsparkmilieu' de basis voor de opzet van de buurt. De buurt biedt een woonmilieu waarin geprofiteerd kan worden van een groene rustige omgeving in combinatie met stedelijke voorzieningen in de nabijheid.

In de Seizoenenbuurt zijn vier deelgebieden te onderscheiden. De buurt wordt doorsneden in oost-west richting door de gracht en in noord-zuid richting door de busbaan. In het hart van het gebied vormt het 'buurtcentrum' met een school en een winkelvoorziening een eigen deelgebied. Door de groenstructuur en stedenbouwkundige vormgeving is de landschappelijke kwalieit van het omliggende gebied in de buurt uitgewerkt. In de vormgeving van de openbare ruimte en verschijningsvorm van de bebouwing gelden een aantal centrale inrichtingsthema's. De buurt is parkachtig ingericht, waarbij de busbaan de belangrijkste drager is van de groenstructuur die de buurt verbindt met het 'lanenbos' (Bosrandpark). In de noord-zuid gerichte woonstraten in de tuinstadgedachte op andere wijze vormgegeven. Hier zijn de afscheidingen van de voortuinen en hagen essentieel, welke een samenhangend beeld leveren, met incidentele boombeplanting. Stedenbouwkundig onderscheid de buurt zich door de samenhangende identiteit door de opzet via centrale thema's (centraal thema is 'tuinstadgedachte'), waardoor sprake is van één visueel-ruimtelijk samenhangend beeld.

Aan de noordzijde van de buurt is een villabuurt gelegen, die stedenbouwkundig een op zichzelf staand geheel vormt. De hoofdindeling van de openbare ruimte straalt de bossfeer van het aangrenzende 'lanenbos' uit.


Oostvaardersbuurt

De Oostvaardersbuurt is de oostelijk gelegen woonbuurt. In een centraal in de buurt gelegen strook zijn diverse maatschappelijke voorzieningen gelegen, zoals scholen (De Egelantier en De Dukdalf) en een huisartsenpraktijk. De buurt is gelegen in 'bossfeer' en wordt aan de noord- en oostzijde begrensd door een goed ontwikkeld bos. De opzet van de buurt is opgevat als intermediaire tussen het bos in ten noorden (en oosten) van de buurt en het station met de dagelijkse voorzieningen ten zuiden van de buurt. Dit is vormgegeven door middel van een hoofdruimte in noord-zuid richting ('buurtkamer'). De buurt is daarmee gericht op het station en geeft zicht op en heeft relatie met het bos. In oost-west richting wordt dit ondersteund door een lensvormige waterpartij. De 'buurtkamer' en waterpartij vormen samen de drager van de buurt, respectievelijk als groene ruimte en als waterpartij vormgegeven.

De buurt is opgedeeld in vier deelgebieden en een vijfde deelgebied is gelegen tussen de verhoogde Flevo spoorlijn en de parallel hieraan gelegen meergezinswoningen. het vijfde deelgebied valt buiten de directe 'buurtbeleving' en vormt de ondersteuning van de ruimtelijke betekenis van het station (en omgeving). Er is sprake van riante zichtlijnen, door enerzijds de 'droge', actief te gebruiken komvormige groene wig en daarop haaks de 'natte' meer passieve zone, waarin water een dominerende rol speelt. Deze ruimten manifesteren zich als open gebieden in de buurt, waarbij de zichtlijnen worden versterkt door een aantal beeldmiddelen, zoals boompartijen en dijkjes.

2.2 Nieuwe ontwikkelingen

Dit bestemmingsplan betreft een actualisatie plan en is daarmee conserverend van aard. Dit brengt met zich mee, dat naast de bestaande situatie enkel nieuw beleid en nieuwe wetgeving vertaald zal worden in dit bestemmingsplan. Hierbij is geen ruimte voor nieuwe ontwikkelingen.

Nieuwe wetgeving en beleid is wel vertaald in dit bestemmingsplan. O.a. zijn de archeologische waarden via een dubbelbestemming bescherm in dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Bestemmingen

In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen omschreven en zijn de planuitgangspunten voor de bestemmingen benoemd. Als de uitgangspunten voortkomen uit een beleidskader of een onderzoek uit de omgevingstoets dan is een koppeling opgenomen naar deze informatie.

3.1 Toelichting op de juridische regeling

Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Met de invoering van de Wro is de vormgeving van bestemmingen en planregels gestandaardiseerd. De standaarden zijn vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro). Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) en voldoet aan de vereisten op het gebied van digitalisering. Het bestemmingsplan voldoet tevens aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die per 1 oktober 2010 in werking is getreden.


Opzet van de planregels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn als volgt opgezet:

  • in hoofdstuk 1 zijn de begrippen gedefinieerd en is de wijze van meten bepaald;
  • hoofdstuk 2 bevat de regels voor de verschillende bestemmingen;
  • in hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen, die gelden voor meerdere of alle bestemmingen;
  • hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotbepalingen.

Flexibiliteitsbepalingen

In het bestemmingsplan zijn diverse regels opgenomen waarmee flexibiliteit ten opzichte van de hoofdbestemming wordt ingebouwd.

Afwijkingsregels zijn bedoeld voor afwijkingen binnen de bestemming zelf. Op basis van de afwijkingsregels kan een omgevingsvergunning worden verleend. Met wijzigingsbevoegdheden kan het college van burgemeester en wethouders wijzigingen aanbrengen binnen een bestemming of een bestemming wijzigen in een andere bestemming.

Afwijkings- en wijzigingsregels kunnen worden gekoppeld aan een enkele bestemming, maar kunnen ook gelden voor meerdere bestemmingen (algemene afwijkingsregels of algemene wijzigingsregels). Bij afwijkings- en wijzigingsregels worden verschillende voorwaarden opgenomen die in acht moeten worden genomen. Het gaat bijvoorbeeld om een maximum oppervlakte of het uitgangspunt dat er geen sprake mag zijn van onevenredige afbreuk van de woon- of werksituatie.

3.2 Bestemmingen

Uitgangspunt van dit conserverend plan is dat in beginsel de bestaande, feitelijke en vergunde situatie op grond van de rechtszekerheid is overgenomen en percelen als zodanig worden bestemd. Dit kan anders zijn bijvoorbeeld op grond van gewijzigde planologische inzichten, na afweging van alle (ruimtelijk relevante) belangen of onbenutte bouwmogelijkheden die in de nieuwe regeling zijn geschrapt. Ook als gevolg van nieuw beleid (Detailhandelsvisie, GVV) of nieuwe wet- en regelgeving (Wabo) is het bestemmingsplan gewijzigd ten opzichte van de vorige bestemmingsplannen.

3.2.1 Bos

Het groen aan de noordwest- en noordoostkant, dat deels binnen het plangebied is gelegen, behoort tot het landschapstype 'Bos'. Deze gronden zijn bestemd als 'Bos' en kunnen in hoofdzaak gebruikt worden voor de functies bos en dagrecreatie. Activiteiten als dagrecreatie, ondergeschikte agrarische activiteiten en het oprichten van bouwwerken zijn alleen mogelijk met inachtneming van c.q. tot behoud van het bos. Dit betekent dat die andere activiteiten het bos niet mogen schaden. De gronden met de bosbestemming bieden overigens diverse mogelijkheden om te fietsen en wandelen. Verblijfsrecreatie (bijvoorbeeld kamperen) is niet toegestaan. Qua bebouwing zijn slechts bouwwerken, geen gebouwen toegestaan tot een, afhankelijk van het soort bouwwerk, bepaalde maximale hoogte.

In artikel 3 zijn de planregels van de bestemming 'Bos' opgenomen.

3.2.2 Gemengd-1

Centraal in de Seizoenenbuurt bevindt zich een gebouwencomplex met een maatschappelijkefunctie, waaronder onderwijs (OBS Aurora), buitenschoolse opvang (De Orion en De Seizoentjes). Daarnaast is er een vrijstaande supermarkt. Conform het geldende detailhandelsbeleid mag deze supermarkt een verkoopvloeroppervlak/ winkelvloeroppervlak van 1500 m2 hebben. Voor de verkoop van vuurwerk is een aanduiding op de verbeelding opgenomen.

In artikel 19 van de regels is een algemene parkeerregeling opgenomen.

Voor dit gebied wordt het voorgaande planologische regime overgenomen, wat betekent dat naast maatschappelijke voorzieningen en detailhandel ook dienstverlening en beperkte horeca is toegestaan. Zie voor een toelichting op de horecacategorieën bijlage 3 Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten. Binnen het bestemmingsvlak is een maximale bouwhoogte en een maximaal bebouwingspercentage opgenomen.

In artikel 4 zijn de planregels van de bestemming 'Gemengd - 1' opgenomen.

3.2.3 Gemengd-2

Binnen het woongebied van de Seizoenenbuurt is ruimte voor kleinschalige bedrijvigheid, als onderdeel van de woonomgeving. Kleinschalige bedrijven die weinig milieubelastend zijn, kunnen in deze buurt gevestigd zijn. Te denken valt aan dienstverlenende bedrijven en instellingen, zoals een klein kantoor, maar ook een winkel, maatschappelijke voorzieningen, cafetaria of klein ambachtelijk bedrijf behoort tot de mogelijkheden. Ook hier geldt de parkeerregeling uit artikel 19.

Binnen het bestemmingsvlak is een maximale bouwhoogte opgenomen. Los van deze vestigingsmogelijkheden voor kleine bedrijvigheid is de mogelijkheid voor een aan-huis-verbonden beroep in de woonomgeving altijd aanwezig.

In artikel 5 zijn de planregels van de bestemming 'Gemengd - 2' opgenomen.

3.2.4 Gemengd-3

Centraal in het woongebied van de Oostvaardersbuurt is een voorzieningenstrook aanwezig. Deze strook is op basis van het vigerende bestemmingsplan bedoeld voor buurtgerichte voorzieningen. In deze strook zijn gevestigd:

  • OBS De Egelantier;
  • PCB De Dukdalf;
  • BSO Egelantier;
  • kindercentrum Marijtje Doets;
  • huisartsenpraktijk;
  • apotheek.

Binnen de strook zijn, in het noordelijke gedeelte, een basisschool met gymzaal en een locatie voor schoolwoningen opgenomen. Het gebouw voor de schoolwoningen is in eerste instantie ingericht als lokalen ten behoeve van het onderwijs. Het beoogde doel was om als er geen behoefte meer is aan de extra lokalen het gebouw zodanig in te richten dat er woningen ontstaan. In het zuidelijke gedeelte is ruimte voor noodlokalen en zit onder andere kindercentrum, een huisartsenpraktijk en een apotheek.

Binnen het bestemmingsvlak is een maximale bouwhoogte en een maximaal bebouwingspercentage opgenomen. De parkeerregeling uit artikel 19 is van toepassing.

In artikel 6 zijn de planregels van de bestemming 'Gemengd - 3' opgenomen.

3.2.5 Groen

De bestemming 'Groen' is alleen toegewezen aan de structurele groengebieden in dit plan. Dit zijn de randen van het plangebied, structurele groene gebieden in de wijken en langs de busbaan en dreven. Binnen deze bestemming zijn ten behoeve van de openbare inrichting meerdere bouwwerken toegestaan, zoals bruggen, sluizen, kunstobjecten, nutsvoorzieningen, maar ook verhardingen, ruiter-, voet- en fietspaden. Het is belangrijk dat gronden met een groenbestemming ook indien nodig voor waterberging gebruikt kunnen worden. Daarom is deze functie aan de bestemming toegevoegd. Verder is het mede op grond van de Sportnota wenselijk dat bewoners dichtbij huis laagdrempelige sportmogelijkheden hebben. In de bestemmingsomschrijving is dan ook opgenomen dat het plaatsen van sport- en speelvoorzieningen (alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde) is toegestaan.

In de specifieke gebruiksregels is een aantal verbodsbepalingen opgenomen voor gebruik dat niet past bij het hoofdgebruik van de gronden. Het gaat hierbij om het stallen en opslaan van goederen, voertuigen en afvalstoffen.

Bebouwing

Qua bebouwing zijn slechts bouwwerken, geen gebouwen toegestaan tot een, afhankelijk van het soort bouwwerk, bepaalde maximale hoogte.

Gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen zijn overal toegestaan met een maximale bouwhoogte van 3 m en een maximale oppervlakte van 25 m2. Met een afwijkingsbevoegdheid is een gebouw toegestaan met een maximale hoogte van 5 meter en met een maximum oppervlak van 50 m2.
Artikel 7.3 bevat een afwijkingsbevoegdheid onder voorwaarden om een jongerenontmoetingsplaats (= JOP) te kunnen realiseren. Voorwaarde is bijvoorbeeld dat de afstand van de JOP (bouwwerk) tot aan de woonbestemming (grens van het bestemmingsvlak) minimaal 50m bedraagt.

Erfafscheidingen, terrasafscheidingen, lichtmasten en andere bouwwerken zijn gebonden aan een maximale maatvoering.

Op de hoek Kalenderweg/ Atlasdreef is een zendmast aanwezig. Deze heeft een aanduiding 'zendmast' gekregen.

In artikel 7 zijn de planregels van de bestemming 'Groen' opgenomen.

3.2.6 Tuin

De bestemming 'Tuin' is toegekend aan de voortuinen van woningen. De betreffende gronden zijn bestemd voor tuin, behorende bij het hoofdgebouw op de aangrenzende woonbestemming. Het is niet de bedoeling dat dit wordt volgebouwd met schuurtjes en andere bijbehorende bouwwerken. Daarom zijn hoofdzakelijk bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot een hoogte van maximaal 1 m toegestaan. Verder zijn trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, entreeportalen, overstekken en andere bouwonderdelen toegestaan, voor zover ze behoren tot de aangrenzende woning. Voor erkers geldt een maximale diepte, hoogte en breedte, om te voorkomen dat alsnog de hele voortuin wordt volgebouwd.

Bij een aantal woningen binnen het plangebied zijn in de voortuin overkappingen (carports) gebouwd zonder wanden (met uitzondering van de bestaande voorgevel van de woning). Deze voortuinen hebben een aanduiding 'overkapping'.

In paragraaf 3.2 Wonen-1 wordt ingegaan op de tuinvergrotingen.

In artikel 8 zijn de planregels van de bestemming 'Tuin' opgenomen.

3.2.7 Verkeer

Extern gemotoriseerd verkeer

De externe aansluiting van het plangebied op de omgeving is vooral verzorgd door de aansluitingen op de Bosranddreef en de Kalenderweg. De delen van de Bosranddreef en Kalenderweg die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen, hebben de bestemming 'Verkeer' gekregen.

Openbaar vervoer

Min of meer centraal door het plangebied loopt de vrije busbaan. Ook deze is bestemd als 'Verkeer'.

Op gronden met de bestemming 'Verkeer' mogen geen gebouwen worden gebouwd met uitzondering van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen.

In artikel 9 zijn de planregels van de bestemming 'Verkeer' opgenomen.

3.2.8 Verkeer-Verblijfsgebied

Intern gemotoriseerd verkeer

Voor het gemotoriseerd verkeer wordt het plangebied intern hoofdzakelijk ontsloten door verschillende aftakkingen van de Bosranddreef. Alle interne wegen in het plangebied, maar ook openbare parkeerplaatsen hebben de bestemming 'Verkeer-Verblijfsgebied' gekregen.

Langzaam verkeer

Met uitzondering van de Bosranddreef en de Kalenderweg zijn alle straten toegankelijk voor fiets en bromfiets. Binnen het plangebied liggen ook vrije fietspaden die over het algemeen doorlopen naar de omgeving, waarbij de Bosranddreef gelijkvloers wordt gekruist. De belangrijkste langzaam verkeersverbindingen hebben de bestemming 'Verkeer- Verblijfsgebied' gekregen. Wat betreft de groenvoorziening in de wijk is gekeken of het structureel groen betreft of meer snippergroen. Ook is gekeken naar de bestemming op basis van de vorige bestemmingsplannen. Het snippergroen heeft, tezamen met aangrenzende woonstraten en fiets- en voetpaden de bestemming 'Verkeer- Verblijfsgebied' gekregen. Voordeel daarvan is de flexibiliteit qua inrichting van het openbaar gebied. Bijvoorbeeld wordt zo de aanleg van groen of extra parkeerplaatsen eenvoudiger.

Op de gronden met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' mogen geen gebouwen worden gebouwd, behalve ten behoeve van nutsvoorzieningen en via afwijking een jongerenontmoetingsplaats (JOP). Voor het toepassen van de afwijkingsmogelijkheid moet aan een aantal voorwaarden zijn voldoen. De afstand van de JOP (bouwwerk) tot aan de woonbestemming (grens van het bestemmingsvlak) moet bijvoorbeeld minimaal 50 m bedragen. Binnen de bestemming zijn gebouwen voor nutsvoorzieningen toegestaan tot een maximum bouwhoogte van 3,5 meter en een oppervlakte van maximaal 25 m². Overige bouwwerken zoals terras-, erf- en terreinafscheidingen, kunstobjecten, licht- en vlaggenmasten zijn ook toegestaan, maar zijn wel gebonden aan een maximum maatvoering.

Almere wil zoals eerder beschreven in paragraaf 3.2.4 laagdrempelige sportmogelijkheden dichtbij huis. Daartoe is in de bestemmingsomschrijving van de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' de mogelijkheid voor sport- en speelvoorzieningen (uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde) opgenomen. Verder is wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee in geval van grondverkoop in verband met tuinvergroting de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' gewijzigd kan worden in de bestemmingen 'Wonen - 1', 'Wonen - 2 ' of 'Tuin'.

In artikel 10 zijn de planregels van de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' opgenomen.

3.2.9 Water

De voor "Water" aangewezen gronden zijn bestemd voor water en waterberging, recreatief medegebruik, waterhuishoudkundige voorzieningen, bruggen, steigers en (natuurvriendelijke) oevers. In deze bestemming zijn alleen bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan.

In artikel 11 zijn de planregels van de bestemming 'Water' opgenomen.

3.2.10 Wonen-1

De bestemming 'Wonen' is van toepassing op een groot deel van de woningen binnen het plangebied. De bestemming 'Wonen-1' geld voor alle dubbele-, geschakelde- en gestapelde woningen.

In hoofdzaak zijn de voor 'Wonen-1' aangewezen gronden bestemd voor het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen dan wel bedrijfsmatige activiteiten aan huis. Ook de bij woningen behorende erven, toegangspaden, in- en uitritten, parkeervoorzieningen e.d. zijn toegestaan op grond van deze bestemming.

Vrije beroepen

Het uitoefenen van vrije beroepen in huis is in overeenstemming met de bestemming 'Wonen-1', tenminste voor zover het vrije beroep vanuit het gebouw waarin wordt gewoond, wordt uitgeoefend. Kenmerk van deze beroepen is een sterke verwevenheid tussen wonen en werken. De in de bestemming 'Wonen-1' opgenomen bebouwingsmogelijkheden zijn ook van kracht bij het bouwen te behoeve van een vrij beroep. Traditionele vrije beroepen, zoals notaris, een huisarts, een tandarts, een accountant e.a. zijn binnen de woonbestemming altijd toegestaan, mits de woonfunctie in overwegende mate in tact blijft en het beroepsmatig gebruik zich beperkt tot een vloeroppervlak van maximaal 50%.

Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten

Bij de aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis moet aan de volgende beroepen en bedrijven worden gedacht, zoals opgesomd in de onderstaande lijst. Deze lijst is niet limitatief.

Omschrijving   Voorwaarden/toelichting  
Vrije beroepen   bijv. Notaris, huisarts, tandarts, accountant  
Uitgeverijen   Kantoren  
Grafische afwerking    
Reproductiebedrijven opgenomen media    
Vervaardiging van sieraden e.d.    
Reparatie t.b.v. particulieren   bijv. fietsen, maar reparaties van auto's en motorfietsen vallen hier niet onder  
Reisorganisaties    
Verzekeringsbedrijf/kantoor    
Verhuur van en handel in onroerend goed    
Computerservice- en informatietechnologiebureaus e.d.    
Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek    
Hoveniersbedrijven   Bedoeld wordt een eenmanszaak die zijn auto thuis parkeert, kantoor aan huis heeft en eventueel spullen opslaat. Het mag geen kwekerij zijn  
Meubel- en woningstoffeerderijen    
Cursussen    
Workshops    
Internetbedrijven / e-commerce   Max 25 m2 w.v.o. verkoop aan huis c.q. afhaalpunt (webwinkel/internetwinkel)  
Kantoor algemeen    
Schoonheidsspecialisten, pedicures en manicures    
Bed&breakfast   Het gaat om het laten gebruiken van normale slaapkamers in een woning door reizigers/vakantiegangers, waarbij eventueel ook ontbijt mogelijk is. Ten hoogste zijn 5 gasten tegelijk mogelijk. Ook moet de woning wel een woning blijven. Er mag geen complete verbouwing plaatsvinden tot een hotel. De eigenaar/exploitant moet er ook blijven wonen.  
Gastouderschap, niet zijnde kinderdagverblijven   Opvang binnen de eigen woning, geen verbouwingen, geen professionele organisatie  
Wassalons en wasserettes   Geen wasmachines/drogers, alleen inzameling en afleverenc van kleding  
Kappers    
Detailhandel   Maximaal 25 m2 w.v.o.  
Buiten de hierboven genoemde gevallen   Activiteiten die naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bovengenoemde activiteiten  

Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten in een woning zijn onder voorwaarden toegestaan. Deze voorwaarden zijn opgenomen in de specifieke gebruiksregels van de bestemming "Wonen - 1".

Detailhandel in de woning

Op grond van de Detailhandelsvisie Almere 2014 is in woningen kleinschalige detailhandel aan huis mogelijk (tot 25 m2 wvo). Ook zijn webwinkels en internetwinkels toegestaan. Als daar ook een showroom of afhaalmogelijkheid bij hoort, valt dat onder de regeling van kleinschalige detailhandel aan huis (dus tot 25 m2 verkoopvloeroppervlak).

Openbare ruimte

Binnen de bestemming worden ook functies uit de openbare ruimte toegestaan zoals groenvoorzieningen, toegangspaden en in- en uitritten.

Tuinvergrotingen

In het plangebied hebben de afgelopen jaren een aantal wijzigingen plaatsgevonden in de grenzen tussen openbare ruimte en particulier terrein bij woningen. Verschillende stukjes openbaar groen zijn door verkoop overgedragen aan bewoners, ter vergroting van hun tuin. Gronden die zijn verkocht, hebben in het nieuwe bestemmingsplan een bestemming 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Tuin' gekregen.

Een aantal stukjes grond bij huurwoningen in eigendom van de gemeente (kan niet worden uitgegeven) zijn onrechtmatig in gebruik. Hiertegen zal handhavend worden opgetreden.

Mogelijk worden de komende jaren nog meer gronden verkocht aan bewoners. In de vorige bestemmingsplannen was een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om in het geval van verkoop van gronden een wijziging naar de bestemmingen 'Wonen - 1', 'Wonen - 2 ' of 'Tuin' mogelijk te maken. Deze wijzigingsbevoegdheid is ook in het nieuwe bestemmingsplan opgenomen.

Bebouwing

Verruiming van de bouwmogelijkheden

De woonbestemming is ruimer bestemd dan in het vorige bestemmingsplan. In het vorige bestemmingplan waren goot- en bouwhoogten gedetailleerd geregeld. In het nieuwe plan is niet meer met goothoogten gewerkt. Van iedere woning is alleen de bouwhoogte geregeld, waardoor er meer ruimte komt voor dakopbouwen en dakkapellen. Voor de begane grondlaag wordt doorgaans vier meter bouwhoogte aangehouden, voor twee bouwlagen zeven meter en voor drie bouwlagen tien meter. Voor veel bouwblokken is een hoogtemaat genomen, waarbij het hoogste deel bepalend is. Dat betekent dat voor een flink aantal woningen nog een extra laag/dakopbouw mogelijk is. Er is ook minder met aanduidingen gewerkt en meer met rechtstreekse bouwmogelijkheden. Het nieuwe bestemmingsplan Seizoenen- en Oostvaardersbuurt is dus globaler en flexibeler van opzet dan de oude plannen.

Bebouwing in voortuinen

In de voortuinen is de grens van het bouwvlak van het hoofdgebouw in principe strak om de aanwezige bebouwing, inclusief aangebouwde uitbouwen getrokken, waardoor er geen uitbreiding aan de voorzijde mogelijk is. Bij een aantal woningen binnen het plangebied zijn in de voortuin overkappingen (carports) gebouwd. Deze zijn als zodanig aangeduid.

Bebouwingsmogelijkheden aan de achterzijde van woningen

Bij het bepalen van het bouwvlak van het hoofdgebouw is aan de achterzijde van de hoofdgebouwen in principe een rechte lijn getrokken langs de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw. Later gebouwde uitbouwen vallen daardoor onder bijbehorende bouwwerken. Dit is om iedereen gelijke bouwrechten te geven. Als de achtergevel van het hoofdgebouw geen rechte lijn is (dus zonder eventuele uitbouwen) is het bouwvlak van het hoofdgebouw in principe wel recht getekend, waardoor er dus uitbreidingsruimte in het bouwvlak ontstaat. Waar dit tot hinder van de buren zou kunnen leiden (schaduw of verminderde lichttoetreding) is de oorspronkelijke achtergevel gevolgd.

Voor bijbehorende bouwwerken is aangesloten bij de regeling uit de Nota Kleine Bouw 2008. Deze regeling is van toepassing op aan- en bijgebouwen zoals schuurtjes en garages. Om te voorkomen dat het erf wordt volgebouwd is een maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken toegestaan (60 m2 ) en mag maximaal 50% van het erf worden bebouwd met bijbehorende bouwwerken. Qua maatvoering en positionering moet een bijbehorend bouwwerk ruimtelijk ondergeschikt zijn aan de hoofdbebouwing. De diepte van aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter. De maximale bouwhoogte van aanbouwen is 0,30 meter boven de vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, tot een maximum van 5 meter. Vrijstaande bijgebouwen hebben een goothoogte van maximaal 3 meter. Boven op de aanbouwen mag een dakterras worden gebouwd.

Bebouwingsmogelijkheden aan de zijkant van woningen

Aan de zijkant van woningen is in principe uitbreidingsgelegenheid geboden tot op de grens van het bouwperceel. Wel moet minimaal 1 meter achter de voorgevel worden gebouwd. Het bouwvlak van het hoofdgebouw is hier dus doorgetrokken tot de zijdelingse perceelsgrens. Uitbreidingsgelegenheid is niet geboden, waar dit leidt tot parkeerproblemen, tot verminderd zicht in bochten voor langsrijdend verkeer of als omwonenden hier last van hebben doordat de zijgevel van de woning dan dichter bij hun perceel komt te liggen. Overigens zijn hierbij zoveel mogelijk de rechten uit de nog geldende bestemmingsplannen aangehouden.

Parkeren

In artikel 19.1 zijn de regels voor parkeren opgenomen.

In artikel 12 zijn de planregels van de bestemming 'Wonen - 1' opgenomen.

3.2.11 Wonen-2

Deze bestemming bevat een regeling voor de vrijstaande woningen. Deze staan vooral in het noordelijke gedeelte van het plangebied. Bij vrijstaande woningen wordt geen bouwvlak aangegeven, maar slechts een bestemmingsvlak bestemd voor 'Wonen - 2'. Conform het beleid uit de nota Kleine Bouw is een bebouwingspercentage van 50% toegestaan en zijn de regels rond bijbehorende bouwwerken iets anders. De voortuinen van de vrijstaande woningen hebben een bestemming 'Tuin' gekregen. Qua functionele en bouwmogelijkheden geldt verder hetzelfde als bij de bestemming 'Wonen - 1' (paragraaf 3.2.9).

In artikel 13 zijn de planregels van de bestemming 'Wonen - 2' opgenomen.

3.3 Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen

Daar waar meerdere functies aanwezig zijn of verbijzondering van de juridische regeling noodzakelijk is, wordt (overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) gewerkt met dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen. In het bestemmingsplan zijn de volgende dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen opgenomen:

3.3.1 Waarde-Archeologie 1

Binnen het plangebied zijn "selectiegebieden'' aanwezig die mogelijk archeologisch waardevol zijn. Ook is door middel van onderzoek een aantal behoudens waardige vindplaatsen opgespoord die zeker archeologisch waardevol zijn. Ter bescherming van deze gebieden zijn zogenaamde dubbelbestemmingen opgenomen. Dit betekent dat er behalve de basisbestemming voor bijvoorbeeld groen of water, ook een bestemming voor archeologie geldt.

De selectiegebieden, zoals aangeduid op de Archeologische Beleidskaart Almere, hebben de dubbel bestemming Waarde-Archeologie 1. Hier geldt een onderzoeksverplichting en een archeologievergunning bij voorgenomen bouw- of aanlegwerkzaamheden groter dan 100 m² en dieper dan 50 cm. De onderzoeksverplichting vervalt op die delen van de gronden die reeds bebouwd zijn of zijn geweest met onderheide bebouwing en voor bouwwerken ten behoeve van de samenvallende bestemmingen met een oppervlakte kleiner dan 100 m².

Hieronder is aangegeven waar de selectiegebieden zich bevinden in het plangebied.


afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3LMP01-vg01_0003.png"

Figuur selectiegebieden

Aan de bestemming is een bouwverbod met afwijkingsmogelijkheid en een vergunningstelsel voor de aanleg van werken gekoppeld om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen. Ook is geregeld, dat indien er bij onderzoek behoudenswaardige archeologische vindplaatsen worden aangetroffen, deze worden ingepast en dus niet overbouwd kunnen worden. Daarom is de bestemming tevens gekoppeld aan een stelsel van wijzigingsbevoegdheden teneinde een bestemmingswijziging mogelijk te maken op basis van de resultaten van het archeologisch onderzoek. Voor gronden waar in het onderzoek geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen zijn vastgesteld, kan de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' vervallen. Indien wel behoudenswaardige vindplaatsen worden aangetroffen, dan moet op die locaties de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' worden gewijzigd in 'Waarde - Archeologie 2'. De regels voor deze bestemming zijn opgenomen in bijlage 4 bij de regels, omdat deze bestemming nu nog niet voorkomt.

In artikel 14 zijn de planregels van de bestemming Waarde - Archeologie 1 opgenomen.

3.3.2 veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen 2

Volgens het Basisnet Spoor geldt voor de Flevolijn een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter aan weerszijden van de spoorbaan, gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf. In het PAG dient rekening te worden gehouden met de effecten van een incident met brandbare vloeistoffen. Bij een incident kan de stof uit de ketelwagen vrijkomen en ontbranden (plasbrand). Dit kan in een gebied tot circa 30 meter langs de spoorbaan tot slachtoffers leiden. Voor het PAG geldt volgens artikel 8 van het (concept) Besluit transport routes externe veiligheid een bijzondere verantwoordingsplicht voor nieuwe bouwwerken (aanvullend op de verantwoordingsplicht groepsrisico) speciaal gericht op het effect van een eventuele plasbrand. Verder worden in dit gebied via het Bouwbesluit 2012 en daarbij behorende ministeriële regeling aanvullende bouweisen opgelegd met het oog op het veilig kunnen vluchten bij een brand, ontploffing of een drukgolf in een dergelijk gebied.


Het PAG heeft de aanduiding 'veiligheidszone-vervoer gevaarlijke stoffen 2' gekregen. De vestiging van een nieuw kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object is hier toegestaan via een afwijkingsbevoegdheid, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is sprake van een aantoonbare behoefte vanuit de in de bestemming toegelaten functies om de bouw of vestiging van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object mogelijk te maken binnen een plasbrandaandachtsgebied;
  • er is rekening gehouden met de mogelijkheden om het object buiten het plasbrandaandachtsgebied te vestigen;
  • de bestrijdbaarheid van een plasbrand is voldoende gemotiveerd (hulpverlening en zelfredzaamheid mede in relatie tot effectreducerende maatregelen of brandvertragende maatregelen aan het gebouw).


Voor deze nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten gelden aanvullende bouweisen (via Bouwbesluit 2012 en daarbij behorende ministeriële regeling). In dit besluit zijn in artikel 2.132 en 2.133 voorschriften opgenomen voor het bouwen in zogenoemde veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden. Die voorschriften zullen tegelijk in werking treden met de wijziging van de Wet basisnet en het Besluit transportroutes externe veiligheid.

In artikel 16 zijn de planregels van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone-vervoer gevaarlijke stoffen 2' opgenomen.

3.4 Overige regels

3.4.1 Inleidende regels

Begripsbepalingen

In artikel 1 zijn de begripsbepalingen opgenomen van de regels. In dit artikel wordt uitgelegd wat onder bepaalde begrippen moet worden verstaan, die in de regels worden gebruikt. Bijvoorbeeld wat met maatschappelijke voorzieningen wordt bedoeld.

Wijze van meten

In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen van de regels. In dit artikel staat hoe bij de toepassing van de regels moet worden gemeten. Bijvoorbeeld hoe de bouwhoogte van een bouwwwerk moet worden gemeten.

3.4.2 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

In artikel 15 is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisatie daarvan, door feitelijke functie- of gebruiksverandering opnieuw (voor een tweede keer) gebruik zou kunnen worden gemaakt. Grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van een bouwplan, mag niet een tweede maal meetellen voor de toelaatbaarheid van andere bouwplannen. De anti-dubbeltelregel is een standaardregel, die is voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

Overschrijding grenzen

In artikel 18.1 is een regel opgenomen, dat bestemmings- en bouwgrenzen door bepaalde (ondergeschikte) onderdelen van een gebouw (zoals overstekken en afdaken) mogen worden overschreden. De regel biedt flexibiliteit ten aanzien van de situering van ondergeschikte onderdelen aan gebouwen.

Ondergeschikte bouwonderdelen op daken

In artikel 18.2 is een regel opgenomen, dat bepaalde (ondergeschikte) onderdelen van een gebouw (zoals installatiecontainers en liftschachten) niet worden meegerekend bij het bepalen van de hoogte van een gebouw. De regel biedt flexibiliteit ten aanzien van de situering van ondergeschikte onderdelen op gebouwen.

Algemene Aanduidingsregels

Zie paragraaf 3.3.2 van de toelichting.

Algemene gebruiksregels

Parkeren

Bij de algemene gebruiksregels is een artikel opgenomen over parkeren op eigen terrein. Bij het (wijzigen van het) gebruik van gronden of bouwwerken en het bouwen of uitbreiden van bouwwerken moet zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. De parkeernormen zijn in bijlage 3 van de regels opgenomen. Ook moet er voldoende ruimte zijn om te laden en te lossen, indien dat aan de orde is. Een omgevingsvergunning is dan ook gekoppeld aan de voorwaardelijke verplichting dat er voldoende parkeergelegenheid of laad- en losruimte moet zijn. Afwijken is mogelijk, bijvoorbeeld met een parkeerbalans.

Laserstraalgebied

Daarnaast regelt artikel 19.2 laserstraalvrije gebieden. Op basis van het Luchthavenbesluit Lelystad is het niet toegestaan om een bestemming voor of een gebruik door een laserstraal die de vliegveiligheid kan verstoren. Dit geldt voor zover de bestemming of het gebruik rechtmatig was op de dag vóór het tijdstip van inwerkingtreding van het Luchthavenbesluit Lelystad.

Afwijkingsregels

In artikel 17 zijn drie afwijkingsregels opgenomen. Er kan worden afgeweken van de regels voor:

  • het afwijken van maten (maximaal 10 %);
  • het overschrijden van bouwgrenzen (maximaal 3 meter en het bouwvlak maximaal 10% groter);
  • het oprichten van ondergrondse pompgemalen voor riooltransportleidingen;
  • kleine windmolens op een hoofdgebouw of aan de gevel ervan.

Kleine windmolens

Kleinschalige windmolens mogen via een binnenplanse afwijking op een hoofdgebouw of aan de gevel ervan worden gerealiseerd. Dit is mogelijk bij elke bestemming, omdat een windmolen valt onder de overige functioneel met de bestemming verbonden voorzieningen. Voorwaarden voor oprichting zijn dat de maximum bouwhoogte van het hoofdgebouw met maximaal 3 m wordt overschreden en de rotordiameter maximaal 2 m bedraagt. Voor horizontale as windturbines (HAT) en verticale as windturbines (VAT) is in onderstaande figuur weergegeven hoe de rotordiameter wordt gemeten. Voordat deze windmolens kunnen worden opgericht, dient toetsing aan veiligheidseisen, Wet Geluidhinder en Wet milieubeheer plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3LMP01-vg01_0004.png"

HAT VAT

Algemene voorwaarde

De afwijkingsregels mogen niet worden gebruikt indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de (op grond van de bestemming gegeven) gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Wijzigingsregels

In artikel 20 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor burgmeester en wethouders om een bestemmingsvlak met maximaal 10% te vergroten. Dit mag indien dit nodig is voor een (steden)bouwkundig betere realisering van bestemmingen of bouwwerken of in verband met de werkelijke toestand van een terrein.

Verder kan de Lijst van parkeernormen worden gewijzigd indien ontwikkelingen op parkeergebied daartoe aanleiding geven.

Overige regelingen

In artikel 21 is aangegeven dat indien in de regels wordt verwezen naar regelingen of verordeningen, dat het dan gaat om de regelingen of verordeningen die gelden op het moment dat het ontwerp bestemmingsplan ter inzage is gelegd.

3.4.3 Overgangs- en slotregels

In artikel 22 is het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik opgenomen. In het overgangsrecht wordt bepaald op welke manier met situaties wordt omgegaan die op basis van het vorige bestemmingsplan wel waren toegestaan, maar niet in het nieuwe bestemmingsplan zijn opgenomen. Het overgangsrecht zijn standaardregels, die zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

In artikel 23 is de slotregel opgenomen. Hierin staat onder welke naam de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 4 Relevante beleidskaders

Het ruimtelijk beleid van rijk, provincie en gemeente werkt door in de manier van bestemmen van gronden en bouwwerken. In tabel 4.1 staat op welke manier de verschillende beleidsdocumenten doorwerken in het bestemmingsplan. In Bijlage 1 Beleidskader is een uitgebreide beschrijving opgenomen van het beleidskader en worden ook beleidsdocumenten beschreven die niet direct tot een regeling in het bestemmingsplan leiden.

Beleidsdocument   Beleidsuitgangspunt   Vertaling in het bestemmingsplan  
Rijksbeleid  
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
 
Ladder voor duurzame verstedelijking   Het betreft een actualisatieplan. Nieuwe ontwikkelingen zijn binnen het plangebied niet aanwezig. Eventuele ontwikkelingen vinden plaats binnen het bestaande stedelijk gebied en niet op onbebouwde gronden.  
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)   Radarverstoringsgebieden   Geen mogelijkheid opnemen voor de bouw van grootschalige windturbines, wel voor kleine windmolens.  
Monumentenwet (1988)   Beschermen van archeologische waarden   Opnemen van een dubbelbestemming voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde, die nog niet rechtstreeks via de Monumentenwet worden beschermd.  
Provinciaal en regionaal beleid  
Omgevingsplan Flevoland (2006)   Provinciaal ruimtelijk beleid; provinciaal bundelingsbeleid   Seizoenenbuurt en Oostvaardersbuurt vallen binnen bestaand stedelijk gebied.  
Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied (2011)   Provinciaal locatiebeleid   Seizoenenbuurt en Oostvaardersbuurt zijn bestaande woonwijken; bestemmingsplan in overeenstemming met Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied.  
Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening (2008)   Provinciaal archeologiebeleid   Opnemen dubbelbestemmingen voor Waarde Archeologie 1.  
Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland 2010-2015 (2010)   Beleid waterbeheer van Waterschap Zuiderzeeland: voldoende water, veiligheid.   Opnemen van mogelijkheid voor water binnen de relevante bestemmingen.  
Gemeentelijk beleid  
Structuurplan Almere 2010 (2003)   Gemeentelijk ruimtelijk beleid
 
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Structuurplan Almere 2010.  
Concept Structuurvisie Almere 2.0 (2010)   Beleid schaalsprong Almere   Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Concept Structuurvisie Almere 2.0.  
Woonvisie Almere 2.0 op weg naar 2030 (2009)   Gemeentelijk woonbeleid   Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Woonvisie Almere 2.0.  
Kaderplan Bestaande Stad (2004)   Gemeentelijk beleid bestaande stad   Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Kaderplan Bestaande Stad.  
Programmaplan Almere Buiten (2007)   Gemeentelijk beleid gericht op stadsdeel Almere Buiten   Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Programmaplan Almere Buiten.  
Welstandsnota Almere 2014 (2015)
 
Gemeentelijk welstandsbeleid   Plangebied is grotendeels welstandsvrij. Verplichte welstandstoets voor spoorlijn, Kalenderdreef , Bosranddreef en onder voorwaarden (her)ontwikkelingsprojecten langs deze infrastructuur en voor groenblauwe raamwerk uit Kleur aan groen.  
Beleidsnota kleine bouw (2010)   Beleidsuitgangspunten voor kleine bouwplannen en uitbreidingen.   Uitgangspunten van deze nota zijn verwerkt in de planregels en op de plankaart. Regeling beroep en bedrijf aan huis is opgenomen. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Beleidsnota kleine bouw.  
Masten en antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet (1999)   Plaatsing van masten is niet mogelijk in woonwijken; wel langs de hoofdinfrastructuur   Opnemen van mogelijkheid voor het plaatsen van masten en antennes is niet opgenomen in de bestemmingen in de woonwijken; De bestaande zendmast aan Kalenderweg/Atlasdreef heeft een aanduiding.  
Beleidslijn Tuinvergrotingen 2012 (2013)   Gemeentelijk beleid over tuinvergrotingen   Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Beleidslijn Tuinvergrotingen 2012.  
Ligplaatsen voor woonboten (1995)   Gemeentelijk beleid locaties voor woonboten.   Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de nota Ligplaatsen voor woonboten.  
Prostitutiebeleid Almere (2000)   Vestigingsbeleid seksinrichtingen; vestiging niet mogelijk in woonwijken   Vestiging van prostitutiebedrijven en seksinrichtingen is uitgesloten in Seizoenen- en Oostvaardersbuurt. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Prostitutiebeleid Almere.  
Coffeeshopbeleid gemeente Almere (2013)   Vestigingsbeleid coffeeshops; vestiging niet mogelijk in woonwijken   Vestiging van coffeeshop(s) is uitgesloten in Seizoenen- en Oostvaardersbuurt. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Coffeeshopbeleid Almere.  
Nota Mobiliteitsplan Almere (2012)   Gemeentelijk beleid verkeer en vervoer   Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Nota Mobiliteitsplan Almere.  
Verkeersveiligheid rond basisscholen (2001)   Gemeentelijk beleid ruimtelijke inrichting en veiligheid rond basisscholen   Voldoende ruimte in plannen voor verkeersveiligheid, parkeren, rond basisscholen. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de nota Verkeersveiligheid rond basisscholen.  
Economisch Actieplan Almere (2007)   Gemeentelijk economisch beleid: nieuwe ontwikkelingen faciliteren, regels minder gedetailleerd opnemen, terughoudend zijn bij het bepalen van bouwhoogtes, dakhellingen, functiemenging, rooilijnen en beperkingen in gebruik.   Opnemen flexibele bestemmingen, ruime bouwhoogtes en ruime bouwvlakken, werken aan huis en in de wijk. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Economisch Actieplan Almere.  
Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV; 2010)   Gemeentelijk beleid over de ruimtelijke vestiging van bedrijven: kantoren, bedrijven,bedrijf/beroep aan huis en voorzieningen   Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid. Werken in de wijk en aan huis is in het bestemmingsplan opgenomen.  
Detailhandelsvisie Almere (2014)   Gemeentelijk detailhandelsbeleid, w.o. detailhandel in buurtsteunpunten, supermarkten (buurtsupermarkt max. 1.500 m2 wvo), detailhandel in bedrijfsruimten en detailhandel aan huis (o.a. max. 25 m2 wvo).   In Seizoenenbuurt is een buurtsteunpunt / supermarktlocatie gevestigd. Verder zijn er enkele bedrijfsruimten. In de bijbehorende planregels Gemengd I , II en III en in de planregel s Wonen I en II zijn de randvoorwaarden uit de Detailhandelsvisie opgenomen. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Detailhandelsvisie Almere.  
Horecanota Almere (2000)   Gemeentelijk (ruimtelijk) Horecabeleid; in buurtsteunpunten lichte en middelzware horeca mogelijk; in woongebied lichte horeca mogelijk in bedrijfsruimten en op specifiek geschikte locaties in de wijk.   Lichte en middelzware horeca mogelijk in buurtsteunpunt Seizoenenbuurt en lichte horeca in de bedrijfsruimten. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Horecanota Almere.  
Werken in de Wijk (2005)   Gemeentelijk (ruimtelijk) beleid over vestiging van bedrijven in de woonwijk, zoals bedrijf/beroep aan huis en bedrijvigheid in bedrijfsruimten.   Werken aan huis en in bedrijfsruimten is opgenomen in de planregels conform de nota Werken in de Wijk. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de nota Werken in de Wijk.  
Waterplan Almere (2005)   Gemeentelijk waterbeleid over de functies van het binnendijkse water   Opnemen in de bestemmingen water en waterberging. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Waterplan Almere.  
Gemeentelijk Waterhuishoudingsplan 2011-2016   Gemeentelijk beheerplan waterhuishouding   Opnemen in de bestemmingen water en waterberging. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Gemeentelijk Waterhuishoudingsplan.  
Waterstad Almere; Toeristisch recreatief beleidsplan (1996)
 
Gemeentelijk beleid toerisme en recreatie   Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de nota Waterstad Almere, Toeristisch Recreatief Beleidsplan.  
Kleur aan Groen (2014)   Spelregels voor een zorgvuldige inpassing van initiatieven in het groenblauwe raamwerk van Almere   Van toepassing op het groen rond Seizoenenbuurt en Oostvaardersbuurt; gedeelte groen binnen plangebied is landschapstype 'Bos'. Bestemmingen 'Groen' maakt nieuwe initiatieven die niet passen binnen de planregel niet rechtstreeks mogelijk. Initiatieven worden getoetst aan de nota Kleur en Groen. Medewerking vindt plaats door (partiële) herziening van het plan of een afwijkingsprocedure.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de nota Kleur aan Groen.  
Ecologisch Masterplan (2005)   Gemeentelijk ecologiebeleid   Voor het plangebied zijn geen specifieke maatregelen genoemd in het Ecologisch Masterplan. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Ecologisch Masterplan.  
Beleidsplan wandelen en hardlopen 2003-2010 “stap voor stap door Almere” (2003)   Gemeentelijk beleid wandelinfrastructuur   Voor het plangebied zijn geen specifieke maatregelen genoemd in het Beleidsplan wandelen en hardlopen 2003-2010. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit beleidsplan.  
Veiligheid gebouwde omgeving (checklist veiligheid in ruimtelijke planvormings-processen) (2003)   Checklist voor ontwikkelingen in het openbare en semi-openbare gebied.
Bij concrete invulling van nieuwe ontwikkelingen dient toepassing te worden gegeven aan de checklist veiligheid.  
Bij nieuwe ontwikkelingen rekening houden met de veiligheids-aandachtspunten, verkeersveiligheid, sociale veiligheid, fysieke veiligheid en externe veiligheid.  
Vuurwerknota 2005, ruimtelijke implementatie Vuurwerkbesluit (2005)   Gemeentelijke beleidsregels vuurwerkopslag, vervoer, verkoop en gebruik. In woongebied geen verkoop en opslag toegestaan; in buurtwinkelcentrum bij solitaire supermarkt wel.   In aanduiding detailhandel/supermarkt opnemen van mogelijkheid voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Vuurwerknota.  
Sociale Structuurschets, 'Almere mensenwerk' (2004)   Gemeentelijk beleid sociale ontwikkeling   Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Sociale Structuurschets.  
Samenhangend jeugdbeleid “Jonge stad, stad voor jongeren en jeugd” (2005)   Gemeentelijk jongerenbeleid   Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het jeugdbeleid “Jonge stad, stad voor jongeren en jeugd”  
Toekomstvisie vrije tijd “De (vrije) tijd van je leven!” (2008)   Gemeentelijk vrijetijdsbeleid   Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Toekomstvisie vrije tijd.  
Cultuurnota 2009-2012 (2008)   Gemeentelijk cultuurbeleid   Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Cultuurnota.  
Sportnota 2013-2016 (2013)   Gemeentelijk sportbeleid   Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Sportnota.  
Inrichting schoolpleinen (1999)   Gemeentelijk beleid inrichting en gebruik schoolpleinen: schoolpleinen en wijkvoorziening.   "Speelterrein" wordt toegevoegd aan de bestemmingsomschrijving van de bestemming Gemengd-1 en Gemengd-3. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de nota Inrichting schoolpleinen.  
Nota Archeologische Monumentenzorg (2009)   Gemeentelijk archeologiebeleid. In selectiegebieden een onderzoekplicht voor bodemingrepen groter dan 100 m² en dieper dan 50 cm (maaiveld).   Opnemen dubbelbestemming Waarde-Archeologie 1. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Nota Archeologische Monumentenzorg.  
Archeologieverordening (2009)   Bescherming archeologisch waardevolle terreinen en selectiegebieden overeenkomstig de verordening.   Opnemen dubbelbestemming Waarde-Archeologie 1 voor de selectiegebieden. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Archeologieverordening.  
Nota Evenementen in Almere (2011)   Gemeentelijk evenementenbeleid   Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Nota Evenementen in Almere.  
Verordening op de speelautomaten en speelautomatenhallen (2003)   Gemeentelijk beleid speelautomaten en speelautomatenhallen.   Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Verordening speelautomaten en speelautomatenhallen.  

Hoofdstuk 5 Omgevingstoets

Om aan te kunnen tonen dat een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan worden bekeken of de ontwikkelingen binnen het plan voldoen aan de regelgeving op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en water.

5.1 Mer-beoordeling

Voor plannen en besluiten die ontwikkelingen bevatten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, geldt de verplichting om de procedure voor milieueffectrapportage te doorlopen of te beoordelen of het doorlopen van een dergelijke procedure noodzakelijk is (een mer-beoordeling). Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De categorieën van activiteiten waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer).

Aangezien het hier om een actualisatieplan gaat waarin de bestaande bebouwing en het gebruik worden vastgelegd is een mer niet aan de orde.

5.2 Verkeer

Autoverkeer

Ontsluiting

Passend binnen duurzaam-veilig is er in Almere sprake van een zelfverklarende infrastructuur:

  • 1. Stroomwegen (A6, A27, Hogering/Buitenring/tussenring/Waterlandsweg) = verkeersader
  • 2. Gebiedsontsluitingswegen (dreven) = verkeersader
  • 3. Erftoegangswegen (buurt- en woonstraten) = verblijfsgebied

De kruispunten van de Almeerse gebiedsontsluitingswegen zijn uitgevoerd in de vorm van rotondes of, in het geval van hoge intensiteiten, met een verkeersregelinstallatie (VRI). De verblijfsgebieden hebben zoveel mogelijk auto-aansluitingen op de gebiedsontsluitingswegen (om de 250 á 400 m). Doorgaand autoverkeer is in het verblijfsgebied afwezig. Deze gebieden zijn ingericht als 30 km –zones met de daarbij behorende snelheid remmende maatregelen zoals bijvoorbeeld drempels.

Snelheid

De gebiedsontsluitingswegen kennen een maximum snelheid van 50 km/uur, binnen de bebouwde kom en 60 km/uur buiten de bebouwde kom. Voor de stroomwegen geldt een snelheid van 80 km/uur, of in het geval van een snelweg 100-120 km/uur.

Openbaar vervoer

In Almere is de Flevolijn de hoofddrager voor de stedelijk ontwikkeling. Op termijn worden de Houtlijn en de IJmeerlijn hieraan toegevoegd.

Op het onderliggende schaalniveau gelden de vrijliggende busbanen als de hoofddragers voor de ontwikkeling van de wijken. De haltes aan de busbanen liggen op een onderlinge afstand van gemiddeld 600 meter en hebben een invloedsgebied van circa 400 meter.

Langzaam verkeer

De hoofdfietsroutes in Almere hebben zo min mogelijk kruispunten; ze kruisen de dreven ongelijkvloers en zijn verlicht. Drukke (hoofd)routes zijn als solitair fietspad uitgevoerd en hebben in principe voorrang op het andere verkeer. De hoofdfietsroutes worden in principe in rood asfalt uitgevoerd wat ook de herkenbaarheid waarborgt. De recreatieve, alternatieve routes worden grotendeels gekenmerkt door het niet hebben van een recht beloop en door de afwezigheid van openbare verlichting.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Op het aspect verkeer is geen wettelijk toetsingskader van toepassing. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het echter wenselijk om af te wegen of ontwikkelingen negatieve gevolgen kunnen hebben voor de verkeer- en parkeersituatie. Omdat er in dit bestemmingsplan geen ontwikkelingen zijn voorzien, heeft het plan geen gevolgen voor de parkeersituatie in het gebied.

 

5.3 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'' een geluidzone. In het plangebied liggen zones van de Bosranddreef, Buitenring, Busbaan en Kalenderweg en de Flevolijn.

In het verleden zijn in het plangebied de volgende hogere waarden vastgesteld:

Datum   Soort   Gebied   Besluit betreft   Hogere waarde   Status  
12 februari 1997   weg   Seizoenenbuurt   Woningen langs buurtonsluitingswegen nr. 4 en 5 (Meistraat en Novemberstraat)   52 dB(A)   Vervallen wegens instellen 30 km/u  
12 januari 1999   Spoor   Oostvaardersbuurt ( 3.M.)   Eerstelijns bebouwing langs Flevolijn   Vierde bouwlaag 63 dB; vierde bouwlaag 65 dB   Vervallen ivm vaststellen TB OVSAAL (11 mei 2010)  

Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen de geluidzones van wegen moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeurswaarden die in de wet zijn vastgelegd. In het plangebied worden geen (nieuwe) geluidsgevoelige objecten mogelijk gemaakt en daarom is geen akoestisch onderzoek uitgevoerd.

5.4 Luchtkwaliteit

Luchtkwaliteit

In Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer worden normen gesteld aan de luchtkwaliteit wat betreft een zestal stoffen. Voor de normen voor zwaveldioxide, koolmonoxide, benzeen en lood geldt dat overschrijding daarvan in Nederland nauwelijks valt te verwachten. De norm voor stikstofdioxide (NO2) wordt in Nederland met name in de directe omgeving van drukke (snel)wegen overschreden. De norm voor fijn stof (PM10) wordt eveneens op diverse locaties overschreden.

In de Wet milieubeheer is indirect een koppeling gelegd met ruimtelijke plannen. Deze koppeling houdt in dat bij het voorbereiden van ruimtelijke plannen, waaronder een bestemmingsplan, de gevolgen voor de luchtkwaliteit moeten worden onderzocht. De gevolgen hangen direct samen met de eventuele verkeersaantrekkende werking van het plan ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan.

Bij de start van een project moet onderzocht worden of het effect relevant is voor de luchtkwaliteit. Hierbij moet aannemelijk gemaakt worden, dat luchtkwaliteit 'niet in betekende mate' aangetast wordt.

Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels zijn vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. 'Niet in betekende mate' is sinds de inwerkingtreding van het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL) gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10.

In de “Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” wordt aangegeven op welke manier snel kan worden vastgesteld of de bijdrage van een nieuwbouwproject op de luchtkwaliteit valt onder de term 'niet in betekende mate'. Op grond van de Regeling zijn (onder andere) de volgende niet in betekenende mate bijdragende (luchtkwaliteitseisen) projecten vrijgesteld van toetsing:

  • Woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • Kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
  • Projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.

In het plangebied is geen sprake van (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen. Geconcludeerd wordt dat er binnen het plangebied geen ontwikkelingen zijn die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dat wil zeggen dat het geen bijdrage levert aan een eventuele verslechtering van de luchtkwaliteit in de directe omgeving. Er hoeft geen onderzoek en verdere toetsing aan de normen uit de Wet milieubeheer plaats te vinden.

Geur

In of nabij het plangebied zijn geen geurcontouren aanwezig Het aspect geur speelt daarom geen rol in het bestemmingsplan.

5.5 Externe veiligheid

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een tweetal onderzoeken gedaan/uitgevoerd:

  • Quickscan externe veiligheid bestemmingsplan Seizoenen- en Oostvaardersbuurt, januari 2015 (zie bijlage nr. 5);
  • Risicoberekeningen bestemmingsplan Seizoenen- en Oostvaardersbuurt, januari 2015 (zie bijlage nr. 6).

De conclusies zijn als volgt :

Inrichtingen:

Er wordt voldaan aan het wettelijk vereiste beschermingsniveau voor burgers (= plaatsgebonden risico). Met dit bestemmingsplan worden alleen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die deze milieukwaliteiteis op gebied van externe veiligheid in stand houden.

De verantwoordingsplicht groepsrisico en hulpverlening zijn niet van toepassing op deze risicobron.


Transport:
Plaatsgebonden risico

Weg:
De Buitenring (een niet Basisnetroute) heeft geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar.
Hiermee wordt voldaan aan het wettelijk vereiste beschermingsniveau voor burgers.


Spoor:

Het spoor heeft een basisnetafstand van 1 m of 6 m, gemeten uit het hart van de spoorbundel.


Groepsrisico

Spoor:
Het groepsrisico in de bestaande situatie bedraagt ca. 0,14 maal de oriëntatiewaarde en in de toekomstige situatie 0,18 maal de oriëntatiewaarde. Door de actualisering van het bestemmingsplan neemt het groepsrisico met ongeveer 30% toe, maar blijft ruimschoots onder de oriëntatiewaarde.


Verantwoording groepsrisico, hulpverlening en plasbrandaandachtsgebied

Verantwoording groepsrisico:

Spoor:
Het groepsrisico dient te worden verantwoord, omdat het toekomstig groepsrisico hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde en het groepsrisico met meer dan 10% toeneemt.


Echter, de zwaarte van de verantwoordingsplicht is evenredig aan de mogelijke gevolgen van het voorgenomen besluit voor de externe veiligheid. Dit bestemmingsplan is conserverend van karakter. Het legt vooral de feitelijk aanwezige planologische situatie vast en laat geen nieuwe ontwikkelingen toe in de zin van nieuw programma.

In deze situatie kan de verantwoording van het groepsrisico beperkt blijven. De onderstaande onderwerpen kunnen buiten beschouwing blijven:

  • de maatregelen ter beperking van het groepsrisico die bij de voorbereiding van het plan of de vergunning zijn overwogen en de in dat plan of die vergunning opgenomen maatregelen, waaronder de stedenbouwkundige opzet en voorzieningen met betrekking tot de inrichting van de openbare ruimte, en;
  • de mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico en de voor- en nadelen daarvan.


De overige elementen van deze verantwoordingsplicht zijn eerder genoemd, onder het kopje groepsrisico.


Verantwoording hulpverlening spoor:

De Brandweer Flevoland is in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over:

  • de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op het spoor;
  • de mogelijkheden voor persoenen om zich in veiligheid te brengen indien zich op het spoor een ramp voordoet.

Het advies (zie bijlage 7) luidt samengevat als volgt:

Beperking van de omvang
Door de conserverende aard zijn maatregelen om het risico te beperken niet opportuun. Wel is er reeds een veiligheidszone opgenomen (in feite een plasbrand aandachtsgebied, PAG) ter beperking van toekomstige ontwikkelingen.


Zelfredzaamheid
Om bij een incident zelfredzaam te zijn moeten burgers op de hoogte zijn van risico's in hun omgeving en een idee hebben wat ze kunnen doen ten tijde van een incident. Veiligheidsregio en gemeente verzorgen vooraf de risicocommunicatie.

Bij een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen verzorgen de veiligheidsregio met de gemeente de alarmering en crisiscommunicatie, via WAS-sirenes, omroepinstallaties, publieke omroepen (radio, televisie, internet) en beschikbare netwerken (telefoonnetwerken, NL Alert).

In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden om uit het effectgebied te vluchten.


Bestrijdbaarheid
Het plangebied is voldoende bereikbaar en heeft voldoende bluswater. Daarnaast is het project OV-SAAL in uitvoering waarbij de voorzieningen van de Flevolijn voor de bestrijding van incidenten worden verbeterd.

Conclusie

Er zijn voldoende mogelijkheden om het plangebied van meerdere zijden te bereiken en tevens voldoende mogelijkheden om het plangebied te ontvluchten. Er worden geen ruimtelijke maatregelen in dit bestemmingsplan getroffen om de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid te verhogen.


Verantwoording plasbrandaandachtsgebied spoor:

Deze verantwoording is van toepassing. Er worden in dit gebied via afwijkingsbevoegdheid nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toegelaten.


Ruimtelijke consequenties voor het bestemmingsplan:

De basisnetafstand van 1 m en 6 m, te meten uit het midden tussen de buitenste sporen van de spoorbundel, ligt binnen de spoorbundelbreedte van minimaal circa 13 m en maximaal circa 45 m en daarmee buiten het plangebied. Hiermee voldoet dit bestemmingsplan (automatisch) aan de toe te passen basisnetafstand, conform artikel 3 van het Besluit externe veiligheid transportroutes.


Het plasbrandaandachtsgebied van 30 m, te meten vanaf de buitenste spoorstaven van de spoorbundel, ligt deels binnen het plangebied. In dat gebied liggen de bestemmingen (Verkeer (V), Verkeer-Verblijfsgebied (V-VB) en Groen (G)). Deze laten via een afwijkingsbevoegdheid nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toe (o.a. woning, speelvoorziening, jongerenontmoetingsplaats). Het is dus nodig om onderstaande aanduiding op de plankaart op te nemen.


Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen 2

In het plasbrandaandachtsgebied dient rekening te worden gehouden met de effecten van een incident met brandbare vloeistoffen. Bij een incident kan deze stof uit de ketelwagen vrijkomen en ontbranden (plasbrand). Dit kan in een gebied tot circa 30 meter langs de spoorbaan tot slachtoffers leiden. Voor het plasbrandaandachtsgebied geldt volgens artikel 10 van het Besluit externe veiligheid transportroutes een bijzondere verantwoordingsplicht bij het toelaten van nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, speciaal gericht op het effect van een eventuele plasbrand. Verder worden in dit gebied via het Bouwbesluit 2012 en daarbij behorende ministeriële regeling aanvullende bouweisen opgelegd met het oog op het veilig kunnen vluchten bij een brand, ontploffing of een drukgolf in een dergelijk gebied.


Het plasbrandaandachtsgebied heeft de aanduiding 'veiligheidszone-vervoer gevaarlijke stoffen 2' gekregen. De vestiging van een nieuw kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object is hier toegestaan via een afwijkingsbevoegdheid, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is sprake van een aantoonbare behoefte vanuit de in de bestemming toegelaten functies om de bouw of vestiging van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object mogelijk te maken binnen een plasbrandaandachtsgebied;
  • er is rekening gehouden met de mogelijkheden om het object buiten het plasbrand-aandachtsgebied te vestigen;
  • de bestrijdbaarheid van een plasbrand is voldoende gemotiveerd (hulpverlening en zelfredzaamheid mede in relatie tot effectreducerende maatregelen of brandvertragende maatregelen aan het gebouw).


Voor deze nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten gelden verder aanvullende bouweisen (via Bouwbesluit 2012 en daarbij behorende ministeriële regeling). In dit besluit zijn in artikel 2.132 en 2.133 voorschriften opgenomen voor het bouwen in zogenoemde veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden. Die voorschriften zullen tegelijk in werking treden met de wijziging van de Wet Basisnet en het Besluit transportroutes externe veiligheid.

5.6 Bedrijven en milieuzonering

Volgens vaste jurisprudentie dient de toelaatbaarheid van 'milieubelastende activiteiten' (= bedrijven en overige milieubelastende functies zoals cultuur, sport, recreatie, detailhandel, horeca, dienstverlening en openbare instellingen) in bestemmingsplannen te worden afgestemd op de aanwezigheid van 'milieugevoelige functies' (woningen, ziekenhuizen, scholen, kinderdagverblijf en verblijfsrecreatie) in de omgeving hiervan.
De in dit bestemmingsplan aangebrachte functiemenging, is gebaseerd op de publicatie ''Bedrijven en milieuzonering'' van de VNG [Bedrijven en milieuzonering, handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk, VNG, editie 2009] (hierna: publicatie).


In dit geval is sprake van de actualisatie van een bestemmingsplan van een bestaand gebied, waarin slechts in beperkte mate ontwikkelingen worden toegestaan. Het bestaat uit een overwegend woongebied met bijbehorende wijkgebonden voorzieningen en verspreid liggende kleinschalige bedrijvigheid. Rondom deze voorzieningen en bedrijven liggen soms op korte afstand woningen, te karakteriseren als een '(deel)gebied met functiemenging'. De richtafstanden uit bijlage 1 van de publicatie zijn dan niet haalbaar.


Deze vorm van functiemenging dient te worden gefaciliteerd en gestimuleerd. Daarom is de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' gemotiveerd toegepast. Zie bijlage 4 voor een algemene toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging.


In deze Staat worden niet alleen 'bedrijven', maar ook 'overige milieubelastende functies' (zoals cultuur, sport, recreatie, detailhandel, horeca, dienstverlening en openbare instellingen) genoemd. Categorie A en B activiteiten zoals bedoeld in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging zijn toegestaan binnen de bestemmingen: Gemengd-1, -2 en -3. Voor een bedrijf geldt dat uitsluitend categorie A is toegestaan. Categorie C niet, vanwege het ontbreken van een goede ontsluiting op de verkeershoofd-infrastructuur (zonder dat er woningen worden gepasseerd). De hieraan verbonden relatief grote verkeersaantrekkende werking is in dit geval ongewenst en zou kunnen leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.


Bij de totstandkoming van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging is verder gekeken of (bedrijfs)activiteiten al dan niet in het plangebied thuishoren. De functie horeca is niet opgenomen in de Staat. Uit een inventarisatie via 'deskresearch' en 'veldonderzoek' van de bestaande (bedrijfs)activiteiten, blijkt dat deze allen binnen de toelaatbare activiteiten uit de categorieën A en B vallen. Het is dus niet nodig om een specifieke aanduiding of maatbestemming op te nemen.

5.7 Kabels en leidingen

Kabels

De kabels en leidingen voor nutsvoorzieningen (gas, elektra, water, telefoon) te behoeve van de bebouwing in het plangebied liggen op gemeentegrond. Deze leidingen lopen evenwijdig langs wegen zoals Atlasdreef. Deze zijn verder planologisch niet relevant.

Straalverbindingen

Straalpaden worden door KPN gebruikt voor het doorgeven van telefoon-, radio- en televisiesignalen. Voor een goede signaaloverdracht moet tussen de zender en ontvanger een strook worden vrijgehouden van hoge elementen, waaronder windturbines. Boven Almere loopt een verbinding van Hilversum naar Lelystad (roze lijn in figuur hieronder). Binnen dit traject mag niet gebouwd worden boven een bepaalde hoogte. De verbinding is aan weerszijden van de hoofdas 100 m breed, dus in totaal 200 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3LMP01-vg01_0005.png"
figuur: straalpad (roze doorzichtige lijn)

De straalverbinding ligt buiten het plangebied.

Laserstraalvrijegebied Luchthavenbesluit Lelystad

Naast de grenswaarden en gebruiksregels bevat het luchthavenbesluit de aanduiding van het luchthavengebied en de bestemmingen die daarin gelden. De regels binnen het luchthavengebied beperken zich tot het aanwijzen van de gronden bestemd voor de start- en landingsbanen. Ook bevat het luchthavenbesluit de beperkingengebieden buiten het luchtha-vengebied met de daarin geldende ruimtelijke regels in verband met de geluidbelasting en het externe veiligheidsrisico van het luchthavenlucht-verkeer en in verband met de vliegveiligheid. De regels in de beperkingen-gebieden kennen verschillende regimes. Zo gelden in de beperkingenge-bieden in verband met de geluidbelasting en het externe veiligheidsrisico van het luchthavenluchtverkeer regels omtrent de toelaatbaarheid van gebouwen. Er zijn gebieden waar voor bepaalde gebouwen geldt dat ze moeten worden gesloopt en gebieden waar bepaalde nieuwe gebouwen verboden zijn. In de gebieden in verband met de vliegveiligheid leiden de regels onder andere tot hoogtebeperkingen van bestaande objecten (zoals bomen) en nieuwe gebouwen of bouwwerken (zoals windmolens) en daarnaast tot beperking van vogelaantrekkende bestemmingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3LMP01-vg01_0006.png"

Op het plangebied is het laserstraalvrije gebied van toepassing. In dit gebied is het gebruik van laserstralen die een verstorend effect kunnen hebben op de vliegveiligheid verboden. Een reeds bestaand gebruik of een bestemming, overeenkomstig artikel 13, derde lid luchthavenbesluit Lelystad, is toegestaan indien het gebruik of die bestemming rechtmatig was vóór het moment van inwerkingtreding van dit luchthavenbesluit.

5.8 Ecologie

Ecologische structuur
De ecologische structuur wordt gedragen door de grote bosvakken ten noorden van het plangebied, onderdeel hiervan is de bosstrook aan de noordoostrand welke binnen het plangebied ligt. Deze structuur is verbonden met wijkgroen langs de Bosranddreef en langs de centraal gelegen waterpartijen. Deze staan op hun beurt weer in verbinding met straatgroen en uiteindelijk met de (particuliere) tuinen. Op deze wijze is een fijnmazige ecologische structuur aanwezig. Op gemeentelijke schaal is de ecologische structuur beschreven in het Ecologisch Masterplan Almere (2006).


Gebiedsbescherming

De wettelijke gebiedsbescherming, welke mede gestoeld is op de Europese vogelrichtlijn en Europese habitatrichtlijn, is vorm gegeven in de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de Ecologische hoofdstructuur.

Natuurbeschermingswet
De Natuurbeschermingwet heeft tot doel een bijdrage te leveren aan het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. In Nederland zijn 162 gebieden aangewezen. Per gebied zijn instandhoudingsdoelen geformuleerd. Plannen en projecten moeten getoetst worden op hun effecten op deze instandhoudingsdoelen. Nabij het plangebied liggen de Natura 2000-gebieden de Oostvaardersplassen en het Markermeer. Gezien het conserverende karakter van dit bestemmingsplan en het feit dat het plangebied geen functie heeft voor het halen van de instandhoudingsdoelen wordt op voorhand uitgesloten dat met dit plan de Natura 2000-instandhoudingsdoelen negatief worden beïnvloed.

Boswet
De Boswet heeft tot doel het areaal aan houtopstanden in Nederland te behouden. Het kappen van houtopstanden welke vallen buiten de "bebouwde kom Boswet" dient in de regel van tevoren worden gemeld en dient herplant binnen drie jaar worden gerealiseerd. Houtopstanden binnen de bebouwde kom Boswet vallen niet onder dit beschermingsregime. In 2013 heeft de gemeente de nieuwe komgrens Boswet vastgelegd. Daarmee is het grootste deel van het plangebied in de bebouwde kom gesitueerd. Alleen de bosstrook aan de noordoostzijde valt nog onder het regime van de Boswet. Kapwerkzaamheden in dit gebied zijn echter op dit moment niet voorzien.

EHS
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) heeft tot doel de achteruitgang van de biodiversiteit tot staan te brengen en uiteindelijk de biodiversiteit weer te herstellen. Hiertoe is het EHS-netwerk ontwikkeld van kerngebieden en daartussen gelegen verbindingszones. Plannen en projecten dienen getoetst te worden aan de "wezenlijke kenmerken en waarden" van de EHS. Het meest nabijgelegen EHS-gebied is het Oostvaardersbos (voorheen Fluitbos) tussen de Hoge ring en de Oostvaardersplassen. Gezien de afstand tussen het plangebied en de EHS, de tussenliggende Hoge ring en de aard van het bestemmingsplan kan op voorhand een negatief effect op de EHS worden uitgesloten.


Soortbescherming
De soortbescherming is in Nederland vormgegeven in de Flora- en faunawet. Onder deze wet is een (gelimiteerde) lijst van plant- en diersoorten beschermd. De bescherming heeft tot doel de gunstige staat van instandhouding van deze soorten te garanderen. Zo is het onder meer verboden beschermde planten te vernietigen of uit te steken en beschermde dieren te doden of de vaste verblijfpaatsen (nesten en holen) te verstoren. Voor veel algemene plant- en diersoorten geldt in feite slechts een basisbescherming. Veelal is voor deze soorten een vrijstelling van de verboden van kracht, bijvoorbeeld als men handelt in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling of bestendig beheer. De gemeente laat derhalve alleen die soorten inventariseren waarvoor een strikter beschermingsregime geldt.


In 2012 is het plangebied geïnventariseerd. Uit deze inventarisatie blijkt dat er geen strikt beschermde planten in het gebied aanwezig zijn. Van de vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, komen de boerenzwaluw (6 nesten, onder houten bruggen in de oostelijke groenzone), de huiszwaluw (vier nesten onder de metalen brug van het Koopvaarderspad) en de huismus (verspreid door de woonwijk, onder dakpannen en andere nissen in en aan bebouwing) en spreeuw (idem) voor. Bij werkzaamheden dient rekening met de Flora- en faunawet gehouden te worden als nesten in het geding zijn. Het kan noodzakelijk zijn om voor deze werkzaamheden een ontheffing Flora- en faunawet aan te vragen.


In het plangebied zijn tevens verblijfplaatsen van de gewone en ruige dwergvleermuis aangetroffen. Deze verblijfplaatsen zijn beschermd en de functionaliteit van het leefgebied dient intact te blijven. Bij werkzaamheden dient rekening met de Flora- en faunawet gehouden te worden als de verblijfplaatsen en functionaliteit in het geding zijn. Het kan noodzakelijk zijn om voor deze werkzaamheden een ontheffing Flora- en faunawet aan te vragen.


Aangezien het bestemmingsplan conserverend van aard is, staat de Flora- en faunawet de uitvoering van het plan op voorhand niet in de weg.

5.9 Waterparagraaf

Watertoets 

Overeenkomstig artikel 3.1.6 lid 1, onder b, Besluit ruimtelijke ordening geldt voor dit bestemmingsplan de verplichting een beschrijving te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Om tot een goede beschrijving daarvan te komen is het nodig het proces van de zogenaamde watertoets, zoals beschreven in de Bestuurlijke Notitie Watertoets (bijlage bij Kamerstukken II 2001/02, 27 625, nr. 4) te volgen. Dat zal in veel gevallen leiden tot overleg met de waterbeheerder in het betreffende gebied.

Waterhuishoudkundige aspecten zijn in dit bestemmingsplan integraal betrokken en rechtstreeks vertaald in deze Waterparagraaf.

Aangezien het plan van conserverende aard is, is het voor de onderhavige watertoets voldoende om te verwijzen naar hetgeen in deze paragraaf is toegelicht. Onderhavig plan is afgestemd met het Waterschap.

Zie Bijlage 4 voor de uitgevoerde watertoets.

5.10 Bodemkwaliteit

Historie

De bodem van Almere ligt op de bodem van de voormalige Zuiderzee. In de ondergrond komen voornamelijk pleistocene dekzanden voor die tijdens de laatste ijstijd (Weichselien) zijn afgezet als gevolg van verstuivingen en rivierafzettingen. Na de laatste ijstijd is tijdens het Holoceen (ca. 10.000 jaar geleden) een pakket slappe klei-, zavel- en veenlagen op het pleistoceen zandpakket afgezet. Hierna ontstond een zoetwatermeer dat eerst 'Flevo' heette maar in de Romeinse tijd de naam 'Aelmere' kreeg.

Vanaf het begin van onze jaartelling veranderde het zoetwatermeer langzaam in de zoute 'Sudersee' waardoor lokale afzettingen nog steeds veel zout bevatten. Na de aanleg van de afsluitdijk in 1932 veranderde de Zuiderzee in het zoete 'IJsselmeer'. In 1968 is de zuidelijke IJsselmeerpolder drooggevallen, waarmee de voormalige zeebodem een landbodem werd. Voordat met de bouw van woningen werd begonnen, is de grond met circa 1 meter zand uit het Markermeer opgehoogd.

In de oorspronkelijke zeebodem (klei) zijn historisch geen bodemverontreinigingen te verwachten.

Bodemkwaliteit

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

In het gebied van de Seizoenenbuurt is een aantal bodemonderzoeken uitgevoerd. Hierbij zijn in de bodem in 1998 geen overschrijdingen van de achtergrondwaarden aangetroffen. In 1999 en in 2006 zijn op een aantal andere plaatsen in de seizoenenbuurt lichte overschrijdingen van de achtergrondwaarden aangetroffen.

In 1998 is in het gebied van de Oostvaardersbuurt een grootschalig bodemonderzoek uitgevoerd. Hierbij zijn in de bodem lichte overschrijdingen van de achtergrondwaarden aangetroffen.

Uit de bodemkwaliteitskaart van Almere blijkt dat voor zowel de kwaliteit van ontgraven grond (ontgravingskaart) als de toepassingseisen voor de toe te passen grond (toepassingskaart) in het plangebied de bodemkwaliteitsklasse 'Landbouw/ Natuur' van toepassing is.

Op grond van de Woningwet moet elke aanvraag voor een omgevingsvergunning vergezeld gaan van de resultaten van bodemonderzoek. Als hieruit blijkt dat de bodem geschikt is of wordt gemaakt voor woningbouw wordt door de Omgevingsdienst Flevoland Gooi- en Vechtstreek een geschiktheidsverklaring afgegeven.

Ook bij uitgifte is een bodemonderzoek vereist om de juridische aansprakelijkheid van eventueel aanwezige verontreinigde grond te regelen. Indien er aanwijzingen zijn voor mogelijke aanwezigheid van explosieven, moet onderzoek (explosievenonderzoek) hierover uitsluitsel geven. Ten aanzien van de geldigheid van bodemonderzoeken wordt door de Omgevingsdienst Flevoland Gooi- en Vechtstreek een termijn aangehouden van vijf jaar, tenzij een vermoeden bestaat van bodembedreigende activiteiten.

Besluit bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) stelt regels voor het gebruik van steenachtige bouwstoffen, grond en baggerspecie die in contact kunnen komen met regenwater, grondwater of oppervlaktewater. Het gaat om onder meer asfalt, bitumineuze dakbedekkingen, baggerspecie, ophoogzand, grond, dakpannen, tegels, nieuwe bakstenen, heipalen, straatstenen, beton- en menggranulaat.

In sommige gevallen moet de gebruiker die een bouwstof gebruikt dit melden aan het bevoegd gezag. Het bevoegde gezag beoordeelt de meldingen van eigenaren en opdrachtgevers van een werk over de toepassing van bouwstoffen. Ook ziet het bevoegd gezag toe op de naleving van het Besluit bodemkwaliteit.

Hergebruik van vrijkomende grond en/of zand zou idealiter zo veel mogelijk binnen het gebied plaats moeten vinden. Over de hergebruiksmogelijkheden en voor nadere informatie over het Besluit bodemkwaliteit, de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan kan contact worden opgenomen met de Omgevingsdienst Flevoland Gooi- en Vechtstreek.

Grondwater en kwel

De grondwaterstand in het plangebied wordt sterk beïnvloed door de regulatie van het oppervlaktewaterpeil en wordt in Almere op ca 1,0 tot 1,5 meter onder het maaiveld gehouden.

Door handhaving van vaste polderpeilen zijn de fluctuaties in de grondwaterstand gering. Als gevolg van de kweldruk van het grondwater zou in een ongereguleerde situatie het grondwater net boven of net onder het maaiveld staan.

Het gehele plangebied staat onder invloed van kwel, dat aan het maaiveld uittreedt. Voor het grootste deel bestaat de kwel uit bestaat uit water uit het Markermeer en de Noorder- en Oostvaardersplassen. Het kwelwater is relatief schoon. Als gevolg van de grote invloed van kwel- en regenwater in het plangebied is de waterkwaliteit als goed te karakteriseren. Ditzelfde geldt voor de kwaliteit van het grondwater.

Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied waardoor er geen belemmeringen zijn voor mogelijkheden voor warmte- en koudeopslag in de bodem.

5.11 Archeologie en cultuurhistorie

Cultuurhistorische waarden is de verzamelnaam voor het geheel aan waarden die een historische, en menselijke oorsprong hebben. In het kader van dit bestemmingsplan kunnen historisch-geografische waarden, (steden)bouwkundige waarden en archeologische waarden worden onderscheiden.

Historische-geografische waarden

Historisch-geografische waarden zijn elementen in het landschap die door menselijk handelen zijn ontstaan. In het plangebied zijn geen historisch-geografische waarden bekend.

Het stroomgebied en delta van de voormalige rivier de Eem vormen een belangrijke aardkundige waarde. Het plangebied ligt binnen het stroomgebied van de Eem in de Steentijd.

(Steden)bouwkundige waarden

In het plangebied zijn geen beschermde bouwkundige monumenten of stads- of dorpsgezichten aangewezen. Er zijn ook geen potentiële gebouwde of groene monumenten bekend.

Archeologische waarden

Aan het einde van het Paleolithicum (de Oude Steentijd), 11.500 jaar geleden, was Almere al bewoond. Het gebied van Almere bestond toen uit een glooiend zandlandschap waar de rivier de Eem doorheen stroomde. Door het alsmaar natter en warmer wordende klimaat, gepaard gaand met oprukkend veen en een oostwaartse verplaatsing van de kust, was het gebied van Almere rond 3800 voor Chr. veranderd in een uitgestrekt moerasgebied onder invloed van de zee. Wonen werd hier steeds moeilijker en was uiteindelijk niet langer mogelijk. Maar voor die tijd was het goed toeven hier. Een landschap met allerhande voedselbronnen, groot en klein wild, vis, planten en vruchten. Hiervan hebben de mensen destijds gebruik van gemaakt. Zij woonden overal in het landschap en leefden als jagers en verzamelaars. Tijdens de Midden Steentijd en de vroege Jonge Steentijd is men langzaamaan overgegaan op een combinatie van jacht en akkerbouw.

Rond het jaar nul is in het moeras een reeks meren gevormd. In de Romeinse tijd is door aaneensluiting van deze wateren één groot meer ontstaan, dat het Lacus Flevum genoemd werd. Hieruit ontstaat later het Aelmere, dat rond 850 na Chr. een feit is en vanaf 1340 Zuiderzee genoemd wordt. De Zuiderzee was lange tijd het economisch hart van Nederland. Er werd in en na de Middeleeuwen druk gevaren, getuige de scheepswrakken die ook in Almere zijn gevonden. In het plangebied zijn nog geen scheepswrakken bekend, maar die kunnen er wel liggen.

Uit de onderzoeken blijkt dat dekzandkoppen van het oude landschap en de bij de Eem behorende oeverwallen in de Steentijd zeer geschikte locaties voor bewoning vormden. In het plangebied zijn in het verleden slechts beperkt archeologische onderzoeken uitgevoerd. Bij verkennend onderzoek ten behoeve van de inrichting van de Sieradenbuurt (2010) zijn ook twee gebiedjes in de Seizoenenbuurt onderzocht. Hierbij werd de verwachting bevestigd dat nog (intacte) archeologische waarden uit het Laat-Paleolithicum tot en met het Laat Mesolithicum kunnen voorkomen. Naar verwachting zullen deze resten zich met name in de top van het dekzand bevinden. Er zijn in het plangebied nog geen behoudenswaardige vindplaatsen uit de prehistorie bekend. Deze mogen op basis van onderzoek in de directe omgeving wel verwacht worden. Zo is direct ten zuiden van het plangebied VINDplaats Zenit aangetroffen. Deze locatie met resten van jachtkampen uit de Midden-Steentijd wordt gerekend tot de top 10 vindplaatsen van de provincie Flevoland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3LMP01-vg01_0007.png"

Uitsnede Archeologische Beleidskaart met benaderde begrenzing van het plangebied.

In het plangebied zijn op de Archeologische Beleidskaart Almere (ABA) elf grotere en kleinere selectiegebieden aangegeven. Bij grondroering moet hiervoor een omgevingsvergunning worden aangevraagd (behoudens enkele uitzonderingen).

In de Archeologieverordening worden regels gegeven die het bestuur hanteert in de omgang met bekende en verwachte archeologische waarden die zijn aangegeven op de ABA (zie paragraaf 3.6 Sociale structuur, onderwijs en cultuur).

Veranderingen in inrichting van Selectiegebieden

Voordat bodemingrepen kunnen plaatsvinden in het Selectiegebied, moet archeologisch vooronderzoek worden uitgevoerd en inzicht te worden verkregen in de aan-/afwezigheid van 'behoudenswaardige vindplaatsen van nationaal belang', en de noodzakelijke omgang daarmee. Het onderzoek moet voldoen aan wat daarover is vastgelegd in de Archeologienota 2009.

Veranderingen in inrichting van behoudenswaardige vindplaatsen

Overeenkomstig de vastgestelde beleidsuitgangspunten, moeten vastgestelde behoudenswaardige archeologische vindplaatsen beleidsconform worden ingepast, dat wil zeggen, de vindplaats moet herkenbaar, beleefbaar en recht doend aan de aangetroffen archeologische waarden worden ingericht. Inrichtingsplannen, gecombineerd met monitoring- en beheerplannen, moeten ter goedkeuring aan de Stadsarcheoloog worden voorgelegd. Binnen terreinen met behoudenswaardige vindplaatsen zijn bodemingrepen niet toegestaan.

Toevalsvondsten

Het is denkbaar dat er zich binnen het plangebied onder het maaiveld nog onbekende scheepswrakken bevinden. Men dient er dan ook rekening mee te houden dat scheepsresten, evenals andersoortige archeologische resten, aangetroffen kunnen worden bij het uitvoeren van grondwerkzaamheden. Een dergelijk aantreffen dient conform artikel 53 lid 1 van de Monumentenwet 1988 gemeld te worden aan de stadsarcheoloog van de gemeente Almere.

Ter voorkoming van verdere beschadiging dienen de werkzaamheden ter plaatste direct gestaakt te worden. Na vaststelling van de waarde en het belang van de aangetroffen resten, zal in overleg met de stadsarcheoloog besloten worden welke maatregelen nodig zijn.

 

5.12 Radarverstoringsgebied

Radars voor militaire luchtvaart


Zoals in paragraaf Bijlage 1 Beleidskader, Hoofdstuk 1 Rijksbeleid bij de beschrijving van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is aangegeven, is op het plangebied het ruimtelijke regime van radars voor militaire luchtvaart van toepassing. Het plangebied valt niet in een radarverstoringsgebied waarin een maximale hoogte voor bouwwerken geldt. Het plangebied ligt wel in twee radarverstoringsgebieden (AOCS Nieuw Milligen en Soesterberg) waarbinnen maximale hoogten gelden voor de tippen van de wieken van windturbines. Voor het radarverstoringsgebied AOCS Nieuw Milligen geldt een maximale bouwhoogte van 118 meter ten opzichte van NAP en voor radarverstoringsgebied Soesterberg geldt een maximale bouwhoogte van 128 meter ten opzichte van NAP. Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van windturbines niet mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3LMP01-vg01_0008.png"

Figuur radarstations


Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL)


LVNL beheert technische installaties en systemen ten behoeve van de luchtverkeersbeveiliging. Een belangrijk deel hiervan betreft de apparatuur voor communicatie-, navigatie-, en surveillance infrastructuur (CNS). CNS-apparatuur wordt gebruikt om het radiocontact tussen de verkeersleiding en de piloten te onderhouden, navigatie in het naderingsgebied en-route mogelijk te maken en de plaatsbepaling van vliegtuigen zeker te stellen. LVNL is verplicht haar taken te verrichten overeenkomstig het bepaalde in Nederland verbindende verdragen (artikel 5.23, lid 7 Wet luchtvaart), zoals het verdrag van Chicago. Op basis van dit verdrag, dat Nederland heeft geratificeerd, is de International Civil Aviation Organisation (ICAO) opgericht. ICAO vaardigt internationale burgerluchtvaartcriteria uit die de Nederlandse Staat dient te implementeren. LVNL dient aldus te handelen conform ICAO. Voor het veilig afwikkelen van vliegverkeer gelden rondom de technische systemen van LVNL maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten: de zogenaamde toetsingsvlakken. In dit kader beoordeelt LVNL of de uitvoering van voorgenomen (bouw)plannen inderdaad van invloed zijn op de correcte werking van cns apparatuur. De afmetingen van de toetsingsvlakken is gebaseerd op berekeningsvoorschriften in de internationale burgerluchtvaartcriteria (ICAO EUR DOC 015).

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3LMP01-vg01_0009.png"

Figuur Hoogteradialen luchtvaartverkeer

Voor Almere is het toetsingsvlak behorend bij de VOR/DME Muiden relevant. Het toetsingsvlak kent een 600 meter vrije straal gemeten vanaf de basis van de antenne op maaiveldhoogte. Vanaf het 0-meter vlak loopt het toetsingsvlak trechtervormig omhoog tot een hoogte van 51,56 m ten opzichte van NAP op een afstand van 3 km. Vanaf de straal van 3 km geldt een apart windturbinevlak met een toetsingshoogte vanaf de genoemde 51,56m tot een straal van 15 km gemeten vanaf de basis van de antenne. Dit deel van het toetsingsvlak (vanaf 3 km tot 15 km) is enkel van toepassing op windturbines. Voor het plangebied zou dit toetsingsvlak alleen gelden voor windturbines met een hoogte vanaf 51,56 m. Dit plan maakt dergelijke windturbines niet mogelijk.

5.13 Energie

Kleine windmolens mogen bij recht op de grond worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 3 m (als bouwwerk geen gebouw zijnde). Via een afwijkingsbevoegdheid mogen ze onder voorwaarden ook op een hoofdgebouw of aan de gevel ervan. De landschappelijke effecten zijn beperkt tot stedelijk niveau: zichtbaarheid is nauwelijks. Bovendien moeten voor deze molens vergunningen worden aangevraagd, waardoor toetsing aan veiligheidseisen en de Wet milieubeheer zal plaatsvinden.

5.14 Overig

Een aantal aspecten is niet van toepassing in het plangebied. Er spelen geen zaken op dit gebied. Het betreft de volgende aspecten:

  • trillingen
  • geurhinder
  • lichthinder
  • ammoniak en veehouderij
  • windhinder
  • bezonning
  • uitzicht.

Daar wordt in deze toelichting dan ook niet verder op ingegaan.

Hoofdstuk 6 Implementatie

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het exploitatieplan


Op grond van artikel 6.12 Wro, lid 1 (afdeling 6.4 grondexploitatie) stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van (onder meer) een bestemmingsplan een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, indien het kostenverhaal niet op een andere wijze is verzekerd.


Het moet gaan om een bouwplan, omdat de effectuering van het kostenverhaal op grond van het exploitatieplan altijd gekoppeld is aan de verlening van de bouwvergunning. In het Besluit ruimtelijke ordening is aangegeven wat onder een bouwplan moet worden verstaan (Art. 6.2.1 Bro):

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met tenminste 1000m2 of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor kantoor- of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1500 m2 (was 1000 m2) bedraagt;'
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m2.


Op grond van artikel 6.12, tweede lid van de wet kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan indien:

  • a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • b. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en
  • c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels, als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is,

of

bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen (artikel 6.2.1a van het Bro):

  • d. het totaal der exploitatiebijdragen dat met toepassing van artikel 6.19 van de wet kan worden verhaald, minder bedraagt dan €10.000,-;
  • e. er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro;
  • f. de verhaalbare kosten, bedoeld onder b., uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.


Het begrip bouwplan moet bovendien zo worden uitgelegd, dat niet sprake hoeft te zijn van een concrete bouwaanvraag. Het feit dat het nieuwe bestemmingsplan een directe bouwtitel geeft voor een of meer van bovengenoemde bouwplannen, leidt tot verplichting voor de gemeente om zo'n exploitatieplan op te stellen. Echter, indien het voorgaande bestemmingsplan dezelfde mogelijkheid ook al bood, maar die rechten in de voorgaande planperiode niet zijn benut, hoeft geen exploitatieplan te worden gemaakt.


Een exploitatieplan is niet vereist, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld via gronduitgifte, precarioverordening of (exploitatie)overeenkomsten. Uiteraard is een exploitatieplan ook niet noodzakelijk, als realisering van het bouwplan geen kosten vergt van de overheid.

Toets of bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is

Een plan is economisch uitvoerbaar, indien de te verwachten investeringen die voortvloeien uit het vast te stellen bestemmingsplan worden gedekt uit bijvoorbeeld de verkoop van grond, exploitatiebijdragen van derden (ontwikkelende partijen) dan wel uit overige middelen als subsidie. In het bestemmingsplangebied vinden geen ontwikkelingen plaats die op grond van artikel 6.2.1 Bro leiden tot verplicht kostenverhaal. Op grond van bovenstaande analyse blijkt dat de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is verzekerd waar het nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden betreft. Dientengevolge is het niet noodzakelijk om (gelijktijdig met het bestemmingsplan) een exploitatieplan vast te stellen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak

De gemeente Almere hanteert bij het maken van bestemmingsplannen als uitgangspunt de beleidslijn, zoals die is neergelegd in de inspraakverordening. Inspraak vindt plaats indien sprake is van nieuw beleid en/of nieuwe ontwikkelingen. Dit nieuwe bestemmingsplan voor Seizoenenbuurt en Oostvaardersbuurt is een actualisatie van de vorige, geldende bestemmingsplannen. Nieuwe ontwikkelingen zijn niet in dit plan opgenomen en nieuw beleid heeft weinig tot geen gevolgen voor het plan. Er is daarom voor gekozen om geen voorafgaande inspraak te houden.


Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 Bro zijn onderstaande instanties gevraagd om een reactie te geven op het concept ontwerp bestemmingsplan:

Vooroverlegpartner   inspraakreactie   reactie gemeente  

Brandweer Flevoland  

Brandweer Flevoland heeft de onderbouwing beoordeeld conform Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI), artikel 13, lid 3. Het advies richt zich op de risico's, de mogelijkheden voor zelfredzaamheid en de mogelijkheden voor bestrijding en beperking van een incident met gevaarlijke stoffen. Zie bijlage 7 voor het advies.  

Het advies van de brandweer Flevoland is overgenomen in paragraaf 5.5 van de toelichting op het plan.  
Gasunie   Op grond van deze toetsing komen wij tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van onze dichtst bij gelegen aardgastransportleiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.    
KvK   Geen reactie ontvangen    
Liander   Hierbij willen wij u informeren dat het bestemmingsplan niet de belangen van Liander in het besluitgebied schaadt.    
KPN   Geen reactie ontvangen    
Min van defensie   Geen reactie ontvangen    
Prov Flevoland   Geen reactie ontvangen    
Rijkswaterstaat   Ziet (vooral door de ligging van het gebied) geen reden tot een reactie van de kant van RWS.    
Tennet   Geen reactie ontvangen    
Vereniging Bedrijfskring Almere   Geen reactie ontvangen    
Vitens   Geen reactie ontvangen    
Waterschap Zuiderzeeland   Het waterschap heeft met betrekking tot het concept ontwerp bestemmingsplan 'Seizoenenbuurt en Oostvaardersbuurt' geen opmerkingen. De waterhuishoudkundige uitgangspunten zijn voldoende in het plan opgenomen. Derhalve achten wij aanvullende uitgangspunten niet nodig, dan wel van toepassing.
 
 

Zienswijzen

Voor het ontwerp bestemmingsplan is de Wro-procedure gevolgd. Dit houdt in dat het nieuwe bestemmingsplan als ontwerp voor een periode van zes weken (van 16 november 2015 tot en met 4 januari 2016) ter visie is gelegd conform het bepaalde in artikel 3.8 Wro en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Ook is een inloopavond gehouden tijdens de terinzagelegging, waar bewoners en belangstellenden informatie konden verkrijgen over het plan.


In totaal zijn 2 zienswijzen ingediend. In de nota zienswijzen (zie bijlage 8 Nota zienswijzen ontwerp bestemmingsplan seizoenenbuurt en oostvaardersbuurt) is beschreven of de zienswijzen aanleiding zijn geweest om het ontwerp aan te passen. Ook zijn daarin de ambtshalve wijzigingen op het ontwerp bestemmingsplan opgenomen. Tegen het vastgestelde bestemmingsplan staat, voor indieners van een zienswijze, desgewenst beroep open bij de Raad van State.


Bijlagen

Bijlage 1 Beleidskader

Hoofdstuk 1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van het Rijk is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Ze schetst de ontwikkelingen en ambities voor Nederland in 2040. Ingezet wordt op het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen en laat meer over aan gemeenten en provincies. Deze nationale belangen zijn:

  • Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • Een robuust hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • Het in standhouden van het hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van de mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele plannen.

Daarnaast blijft het Rijk betrokken bij gebiedsontwikkelingen van nationaal belang, waaronder Schaalsprong Almere, de Zuid-as en Rotterdam-Zuid.

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 Bro moet de toelichting bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • indien uit de beschrijving blijkt dat er sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • indien uit de beschrijving blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Dit bestemmingsplan betreft een actualisatieplan en is conserverend van aard. In het onderhavige bestemmingsplan zijn geen 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' opgenomen. Binnen het plangebied zijn geen nieuwbouwlocaties opgenomen, waar op dit moment nog niet gebouwd is. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de ladder voor duurzame verstedelijking.

Het bestemmingsplan is ook in overeenstemming met de nationale belangen in de SVIR.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

In de SVIR is aangegeven dat voor een aantal onderwerpen algemene regels door het Rijk moeten worden gesteld. Deze regels zijn concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect (door tussenkomst van de provincie) door te werken in de ruimtelijke besluitvorming van provincies en gemeenten. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is deze algemene maatregel van bestuur waarin de nationale belangen uit de SVIR juridisch zijn geborgd. De ministeriële regeling die bij het Barro hoort (Regeling algemene regels ruimtelijke ordening, hierna Rarro) is gelijk met het Barro in werking getreden.

De onderwerpen waar het Rijk in het Barro ruimte voor vraagt zijn:

  • Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Bescherming van de waterveiligheid in het Kustfundament
  • Bescherming van de waterveiligheid in en rond de grote rivieren
  • Bescherming en behoud van de Waddenzee en waddengebied
  • Bescherming en behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
  • Uitoefening van defensietaken

Op 1 oktober 2012 is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de volgende onderwerpen (Barro, eerste aanvulling):

  • Veiligheid rond rijks vaarwegen
  • Toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet
  • Elektriciteitsvoorziening
  • Ecologische hoofdstructuur
  • Bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • Verstedelijking in het IJsselmeer
  • Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken

De wijziging van het Barro ging vergezeld van een wijziging van de Rarro. Ook deze wijziging trad op 1 oktober 2012 in werking. De Rarro bevat een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart.

Op het plangebied is alleen het ruimtelijke regime van radars voor militaire luchtvaart van toepassing. Het voorheen geldende regime is aangepast op basis van nieuwe technische inzichten en ontwikkelingen op het gebied van radarverstoring. Er wordt onderscheid gemaakt tussen bouwwerken in het algemeen en windturbines. Het regime geldt niet voor bestaande bouwwerken en windturbines. Voor windturbines gelden ruimere radarverstoringsgebieden dan voor overige bouwwerken. Het plangebied valt niet in een radarverstoringsgebied waarin een maximale hoogte voor bouwwerken geldt. Het plangebied ligt wel in twee radarverstoringsgebieden (AOCS Nieuw Milligen en Soesterberg) waarbinnen maximale hoogten gelden voor de tippen van de wieken van windturbines. Voor het radarverstoringsgebied AOCS Nieuw Milligen geldt een maximale bouwhoogte van 118 meter t.o.v. NAP en voor radarverstoringsgebied Soesterberg geldt een maximale bouwhoogte van 128 meter t.o.v. NAP. Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van windturbines niet mogelijk.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Barro en Rarro.

Naast de primaire radars is er apparatuur die de luchtverkeersleiding en de luchtvaartnavigatie ondersteunen, zoals secundaire radars, bakens en landingsinstrumenten. In de omgeving van deze apparatuur gelden bouwbeperkingen. Deze apparatuur en de bouwbeperkingen zijn geen onderdeel van de regeling voor primaire radars in het Barro en Rarro. In paragraaf 5.12 Radarverstoringsgebied wordt ingegaan op het radarverstoringsgebied voor burgerluchtverkeer.

Europese Kaderrichtlijn Water (2000)

De Europese Kaderrichtlijn Water is vastgesteld in 2000. De kaderrichtlijn heeft als doelstellingen:

  • een goede ecologische toestand van de oppervlaktewateren (zoete, kust- en overgangswateren);
  • het tot nul terugbrengen van de lozing van gevaarlijke stoffen;
  • een goede toestand van het grondwater;
  • een duurzaam gebruik van water;
  • afzwakking van de negatieve gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.

Sinds 1 november 2003 is er een wettelijke verplichting om een watertoets uit te voeren bij ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt wat de gevolgen zijn van een ruimtelijke ontwikkeling voor het waterbeheerssysteem en op welke wijze de ruimtelijke ontwikkeling en het waterbeheer op elkaar worden afgestemd.

Het aspect water wordt in dit bestemmingsplan uitvoerig behandeld. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Kaderrichtlijn Water.

Het Nationaal Bestuursakkoord Water (2008)

Dit akkoord is op 25 juni 2008 onder andere in verband met de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water geactualiseerd. Met de actualisatie van het NBW onderstrepen de betrokken partijen, rijk, provincies, gemeenten en waterschappen nogmaals het belang van samenwerking om het water duurzaam en klimaatbestendig te beheren. In het akkoord staat onder meer hoe met klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur moet worden omgegaan. Ook is er meer aandacht voor het realiseren van schoon en ecologisch gezond water.
Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering. Het gaat hierbij om de verwachte zeespiegelstijging, bodemdaling en klimaatverandering. Nederland krijgt hierdoor steeds meer te maken met extreem natte en extreem droge periodes.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Nationaal Bestuursakkoord Water.

Nationaal Waterplan 2009-2015 (2009)

Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van het wetsvoorstel Waterwet. Het Nationaal Waterplan is op 22 december 2009 in de Ministerraad vastgesteld en beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de Kaderrichtlijn Water.

Bij de ontwikkeling van locaties in de stad wordt ernaar gestreefd dat de hoeveelheid groen en water per saldo toeneemt. Dit moet stedelijk gebied aantrekkelijk en leefbaar maken en houden. Bij de aanpak van de stedelijke wateropgave wordt rekening gehouden met verdergaande verstedelijking en klimaatverandering en zoveel mogelijk aangesloten bij de dynamiek van de stad. De combinatie van water en groen biedt volop kansen om het stedelijk watersysteem robuuster en klimaatbestendiger te maken. Het beleid van de bovenstaande nota is doorvertaald naar het beleid van het waterschap, de waterbeheerder van het gebied.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Nationaal Waterplan.

Rijksbeleid en wetgeving cultuurhistorische waarden

Het nationaal beleid voor de archeologische monumentenzorg staat in het teken van het behoud en beheer van het erfgoed. Op gelijke voet staat het streven naar herkenbaarheid van het archeologisch erfgoed voor het publiek door het te gebruiken als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting van Nederland. Dit beleid geldt voor alle cultuurhistorische waarden, dat wil zeggen voor zowel archeologische, historisch-geografische als bouwkundige waarden. Het beginpunt van dit beleid is gelegen in de Nota Belvedère uit 1999. In deze nota geeft het Rijk te kennen dat de cultuurhistorische identiteit van gebieden sterker richtinggevend moet worden voor de ruimtelijke inrichting. Het Rijk streeft naar het ontwikkelingsgericht inzetten van bestaande cultuurhistorische kwaliteiten, waarbij vervlechting van cultuurhistorie in het ruimtelijke ordeningsbeleid uitgangspunt vormt.

Het beleid is onder meer geworteld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz). Via de Wamz is het Verdrag van Malta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Daartoe zijn behalve de Monumentenwet 1988 ook de Woningwet, de wet Milieubeheer en de Ontgrondingenwet gewijzigd. Het beleid is daarnaast geworteld in de Nota Belvedère uit 1999 en de Notitie 'Kunst van leven' hoofdlijnen Cultuurbeleid uit 2007. In 2008 is de Monumentenwet 1988 opnieuw gewijzigd waardoor onder andere de rol van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) in het adviestraject voor vergunningverlening is beperkt. In 2007 is het Project Modernisering Monumentenstelsel (MoMo) van start gegaan. Doel hiervan is onder meer een integrale modernisering van de Monumentenwet 1988. Sinds december 2008 heeft de minister van OC en W drie beleidstukken uitgebracht: De discussienotitie 'Een lust geen last' (2008), de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (eind 2009) en de Visie Cultureel Erfgoed 'Kiezen voor karakter' (juni 2011).

Als consequentie van de Beleidsbrief is de Monumentenwet 1988 gewijzigd. Per 1 januari 2012 is de 50-jaren termijn voor wettelijk beschermde monumenten uit de wet gehaald. Ook is op 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Op grond van artikel 3.1.6 Bro moeten naast archeologische waarden nu ook bovengrondse cultuurhistorische waarden bij de vaststelling van het bestemmingsplan worden meegewogen.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is voor het onderwerp 'cultureel erfgoed' aangegeven dat het Rijk verantwoordelijk blijft voor cultureel en natuurlijk UNESCO Werelderfgoed (inclusief voorlopige lijst), kenmerkende stads- en dorpsgezichten, rijksmonumenten en het maritieme erfgoed. Het beleid ten aanzien van het landschap is geen rijks verantwoordelijkheid meer, maar laat zij over aan de provincies.

Op 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 (herziening 2007) van kracht geworden. Uitgangspunten van de wet zijn onder meer:

  • behoud in situ van waardevolle archeologische resten;

de verstoorder betaalt;

  • vooronderzoek, zo ver mogelijk voorafgaande aan de planontwikkelingen;
  • het is in de ruimtelijke ordening (bestemmingsplannen) verplicht om rekening te houden met (mogelijke) archeologische waarden;
  • gemeenten worden verantwoordelijk voor de archeologie en de archeologische monumentenzorg;

liberalisering van de opgravingsmarkt.

De notitie 'Kunst van Leven, hoofdlijnen cultuurbeleid' (juli 2007) is de agenda voor het cultuurbeleid in de komende jaren. Het kabinetsbeleid is in deze notitie uitgewerkt langs de thema's excellentie, innovatie en e-cultuur, participatie, mooier Nederland en een sterke cultuursector.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het rijksbeleid en de wetgeving voor cultuurhistorische waarden.

Hoofdstuk 2 Provinciaal en regionaal beleid

Omgevingsplan Flevoland 2006

In het Omgevingsplan Flevoland 2006 (Omgevingsplan) is het integrale omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030. Het Omgevingsplan is een samenbundeling van de vier wettelijke plannen op provinciaal niveau: Streekplan (onder de Wet ruimtelijke ordening nu een Structuurvisie), Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Het Omgevingsplan bevat tevens de hoofdlijnen van het economische, sociale en culturele beleid.

Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met het Omgevingsplan.

Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011

In deze beleidsregel hebben Gedeputeerde Staten criteria genoemd die worden gebruikt bij het beoordelen van gemeentelijke ruimtelijke plannen. De provincie streeft naar een zodanige vestiging van bedrijven, kantoren en voorzieningen, dat een optimale bijdrage wordt geleverd aan de vitaliteit van steden en dorpen. De provincie geeft in deze beleidsregel aan welke typen werklocaties worden onderscheiden en welke vestigingsvoorwaarden (kantorenomvang, ruimtelijke kwaliteit, bereikbaarheid en leefbaarheid) daaraan worden verbonden.

Op grond van de beleidsregel kan het plangebied van bestemmingsplan Seizoenen- en Oostvaardersbuurt worden aangemerkt als een woongebied / woonmilieu. Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011.

Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening 2008

In deze beleidsregel hebben GS aangegeven op welke wijze zij omgaan met de uitgangspunten in het Omgevingsplan met betrekking tot archeologie. Hierbij maken GS onderscheid tussen behoudenswaardige en niet-behoudenswaardige archeologische waarden. Voor zover in een plangebied behoudenswaardige archeologische waarden en/of hoge archeologische verwachtingen liggen, mogen deze in principe niet als gevolg van de uitvoering van het ruimtelijk plan worden beschadigd of vernietigd. Met dien verstande dat een archeologische verwachting vervalt op het moment dat de archeologische waarden hierbinnen zijn gelokaliseerd en begrensd.

In dit bestemmingsplan worden de behoudenswaardige archeologische waarden beschermd (zie nadere uitwerking in paragraaf 5.10 Archeologie en cultuurhistorie). Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening 2008.

Beleidsregel Windmolens 2008

Het windmolenbeleid is uitgewerkt in deze beleidsregel. Dit voorziet in opschaling en sanering van de
huidige situatie (= situatie 9 juni 2005). Door opschaling kan met minder molens meer vermogen worden gerealiseerd en tevens een kwaliteitsverbetering in ruimtelijke en landschappelijke zin worden gehaald.
Door de tijdelijke stop op nieuwe windmolens is de huidige situatie geconsolideerd. Op 29 oktober 2014 hebben provinciale staten besloten een voorbereidingsbesluit te nemen om de bouw van nieuwe windmolens planologisch te bevriezen.
Dit plan maakt geen nieuwe grote windmolens mogelijk, wel kleinschalige.

Waterbeheerplan 2010-2015

De Wet op de waterhuishouding verplicht waterbeheerders eens in de vier jaar een waterbeheerplan op te stellen. In dit plan geven zij aan hoe zij het rijks- en provinciebeleid op het gebied van water vertalen naar concrete doelen en maatregelen voor hun beheergebieden. Momenteel is het Waterbeheerplan 2010-2015 van het Waterschap Zuiderzeeland van kracht. Het Waterbeheerplan beschrijft welke doelen het waterschap zichzelf stelt en welke maatregelen worden genomen om die doelen te bereiken in de periode 2010-2015. Voor het waterschap is het Waterbeheerplan een belangrijk strategisch document dat een leidraad voor de organisatie is.

Waterschap Zuiderzeeland streeft ernaar om samen te werken aan integraal waterbeheer voor een veilige, kwalitatief goede en aantrekkelijke leefomgeving op een open en verantwoorde werkwijze. Deze missie is vertaald naar drie belangrijke doelen en vijf thema's. De drie doelen zijn veiligheid, voldoende water en schoon water. De vijf thema's zijn stedelijk water, calamiteitenbestrijding, vergunningverlening en handhaving, communicatie en de belevingswaarde van water.

Veiligheid

Hoog water is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. De primaire keringen beschermen Flevoland tegen deze bedreiging. Het waterschap wil ook in de toekomst de veiligheid blijven waarborgen door zich voor te bereiden op sociale, ruimtelijke, economische en klimatologische ontwikkelingen. De veiligheid van Flevoland tegen overstromingen wordt binnendijks ondersteund door een compartimenteringsdijk (de Knardijk). De buitendijkse gebieden worden door middel van regionale keringen beschermd tegen de dreiging van hoog water.

Voldoende water

Het Waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige klimaatveranderingen. Dit betekent dat het watersysteem zo is ingericht dat wateroverlast wordt voorkomen tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De andere kant van de verwachte klimaatveranderingen is dat ook extreem droge periodes vaker voor zullen komen. Het robuuste watersysteem dat het Waterschap nastreeft zal dan ook in staat moeten zijn om te anticiperen op watertekort tijdens extreme droogte. Daarbij is de feitelijke situatie van het watersysteem ook daadwerkelijk zoals in de legger is beschreven. Het beheer en onderhoud richt zich op het goed functioneren van het watersysteem, daarnaast is het ook afgestemd op het ter plekke gewenste ecologische functioneren van de watergang. Grondwaterbeheer (uitgezonderd drinkwaterwinning, grote industriële onttrekkingen van meer dan 500.000 m³ per jaar en koude-warmte opslag) ligt vanaf 2009 bij het Waterschap. De verschillende eisen die gebruiksfuncties stellen aan het peil, de voorraad en de kwaliteit van het grondwater zullen goed moeten worden afgestemd.

Schoon water

Goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden (structuurdiversiteit) voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied zijn noodzakelijk. Het Waterschap streeft naar een goede oppervlaktewaterkwaliteit waarbij de aanwezigheid van schadelijke stoffen in het water en de waterbodems geen probleem is. Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat water wordt verontreinigd. Door goed om te gaan met afvalwater zorgt het Waterschap ervoor dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Waterbeheerplan.

Waterkader 2013

Om aan te geven wat er voor het waterbeheer in, maar ook ná het watertoets proces belangrijk is,
heeft Waterschap Zuiderzeeland dit Waterkader opgesteld. Het Waterkader geeft richting en houvast
voor waterzaken binnen ruimtelijke plannen en bevat een handreiking om te komen tot de verplichte watertoets bij bestemmingsplannen.

In Bijlage 2 Watertoets is de watertoets voor het bestemmingsplan Seizoenen- en Oostvaardersbuurt opgenomen.

Hoofdstuk 3 Gemeentelijk beleid
3.1 Ruimtelijke ontwikkeling

Almere Principles (2009)

Almere wil in 2030 de meest duurzame stad van Nederland zijn. In 2007 zijn op basis van de Cradle to cradle uitgangspunten zeven Almere Principles ontwikkeld. De principes dienen als leidraad bij de verdere ontwikkeling van de stad.

Almere kent een goede uitgangspositie om de schaalsprong vanuit duurzaamheids principes te benaderen. De keuze is ook niet los te zien van de historie van de stad. Almere is vanaf het begin bedacht en opgebouwd vanuit duurzaamheid. Dat bewijzen de blauwgroene structuur, het meerkernige stadsconcept, het gescheiden verkeerssysteem en de doordachte afvalstructuur. Omdat Almere daarnaast een jonge stad is, is de basiskwaliteit van gebouwen en omgeving hoog. Almere stelt duurzaamheideisen aan zowel de bestaande stad als aan de nieuw te bouwen stadsdelen. Het gaat niet alleen om de gebouwde omgeving, maar ook om de openbare ruimte, om beheer en om duurzame sociale en economische processen.

In bestemmingsplannen is duurzaamheid geen apart benoemd thema. Ruimtelijke oplossingen voor structurerende duurzaamheidsthema's zoals water, ecologie en verkeer worden in de betreffende delen uitgewerkt. Omdat een bestemmingsplan niet het meest geëigende middel is, worden niet tot weinig ruimtelijke thema's als energiebesparing, materiaalkeuze en gezondheidsaspecten hier niet in uitgewerkt. Deze aspecten krijgen in andere stadia van projectontwikkeling voldoende aandacht.

Structuurplan Almere 2010

(vastgesteld door de raad op 25 september 2003)

Met dit structuurplan zijn de hoofdlijnen van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Almere tot 2010 weergegeven. Tevens wordt een doorkijk geboden tot 2030.

Centraal staat de afronding van de oorspronkelijke opgave van Almere als een volwaardige en evenwichtige stad met 250.000 inwoners (met nieuwe stadsdelen zoals Almere Poort, Almere Hout en Almere Pampus (binnendijks, inclusief kustzone). De kwaliteitsimpuls voor de oorspronkelijke opgave leidt tot vier extra opgaven die betrekking hebben op de verbetering van het raamwerk van groen en water, en van infrastructuur. Dit zijn:

  • 1. kwaliteitsverbetering groenstructuur;
  • 2. betere benutting water;
  • 3. inhaalslag externe bereikbaarheid;
  • 4. verbetering interne bereikbaarheid;

Verder zijn er de vijf extra opgaven die de verschillende stedelijke milieus betreffen:

  • 5. verdere uitbreiding en verdieping voorzieningenaanbod;
  • 6. meer verscheidenheid in woningen en woonmilieus;
  • 7. actief beheer bestaand stedelijk gebied;
  • 8. kwalitatieve werkgelegenheidsimpuls;
  • 9. ruimte voor startende en groeiende ondernemingen.


Het structuurplan gaat uit van een westelijke oriëntatie voor Almere. Opgenomen is dat er wordt gewerkt aan de ontwikkeling van Almere Poort en aan het planvormingsproces voor het binnendijkse deel van Almere Pampus (inclusief kustzone). Tevens wordt er gewerkt aan Overgooi. Voor Almere Hout is er in het structuurplan in de periode tot 2010 een rol weggelegd in het kader van de kwaliteitsverbetering van de stad als geheel. De ontwikkeling van het westelijke deel van Almere Hout wordt hierbij voor de periode tot 2010 opgevoerd in het kader van de extra opgaven om in Almere meer verscheidenheid in woon- en werkmilieus te bewerkstelligen. Hier komen, naast suburbane wijken, zogenaamde woon- werklandschappen.

Het Structuurplan Almere 2010 vervangt het structuurplan uit 1983 en de recenter vastgestelde structuurplannen voor Overgooi (juli 1999), Almere Poort (december 1999) en Almere Hout (mei 2001). De ruimtelijke hoofdstructuur die in deze structuurplannen voor deelgebieden is vastgelegd, is in het structuurplan overgenomen.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Structuurplan Almere 2010.

Concept structuurvisie Almere 2.0

(vastgesteld door de raad op 18 februari 2010)


De Concept Structuurvisie Almere 2.0 is vastgesteld als richtinggevend integraal beleidskader (ecologie, sociaal, economie, ruimtelijk) voor de uitwerking van het Integraal Afspraken Kader (IAK), waarbij de belangrijkste richtinggevende inhoudelijke kaders betreffen:

  • 1. Almere benut en versterkt de oorspronkelijke suburbane meerkernige opzet van Almere

De suburbane meerkernige opzet in een blauwgroene omgeving wordt verbreed en versterkt door het toevoegen van nieuwe milieus in Pamus, de Weerwaterzone en Oosterwold. Een klassieke grootschalige binnenstedelijke verdichting in kader van de schaalsprong past niet in de oorspronkelijk meerkernige suburbane opzet. De meerkernige opzet is tevens basis voor de diversiteit en leefbaarheid van de stad.

  • 2. De groenblauwe structuur is de drager van de huidige stad en de toekomstige ontwikkelingen

Verbondenheid van stad en natuur geeft Almere een onderscheidende kwaliteit ten opzichte van de metropoolregio. De waterlandschappen aan de westzijde en de groene landschappen aan de oostzijde en de ca. 40 km kustlengte vormen condities om de diversiteit te vergroten. De groenblauwe structuur blijft de drager van de nieuwe ontwikkelingen; zowel aan de westkant (ecologische impuls IJmeer en Markermeer) als aan de oostzijde (uitbreiding van het groenblauwe casco in het polderlandschap).

  • 3. Almere verkleurt van gezinsstad naar een diverse samenleving

De bevolkingssamenstelling in Almere is nog weinig gedifferentieerd. De bestaande stad moet versterkt worden door kwaliteiten toe te voegen en de diversiteit te vergroten. Bij de verdere groei van Almere moeten nieuwe bevolkingsgroepen (studenten, 55- plussers, hoger opgeleiden en creatieve beroepen, bevolkingsgroepen die belangrijke dragers zijn van een stedelijke cultuur) worden aangetrokken. De ruimtelijke keuzes, het woningaanbod en het voorzieningenpakket worden hierop afgestemd.

  • 4. In Almere ontwikkelt een sterke en gedifferentieerde economie

Meer en diversere werkgelegenheid is van belang voor een duurzame ontwikkeling van de stad. De ambitie is het creëren van 100.000 arbeidsplaatsen tot 2030. Dat leidt tot een sterkere positie in de regio en een evenwichtige woonwerkbalans. De brede groeistrategie is gericht op maximalisatie van bevolkingsvolgende en autonome groei werkgelegenheid, en de (door)groei van economische clusters in de kenniseconomie (logistiek en handel, ict en media, luchthaven Lelystad, health, welness en life sciences, duurzaamheid), deels in samenhang met de metropoolregio en regio Utrecht.

  • 5. De primaire westelijke groei van Almere versterkt de Noordelijke Randstad met de IJmeerlijn als nieuwe drager van de metropoolvorming

De groei met 60.000 woningen betekent per definitie een groei aan de oost- en westflank van de stad: versterkte oriëntatie op de metropoolregio Amsterdam en op de Utrechtse regio. Aan de westzijde van de stad komt het zwaartepunt te liggen van de nieuwe gebiedsontwikkelingen. De IJmeerlijn is de drager van de metropoolvorming en conditionerend voor de westelijke ontwikkeling van Almere.

  • 6. De grootschalige gebiedsontwikkelingen vinden plaats langs de schaalsprongas met dicht stedelijke ontwikkelingen aan de westzijde (Almere Pampus, eventueel Almere IJland), een nieuwe centrumontwikkeling (Almere Centrum Weerwater) en ruimte voor organische groei aan de oostkant (Almere Oosterwold)

De ontwikkeling van west - en oostzijde biedt mogelijkheden voor nieuwe en gedifferentieerde woon-, werk- en leefmilieus, van belang voor de metropoolregio en de diversiteit binnen Almere.

Met aanleg van de IJmeerlijn wordt binnendijks ruimte gecreëerd voor Almere Pampus, dat zo verbonden is met het centrum van Almere én het centrum van de metropoolregio. Mogelijkheden om in relatief hoge dichtheden te bouwen aan een boulevard.

Optioneel is de ontwikkeling van Almere IJland voor de kust van Almere Pampus (gekoppeld aan de IJmeerlijn). Hier doet zich de gelegenheid voor om unieke woon-, werk- en recreatiemilieus te koppelen aan de ecologische ambities voor het IJmeer.

De verbrede A6 wordt bij het Weerwater overkluisd, zodat midden in de stad een hoogwaardige ontwikkellocatie ontstaat. De uitstekende ontsluiting en centrale ligging bieden mogelijkheden voor grootschalige nieuwe woon- en werkconcepten voor de uitbreiding van het stadscentrum.

Almere Oosterwold biedt veel ruimte voor ontwikkeling van individuele woon- en werkidealen en organische groei in een groene omgeving; een voortzetting van de woonmilieus in de Gooi- en Vechtstreek, als tegenhanger van de meer geplande stedelijke westelijke ontwikkeling.

  • 7. Almere loopt voorop bij innovaties op het gebied van duurzame gebiedsontwikkeling

De omvang van de schaalsprong biedt kansen om tot fundamentele systeemkeuzes bij de opzet van een stad te komen, namelijk systemen voor energie, mobiliteit, water en grondstoffen. Almere moet de (inter)nationale duurzame stad van de 21e eeuw worden.


Het structuurplan `Almere 2010´ wordt vooralsnog gehandhaafd als ruimtelijke ordeningskader.

Het bestemmingsplan is ook in overeenstemming met de beleidslijnen uit de Concept Structuurvisie Almere 2.0.

Woonvisie Almere 2.0 op weg naar 2030

(vastgesteld door de raad op 5 november 2009)

Deze visie geeft het beleid van de gemeente ten aanzien van het wonen weer. De Woonvisie zet in op vijf ambities:

  • 1. Almere wordt de proeftuin van cradle-to-cradle bouwen: duurzaamheid wordt (nog meer dan voorheen) een leidend principe bij de ontwikkeling en het beheer van de bestaande en de nieuwe stad. Het blauwgroene casco blijft een sturend element.
  • 2. Almere wordt een gedifferentieerde stad: door toe- en invoeging van nieuwe woon- en werkmilieus wordt Almere een complete stad en wordt aantrekkelijk voor 'nieuwe' doelgroepen (bijvoorbeeld studenten, creatievelingen en startende ondernemers). Hierbij denken we onder meer aan woonmilieus 'centrum-stedelijk', 'centrumrand', 'villawijk' en 'landelijk'. Het woningbouwprogramma is gedifferentieerd naar prijs, type en eigendomsverhoudingen. Bovenstaande geldt voor de nieuwe en bestaande stadsdelen. Differentiatie in bestaande stadsdelen heeft tot doel het doorbreken van de eenzijdigheid, het versterken van de concurrentiekracht en het faciliteren van wooncarrières.
  • 3. Wonen is betaalbaar en toegankelijk voor iedereen: Almere blijft functioneren als een emancipatiemachine en biedt dus voldoende betaalbare woningen (koop en huur) aan, goed verspreid over de verschillende stadsdelen. Uitgangspunt is een kernvoorraad van 30% sociale woningbouw per stadsdeel. Van alle nieuwbouw is 35% sociaal, waarvan 25% huur en 10% koop. Deze sociale woningbouw moet ook duurzaam sociaal blijven (bijvoorbeeld door middel van erfpacht). Dit thema wordt nog nader uitgewerkt. Daarnaast is het nieuwe beleid dat elke wijk voor tenminste 35% uit sociale woningbouw moet bestaan. Hoe we hierbij een wijk moeten definiëren is nog niet helemaal duidelijk. Daarnaast moet elke wijk bestaan uit tenminste 30% huurwoningen.
  • 4. Almere is een zorgzame en leefbare stad: mensen de mogelijkheid bieden om zo lang mogelijk zelfstandig te wonen (voldoende rolstoelgeschikte, aanpasbare en gelijkvloerse woningen). Als dat niet meer lukt, zorgen voor voldoende, op de behoefte toegesneden woonzorgvoorzieningen.
  • 5. De eindgebruiker staat centraal: mensen moeten directe zeggenschap krijgen over de bouw van hun eigen woning. Doelstelling is 30% van de woningbouw in de vorm van particulier opdrachtgeverschap. Daarnaast moeten bewoners meer te zeggen krijgen over de woonomgeving. De gemeente Almere wil corporaties en beleggers nog meer bij de stad betrekken (zowel fysiek, sociaal-maatschappelijk als economisch).

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Woonvisie Almere 2.0 op weg naar 2030.


Kaderplan Bestaande Stad  

(vastgesteld door de raad op 26 februari 2004)

De gemeente geeft met dit plan haar visie op de gewenste ontwikkeling van de bestaande stad. De eerste wijken zijn al weer 30 jaar oud en vragen om meer aandacht dan alleen het onderhoud. Woonwijken, groengebieden en werkgebieden vragen om aanpassing aan de eisen van de tijd maar ook neemt de bestaande stad nog steeds in omvang toe.

Dit kaderplan is een integraal plan en geeft de prioriteiten voor beheer en vernieuwing tot 2015 en beschrijft daarin de bijdrage van de gemeente in samenwerking met andere partijen. Het kaderplan is daarbij geen blauwdruk maar een leidraad. De doelstellingen uit het Structuurplan (sep. 2003) en de Sociale Structuurschets (jan. 2004) worden hierin uitgewerkt.

Met het vaststellen van het kaderplan wordt aangegeven:

voor de verbindende koers;

  • 1. De kwaliteitspijlers als leidend uitgangspunt te kiezen voor alle kleinere en grotere ingrepen in de bestaande stad (diversiteit waarborgen en bevorderen, vergroten (beeld-)kwaliteit, en meer ruimte voor eigen initiatief, creativiteit en eigen verantwoordelijkheid).
  • 2. Bewoners en instellingen meer de ruimte te willen geven, en tegelijkertijd meer te willen  aanspreken op de eigen verantwoordelijkheid; daar andere vormen van verantwoording afleggen en samenwerking voor te gaan zoeken.

voor de differentiatie van woonmilieus;

  • 1. De komende periode concreet vorm te willen geven aan differentiatie van woonmilieus in de stad.
  • 2. Daarbij met name in de centrumranden met een actieve strategie te willen sturen op meer functiemenging, en op meer woonfunctie in het stadscentrum.
  • 3. Diversiteit een meerwaarde te willen geven door zorg te dragen voor het behouden en vernieuwen van ontmoetingsplekken.
  • 4. Wat huisvesting betreft vooral de doelgroepen jongeren en ouderen c.q. één- en tweepersoonshuishoudens meer te willen bedienen in de bestaande stad, door omvorming en nieuwbouw. Vooral in het centrum, de centrumranden, en de stadsdeelcentra.
  • 5. Een aantal gebieden de komende periode kleinschalig te willen vernieuwen, herstructuren of transformeren.
  • 6. Ruimte te willen geven om te variëren met de omvang van sociale woningvoorraad in de bestaande stad in relatie tot de nieuwe stad.

voor de verlevendiging van een aantal wijken;

  • 1. Te willen spelen met 'drukte' in de suburbane woonmilieus, in de ene wijk meer voorzieningen en bedrijvigheid dan de andere, en dit tezamen met inwoners wilt uitwerken.
  • 2. Voorkeur te willen geven aan sociaal levendige wijken, met voorrang aan 'kwetsbare' buurten.
  • 3. Ervoor te willen zorgen dat de kleine (startende) ondernemer een geschikte bedrijfsruimte kan vinden in de bestaande stad.
  • 4. Te willen onderzoeken waar een stapeling van regels en wetten ons en anderen te veel belemmeren in het concretiseren van ambities: instellen dereguleringsteam.


voor de ruimtelijke doorontwikkeling;

  • 1. Actief te willen zoeken naar meer ontwikkelingsruimte voor voorzieningen, wonen en werken in de stad.
  • 2. Daartoe een aantal strategieën voor de groengebieden / parkbossen en de ruimte langs dreven het komende jaar verder uit te willen  werken.
  • 3. Tegelijkertijd erg zuinig met deze ruimte om te willen  gaan (meervoudig ruimtegebruik, clustering): instellen regieteam dat zichzelf na twee jaaroverbodig maakt.
  • 4. Een sociale effectrapportage en een hoogbouw effectrapportage in te willen voeren.
  • 5. Meer te willen doen met bestaande bebouwing en voorzieningen.
  • 6. Op korte termijn de bereikbaarheid van het stadscentrum en de capaciteit van de dreven te willen onderzoeken, en de effecten van spoorverdubbeling en mogelijke oplossingen in beeld te willen brengen.


voor de slag van ambities naar uitvoering:

  • 1. De stadsdeelvisies van Almere Haven, Almere Buiten Almere Stad Oost en West te hanteren als kader voor de uitvoeringsprogramma's van de stadsdelen.
  • 2. Jaarlijks de uitvoeringsprogramma's (stedelijk en per stadsdeel) vast te willen stellen.
  • 3. Een aantal centrale afspraken te willen vastleggen over financiering en uitvoering, en nut en noodzaak te willen onderzoeken voor een reserve voor de bestaande stad en/of een ontwikkelingsmaatschappij.
  • 4. De benodigde investeringen voor de komende tien jaar in beeld te willen brengen.
  • 5. In de stadsdeelvisies is een concretisering naar gebieden en wijken uitgewerkt.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Kaderplan Bestaande Stad.

Programmaplan Almere Buiten

(vastgesteld door de raad op 29 maart 2007)

In 2004 heeft de raad het kaderplan Bestaande Stad en de stadsdeelvisies voor Almere Haven, Buiten en Almere-Stad vastgesteld. De gemeente Almere heeft deze stadsdeelvisies vertaald naar gebiedsgerichte programmaplannen. Met de externe partners en gemeentelijke diensten zijn hoofddoelen en opgaves voor de stadsdelen mede op basis van sociale- economische en ruimtelijke analyses geformuleerd en uitgewerkt in projecten en acties. Daarbij heeft een integratie plaatsgevonden van de werkplannen van de partners en gemeentelijke diensten.

  • 1. Identiteit en imago
    Focus: Ontwikkel de eigen identiteit van Almere Buiten
  • 2. Buitenste Binnenhalen
    Focus: benut de specifieke blauw-groene kansen
  • 3. Versterk de eigen kracht van de buurten en het stadsdeel
    Focus: toe-eigenen van openbare ruimte
  • 4. Ontwikkel kansrijke gebieden & binnenstedelijke locaties
    Focus: faciliteer organische ontwikkelingen
  • 5. Versterk bereikbaarheid en mobiliteit
    Focus: in balans met leefmilieu

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Programmaplan Almere Buiten.

Kadernota Grondbeleid

(vastgesteld door de raad op 14 mei 2009)

Voor de periode 2009-2030 formuleert de gemeente Almere de volgende specifieke doelen van het grondbeleid:

  • 1. Het faciliteren van de realisatie van de Almere Principles. Het grondbeleid moet bijdragen aan het realiseren van diversiteit, ecologisch gezonde systemen en de participatie van duurzame stakeholders en met name eindgebruikers en eindbeheerders vanaf de allereerste stadia.
  • 2. Het bevorderen van ruimtelijke kwaliteit. Het grondbeleid moet de basis leggen voor ruimtelijke kwaliteit, aansluitend bij de dynamische vraag van huishoudens en bedrijven.
  • 3. Het faciliteren van de stedelijke economie. Het grondbeleid dient een belangrijke bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de stedelijke economie door het creëren van ruimte voor een gedifferentieerde bedrijvigheid en werkgelegenheid in het kader van de stedelijke ontwikkeling en herstructurering.
  • 4. Het inspelen op de Schaalsprong. Dat omvat de bouw van 60.000 woningen in twintig jaar (gemiddeld 3.000 woningen per jaar) en de realisatie van de accommodatie voor 100.000 banen (gemiddeld 5.000 banen per jaar). Het grondbeleid moet er dus voor zorgen dat er tijdig aantrekkelijke en gedifferentieerde locaties worden aangeboden die aansluiten op de dynamische vraag van huishoudens en bedrijven. Voorts moet het grondbeleid eraan bijdragen dat de gevolgen voor de Schaalsprong voor de gemeente positief zijn.
  • 5. Het faciliteren van het programma voor de bestaande stad. Het gaat hierbij om het leveren van een bijdrage aan een gebiedsgerichte aanpak, gericht op een duurzame samenleving.
  • 6. Het veiligstellen van de betaalbaarheid van sociale woningen en maatschappelijk vastgoed. Een essentiële component van de stedelijke dynamiek is dat substantiële delen van de huur- en de koopwoningvoorraad betaalbaar en financieel bereikbaar zijn en blijven voor huishoudens met een bescheiden inkomen. De betaalbaarheid van sociale huur- en koopwoningen en maatschappelijk vastgoed is een punt van aandacht, niet alleen in de investeringsfase maar ook in de beheersfase. Dit heeft ingrijpende gevolgen voor het functionele grondprijsbeleid en gronduitgiftebeleid.
  • 7. Het faciliteren van particulier opdrachtgeverschap. Uit het vorige punt vloeit vooral dat het grondbeleid in een deel van de stedelijke ontwikkeling en herstructurering gunstige condities schept voor individueel en collectief particulier opdrachtgeverschap en mede-opdrachtgeverschap.
  • 8. Het beheersen van de financiële risico's en het benutten van financiële kansen. Het grondbeleid gaat noodzakelijkerwijze gepaard met financiële risico's voor de gemeente, marktpartijen en huishoudens. Het grondbeleid dient er mede op gericht te zijn dat de financiële risico's voor de gemeente adequaat worden beheerst, en voorts dat kansen op positieve exploitatieresultaten worden benut.

Naast deze doelen heeft de gemeenteraad ingestemd met een repertoire aan beleidsinstrumenten, bestaande uit verwervingsbeleid, kostenverhaal, kostenverevening en grondprijs- uitgiftebeleid.


Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Kadernota Grondbeleid.

Welstandsnota 2014

(in werking treden 15 maart 2015)

Met de Welstandsnota 2014 kiest Almere voor het uitgangspunt dat nieuwe en bestaande woongebieden en bedrijventerreinen in principe welstandsvrij zijn. Dit betekent overigens niet dat er niet langer gemeentelijke aandacht is voor de kwaliteit van deze gebieden. Onder het motto 'loslaten waar het kan, sturen waar het moet' en vanuit het Almere Principle 'Mensen maken de stad' wordt met deze Welstandsnota 2014 een nieuwe balans aangebracht in het welstandsbeleid. In bepaalde gebieden, die in belangrijke mate de identiteit en het gezicht van Almere bepalen, is wel de behoefte aanwezig om te blijven sturen op het behoud en verdere ontwikkeling van de kwaliteit van de collectieve ruimte van de stad.

De Welstandskaart laat zien in welke gebieden het welstandsbeleid van toepassing is. De verplichte welstandstoets blijft gehandhaafd voor de volgende gebieden en thema's:

  • Het groenblauwe raamwerk
  • De hoofdinfrastructuur en (her)ontwikkelingsprojecten langs de hoofdinfrastructuur
  • De centrumgebieden
  • Bijzondere gebieden
  • Reclame

In de Welstandsnota zijn beoordelingscriteria opgenomen voor deze gebieden. Bij het toepassen van de criteria in deze welstandsnota geldt dat een bouwwerk moet voldoen aan redelijke eisen van welstand. De welstandscommissie beoordeelt of het bouwplan voldoet aan de criteria.

Daarnaast kan er voor elk gebied een kwaliteitsteam worden ingesteld indien hier naar de mening van het bestuur aanleiding voor is. In de nieuwe uitleggebieden is hiermee in de afgelopen jaren ervaring opgedaan teneinde in een vroegtijdig stadium meer integraal te kunnen adviseren. De Welstandsnota bevat de uitgangspunten voor kwaliteitsteams.

Het reclamebeleid in de Welstandsnota, incl. de toetsingscriteria, is van toepassing op reclame waarvoor een omgevingsvergunning vereist is voor bouwen en op basis van de APV 2011. Het gaat daarbij om reclameobjecten in de openbare ruimte, op eigen terrein en aan gevels van gebouwen en bouwwerken.

Voor het plangebied betekent dit dat het woongebied grotendeels welstandsvrij is. De verplichte welstandstoets blijft alleen gehandhaafd voor de spoorlijn, Kalenderdreef, Bosranddreef, (her)ontwikkelingsprojecten langs deze infrastructuur en voor het groen rond Seizoenenbuurt en Oostvaardersbuurt dat tot het groenblauwe raamwerk behoort ('Kleur aan groen'). Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Welstandsnota 2014.

Beleidsnota kleine bouw 2008

(vastgesteld door college van B&W op 21 april 2009, partiële herziening vastgesteld op 31 augustus 2010)

In deze nota worden kaders benoemd voor de uitbreiding van woningen, het gebruik van woningen voor beroepen en bedrijven aan huis, bouwwerken nabij woningen en bedrijven, de oprichting van antennemasten e.d. Als een bouwplan aan de voorwaarden uit de nota voldoet, dan wordt medewerking verleend aan een bouwaanvraag, ook als deze niet past in het bestemmingsplan. Voor nieuwe bestemmingsplannen is het uitgangspunt dat de regeling uit de Nota hierin wordt overgenomen. Deze kaders scheppen duidelijkheid voor inwoners en bedrijven.

Samengevat regelt de nota de volgende bouw- en gebruiksmogelijkheden:

  • a. uitbreiding van of een bijgebouw bij woongebouwen;
  • b. uitbreiding van of een bijgebouw bij niet-woongebouwen (bijvoorbeeld winkels, scholen, bedrijfsgebouwen);
  • c. realiseren van gebouwen voor openbaar nut, openbaar vervoer of wegverkeer;
  • d. oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde (bijvoorbeeld schuttingen, kunstobjecten, overkappingen);
  • e. realiseren van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie;
  • f. regeling met betrekking tot aan-huis-gebonden beroepen of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in huis;
  • g. oprichten van antenne-installaties.

Voor dit plangebied betekent dit dat de uitgangspunten van de nota zijn verwerkt in de regels en op de plankaart. De regeling met betrekking tot aan-huis-gebonden beroepen of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in huis is bijvoorbeeld in de plan regels voor het Wonen opgenomen.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Beleidsnota kleine bouw.

Masten en antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet

(vastgesteld door college van B&W op 2 maart1999)

Naast het nationale en provinciale antennebeleid heeft de gemeente ook een eigen 'antennebeleid'. Dit beleid houdt in dat zendmasten niet in woonwijken en natuurgebieden mogen worden geplaatst. Wel is plaatsing mogelijk op bedrijventerreinen, sportparken en langs hoofdinfrastructuur.

Voor het plangebied betekent dit zendmasten niet mogelijk zijn in de woonwijken Seizoenenbuurt en Oostvaardersbuurt; In de groenstrook ter hoogte van de Kalenderweg/ Atlasdreef staat een zendmast. Deze zendmast heeft de bestemming 'Groen' met aanduiding 'zendmast' gekregen.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de nota Masten en antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet.

Beleidslijn tuinvergrotingen 2012 (2013)

Daar waar mogelijk zal tegemoet worden gekomen aan de wensen van bewoners om (kleine stukjes) gemeentegrond grenzend aan tuinen te verkopen aan de eigenaren van de tuinen. Anderzijds moeten stukken grond die ten onrechte door bewoners in gebruik zijn genomen, weer in gebruik komen als gemeentegrond. Het gaat hierbij immers om publiekbezit, dat de gemeenschap toekomt.

Er worden twee aanpakken gehanteerd: de projectmatige en de niet projectmatige aanpak.

Bij de projectmatige aanpak neemt de gemeente het initiatief om voor een hele wijk of buurt de mogelijkheden voor tuinvergrotingen te onderzoeken. Dit gaat vrijwel altijd in combinatie met een (groot)onderhoudsproject in hetzelfde gebied.De niet projectmatige aanpak wordt toegepast als een bewoner of een groep bewoners een verzoek tot tuinvergroting indient en er niet binnen een jaar gestart gaat worden met het voorbereiden van een projectmatige aanpak in hetzelfde gebied.

Uitgangspunt bij beide aanpakken is het uitgeven van gronden daar waar dit mogelijk is zonder het algemeen belang aan te tasten. Onder het algemeen belang worden in ieder geval de volgende zaken verstaan:

  • 1. (geplande)projecten/reserveringen waarvoor de gronden nodig zijn;
  • 2. Weigering van eigenaren van kabels of leidingen om in te stemmen met verkoop gecombineerd met het vestigen van zakelijk recht (recht van de eigenaar van kabel of leiding om te allen tijde bij de leiding te kunnen);
  • 3. Ontstaan van problemen voor het (gemeentelijk) onderhoud ten gevolge van de uitgifte;
  • 4. Veiligheid (vooral verkeersveiligheid en sociale veiligheid);
  • 5. Voorkomen van aantasting van ruimtelijke kwaliteit (groene kwaliteit en samenhang van de wijk).

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Beleidslijn tuinvergrotingen 2012.

Ligplaatsen voor woonboten

(vastgesteld door college van B&W op 07 maart 1995)

De nota geeft inzicht in randvoorwaarden en de mogelijke locaties om ligplaatsen voor woonboten te realiseren en geeft tevens hiermee aan dat bij diverse ontwikkelingen aan ligplaatsen voor woonboten gedacht kan worden. De nota beperkt zich tot het beleid voor ligplaatsen voor varende en niet-varende woonschepen (vaste ligplaatsen).

Er zijn op korte en middellange termijn geen concrete locaties te wijzen. Op langere termijn liggen er kansen in herontwikkelingsgebieden. Afhankelijk van de toekomstige visies bieden de oostkant van de Lage Vaart en het gebied ten zuiden van de Lage Vaart, mogelijkheden voor ligplaatsen voor woonboten.

Mogelijkheden voor ligplaatsen voor woonboten op langere termijn worden gezien in Almere Pampus.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de nota Ligplaatsen voor woonboten.

Prostitutiebeleid Almere

(vastgesteld door de raad op 14 februari 2000)

Het beleid is gericht op concentratie van bepaalde vormen van seksinrichtingen (in het uitgaanscentrum met bepaalde dominante functies zoals horeca en uitgaan, waar ruime mogelijkheden zijn m.b.t. sluitingstijden).

In de Nota Prostitutiebeleid wordt vestiging van een bedrijf in een woonwijk ontoelaatbaar geacht. Daarnaast wordt het buitengebied uitgesloten omdat dit óf een blijvend recreatiegebied óf een toekomstig woongebied is.

Er wordt afgezien van de aanwezigheid van raamprostitutie en straatprostitutie in Almere. Uitgangspunt is dat er enige concentratie is in de stadskernen van Almere-Stad, Almere-Haven en Almere-Buiten van de zichtbare prostitutie (seksclub, sekstheater, seksbioscoop, seksautomatenhal, erotheek en sekswinkel). Het vestigingsbeleid gaat uit van maximaal vijf seksclubs, maximaal vijf erotische massagesalons, maximaal vijf privé-huizen, maximaal vijf bedrijven in de seksbranche waar geen seksuele handelingen plaatsvinden, en maximaal drie parenclubs in de gemeente Almere. Deze kunnen verdeeld worden over de centrumgebieden van de stadskernen van Almere-Stad, Almere-Haven en Almere-Buiten. De mogelijkheid bestaat dat steeds één van de vijf bedrijven zich kan vestigen op een bedrijventerrein. Vestiging op een bedrijventerrein is gebonden aan extra voorwaarden.

Voor het plangebied betekent dit dat vestiging van een seksinrichting is uitgesloten. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Prostitutiebeleid Almere.

Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2013

(vastgesteld door de burgemeester op 18 december 2012)

Het Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2013 bevat de uitgangspunten en criteria die worden gehanteerd bij de behandeling van de (aanvragen voor) vestiging van koffieshops in Almere.

Binnen de gemeente Almere worden maximaal vier gedoogbeschikkingen afgegeven voor het exploiteren van een coffeeshop. Voor de stadskern Almere Stad maximaal twee, voor de stadskern Almere Haven maximaal één en voor de stadskern Almere Buiten maximaal één. Als dit maximum van vier is bereikt worden verdere aanvragen op grond daarvan afgewezen.

Een coffeeshop kan slechts gevestigd worden op een locatie met een horecabestemming. Een coffeeshop valt onder Categorie I “ lichte horeca”. Vestigingscriteria ten aanzien van de locatie zijn onder andere:

  • geen vestiging van coffeeshops in woonwijken;
  • situering ten opzichte van scholen: de loopafstand dient minimaal 350 meter te zijn tussen een school (basis- en voortgezet onderwijs) en een coffeeshop (uitgezonderd Festivalplein)
  • dusdanig gesitueerd dat maatschappelijke controle en controle door controlerende instanties mogelijk is;
  • vestiging aan de rand van bedrijventerreinen is toegestaan, tenzij geen controle mogelijk is;
  • vestiging in het centrum is toegestaan.

Voor het plangebied betekent dit vestiging van een coffeeshop is uitgesloten.

3.2 Bereikbaarheid en mobiliteit

Nota Mobiliteitsplan Almere

(vastgesteld door de raad op 8 maart 2012)


Keuzes op het gebied van verkeer en vervoer zijn in belangrijke mate voorwaardenscheppend voor stedelijke ontwikkelingen. Ze werken ook door in het dagelijks leven op straat. Het gaat dan met name om een goede bereikbaarheid, maar óók om de wijze waarop verkeer en vervoer wordt ingebed in het stedelijk weefsel. De volgende 8 hoofdkeuzes worden gemaakt:

  • 1. Stimuleren economische ontwikkeling door verbeteren regionale bereikbaarheid, handhaven goede interne bereikbaarheid en versterken van wijkeconomie met introductie stadsstraten;
  • 2. Betere inpassing infrastructuur in stedelijk weefsel en aanwenden infrastructuur ter ondersteuning van organische groei;
  • 3. Handhaven van een gezond, verkeersveilig en duurzaam verkeerssysteem met aandacht voor initiatieven uit de markt;
  • 4. Vasthouden kwalitatief hoogwaardig openbaar vervoer waarbij de sociale veiligheid en de inpassing in het stedelijk weefsel verbeteren;
  • 5. Realiseren hoger fietsgebruik door het aanbieden van een kwalitatief hoogwaardig, sociaal veilig en kostenefficiënt hoofdfietsnetwerk;
  • 6. Aanbieden van veilige en prettige looproutes in woonwijken en winkelcentra en openbaar vervoer voorzieningen;
  • 7. Vasthouden van de goede interne bereikbaarheid per auto met aandacht voor inpassing, beleving en oriëntatie;
  • 8. Parkeeroplossingen op maat voor bewoners, bezoekers en werknemers.


Doelstellingen met ruimtelijke betekenis zijn:

  • Meer functiemenging;
  • Maken van stadsstraten: straten of lanen die een meer stedelijke uitstraling hebben door het verkeer niet meer strikt van de omgeving te scheiden; ook ter versterking van de wijkeconomie;
  • Concentratie van voorzieningen rondom knooppunten (m.n. stations);
  • Verbetering sociale veiligheid op fietsroutes (onder andere bundeling met auto-infrastructuur cq langs (woon)bebouwing), looproutes en openbaar vervoer. Tenminste één sociaal veilige fietsroute tussen stadsdelen;
  • In nieuwe gebieden met de gebruikelijke Almeerse dichtheid en hoger wordt het systeem van verkeersscheiding grotendeels doorgezet (eventueel eigen rijstrook, in plaats van aparte infrastructuur). In nieuwe gebieden met lagere dichtheden kan in principe van dit systeem worden afgestapt. In bestaand gebied geen grote ingrepen;
  • Openbaar vervoer en fiets krijgen prioriteit boven de auto;
  • Hoofdfietsnetwerk met ongelijkvloerse kruising van de dreven;
  • Doorgaand autoverkeer weren uit woongebieden;
  • Aandacht voor verkeersveilige schoolomgeving;
  • Capaciteitsvergroting regionale vervoersverbindingen (ov en auto);
  • Op langere termijn een IJmeerverbinding als voorwaarde voor gezonde groei Almere;
  • Bij interne bereikbaarheid krijgen economisch belangrijke gebieden (zoals het Stadscentrum en het centrum van Almere Buiten inclusief Doemere) prioriteit.


Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de uitgangspunten van dit beleidsplan.

Verkeersveiligheid rond basisscholen  

(vastgesteld door het college van B&W op 4 december 2001)

De verkeersdrukte rond basisscholen door de auto's van de ouders/verzorgers is een algemeen probleem, dat de veiligheid van de kinderen in gevaar brengt.

De locatie van basisscholen en daarbij de verkeerssituatie rond de school moet daarom in een vroeg stadium in de stedenbouwkundige plannen opgenomen worden. Dit geldt in het bijzonder voor zgn. educatieve steunpunten c.q. de brede school.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het beleid verkeersveiligheid rond basisscholen.

3.3 Werk in de stad

Economisch Actieplan Almere (Groei in goede banen)

(vastgesteld door de raad op 11 januari 2007)

In het economisch actieplan zijn vier pijlers van het economisch beleid geformuleerd:

  • 1. Ontwikkeling kansrijke marktsegmenten: actiever de markt benaderen gericht op bedrijven die de structuur van Almere versterken;
  • 2. Beter benutten bestaande bedrijvigheid: actief relatiemanagement gericht op branches en belangrijke individuele bedrijven en gericht op een ondernemersvriendelijk vestigingsklimaat;
  • 3. Kwaliteit van dienstverlening: doelgericht omgaan met bepalingen bij nieuwe gebiedsontwikkeling en bij herziening van bestemmingsplannen en in ondernemerscontacten transparant en facilitair zijn.
  • 4. Verbeteren van het vestigingsklimaat: voldoende aanbod van aantrekkelijke vestigingslocaties voor de verschillende doegroepen van bedrijvigheid in voorraad hebben. Hiertoe zal een ruimtelijke structuurvisie en een ontwikkelingsperspectief worden opgesteld voor bedrijfslocaties in Almere tot 2020/2030.

In het Actieplan wordt nader omschreven wat en op welke wijze er in dit kader zal worden uitgevoerd. Om tot selectie van kansrijke marktsegmenten te komen en de marktbenadering hiervan worden marktsegmentplannen opgesteld, als eerste voor de segmenten Zorg, Onderwijs, Vrijetijdssector, Starters en doorstarters, Retail/funshoppen, Fashion & Design, Zakelijk Dienstverlening, Back office kantoren, Callcenters, ICT en Logistiek.

Bij ontwikkeling en herziening van bestemmingsplannen wordt nagestreefd nieuwe ontwikkelingen te faciliteren, waar mogelijk regels minder gedetailleerd op te nemen en terughoudend te zijn bij het bepalen van bouwhoogtes, dakhellingen, functiemenging, rooilijnen en beperkingen in gebruik.

Het verbeteren van het vestigingsklimaat is in eerste instantie gericht op het ontwikkelen van voldoende uitgeefbaar aanbod van bedrijventerreinen en kantorenlocaties. Ook het versterken van het emotionele vestigingsklimaat krijgt aandacht via een actieve marketingbenadering op basis van de marktsegmentplannen. Verder blijven flankerende beleidsvelden van belang, zoals het woonklimaat, voorzieningen, infrastructuur, arbeidsmarkt en startersbeleid.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Economisch Actieplan.

Gemeentelijke visie op het vestigingsbeleid (GVV)

(vastgesteld door het college van B&W op 26 januari 2010)

Om Almere te ontwikkelen tot een complete stad met een eigen economisch identiteit én daarmee de concurrentiepositie van de Randstad te versterken, is meer werkgelegenheid nodig voor een evenwichtige woonwerkbalans. Deze visie beoogt de economische ontwikkeling te versterken, de mobiliteit te beheersen, de infrastructuur efficiënt te gebruiken en de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid te verbeteren. Hiermee kan Almere een gunstig vestigingsklimaat bieden voor bestaande en nieuwe bedrijven én haar inwoners voldoende, gevarieerde werkgelegenheid bieden. Hoofdpunten zijn:

  • 1. Almere Principles zijn vertrekpunt voor de ontwikkeling van toekomstige vestigingslocaties. De Principles zijn geoperationaliseerd naar uitgangspunten voor de vestigingsvisie. Deze zijn vertaald naar onderdelen voor een uitvoeringsprogramma, welke praktisch kan worden gekoppeld aan de levenscyclus van vestigingslocaties (fase van ontwikkeling, realisatie, beheer, herstructurering).
  • 2. programmering van vestigingslocaties gericht op voldoende (direct beschikbare, geplande en gereserveerde) voorraad. Voor het scheppen van 100.000 extra banen moeten verschillende typen vestigingslocaties worden aangeboden. Voor de lange termijn (2030) is 680 extra hectare voor bedrijventerreinen, 1 miljoen m2 extra kantoorvloeroppervlak en 250 hectare voor (grootschalige) voorzieningen gereserveerd.
  • 3. formuleren van uitgangspunten voor duurzame gebiedsontwikkeling. In nota's van uitgangspunten worden condities en randvoorwaarden voor duurzaamheid op maat vastgesteld. Hierbij geldt: (1) richtinggevende terreinquotiënt voor industriële en logistieke bedrijven (35-50 arbeidsplaatsen/ha); (2) benutten van mogelijkheden voor duurzame ontwikkeling (inhoud, procesgang, financiering); (3) meer aandacht voor mogelijkheden van tijdelijke natuur op braakliggende terreinen; (4) actief parkmanagement; (5) programmering van de herstructurerings-opgave, gericht op tijdig anticiperen op verminderde kwaliteit van vestigingslocaties.
  • 4. faciliteren en stimuleren van functiemenging op vestigingslocaties. Uitgangspunt voor specifieke werkmilieus en binnenstedelijke bedrijventerreinen is dat bestaande bedrijven hiervan geen hinder in de bedrijfsvoering ondervinden. Functiemenging faciliteren en stimuleren door (1) hanteren van een kader en kaart voor functiemenging als basis voor nieuwe bestemmingsplannen; (2) in de bestaande stad én de ontwikkelingsgebieden ruimte bieden aan functiemenging (kleinschalige 'werkvlekken' of werkstrips bij entrees van woonwijken, of gebouwconcepten als bedrijfsverzamelgebouwen, kantorenvilla's en speciale woonwerk-woningen en woningen, etc.
  • 5. behoud van werkgelegenheid op bedrijventerreinen als uitgangspunt voor herstructurering en het uitwerken van het beheer en de herstructureringsopgave. Voorkomen moet worden dat de aanzuigende werking van nieuwe locaties leidt tot achteruitgang en zelfs leegstand. Uitgangspunt bij herstructurering is dat de werkgelegenheid op de bestaande terreinen behouden blijft; deze vormt een belangrijke basis voor de opgave van 100.000 extra banen. Voornemens zijn: (1) stimuleren van (duurzame) beheervormen op bestaande terreinen. Basis is een vast te stellen gemeentelijk standaardpakket voor onderhoud en beheer per bedrijventerrein. Ondernemers kunnen gebruik maken van de Experimentenwet BedrijfsInvesteringsZones; (2) een kwaliteitskaart met bijbehorend programma voor vestigingslocaties, in aansluiting op de actualisering van gebiedsprogramma's; (3) uitwerken van de herstructureringsopgave, omdat op termijn zwaardere vormen van herstructurering (revitalisering en herprofilering) niet volledig zullen worden voorkómen.


De visie is vertaald in een overzicht van typen vestigingslocaties, waarin is aangegeven of, en zo ja onder welke voorwaarden, functies als detailhandel (regulier, pdv en gdv), kantoor, voorzieningen, wonen e.d. mogelijk zijn. Analoog aan de provinciale beleidsregel "locatiebeleid stedelijk gebied 2008" wordt onderscheid gemaakt in centrummilieus (grootstedelijk en overig), gemengde woon-werkmilieus (gemengd wonen-werken en binnenstedelijk) en specifieke werkmilieus (kantoren, voorzieningen, regulier bedrijventerrein en industrieterrein).


Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de GVV.

Detailhandelsvisie Almere 2014

(vastgesteld door de raad op 6 maart 2014)

De Detailhandelsvisie Almere 2014 geeft in hoofdlijnen antwoord op de vraag hoe Almere in de komende jaren met detailhandel in de stad wil omgaan.

De belangrijkste uitgangspunten voor de detailhandelsstructuur zijn:

  • de fijnmazigheid van winkelvoorzieningen;
  • de positie van het stadscentrum als hét centrale (winkel)centrum van Almere;
  • ruimte bieden aan ondernemers;
  • e-commerce faciliteren.

Dit vindt zijn uitwerking in:

  • Concentratie van dagelijkse detailhandel in of aan buurt-, wijk- en stadsdeelcentra
  • Concentratie van niet-dagelijkse detailhandel in of aan stadsdeelcentra
  • Prioriteit voor kansrijke innoverende concepten
  • Verruimen van mogelijkheden voor kleinschalige detailhandel buiten de winkelgebieden
  • Vergroten van de verzorgingsfunctie en complementariteit van warenmarkten
  • Behouden van ruime mogelijkheden winkelopening
  • Handhaven van regels
  • Programmering gericht op kwaliteit
  • Uitvoeringsparagraaf 'samenwerking markt en overheid'

De detailhandelsvisie bevat een aantal relevante begripsbepalingen, waaronder PDV en GDV. Het (toelatings)kader bevat een verdere vertaling van het beleid:

Economische segmenten   Dagelijks   Niet dagelijks   E-commerce  
    Recreatief   Doelgericht (PDV)   web- winkel   internet- winkel   afhaal-punten  
Milieus en Locaties              
stadscentrum en stadsdeelcentra   ja   ja   ja*   ja   ja   ja  
wijk- en buurtcentra   ja, supermarkt van (elk) maximaal 1.500 m² w.v.o.*/**   ja   nee   ja   ja   ja  
retailcentra***   nee   ja, mits passend binnen het thema   ja, mits passend binnen het thema   ja   ja   ja  
woonwijken (inclusief bedrijfs- woningen op bedrijventerreinen)   ja, mits < 25 m² w.v.o. aan huis   ja, mits < 25 m² w.v.o.   nee   ja   ja*   ja****  
binnenstedelijke, modern gemengde bedrijventerreinen   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   alleen daar waar het volgens de geldende bestemmings- plannen mogelijk is, met uitzondering van ABC goederen¹)   ja   nee   ja****  
hoogwaardige bedrijventerreinen   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   nee   ja   nee   ja****  
logistieke bedrijventerreinen   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   nee   ja   nee   ja****  
industrieterreinen (De Vaart 1-3 en 4)   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   nee   ja   nee   nee  
agrarische bedrijventerreinen, zoals Buitenvaart   ja, mits < 25 m² w.v.o. in de bedrijfswoning ***** en m.b.t. ondergeschikte detailhandel maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o. *****   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.*****   nee, met uitzondering van 1 tuincentrum   ja*****   ja*****   nee  

* Mits wordt voldaan aan de randvoorwaarden met betrekking tot bereikbaarheid, parkeren, laden, lossen en milieu-eisen (5 parkeerplaatsen per 100 m² b.v.o.).

** In stadsdeel Haven maximaal 1.200 m² w.v.o.

*** Retailcentra vallen onder het locatietype 'voorzieningenmilieu' uit de Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV, 2010) en Doemere is een voorzieningenmilieu voor PDV en het toekomstig retailpark Poort is een voorzieningenmilieu voor GDV. Ook de eventuele toekomstige detailhandelszone op Twentsekant is aangewezen als een voorzieningenmilieu voor PDV/GDV (pas op zijn vroegst na 2020 in ontwikkeling).

**** Op nog nader te bepalen locaties en onder nog nader te bepalen voorwaarden/criteria.

***** Gelieerd aan de hoofdbestemming (verbreed agrarisch) binnen het nieuwe bestemmingsplan Agrisch gebied Buitenvaart.

¹) ABC-goederen kunnen zich ook vestigen op de binnenstedelijke en modern gemengde bedrijventerreinen als voldaan wordt aan de ruimtelijk relevante criteria als goede bereikbaarheid en ruimtelijke inpassing buiten de PDV zones.

Voor het plan betekent dit dat er detailhandel in dagelijkse en niet-dagelijkse goederen aan huis mogelijk is, mits < 25 m² w.v.o. aan huis. Conform de detailhandelsvisie heeft de supermarkt 1500m2 b.v.o.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Detailhandelsvisie 2014.

Horecanota Almere

(vastgesteld door de raad op 9 maart 2000)

De horeca heeft als branche te maken met vele regelingen en beleidsmaatregelen die de gemeente Almere behartigt. Omwille van een eenduidig overzicht en toegankelijk beleid is een nota opgesteld die dit in een meer integraal kader plaatst.

De horecanota bevat in hoofdzaak een 'foto' van het bestaande gemeentelijke horecabeleid anno 2000. Deze 'foto' is in overleg met diverse in- en externe betrokkenen gemaakt.

Wat betreft ruimtelijk beleid is aangegeven dat ten behoeve van de bestemmingsplannen een uniforme omschrijving van drie gedefinieerde typen horeca (licht-, middel- en zware horeca) zal worden gehanteerd. Deze is opgesteld en wordt als Staat van Horeca-activiteiten opgenomen in de bestemmingsplannen.

Verder is er een indeling gemaakt van gebieden waar horeca kan worden toegevoegd of verminderd:

  • Consolidatiegebied: geen uitbreiding van horeca mogelijk;
  • Ontwikkelingsgebied: nieuwe horeca is mogelijk;
  • Concentratiegebied: sterke concentratie van horeca is mogelijk;
  • Deconcentratiegebied: horeca zal worden verminderd.

Deze indeling van gebieden is vertaald naar woongebieden, centra, Poort, Hout, bedrijventerreinen en kantoorgebieden en buitengebied, stadscorridors en parken.

Woongebieden

  • Woongebied: lichte horeca toegestaan in bedrijfsruimten, specifieke locaties in bestemmingsplan opnemen. Solitaire horeca in beginsel niet, tenzij op geschikte locaties lichte horeca.
  • Buurtsteunpunt en wijkcentra: lichte en middelzware horeca mogelijk; bestaande gebieden zijn consolidatiegebied; nieuwe buurt- en wijkcentra zijn beperkt ontwikkelingsgebied.

Centra

  • Concentratie van horeca in de stads(deel)centra; lichte, middelzware en zware horeca mogelijk.

Poort

  • Wijk- en buurcentra: ontwikkelingsgebied, lichte en middelzware horeca;
  • Sport- en Leisurecentrum en Kustzone: concentratiegebied met lichte en middelzware horeca; sport- en leisurecentrum ook zware horeca.

Hout

  • beleid gevoerd in de andere kernen wordt ook in Hout voorgezet;

Bedrijventerreinen en kantoorlocaties

  • Uitgangspunt voor vestiging van horeca is het draagvlak van de betreffende werklocatie; derhalve geen horeca op binnenstedelijke bedrijfsterreinen;
  • Regionale bedrijfsterreinen en kantoorlocaties: lichte en middelzware horeca mogelijk, over het algemeen gericht op de aldaar gevestigde bedrijven (uitzondering: weggebonden horeca).

Buitengebied, stadscorridors en parken

  • actief beleid voeren gericht op vestiging van horeca, o.a. via Parkennota.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Horecanota.

Werken in de wijk

(vastgesteld door het college van B&W op 8 februari 2005)

Het gemeentelijke beleid leidt primair tot meer flexibiliteit ten aanzien van het hebben van een bedrijf aan huis. Hierdoor worden gewenste en inpasbare initiatieven met betrekking tot de uitoefening van een bedrijf aan huis zo goed mogelijk geaccommodeerd.

Het uitgangspunt is dat het percentage bedrijfsruimte van aan huis gebonden beroepen voor heel Almere verhoogd is tot 50% van het oppervlak van een woning ('toegelaten bebouwing') onder meer onder de voorwaarde dat de woning bewoond wordt door diegene die er werkt.

Bij de planontwikkeling voor nieuwe uitleggebieden (bouwfronten) dient te worden uitgegaan van een indicatieve norm van 1 kleinschalige zelfstandige bedrijfsruimte op 50 woningen. In de uitleggebieden kunnen bepaalde straten die zich daarvoor lenen (stedenbouwkundig, functioneel en verkeerskundig), de plinten voor 100% omgezet worden van een woon- in een werkfunctie en vice versa. Daarnaast kan in de uitleggebieden, door bijvoorbeeld reserveruimten (maximaal 1 ha groot) op te nemen en/of bestemmingsplannen flexibeler te maken, bij een aantrekkende vraag adequaat ingesprongen worden met aanbod van extra bedrijfsruimte.

Bij herontwikkelingsgebieden kunnen 'kansenzones' worden aangewezen. In de zgn. 'kansenzones' kunnen in voorkomende gevallen woningen volledig omgezet worden tot bedrijfsruimten.

Voor het plangebied betekent dit dat werken aan huis mogelijk is onder de voorwaarden zoals in de planregels voor Wonen is opgenomen. Verder is vestiging van bedrijven mogelijk in de bedrijfsruimten.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de nota Werken in de wijk.

3.4 Groene stad

Waterplan Almere

(vastgesteld door de raad op 15 september 2005)

Het Waterplan geeft aan welke rol het binnendijks water binnen de stad speelt en wat er nodig is om die rol te vervullen. Bij herstructurering van de bestaande stad of nieuwbouw, geeft de watervisie richting aan de omgang met water. Een belangrijk onderdeel van de watervisie is de waterfunctiekaart waarop drie functies zijn weergegeven: een natuurlijke, recreatieve of stedelijke functie. De functie bepaalt hoe het water moet worden ingericht, beheerd en onderhouden.

Gemeente en Waterschap dragen de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het water in de stad. Het waterplan biedt een kader voor deze samenwerking. Het waterplan is opgesteld om zowel de huidige knelpunten in het watersysteem op te lossen als te anticiperen op toekomstige veranderingen en kansen.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de nota Waterplan Almere.

Waterstad Almere. Toeristisch recreatief beleidsplan

(vastgesteld door de raad op 18 april 1996)

Het doel van het toeristisch recreatief beleidsplan is het verder in gang zetten van de toeristisch recreatieve ontwikkeling van Almere. Het aanbod van toeristisch recreatieve voorzieningen dient minimaal evenredig te zijn aan het aantal inwoners van Almere.

Er wordt uitgegaan van een ruimtelijke concentratie van voorzieningen en investeringen. De interne en externe bereikbaarheid van gebieden en voorzieningen dient gewaarborgd te zijn. Op plekken waar de stadscorridors overige vormen van verkeer (autowegen, vaarwegen, openbaar vervoer) kruisen, ontstaan knooppunten. Deze knooppunten zijn de aantrekkelijkste vestigingsplaatsen voor toeristisch recreatieve voorzieningen. Zo ontstaat een ruimtelijk spreidingspatroon welke op een kaart is weergegeven in het beleidsplan.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Gemeentelijk Waterhuishoudingsplan.

Waterstad Almere. Toeristisch recreatief beleidsplan

(vastgesteld door de raad op 18 april 1996)

Het doel van het toeristisch recreatief beleidsplan is het verder in gang zetten van de toeristisch recreatieve ontwikkeling van Almere. Het aanbod van toeristisch recreatieve voorzieningen dient minimaal evenredig te zijn aan het aantal inwoners van Almere.

Er wordt uitgegaan van een ruimtelijke concentratie van voorzieningen en investeringen. De interne en externe bereikbaarheid van gebieden en voorzieningen dient gewaarborgd te zijn. Op plekken waar de stadscorridors overige vormen van verkeer (autowegen, vaarwegen, openbaar vervoer) kruisen, ontstaan knooppunten. Deze knooppunten zijn de aantrekkelijkste vestigingsplaatsen voor toeristisch recreatieve voorzieningen. Zo ontstaat een ruimtelijk spreidingspatroon welke op een kaart is weergegeven in het beleidsplan.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de nota Waterstad Almere:toeristisch recreatief beleidsplan.

Kleur aan Groen (2014)

De nota Kleur aan Groen geeft de spelregels voor een zorgvuldige inpassing van initiatieven binnen het groenblauwe raamwerk. Almere wil het unieke netwerk van natuur en landschap ook in de toekomst koesteren en behouden. De nota legt daarom de hoofdstructuur (het raamwerk) vast op kaart en beschrijft de betekenis ervan (de essentie). De essentie en de groene kwaliteit van de landschappen stellen voorwaarden aan alle ontwikkelingen in het raamwerk. Daarbij biedt Kleur aan Groen bewoners en ondernemers nadrukkelijk de ruimte om hun ideeën in het groen en blauw te realiseren. Op die manier kunnen zij de inrichting en gebruiksmogelijkheden versterken.

De basis van de nota is de kaart van het groenblauwe raamwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3LMP01-vg01_0010.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3LMP01-vg01_0011.jpg"

Op de kaart zijn landschapstypes aangegeven. Zij laten zien dat er verschillende landschappen zijn met elk hun eigen ruimtelijke karakteristieken en kenmerkend gebruik. Er wordt onderscheid gemaakt in: bos, moeras, park, voorzieningenpark, water en identiteitsdragers.

Om te kunnen beoordelen of een initiatief een verbetering voor (het gebruik van) het groenblauwe raamwerk oplevert, zijn de kwaliteiten van het raamwerk samengevat in 'de essentie'. Initiatieven zijn uitsluitend mogelijk als ze recht doen aan de essentie. Zo wordt bepaald of het raamwerk de beste plek is voor het initiatief, of dat het beter past op een bedrijventerrein of een centrumlocatie.

De volgende essenties zijn opgenomen in de Nota Kleur aan Groen:

Het groenblauwe raamwerk:

  • 1. heeft een waarde op zichzelf;
  • 2. is voor de stad en haar bewoners;
  • 3. is het fundament van de groene stad Almere;
  • 4. is verbonden met de stad;
  • 5. geeft Almere identiteit.

In aanvulling op de essentie gelden ontwikkelprincipes. Ze geven de condities voor een zorgvuldige inpassing en het bereiken van een optimale kwaliteitsbijdrage aan het groen en blauw.

Deze ontwikkelprincipes zijn:

  • 1. De groengebieden en het water vormen een samenhangend geheel;
  • 2. Het initiatief versterkt de identiteit van het gebied;
  • 3. Het initiatief is verbonden met het gebied;
  • 4. Het initiatief draagt blijvend bij aan het beheer van het gebied. De kwaliteit van het groen staat hierbij centraal, niet de financiering ervan.
  • 5. Er geldt terughoudendheid bij het bouwen in het groen, waarbij ingrepen gericht zijn op de versterking van de kwaliteit van het groenblauwe raamwerk.Voor bebouwing geldt een extra kwaliteitstoets, op basis van de nota kleur aan groen.
  • 6. Het college informeert de raad vooraf per raadsbrief over initiatieven die daadwerkelijk in aanmerking komen voor realisatie, indien deze afwijken van de bepalingen in de nota Kleur aan Groen. Hierbij schetst het college waarom afwijken van de nota meerwaarde heeft.

Door deze spelregels verschuift de aandacht. De functie op zich is niet doorslaggevend. Het gaat om de kwaliteit die een initiatief op een specifieke plek kan toevoegen.

De nota Kleur aan Groen is binnen het plangebied van dit bestemmingsplan van toepassing op het groen dat gelegen is rond de woonwijken Seizoenenbuurt en Oostvaardersbuurt. Het groen aan de zuidwestkant van Seizoenenbuurt, het Meridiaanpark, dat grotendeels niet binnen het plangebied is gelegen, behoort tot het landschapstype 'Park'; het groen aan de noordwest- en noordoostkant, dat deels binnen het plangebied is gelegen, behoort tot het landschapstype 'Bos'. Verder loopt door het plangebied een watergang en een recreatieve verbinding, die zijn opgenomen op de plankaart van de nota Kleur aan Groen.

Eventuele initiatieven die niet passen binnen de bestemming 'Groen' worden beoordeeld aan de hand van de essenties en de ontwikkelprincipes van de nota Kleur aan Groen. Wanneer het initiatief op basis daarvan goed inpasbaar blijkt, kan worden besloten van het bestemmingsplan af te wijken, dan wel het bestemmingsplan (op onderdelen) te herzien.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de nota Kleur aan Groen.


Ecologisch Masterplan

(vastgesteld door de raad op 02 juni 2005)

In het Ecologisch Masterplan is het beleid opgenomen gericht op de natuur in Almere. In het Masterplan zijn de volgende uitgangspunten benoemd.

  • a. De aan water en moeras gebonden natuur wordt in oppervlak vergroot en in kwaliteit versterkt.
  • b. De kwaliteit van het bestaande blauw en groen wordt beter afgestemd op de ontwikkelingen van de stad en de wensen van haar bewoners. Voor toekomstige uitbreidingsgebieden wordt de blauwgroene ontwikkeling tijdig en gelijkwaardig aan nieuwe rode ontwikkelingen gekoppeld.
  • c. Het groen-blauwe casco wordt aangevuld met de drie ontbrekende schakels (ecologische slagaders).
  • d. De brongebieden voor de natuur in de stad worden kwalitatief versterkt en planologisch veilig gesteld. Een brongebied is een gebied van waaruit soorten naast gelegen gebieden bevolken; bijv. de Lepelaarplassen zijn brongebied van vele rietvogels voor de grachten en parken van de stad).
  • e. Op het niveau van de stadsdelen wordt een raamwerk aan leefgebieden gerealiseerd.
  • f. Door in te zetten op het omvormen van regulier beheer naar gedifferentieerd beheer wordt de natuurkwaliteit van het openbaar groen vergroot.
  • g. Initiatieven van bewoners om mee te doen aan het beheer van de directe woonomgeving, worden gefaciliteerd en gestimuleerd.
  • h. De betrokkenheid van alle leeftijdsgroepen bij de natuur van Almere wordt bevorderd.


Het beleid van het Ecologisch Masterplan wordt op integrale wijze benaderd, d.w.z. met oog voor landschappelijke, recreatieve en ruimtelijke ontwikkelingen. Het masterplan betreft de 2e fase in het beleidsproces om te komen tot een sectorale visie op de natuur van Almere. Met het plan zijn de uitgangspunten door de raad vastgesteld die vervolgens richtinggevend zouden worden voor het op te stellen kaderplan. De uitvoering van deze derde fase heeft niet plaatsgevonden.


Voor het plangebied zijn geen specifieke maatregelen genoemd in het Ecologisch Masterplan. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Ecologisch Masterplan.

Beleidsplan wandelen en hardlopen 2003-2010 "stap voor stap door Almere"

(vastgesteld door de raad op 12 juni 2003)

Het beleidsplan 'wandelen en hardlopen 2003-2010'is vastgesteld door de gemeenteraad op 12 juni 2003. Hierin staat aangegeven dat op de eerste plaats de wandelinfrastructuur dient te worden uitgebreid. Daarbij gaat het om het aanleggen van paden in gebieden waar ze ontbreken en in nieuw te ontwikkelen gebieden. Daarnaast gaat de aandacht uit naar het verhogen van de kwaliteit van de paden. Door de groei van de stad neemt de druk op bestaande voorzieningen toe. Om de toegankelijkheid en de begaanbaarheid van de paden jaarrond te garanderen, is het van belang veel gebruikte graspaden te voorzien van (half)verharding. Tot slot is het wenselijk om gebruikersgroepen te scheiden. Op dit moment maken wandelaars op veel plaatsen gebruik van fietspaden. Dat komt noch de verkeersveiligheid, noch de belevingswaarde voor de recreant ten goede. Het aanleggen van specifieke voetpaden naast fietspaden moet nader uitgewerkt worden.


Verder is geconstateerd dat verschillende gebruikersgroepen uiteenlopende eisen stellen aan de belevings- en gebruikswaarde van routes en voorzieningen. Er wordt naar gestreefd meer variatie aan te brengen in de gebieden, zodat alle gebruikersgroepen bediend kunnen worden. Er moeten mogelijkheden gecreërd worden voor liefhebbers van struinnatuur en voor fysiek beperkte wandelaars. Het aantal hardlooproutes kan uitgebreid worden in Buiten en Haven. Naast het realiseren van routes wordt in het plan aandacht besteed aan voorzieningen die hiermee samenhangen. Voorbeelden hiervan zijn horecagelegenheden en uitspanningen, rustpunten, informatievoorzieningen op parkeerplaatsen in buitengebieden etc.


Voor het plangebied zijn geen specifieke maatregelen genoemd in het Beleidsplan wandelen en hardlopen 2003-2010 "stap voor stap door Almere". Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Beleidsplan wandelen en hardlopen 2003-2010 "stap voor stap door Almere".

3.5 Veiligheid

Veiligheid gebouwde omgeving (checklist veiligheid in ruimtelijke planvormingsproces)

(vastgesteld door het college van B&W op 16 december 2003)

In de Kader Integraal Veiligheidsbeleid 2002-2005 worden alle facetten van sociale, fysieke en externe veiligheid onderscheiden. Eén van de thema's is de gebouwde omgeving en veiligheid. In de kadernota is gesteld dat de start van veiligheid begint bij de ontwikkeling van de stad, waarbij aangegeven is dat het noodzakelijk is het aspect van veiligheid in de fase van planontwikkeling structureel aan de orde te laten komen. Hoewel veiligheid in het ruimtelijk planvormingsproces van Almere (structuurplan, ontwikkelingsplan, bestemmingsplan, verkavelingsplan, inrichtingsplan) altijd al een aandachtspunt is geweest (direct of indirect), ontbrak een duidelijke checklist die alle aspecten van veiligheid (gericht op de omgeving) omvatte. Een veiligheidschecklist voorkomt dat in het ruimtelijk planvormingsproces bepaalde veiligheidsaspecten over het hoofd worden gezien en maakt eenduidige behandeling van het aspect veiligheid mogelijk.

De checklist omvat voor de aspecten sociale veiligheid, fysieke veiligheid en externe veiligheid een overzicht van aandachtspunten waarmee in het ruimtelijk planvormingsproces van Almere rekening gehouden moet worden. Bij de aandachtspunten wordt aangegeven op welke planfase het veiligheidspunt van toepassing is. Hierbij is een onderverdeling gemaakt in structuurplan, ontwikkelingsplan/bestemmingsplan, en verkavelingsplan/inrichtingsplan. De op ontwikkelingsplannen en bestemmingsplannen gerichte veiligheidspunten zijn ook van toepassing op ontheffingen van bestemmingsplannen en kunnen tevens gehanteerd worden voor herontwikkelingsplannen. De input voor de checklist is geleverd door de verschillende gemeentelijke diensten en Politie Flevoland.

De veiligheidspunten zijn van toepassing op het openbare en semi-openbaar gebied. Veiligheidspunten die betrekking hebben op het ontwerp van gebouwen vallen buiten de kaders van deze veiligheidschecklist (hiervoor geldt het Bouwbesluit).

Voor het plangebied wordt het Keurmerk Veilig Wonen gehanteerd. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de nota Veiligheid gebouwde omgeving.

Vuurwerknota 2005, Ruimtelijke implementatie Vuurwerkbesluit

(vastgesteld door het college van B en W op 6 december 2005)

Op 1 maart 2002 is het Vuurwerkbesluit in werking getreden, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk.

De regels hebben betrekking op vervoer, opslag, verkoop en gebruik van vuurwerk. De meeste regels zijn technisch van aard en komen in het vergunningverlenings- of meldingstraject tot uitvoering. Er worden ook regels gegeven die een ruimtelijke betekenis hebben. De ruimtelijke regels van het Vuurwerkbesluit dienen te worden vastgelegd c.q. in acht genomen in nieuwe bestemmingsplannen, herzieningen, wijzigingen en vrijstellingen.

Almere is niet aangewezen als opslaggebied voor professioneel vuurwerk. Het beleid geeft aan dat vuurwerkopslag en -verkoop kan plaats vinden in winkelcentra en op bedrijventerreinen. Verkoop en opslag geschiedt niet in woongebieden en kleine winkelcentra met woningen erboven.

Voor het plangebied betekent dit dat in de woonbuurten geen opslag en verkoop van vuurwerk is toegestaan. Bij de supermarkt in de Seizoenenbuurt is opslag en verkoop van vuurwerk wel toegestaan. In het bestemmingsplan "Parapluherziening opslag en verkoop Almere Stad, Haven, Buiten, Hout" is deze locatie aangewezen als specifieke vorm van detailhandel-vuurwerk

Voor het plangebied betekent dit dat er in het woongebied geen verkoop en opslag van vuurwerk is toegestaan. In het buurtwinkelcentrum, de solitaire supermarkt, is wel verkoop en opslag van vuurwerk mogelijk. Dit is op de verbeelding bij dit bestemmingsplan met een aanduiding aangegeven. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Vuurwerknota 2005, Ruimtelijke implementatie Vuurwerkbesluit.

3.6 Sociale structuur, onderwijs en cultuur

Sociale Structuurschets, 'Almere mensenwerk' (2004)

(vastgesteld door de raad op 29 januari 2004)

De kern van de sociale structuurschets vormen de begrippen sociale dynamiek,  sociale diversiteit en sociale samenhang. Centraal staat in de ambitie de ontwikkeling naar meer stedelijkheid en het bieden van ruimte aan sociale diversiteit en sociale dynamiek. Dat betekent een trendbreuk met de eenzijdige suburbane ontwikkeling, die tot op heden plaatsvond. Almere wil ruimte bieden aan en aantrekkelijk zijn voor mensen met verschillende leefstijlen en leeftijden, inkomens van hoog tot laag en voor mensen vanuit verschillende herkomstlanden. Sociale binding van de huidige en inwoners aan de stad is cruciaal voor een duurzame, evenwichtige ontwikkeling van de toekomstige stad. Op basis van de sociale analyse van Almere zijn de volgende zes sociale ambities geformuleerd:

  • 1. meer jongeren in het straatbeeld;
  • 2. oog voor ouderen;
  • 3. meer stedelijkheid;
  • 4. kleur in de stad;
  • 5. aanpak “onvermijdelijke” stadsproblemen;
  • 6. groeimarkt vrije tijd voor stad en regio.


Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Sociale Structuurschets.

Samenhangend jeugdbeleid "Jonge stad, stad voor jongeren en jeugd"

(vastgesteld door de raad op 19 mei 2005)

De notitie “Jonge stad, stad voor jeugd en jongeren” geeft in de vorm van 2 programma's, “jeugdvoorzieningen” en “zorg voor jeugd”, aan wat de doelstellingen zijn voor het samenhangend jeugdbeleid op het gebied van de maatschappelijke voorzieningen in de periode 2005-2009.

Een van de ruimtelijk relevante doelstellingen is het voldoende en tijdig opleveren van onderwijshuisvesting in multifunctionele accommodaties. Kern van de gedachte is dat een samenhangend voorzieningenniveau op buurtniveau rond de school moet worden georganiseerd. Sociaal cultureel werk, peuteropvang, buitenschoolse opvang kunnen in een gebouw of samengestelde complexen verzorgd worden.

Verder moet in de ruimtelijke planontwikkeling rekening gehouden worden met voldoende ruimte voor kinderopvang.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Samenhangend jeugdbeleid "Jonge stad, stad voor jongeren en jeugd".

Toekomstvisie vrije tijd “De (vrije) tijd van je leven!"

(vastgesteld door de raad op 7 april 2008)

De Toekomstvisie Vrije tijd Almere geeft richting aan de ontwikkeling van een integraal vrijetijdsbeleid tot 2020, met doorkijkjes naar 2030. De twee elkaar versterkende hoofddoelen van de voorliggende visie zijn:

  • 1. het creëren van een hechte, leefbare samenleving;
  • 2. het versterken van de identiteit van de stad.

De gekozen koers laat zich vertalen in drie speerpunten:

  • 1. Het huis uit, de wijk in;
  • 2. Verbinden en versterken;
  • 3. Volwaardige stad in de regio.

Om een hechte samenleving te bereiken, dient zonder aarzelen te worden gekozen voor het niveau van de wijk en woonomgeving. Het bevorderen van contact en ontmoeting zal in Almere de belangrijkste opgave zijn. Het verfraaien, verbeteren en verlevendigen van die omgeving is daarvoor een middel. Als het gaat om de identiteit van de stad zijn de sleutelwoorden 'versterken' en 'verbinden'. Dit houdt in het aantrekkelijker maken van bestaande voorzieningen, stadsparken en natuurgebieden en het realiseren van een netwerk voor wandelen, fietsen, skeeleren en varen. Daarnaast is op enkele punten een versterking van de stedelijke infrastructuur gewenst. Daarbij kunnen de kwaliteiten die de stad heeft verder worden uitgebouwd en benut. Vanuit een aantal thema's wordt een bovenregionale profilering voorgesteld die Almere op de kaart kan zetten.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Toekomstvisie vrije tijd “De (vrije) tijd van je leven!"

Cultuurnota 2009-2012

(vastgesteld door het college van B&W op 25 november 2008)

Deze cultuurnota vloeit voort uit een integrale toekomstvisie op vrije tijd. De Visie Vrije Tijd (2008) geeft richting aan de ontwikkelingen in vrijetijdsbeleid tot 2020 en biedt een breder kader voor de langere termijn.


De Cultuurnota gaat uit van het versterken van cultuur in de stad op drie niveau's: de eigen woonomgeving, het niveau van de stad en het (boven)regionale niveau.

Eigen woonomgeving: Het is wenselijk dat zoveel mogelijk Almeerders dichtbij huis aan culturele activiteiten kunnen deelnemen. Dit betekent dat er op wijkniveau – waar mogelijk gekoppeld aan (brede) scholen – laagdrempelige activiteiten moeten zijn die aansluiten bij de interesses en wensen van de bewoners ter plekke. Afhankelijk van de locatie en de bevolkingssamenstelling kan het voorzieningenpakket per wijk overigens variëren.

Stedelijk niveau: Naast het laagdrempelige aanbod op wijkniveau zal de stedelijke culturele infrastructuur verder versterkt worden. Het gaat hier in de eerste plaats om versterking van de bestaande stedelijke instellingen op bestuurlijk gebied, maar ook op het vlak van marketing en publieksbereik. In de tweede plaats gaat het over de uitbreiding van de culturele infrastructuur om zo een complete stad te worden.


(Boven)regionaal niveau: Bij de volwaardige stad die Almere wil worden, hoort een duidelijke identiteit. Een identiteit die aansluit bij de sterke kanten en wervend is naar huidige – maar vooral ook toekomstige – bewoners en bezoekers. De nabijheid van Amsterdam is een sterk punt dat benut kan worden, maar Almere kan niet zonder eigen iconen. Die iconen creëer je echter niet bewust, maar die ontstaan in de loop der tijd. Almere heeft als nieuwe stad de kans anders en innovatief te zijn. Dit betekent dat het vrijetijdsaanbod voor iedereen duidelijk maakt: dáárvoor moet je in Almere zijn. Dat betekent in de eerste plaats dat we meer instellingen van landelijke bekendheid in de stad willen hebben, die publiek van buiten Almere trekken.


Bovenstaande visie leidt tot de volgende hoofddoelstelling van het Almeerse cultuurbeleid 2009-2012:

Het realiseren van een zo volledig mogelijk cultuuraanbod dat past bij de omvang van de stad. Met dit aanbod dragen wij bij aan de hechte, leefbare samenleving en versterken we de identiteit van de stad.


Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Cultuurnota.

Sportnota 2013-2016 (2013)

Deze nota geeft de speerpunten en doelstellingen voor het sportbeleid voor 2013-2016 weer. "Almere: sportieve stad!" is de hoofddoelstelling of missie van het Almeerse sportbeleid voor 2013-2016. Via zeven speerpunten en bijbehorende doelstellingen streeft Almere er naar om de hoofddoelstelling te realiseren. Deze speerpunten zijn:

1. Laagdrempelige sportmogelijkheden dichtbij huis.

Iedereen kan dichtbij huis in een veilige en plezierige omgeving sporten.

2. Integrale samenwerking sport en andere terreinen.

Een aantoonbare groeiende sport- en beweegdeelname in alle gebieden van Almere en onder alle bevolkingsgroepen van Almere.

3. Kwalitatief hoogwaardige sportaccommodaties.

Er is een voldoende en goed aanbod van sportaccommodaties dat voldoet aan de behoefte en omvang van de Almeerse bevolking.

4. Vitale sportverenigingen.

Versterking van de sportverenigingen in Almere zodat iedereen in Almere de mogelijkheid heeft om bij een vitale sportvereniging te sporten.

5. Talent.

Iedereen de mogelijheid bieden om het maximale uit zichzelf te halen.

6. Topsportaccommodaties.

Optimaal benutten van het Topsportcentrum Almere en de overige Almeerse topsportaccommodaties en kansrijke uitbreidingen van het aanbod faciliteren.

7. (Top)sportevenementen.

In Almere worden bij de stad passende aansprekende top- en breedtesportevenementen gehouden.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Sportnota.

Inrichting schoolpleinen

Op 30 maart 1999 heeft het college van burgemeester en wethouders kennis genomen van de "Rapportage Werkgroep schoolpleinen". Mede op basis van deze rapportage heeft het college besloten dat schoolpleinen zowel een wijkvoorziening als een voorziening voor de school dienen te zijn. Tevens is een regeling getroffen met de schoolbesturen over de verdeling van de kosten voor aanleg en onderhoud van de schoolpleinen.


Voor het plangebied betekent dit dat schoolpleinen expliciet als "speelterrein" worden toegevoegd aan de bestemmingsomschrijving van de bestemming "Maatschappelijk" of “Gemengd”, indien de functie basisschool met schoolplein onderdeel is van deze bestemming.


Archeologienota 2009

(vastgesteld door de raad op 18 juni 2009)

Almere voert een actief Archeologisch Monumentenzorg (AMZ) beleid, gericht op

  • 1. Het veiligstellen van de meest waardevolle vindplaatsen in de gemeente;
  • 2. Het zoveel mogelijk integreren van deze locaties in de diverse inrichtingsplannen;
  • 3. Het kenbaar en herkenbaar maken van de bijzondere geschiedenis van Almere aan het publiek.

De hoofdlijnen van het beleid inzake de archeologische monumentenzorg in Almere staan beschreven in de Archeologienota 2009 (NB onder deze naam is het vastgesteld). Op 18 juni 2009 heeft de raad de uitgangspunten van dit beleid vastgesteld, evenals de Archeologieverordening en de toelichting daarop. Dit beleid, de Archeologieverordening en toelichting zijn op 12 juli 2009 in werking getreden. De Archeologische Beleidskaart Almere (ABA) is als onderdeel van de door de raad vastgestelde beleidsuitgangspunten gelijktijdig in werking getreden.

Het beleid is een uitwerking van de Monumentenwet 1988.

De Archeologienota 2009 gaat in op het gemeentelijke selectiebeleid voor archeologie. Dit selectiebeleid richt zich in de eerste plaats op de zogenaamde selectiegebieden: gebieden die verwachtingsvol c.q. behoudenswaardig zijn en een archeologische onderzoeksplicht kennen. In de tweede plaats richt het beleid zich op het behoud van een representatief deel van behoudenswaardige vindplaatsen (scheepsresten en steentijdvindplaatsen). In de derde en laatste plaats richt het selectiebeleid zich op zorgvuldige omgang met toevalsvondsten. De selectiegebieden, behoudenswaardige vindplaatsen (waaronder wettelik beschermde monumenten) en gebieden die zijn vrijgesteld van archeologische verplichtingen zijn op de Archeologische Beleidskaart Almere aangegeven.

Voor selectiegebieden geldt een onderzoeksverplichting voorafgaand aan bodemverstorende werkzaamheden om zo eventuele behoudenswaardige vindplaatsen in kaart te brengen en deze vervolgens beleidsconform in te passen.

Om te zorgen dat het noodzakelijke onderzoek daadwerkelijk plaatsvindt worden selectiegebieden beschermd via het bestemmingsplan (zie paragraaf Waarde-Archeologie 1 en Archeologie en cultuurhistorie)

In de Archeologieverordening (zie hieronder) is gesteld dat de onderzoeksplicht in selectiegebieden alleen geldt indien een plangebied voldoet aan de volgende twee condities:

  • 1. Het plangebied waarin de voorgenomen bodemingreep zal plaatsvinden heeft een oppervlakte van 100 m2 of groter;
  • 2. Het moet gaan om een bodemingreep dieper dan 50 cm beneden het maaiveld.

Voor gebieden die voldoen aan deze condities is een archeologievergunning vereist. Deze vergunning kan al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden als de werkzaamheden de archeologische waarden aantasten of risico´s daarop kunnen opleveren.

Indien in een selectiegebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen worden vastgesteld, geldt het volgende.

De omgang met behoudenswaardige archeologische vindplaatsen is geregeld in de Archeologieverordening en behelst behoud in situ, door middel van inpassing, inrichting, monitoring en beheer.

Voor de inpassing geldt dat op het terrein waarbinnen zich de kern van de vindplaats bevindt geen andere inrichting is toegestaan dan die het behoud, beheer, onderzoek en beleefbaarheid ten dienste staat. Om de kern van de vindplaats ligt een zogenaamde bufferzone. Deze bufferzone is onderdeel van de behoudenswaardige vindplaats. Voor de bufferzone geldt dat er, in bepaalde gevallen, wel kleinschalige ingrepen kunnen worden toegestaan, zolang deze ingrepen recht doen aan de archeologische betekenis van het terrein.

Voor behoudenswaardige archeologische vindplaatsen die wettelijk zijn beschermd geldt dat, bij ingrepen die de site kunnen verstoren of wijzigen, een monumentenvergunning van de minister is vereist op grond van artikel 11 van de Monumentenwet 1988.

Het is altijd mogelijk dat in de bodem niet ontdekte archeologische waarden bij toeval te voorschijn komen (de zogenaamde toevalsvondsten). In Almere zal het dan waarschijnlijk meestal gaan om scheepsresten of vliegtuigwrakken. Indien dergelijke resten buiten het kader van een officieel archeologisch (voor)onderzoek worden aangetroffen, geldt een meldingsplicht op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988. De meldingsplicht geldt voor heel Almere, dus ook voor gebieden buiten de selectiegebieden en buiten de behoudenswaardige vindplaatsen, evenals in gebieden waar het archeologische vooronderzoek is afgerond.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Nota Archeologische Monumentenzorg.

Gemeentelijke archeologieverordening (2009)

(vastgesteld door de raad op 18 juni 2009)

In de Archeologieverordening is vastgelegd hoe Almere omgaat met behoudenswaardige archeologisch vindplaatsen en voor welke terreinen een onderzoeksverplichting (selectiegebieden) dan wel een vrijstelling hiervan geldt.

De selectiegebieden en vindplaatsen worden beschermd door een aanlegvergunningstelsel (zie voor een uitgebreidere beschrijving hiervan paragraaf Waarde-Archeologie 1 en Archeologie en cultuurhistorie (bestemmingsregeling).

De vergunning kan (al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden) worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden indien het project/ de werkzaamheden de archeologische waarden aantast of risico's daarop kan opleveren. Het beleid heeft tot doel aangetroffen vindplaatsen en scheepswrakken van voldoende kwaliteit in situ te behouden.

In de Archeologieverordening is dwingend opgenomen dat de waardevolle terreinen en selectiegebieden (als vermeld op de ABA) integraal in alle toekomstige ruimtelijke plannen en juridisch-planologische kaders moeten worden overgenomen, met een met de verordening overeenkomende bescherming.

Voor het plangebied betekent dit dat de archeologische selectiegebieden de 'Waarde - Archeologie 1' hebben gekregen.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Gemeentelijke archeologieverordening.

3.7 Overig gemeentelijk beleid

Nota 'Evenementen in Almere' (2011)

Deze nota heeft betrekking op het vergunningenbeleid voor evenementen in de openbare ruimte. Deze activiteiten vinden vooral plaats op 15 evenementenlocaties die in de nota zijn benoemd. De locaties zijn als evenementenlocatie benoemd in het bestemmingsplan, maar het gebruik van deze locaties wordt geregeld via het evenementenbeleid.

Bewoners ervaren de meeste overlast van geluiddragende evenementen. Daarom is in deze nota gekozen voor een systematiek die valt te kenmerken als: spreiding, normering en handhaving. De geluiddragende evenementen worden in tijd en plaats evenwichtig gespreid over de stad. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen evenementenlocaties en overige locaties. Het beleid voor evenementenlocaties is beschreven in een bijlage van de nota. Voor de overige locaties geldt: maximaal twee geluiddragende eendaagse evenementen per locatie per jaar.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Nota 'Evenementen in Almere'.

Verordening op de speelautomaten en speelautomatenhallen (2003)

Op grond van deze verordening is het verboden om zonder vergunning van de burgemeester een speelautomatenhal te vestigen of te exploiteren. De raad heeft het maximum aantal toe te laten speelautomatenhallen per deel van de gemeente vastgesteld en deze aangegeven op de bij de verordening behorende kaarten.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Verordening op de speelautomaten en speelautomatenhallen.

Bijlage 2 Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging

Inleiding

Voor functiemenggebieden geldt een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten. Bij functiemengingsgebieden kan gedacht worden aan:

  • stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
  • horecaconcentratiegebieden;
  • zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen;
  • (delen van) woongebieden met kleinschalige cq. ambachtelijke bedrijvigheid.

Het kan daarbij gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten is wenselijk omdat de activiteiten in dergelijke functiemengings- gebieden qua schaal sterk kunnen verschillen van de activiteiten op een bedrijventerrein.

Categorie-indeling functiemenging

In de lijst voor functiemenging is gekozen voor een andere categorieaanduiding dan in de algemene lijst van de VNG-uitgave Bedrijven- en Milieuzonering (niet bijgevoegd). De activiteiten in de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging bestaan uit de categorieën A, B of C. De betekenis voor de toelaatbaarheid is als volgt:

Categorie A

Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.

Categorie B

Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.

Categorie C

De activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:

  • 1. het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • 2. productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
  • 3. de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
  • 4. activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.


De Staat-van-bedrijfsactiviteiten bij functiemenging is afgeleid van de richtafstandenlijst uit bijlage 1 in de VNG-uitgave Bedrijven- en Milieuzonering (niet bijgevoegd). Naast de randvoorwaarden 1 tot en met 4 zijn bij de selectie van activiteiten de volgende criteria gehanteerd:

  • Voor categorie A gaat het om activiteiten in milieucategorie 1.
  • Voor categorie B gaat het om activiteiten:

- in categorie 1 voor het aspect gevaar;
- in maximaal categorie 2 voor de aspecten stof en geur;
- in maximaal categorie 3.1 voor het aspect geluid;
- met een index voor verkeer van maximaal 1G (goederen) en 2P (personen).

  • Voor categorie C gaat het om activiteiten zoals bij categorie B, echter met een index voor verkeer van maximaal 2G (goederen) en 3P (personen).

Bij de totstandkoming van de lijst is gekeken of bedrijfsactiviteiten al dan niet in het plangebied thuishoren. Bedrijfsactiviteiten die niet passend zijn voor het plangebied zijn niet in de lijst opgenomen.

Flexibiliteit

De lijst zoals opgenomen in dit plan, is bedoeld om in te spelen op actuele ontwikkelingen. Toch is het tijdgebonden. Het komt in de praktijk dan ook voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de lijst wordt verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf via een omgevingsvergunning een categorie lager kunnen indelen (van C naar B). Om een omgevingsvergunning te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf (of anderssoortige voorziening) naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Deze beoordeling dient zich te richten op maatgevende milieuaspecten zoals geluid, stof, geur en verkeer.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven, kantoren of voorzieningen zich aandienen, waarvan de activiteiten niet zijn genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging. Wanneer deze bedrijven, kantoren of voorzieningen wat betreft milieubelasting gelijk kunnen worden gesteld met wat volgens de bestemmingsregeling is toegelaten en (uiteraard) passen binnen de doeleindenomschrijving kan de vestiging van deze bedrijven, kantoren of voorzieningen eveneens via een omgevingsvergunningsprocedure mogelijk worden gemaakt.

Bijlage 3 Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten

Milieuzonering van horeca-activiteiten

De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door "gewone" niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de in de regels opgenomen Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom nauw aangesloten bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast.

Voor horecabedrijven bieden de Wet milieubeheer (Wm) en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich daarom in aanvulling op de Wet milieubeheer en Algemene Plaatselijke Verordening op de volgende vormen van hinder:

  • geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving;
  • (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/ parkeerdruk.

Analoog aan de regeling voor "gewone" bedrijven worden bij het ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:

  • het indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën;
  • het onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid;
  • het uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar.

De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. In het bestemmingsplan vindt de nadere ruimtelijke afweging per locatie plaats.

Gehanteerde criteria

Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten biedt de basiszoneringslijst uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2007) een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria:

  • de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden;
  • de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt.

Categorieën van horeca-activiteiten

Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende drie categorieën onderscheiden (onderverdeeld in subcategorieën):

Categegorie 1: "lichte horeca"

Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds geopend zijn (in hoofdzaak verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken: restaurants, cafetaria's, ijssalons en dergelijke.

In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden:

1a. Aan de detailhandelsfunctie verwante horeca, die in de praktijk nauwelijks van detailhandel kan worden onderscheiden zoals ijssalons, cafetaria's, snackbars en dergelijke. Met name in centrumgebieden kan het in verband met ruimtelijk-functionele aspecten gewenst zijn deze groep als afzonderlijke categorie te beschouwen;

1b. Overige lichte horeca, zoals restaurants (zonder bezorg- of afhaalservice); Bij deze categorie dient een afweging plaats te vinden ten aanzien van overlast voor omwonenden en de aanwezigheid van parkeergelegenheid.

1c. Restaurant met bezorg- of afhaalservice. Bij deze categorie dient, behalve de afweging onder 1b ook een afweging plaats te vinden ten aanzien van de vekeersontsluiting in verband met de verkeersaantrekkende werking.

Categorie 2: "middelzware horeca"

Bedrijven die aanzienlijke hinder kunnen veroorzaken voor omwonenden. Deze hinder kan onder andere ontstaan door openingstijden 's nachts of door grote verkeersaantrekkende werking.


In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden:

2a. Bedrijven genoemd onder 1a, 1b en 1c met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 250 m². Bij deze categorie dient een afweging plaats te vinden ten aanzien van de verkeersontsluiting in verband met de relatief grote verkeersaantrekkende werking.

2b. Bedrijven die ook 's nachts geopend kunnen zijn en aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken, zoals cafés, bars, biljartcentra en zalenverhuur. Deze bedrijven zijn over het algemeen alleen toelaatbaar in weinig gevoelige gebieden, zoals (centrum)gebieden met primair een functie voor detailhandel, horeca en voorzieningen.

Categorie 3: "zware horeca"
Bedrijven die grote hinder kunnen veroorzaken voor omwonenden, zoals dancings, discotheken en partycentra. Deze hinder kan onder andere ontstaan door een combinatie van openingstijden 's nachts en een grote verkeersaantrekkende werking. Deze bedrijven zijn alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden.

Flexibiliteitsbepalingen

De Staat van Horeca-activiteiten is een relatief grof hulpmiddel om hinder door horeca-activiteiten in te schatten en is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald horecabedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een aangepaste werkwijze (bijvoorbeeld geen openstelling noodzakelijk in de nachturen) of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld. In de planregels is daarom bepaald dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de toegestane categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten om horecabedrijven toe te staan die één categorie hoger zijn, indien het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorieën van de Staat van horeca-activiteiten. Dit kan bijvoorbeeld van categorie 3 naar 2a, maar ook van categorie 1c naar 1b. Deze mogelijkheid tot afwijken dient met name te worden getoetst aan de aspecten verkeersaantrekkende werking, bedrijfsvloeroppervlakte en openingstijden.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde horeca-activiteiten zich aandienen, die niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten. In de planregels is daarom bepaald dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de toegestane categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten om horecabedrijven toe te staan die niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten, indien het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorieën van de Staat van horeca-activiteiten.

Verder is het denkbaar dat in de planperiode het algemene beeld van de in de Staat van Horeca-activiteiten genoemde horeca-activiteiten zich als gevolg van bepaalde ontwikkelingen wijzigt. Om hierop adequaat te kunnen reageren, zijn burgemeester en wethouders bevoegd om via een wijziging de categorie-indeling van de bedrijven in de Staat van Horeca-activiteiten aan te passen.

 

Bijlage 4 Watertoets

Uitgangspuntennotitie normale procedure


1. Inleiding


Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle van belang zijn de waterhuishoudkundige aspecten (naast veiligheid en wateroverlast ook bijvoorbeeld waterkwaliteit en verdroging). De watertoets is een belangrijk procesinstrument om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in de ruimtelijke
ordening. Uit de waterparagraaf blijkt de betrokkenheid van de waterbeheerder in het planproces en de wijze waarop het wateradvies van de waterbeheerder is meegenomen in de uitwerking van het plan.


De watertoetsprocedure kan op drie manieren gevolgd worden: de procedure geen waterbelang, de korte procedure en de normale procedure. Welke procedure gevolgd moet worden hangt af van de implicaties van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. De procedure geen waterbelang en de korte procedure zijn bedoeld voor ruimtelijke plannen met beperkte gevolgen voor de waterhuishouding. Bij deze twee procedures kan de watertoets volledig digitaal doorlopen worden. De normale procedure is gericht op ruimtelijke plannen met relatief vergaande consequenties voor de waterhuishouding. In dit geval is actieve betrokkenheid van Waterschap Zuiderzeeland nodig. Deze uitgangspuntennotitie dient als goede basis voor het overleg.


De relevante randvoorwaarden voor het plan zijn gerangschikt onder zeven streefbeelden ingedeeld op basis van de drie waterthema's 'Veiligheid, Voldoende Water en Schoon Water'. Van streefbeeld naar randvoorwaarde vindt u het uitgangspunt, dat het vertrekpunt vormt bij de verwezenlijking van het streefbeeld. U krijgt op deze manier een goed overzicht van de randvoorwaarden en kan eveneens herleiden waarop deze gebaseerd zijn.

2.1. Thema veiligheid


2.1.1. Veiligheid - primaire waterkeringen op orde

Streefbeeld
Het buitenwater is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. Waterkeringen beschermen Flevoland tegen deze bedreiging. Het waterschap wil de veiligheid ook in de toekomst blijven waarborgen. Door te werken aan veilige, robuuste en duurzame waterkeringen anticipeert het waterschap op sociale ruimtelijke, economische en klimatologische ontwikkelingen.


2.1.2 Veiligheid Regionale waterkeringen op orde

Regionale keringen kunnen zowel binnen als buitendijks liggen. De binnendijkse Knardijk, een zogeheten compartimenteringsdijk, scheidt Zuidelijk en Oostelijk Flevoland, om de gevolgen van een overstroming te beperken. Buitendijkse regionale keringen beschermen buitendijkse gebieden tegen hoog water.


Het plangebied ligt niet buitendijks. Het plangebied ligt niet in een keurzone van de waterkering. Op basis van de ingevoerde gegevens over het plangebied zijn er geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.

2.2. Thema Voldoende Water


2.2.1 Wateroverlast


Streefbeeld
Het watersysteem, zowel in landelijk als in stedelijk gebeid, is in 2015 op orde. Het hele beheergebied voldoet aan de vastgestelde normen.


Uitgangspunt wateroverlast
Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen. De planontwikkeling is gelegen in een watersysteem dat op basis van de toetsing in 2012 voldoet aan de normering voor wateroverlast. Een dergelijk systeem kan het water verwerken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.


Met de planontwikkeling wordt er netto geen verhard oppervlak in landelijk gebied toegevoegd.


Ontwerprichtlijnen compensatie toename verharding

De oppervlakte te realiseren waterberging is gerelateerd aan de maximaal toelaatbare peilstijging in het peilvak en de netto oppervlakte nieuw te realiseren verharding. Uw plangebied is gelegen in een peilgebied waarbij 5,5% van


* Indien in de tekst sprake is van meerdere opgegeven percentages voor compensatie van de toename van verharding dan betekent dit dat uw plangebied zich over meerdere peilgebieden uitstrekt. Het percentage kan namelijk per peilgebied verschillen.

2.2.2 Goed functionerend watersysteem


Streefbeeld
Het watersysteem zorgt in normale situaties voor een goede doorstroming en afwatering in het beheergebied en maakt het realiseren van het (maatschappelijk) gewenste grond- en oppervlaktewaterwaterregime (GGOR) mogelijk. Waterschap Zuiderzeeland streeft er naar dat de feitelijke situatie van het watersysteem overeenkomt met de legger. Op die manier kan het waterschap weloverwogen anticiperen op en reageren in extreme situaties.


Randvoorwaarde(n) goed functionerend watersysteem

Het waterschap streeft naar grote peilvakken. Versnippering van het watersysteem is een ongewenste situatie. Nieuwe ontwikkelingen sluiten aan op bestaande peilvakken en de inrichting wordt afgestemd op de functie van het water. Op de internetsite www.zuiderzeeland.nl/voldoende_water/peilbeheer is hierover informatie te vinden.

In nieuwe watersystemen wordt gestreefd naar aaneengesloten waterelementen met een minimum aantal duikers en/of andere kunstwerken en zonder doodlopende einden. Het watersysteem wordt dusdanig ingericht dat het goed controleerbaar en beheersbaar is. Met het oog op de uiteindelijke overname van het beheer en onderhoud van nieuw stedelijk water is het nodig dat het waterschap betrokken wordt bij de uitwerking van een plangebied naar een definitieve ontwerp van het watersysteem. Dit definitieve ontwerp behoeft de ambtelijke goedkeuring van het waterschap om overname uiteindelijk mogelijk te maken.

Indien een watergang smaller is dan 24 meter, dan zal in principe rijdend onderhoud mogelijk moeten worden gemaakt. Een watergang dient dan voorzien te zijn van een goed bereikbare obstakelvrije werkstrook van minimaal 5 meter breed:

- aan één zijde van een watergang met een waterbreedte tot en met 12 meter;

- aan weerszijden van een watergang met een waterbreedte van 12 tot 24 meter.

Bij een talud van 1:4 of flauwer is geen onderhoudsstrook nodig. Voor watergangen breder dan 24 meter is varend onderhoud een mogelijkheid. Bij bruggen is de minimaal benodigde doorvaarthoogte 1,5 meter en de minimum doorvaartbreedte 3,00 meter. Verder zijn er te waterlaat plaatsen nodig. Er kan in verband met de extra kosten alleen goed onderbouwd gekozen worden voor varend onderhoud. In alle gevallen wordt rekening gehouden met een benodigde doorrijhoogte onder bruggen van 4 meter ten behoeve van onderhoudsmateriaal.

Het is belangrijk dat al dan niet particuliere voorzieningen zoals wadi's, vijvers en waterpartijen die specifiek bedoeld zijn voor de berging van regenwater daadwerkelijk aangelegd en goed onderhouden worden zodat de functie aanwezig is en behouden blijft. Gemeenten zullen hier vanuit hun zorgplicht voor de verwerking van regenwater op toe moeten zien.

Houdt de beschoeiing zoveel mogelijk uniform. De verankering dient minimaal dezelfde levenduur te hebben als de beschoeiing zelf.

2.2.3 Anticiperen op watertekort

Streefbeeld

Het waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige klimaatveranderingen. Tot nu toe ligt de nadruk bij klimaatveranderingen met name op meer extreme neerslag en stijging van de zeespiegel. Ook extreem droge periodes zullen echter vaker voor komen. Het robuuste watersysteem dat het waterschap nastreeft moet hier ook op anticiperen.

Uitgangspunt

In het hele beheergebied streeft het waterschap na dat de aanwezige functies worden gefaciliteerd door goed en voldoende water. Echter binnen een klimaatbestendig en robuust watersysteem past afhankelijkheid van wateraanvoer niet. Met het oog op toekomstige watertekorten is het wenselijk de hoeveelheid aanvoerwater zoveel mogelijk te beperken.

Randvoorwaarde(n)

Nieuwe watersystemen worden dusdanig ingericht dat ze zelfvoorzienend zijn. Uitbreiding van wateraanvoer bij de huidige functies is niet wenselijk. De afweging van wateraanvoer vindt plaats op basis van robuustheid, effectiviteit en efficiency. Hierbij geldt als uitgangspunt dat herverdeling van water binnen de polder de voorkeur heeft boven wateraanvoer van buiten de polder.

Ontwerprichtlijnen wateraanvoer

Een watersysteem dient zo ontworpen te zijn dat het niet afhankelijk is van de aanvoer van water.

In het ontwerp van een gestuwd watersysteem wordt rekening gehouden met uitzakken van het peil met 30-40 cm ten tijde van droogte, om wateraanvoer overbodig te maken. Dergelijk beheer wordt overwogen en opgenomen in het peilbesluit.

In overeenstemming met deze door de provincie aangegeven volgorde, wordt wateraanvoer afgewogen:

  • de noodzaak van het gebruik;
  • besparingsmogelijkheden;
  • optimale benutting van het lokale oppervlaktewatersysteem;
  • alternatieve bronnen;
  • de wijze waarop water duurzaam aangevoerd kan worden.

In verband met het toetsen op efficiency maakt een kosten-batenanalyse deel uit van de afweging.

Ten behoeve van de planontwikkeling is geen bronnering van grondwater nodig. Er wordt in het plan geen gebruikt gemaakt van bodemenergie, ofwel warmte koude opslag. Bij deze planontwikkeling zal geen grondwater worden onttrokken ten behoeve van beregening, veedrenking of bedrijfsmatige toepassingen.

2.3. Thema Schoon Water

2.3.1 Goede structuurdiversiteit

Streefbeeld

Het waterschap streeft naar goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied.

Uitgangspunt

Bij de inrichting van het watersysteem wordt gestreefd naar het realiseren van een ecologisch gezond watersysteem. Bij de dimensionering van het watersysteem wordt rekening gehouden met de te verwachten waterkwaliteit.

Randvoorwaarde(n) en ontwerprichtlijnen nieuw oppervlaktewater

Oppervlaktewater met een doelstelling voor goede chemische en/of biologische waterkwaliteit (vaak helder) wordt niet nadelig beïnvloed door water met een lagere waterkwaliteitsdoelstelling (vaak troebel). Bij de inrichting van het watersysteem dient water met een hogere kwaliteit te stromen naar water met een lagere kwaliteit. Er moet gezorgd worden voor voldoende watercirculatie.

In het landelijk gebied worden oevers bij voorkeur duurzaam en indien passend bij de functie natuurvriendelijk ingericht. Hierbij wordt rekening gehouden met het Programma natuurvriendelijke en duurzame oevers 2012-2021. De basisinrichting van duurzame oevers, het acculadeprofiel, bestaat uit een plasberm van 2 meter breed en circa 40 cm diep, en een oever met een helling van 1:2. Natuurvriendelijke oevers hebben een talud van 1:5 of flauwer; afhankelijk van de beschikbare ruimte en functie kan lokaal een steiler talud worden toegepast. Het weghalen van natuurvriendelijke en/of duurzame oevers wordt binnen hetzelfde KRW-waterlichaam gecompenseerd.

Oevers met vegetatie worden vanaf de oever met een kraan onderhouden. Dit is het minst verstorend voor de waterkwaliteit. Het verdient de voorkeur om bomen niet direct langs de oever te planten. Indien dit toch gebeurt, worden bomen ten behoeve van de waterkwaliteit aan de noord- en oostzijde van het water geplant. Dit maakt voldoende licht inval mogelijk.

Bij realisatie van nieuw stedelijk water wordt de functie en het gewenste kwaliteitsniveau aan het watersysteem toegekend. Deze zijn bepalend voor de inrichting. Als inrichtingsvarianten voor stedelijk water worden stadswater, water voor beleving en water voor natuur onderscheiden. Kademuren worden over beperkte lengte toegepast.

Ophoping van drijfvuil wordt voorkomen. Watergangen smaller dan 20 meter bevatten geen doodlopende einden. Bekijk of een vuilrooster noodzakelijk is bij kunstwerken. Pas alleen roosters met verticale spijlen toe, zodat schoonmaken met een hark mogelijk is.

Grotere waterpartijen en plassen worden onderscheiden in diepe en ondiepe waterplassen. Ondiepe plassen variëren in diepte tot 4 meter. Diepe plassen zijn meer dan 4 meter diep. Bij beide typen is een goede verhouding tussen ondiepe en dieper delen noodzakelijk voor een goed chemisch en ecologisch functioneren.

Grotere waterpartijen hebben een waterdiepte van minimaal 1,5 meter bij streefpeil (mede i.v.m. stabiliteit); plaatselijk zijn verdiepingen van de waterbodem tot een diepte van 2,5 meter gewenst. Afhankelijk van de grootte en de functie kan de voorkeur worden gegeven aan een geïsoleerde diepe (recreatie)plas of een (kleinere) met het watersysteem verbonden ondiepe plas (met meer ruimte voor vegetatie).

Ondiepe plassen worden omzoomd door brede gordels van boven het water uitstekende planten, bevatten eilandjes en zijn 0 -2,5 m diep. 15 tot 30 % van het areaal van grote waterpartijen en plassen is minimaal 1,5 m. diep. De rest (70 tot 85%) van het areaal is dus ondieper dan 1,5 m. Afhankelijk van de functie kan een uitzondering worden gemaakt. Bijvoorbeeld bij een vaarfunctie, waarbij een diepte van meer dan 3 meter gewenst is, om overmatige waterplantengroei te voorkomen.

In diepe plassen wordt 30% van het oeverareaal ingericht als rietzone met aansluitend een waterfase van 0,8 - 2,0 meter diep (afhankelijk van het doorzicht). De rest van de diepe plas mag max. 10 m. diep zijn.

2.3.2 Goede oppervlaktewaterkwaliteit

Streefbeeld

Het grond- en oppervlaktewater biedt leef-, verblijf-, en voortplantingsmogelijkheden voor de (aquatische) flora en fauna in het beheergebied. De chemische toestand van deze wateren vormt hier geen belemmering voor.

2.3.3 Goed omgaan met afvalwater

Streefbeeld

Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan.