direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Muziekwijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0034.BP2DGMU01-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan regelt de bestemming en het gebruik van de gronden voor een bepaald gebied. Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridische plan. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De plantoelichting heeft geen rechtskracht.

Een bestemmingsplan wordt tijdens de verschillende procedurestappen langs elektronische (digitale) en analoge weg beschikbaar gesteld. Wanneer de inhoud van het digitale en analoge bestemmingsplan verschillend zijn, is de inhoud van het digitale bestemmingsplan beslissend.

1.2 Aanleiding voor dit bestemmingsplan

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat bestemmingsplannen een geldigheidsduur van 10 jaar hebben. Als deze periode afloopt, moet een nieuw bestemmingsplan of een beheersverordening worden vastgesteld door de gemeenteraad. In het kader van deze wettelijk voorgeschreven actualisatieplicht voor bestemmingsplannen is een nieuw bestemmingsplan opgesteld voor de wijk Muziekwijk.

1.3 Begrenzing van het plangebied

Het plangebied wordt begrensd door:

  • aan de west en noordwest zijde de Hogering;
  • aan de noordoostelijke en oostelijke grens loopt de Muziekdreef. Deze loopt vanaf de splitsing met de Waddendreef over in de Stedendreef;
  • de zuidelijke grens wordt gevormd door de Stedendreef en (vanaf de kruising met de Havendreef) door de Hollandsedreef.

De Flevospoorlijn en het station Muziekwijk liggen buiten het plangebied.

In onderstaande figuur is de begrenzing van het nieuwe bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2DGMU01-vg01_0002.jpg"

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

In het plangebied gelden momenteel vier bestemmingsplannen en een herziening op één van die plannen. De plannen vervallen deels of geheel.

  Bestemmingsplan   Belangrijkste bestemming(en)   In werking getreden   Vervalt na inwerkingtreding nieuw bp  
1   Muziekwijk Noord   Wonen, bedrijf , gemengd, maatschappelijk, verkeer en groen   01-12-2009   geheel  
2   Muziekwijk Zuid   Wonen, bedrijf , gemeng, maatschappelijk, verkeer en groen   25-03-2003   geheel  
3.   Ebenezer Howardpark incl. 1e herziening   Groendoeleinden en recreatie met nadere aanduiding kampeervoorzieningen   06-04-1982
01-02-1984 (1e herziening)  
gedeeltelijk  
4.   Wegaanpassingen dreven   Verkeer   20-01-2015   gedeeltelijk  
5.   Youri Egorovweg   Gemengd   03-03-2015   geheel  

1.5 Leeswijzer

Om de digitale raadpleegbaarheid van het bestemmingsplan te vergroten, is de toelichting opgezet rondom de in het plan gebruikte Bestemmingen. Na een beschrijving van het plangebied en de nieuwe ontwikkelingen (hoofdstuk 2) worden de Bestemmingen beschreven (hoofdstuk 3). Vanuit dit hoofdstuk worden koppelingen gemaakt naar het achterliggende Beleidskader ( hoofdstuk Beleidskader) en de Omgevingstoets (hoofdstuk 5). In het hoofdstuk Implementatie (hoofdstuk 6) wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Karakteristieken plangebied

De Muziekwijk ligt in het stadsdeel Almere Stad en bestaat voor het grootste deel uit woningen en appartementen. Daarnaast zijn er enkele woonzorgcomplexen zoals De Toonladder en de Flevobolder. Naast de woonfunctie vormt ook het groen een belangrijk onderdeel van het gebied (Muzenpark, groenzone langs de Hogering, watergangen als de Rameaugracht, het Haydnplantsoen). Daaronder vallen ook het Klein Brandt sportpark en het gebied ten noorden van de Stedendreef met een zwembad en hockeyvelden. Bedrijven komen ook in het gebied voor. Het bedrijventerrein Felsersplaats en de bedrijvenstrip aan de Josephine Bakerstraat zijn binnenstedelijke bedrijventerreinen waar bedrijven tot en met categorie B zijn toegestaan en op sommige plekken ook categorie C bedrijven. Langs het spoor ligt aan de Louis Armstrongweg ook nog een kantoorlocatie. Verder komen verspreid over de wijk kleinschalige bedrijfsruimten voor. In een enkele bedrijfsruimte zit horeca. De wijk bevat bij NS-station Muziekwijk en Bartokweg het wijkwinkelcentrum Muziekwijk en op het Wim Kanplein een buurtcentrum met een supermarkt. Aan de Euphoniumweg is een tuincentrum gelegen. Verspreid over het gebied zijn scholen, kinderopvangplaatsen, gezondheidcentrum, buurthuis, cultureel centrum en religie gevestigd.

Het spoor dat het gebied doorkruist en het station Muziekwijk vallen buiten dit bestemmingsplan, omdat daarvoor al een recent ruimtelijk plan voor is vastgesteld.

2.2 Nieuwe ontwikkelingen

In 2013 is voor het Wim Kanplein met een uitgebreide Wabo-procedure afwijking van het bestemmingsplan verleend voor de bouw van zes appartementen op het bestaande complex. Deze afwijking is meegenomen in het nieuwe bestemmingsplan.

Het tuincentrum aan de J.S. Bachweg is gesloopt en verhuisd naar Buitenvaart. Daarvoor in de plaats is in 2014 een omgevingsvergunning afgegeven voor een appartementencomplex met 59 (kleine) appartementen. De bestemming is conform de verleende vergunning aangepast.

In 2014 is de Stedendreef verbreed van 2x1 naar 2x2 rijbanen. Ook zijn de bestaande geluidswallen in Muziekwijk op sommige plekken opgehoogd naar de oorspronkelijke hoogte. Dit paste in de geldende bestemming met uitzondering van een aantal plekken, waar delen van wegen of in- en uitvoegstroken in een groenbestemming moesten worden aangelegd. Hiervoor is een apart bestemmingsplan opgesteld en in 2014 in werking getreden. Voor zover deze aanpassingen in het plangebied liggen, wordt dit meegenomen. Het is handiger dat hiervoor één bestemmingsplan geldt. Bovendien betreft het qua oppervlakte zeer kleine aanpassingen.

Het bestemmingsplan Youri Egorovweg is in maart 2015 in werking getreden. Het plangebied is aangewezen als reservelocatie. Het bestemmingsplan maakt de functies bedrijven (maximaal categorie B), dienstverlening, kantoor en maatschappelijke voorzieningen mogelijk. Het bestemmingsplan Youri Egorovweg is ongewijzigd meegenomen in dit plan.

Naast de bovenstaande verleende omgevingsvergunningen en vastgestelde bestemmingsplannen wordt ook nieuwe wetgeving en vastgesteld beleid vertaald in dit bestemmingsplan, o.a. archeologiebeleid.

Hoofdstuk 3 Bestemmingen

In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen omschreven en zijn de planuitgangspunten voor de bestemmingen benoemd. Als de uitgangspunten voortkomen uit een beleidskader of een onderzoek uit de omgevingstoets dan is een koppeling opgenomen naar deze informatie.

3.1 Toelichting op de juridische regeling

Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Met de invoering van de Wro is de vormgeving van bestemmingen en planregels gestandaardiseerd. De standaarden zijn vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro). Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) en voldoet aan de vereisten op het gebied van digitalisering. Het bestemmingsplan voldoet tevens aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die per 1 oktober 2010 in werking is getreden.


Opzet van de planregels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn als volgt opgezet:

  • in hoofdstuk 1 zijn de begrippen gedefinieerd en is de wijze van meten bepaald;
  • hoofdstuk 2 bevat de regels voor de verschillende bestemmingen;
  • in hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen, die gelden voor meerdere of alle bestemmingen;
  • hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotbepalingen.

Flexibiliteitsbepalingen

In het bestemmingsplan zijn diverse regels opgenomen waarmee flexibiliteit ten opzichte van de hoofdbestemming wordt ingebouwd.

Afwijkingsregels zijn bedoeld voor afwijkingen binnen de bestemming zelf. Op basis van de afwijkingsregels kan een omgevingsvergunning worden verleend. Met wijzigingsbevoegdheden kan het college van burgemeester en wethouders wijzigingen aanbrengen binnen een bestemming of een bestemming wijzigen in een andere bestemming.

Afwijkings- en wijzigingsregels kunnen worden gekoppeld aan een enkele bestemming, maar kunnen ook gelden voor meerdere bestemmingen (algemene afwijkingsregels of algemene wijzigingsregels). Bij afwijkings- en wijzigingsregels worden verschillende voorwaarden opgenomen die in acht moeten worden genomen. Het gaat bijvoorbeeld om een maximum oppervlakte of het uitgangspunt dat er geen sprake mag zijn van onevenredige afbreuk van de woon- of werksituatie.

3.2 Bestemmingen

In dit hoofdstuk worden de bestemmingen omschreven en de planuitgangspunten voor de bestemmingen benoemd. Voor zover de uitgangspunten voortvloeien uit een beleidsuitspraak of de omgevingsaspecten, is een koppeling naar de bijbehorende paragraaf opgenomen. Via de koppeling onderaan de paragraaf kan worden doorgeklikt naar de planregels. In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

3.2.1 Bedrijf-Nutsvoorziening

Functionele mogelijkheden

De bestemming ‘Bedrijf-Nutsvoorziening’ is toegekend aan de gronden waar het schakelstation is gerealiseerd van de Nuon aan de Jacques Brelweg. Op deze gronden is uitsluitend een schakelstation ten behoeve van de elektriciteitsvoorziening met daarbij behorende voorziening toegestaan.

Bebouwing

De maximale bouwhoogten en bebouwingspercentages zijn conform de huidige vergunde situatie.

In artikel 3 zijn de planregels van de bestemming Bedrijf-Nutsvoorziening opgenomen.

3.2.2 Gemengd-1

Inleiding

Bedrijventerrein Felserplaats en de bedrijvenstrook aan de Josephine Bakerstraat zijn binnenstedelijke bedrijventerreinen waar op grond van de Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (hierna GVV, 2010) functiemenging is toegestaan. In de vorige bestemmingsplannen waren deze twee bedrijventerreinen bedoeld voor vestiging van bedrijven tot en met categorie 3.1 en wonen gecombineerd met een bedrijf. In de GVV wordt echter een ruimer vestigingsklimaat aangeboden voor bedrijven en zijn ook andere functies toegestaan (zie Hoofdstuk 4 Relevante beleidskaders). De beide binnenstedelijke bedrijventerreinen hebben daarom een bestemming 'Gemengd-1' gekregen, waarbij meer functies zijn toegestaan dan uitsluitend bedrijven.

Milieuzonering: functiemenging

Bij bestemmingsplannen voor bestaande bedrijventerreinen en andere bestaande bedrijvenlocaties is milieuzonering volgens vaste jurisprudentie noodzakelijk. Dit vanwege de mogelijke vestiging van nieuwe (bedrijfs)activiteiten en de uitbreiding van de activiteiten van gevestigde bedrijven en de benodigde afstemming hiervan met gevoelige functies in de omgeving van of op een bedrijventerrein. De beleidskeuze om functiemenging binnen delen van het plangebied mogelijk te maken, is van invloed op de milieuzonering.

Voor bedrijventerrein Felserplaats en bedrijvenstrook J. Bakerstraat was op grond van het voorgaande bestemmingsplan maximaal milieucategorie 3.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten van de VNG toegestaan. Het beleid staat maximaal milieucategorie 2 voor in verband met de wens van functiemenging. De bedoelde Staat van Bedrijfsactiviteiten is echter gebaseerd op de gedachte van scheiding van functies in plaats van menging van functies. Het beleid wordt in voorliggend bestemmingsplan vertaald door toepassing van de zogenaamde Functiemengingslijst van de VNG. Deze lijst bevat bedrijven en andersoortige functies waarvoor een afweging is gemaakt over de verenigbaarheid.

De bestaande bedrijven zijn beoordeeld en ingedeeld conform de categorie-indeling functiemenging (A, B of C). Zie voor een verantwoording hiervan de omzettingstabel in de bijlage 4 bedrijventabel functiemenging. Categorie A en B activiteiten, zoals bedoeld in deze Staat, zijn op Felserplaats en de bedrijvenstrook J. Bakerstraat toegestaan evenals categorie C activiteiten. Categorie C activiteiten zijn ook toegelaten, omdat er een goede ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is zonder dat woningen buiten het terrein overlast zullen hebben van de grotere verkeersaantrekkende werking van deze activiteiten. Alle gevestigde bedrijven vallen binnen de toelaatbare activiteiten uit de Staat van bedrijfsactiviteiten functiemenging.

Voor de woningen met bedrijfsunit aan de J. Bakerstraat geldt dat alleen activiteiten tot en met maximaal categorie B zijn toegestaan.


Functionele mogelijkheden

De in de bestemming 'Gemengd-1' toegestane functies op de beide bedrijventerreinen zijn gebaseerd op de GVV, maar ook het vorige bestemmingsplan.


Bedrijven

Bedrijven zijn toegestaan, inclusief bijbehorende ondergeschikte detailhandel als ondergeschikte bedrijfsactiviteit. Onder het kopje 'Functiemenging' hierboven is ingegaan op de toegestane zwaarte van de bedrijven. Zelfstandige horeca is niet toegestaan.

Webwinkels (geen fysiek klantcontact ter plaatse, alleen verzending van goederen) en afhaalpunten (uitsluitend afhalen van al gekochte goederen, geen extra aankopen mogelijk, geen showroom) zijn toegestaan. Deze worden ook genoemd in de definitie van het begrip bedrijf. Ook een kringloopwinkel (om niet geleverde goederen, ideële doelstelling) is ter plaatse van de aanduiding toegestaan. Internetwinkels met uitstalling voor verkoop zijn (op basis van de Detailhandelsvisie) niet toegestaan.

Kantoor

Op grond van de GVV zijn zelfstandige kantoren overal op het bedrijventerrein toelaatbaar, zij het onder voorwaarden. Per vestiging mag de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer dan 1500 m² bedragen. Per bedrijventerrein geldt daarbij ook nog dat het bebouwd grondoppervlak ten hoogste 25% mag bedragen. Als in één pand meerdere functies zijn gehuisvest, waaronder één of meerdere kantoren, telt dus alleen (maximaal) het bebouwde grondoppervlakte mee voor de 25%-bepaling.

Maatschappelijke voorzieningen

Maatschappelijke voorzieningen zijn ook binnen deze bestemming toegestaan. Hieronder vallen ook kinderdagverblijven en scholen, mits passend naar aard en schaal. Kinderdagverblijven en ook onderwijsgebouwen zijn echter geluidsgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geluidhinder. Een geluidsgevoelige functie kan beperkend werken voor omliggende bedrijven. Daarom zijn maatschappelijke voorzieningen wel overal binnen de bestemming 'Gemengd-1' toegestaan, maar geluidsgevoelige, zoals kinderdagverblijven en scholen niet. Deze zijn met een aanduiding aangegeven op de verbeelding. Voor nieuwe geluidsgevoelige objecten geldt dat de (gevel)belasting niet meer mag bedragen dan de desbetreffende geldende voorkeursgrenswaarde volgens de Wet geluidhinder (inclusief het Besluit geluidhinder) dan wel de toe te kennen hogere waarde. Nieuwe geluidsgevoelige functies die niet voldoen aan de voorkeursgrenswaarde zijn alleen toelaatbaar na een herziening of afwijking van het bestemmingsplan. In het kader van de dan te volgen procedure zal moeten worden aangetoond dat een dergelijke functie geluidstechnisch, qua invloed op omliggende bedrijven en qua woon- en leefklimaat aanvaardbaar is.

Sportvoorzieningen

Op basis van het GVV zijn ook overige voorzieningen op het gebied van sport toegestaan die genoemd staan onder categorie A en B van de functiemenginglijst. Het gaat bijvoorbeeld om een sportschool of sporthal. Ter plaatse van de aanduiding 'zwembad' is ook een zwembad toegestaan.

Cultuur en ontspanning

Op basis van het GVV zijn ook overige voorzieningen op het gebied van cultuur en ontspanning toegestaan die genoemd staan onder categorie A en B van de functiemenginglijst. Het gaat bijvoorbeeld om een dansschool, een muziekschool of een atelier.

Detailhandel
Overeenkomstig de Detailhandelsvisie 2014 is detailhandel als ondergeschikte bedrijfsactiviteit
alleen toegestaan bij productiebedrijven, tot maximaal 20% van het totale bedrijfsvloeroppervlak van de vestiging met een maximum van 100 m² verkoopvloeroppervlak.

Bij de overige functies, niet zijnde een bedrijf, is ondergeschikte detailhandel onder voorwaarden toegestaan. De detailhandelsfunctie is aantoonbaar ondergeschikt en gelieerd aan de hoofdfunctie. Het mag geen verkeers- en parkeerproblemen veroorzaken. .Maximaal 20% van het totale bedrijfsvloeroppervlak van de vestiging met een maximum van 100 m² verkoopvloeroppervlak mag gebruikt worden voor ondergeschikte detailhandel.

De vestiging van nieuwe detailhandel (met een uitzonderingsmogelijkheid voor ABC-goederen), is net als in het vorige bestemmingsplan niet toegestaan.

De bestaande kringloopwinkel aan de J. Bakerstraat 7a heeft een aanduiding gekregen op de verbeelding.

Op het perceel Operetteweg 80 op het bedrijventerrein Felserplaats is detailhandel mogelijk conform het vorige bestemmingsplan. Dit perceel heeft de aanduiding 'detailhandel' toegestaan gekregen. Zonder deze aanduiding is zelfstandige detailhandel niet mogelijk op deze twee bedrijventerreinen. Dit is in lijn met de GVV en met de Detailhandelsvisie (zie hoofdstuk 4 Relevante beleidskaders en bijlage 3.3 Werk in de stad).

(bedrijfs)woningen

Uitgangspunt bij functiemenging op de specifieke werkmilieus en binnenstedelijke bedrijventerreinen is dat de huidige bedrijven geen hinder in de bedrijfsvoering van andersoortige functies ondervinden. Zo is de woonfunctie niet mogelijk op binnenstedelijke bedrijventerreinen. Op bedrijventerrein Felserplaats zijn op een aantal percelen bedrijfswoningen toegestaan. Op de bedrijvenstrook J. Bakerstraat zijn geen bedrijfswoningen toegestaan. In de bedrijvenstook J. Bakerstraat zijn de bij bedrijfsunit behorende woningen als 'Wonen - 1' bestemd. Dit wordt overgenomen in dit nieuwe bestemmingsplan. In de (bedrijfs)woning zijn net als bij 'normale' woningen bedrijfsmatige activiteiten aan huis en aan huis verbonden beroepen toegestaan. Ook is (op grond van de Detailhandelsvisie) daarom per woning maximaal 25 m² verkoopvloeroppervlak aan detailhandel toegestaan. Ook webwinkels en internetwinkels zijn daarbij toegestaan, voor zover wordt voldaan aan randvoorwaarden met betrekking tot parkeren e.d. Dat is in dit bestemmingsplan geregeld in de regeling aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten.

Opslag en verkoop van vuurwerk

Op grond van het Almeerse vuurwerkbeleid is de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk en theatervuurwerk op bedrijventerrein Felserplaats en bedrijvenstrook J. Bakerstraat onder voorwaarden toegestaan.

Bebouwing

De maximale bouwhoogten en bebouwingspercentages zijn conform de huidige en/ of vergunde situatie.


In artikel 4 zijn de planregels van de bestemming Gemengd-1 opgenomen.

3.2.3 Gemengd-2

Functionele mogelijkheden

De bestemming Gemengd-2 is van toepassing op diverse (kleinschalige) bedrijfsruimten verspreid gelegen over het plangebied. Deze bedrijfsruimten zijn het resultaat van het beleid om functiemenging en werken in de woonwijken te stimuleren. Doel is om de wijken te verlevendigen en jonge bedrijvigheid aan te trekken.

De bedrijfsruimten in de wijk zijn bedoeld voor de volgende functies: kantoor, maatschappelijke functies, zoals een kinderdagverblijf, dienstverlening, detailhandel en bedrijven tot maximaal milieucategorie 2. In dit nieuwe bestemmingsplan is dit vertaald via de functiemengingslijst in de maximale categorie B. Wat betreft detailhandel zijn veel vormen van detailhandelsvestigingen op grond van deze bestemming toegestaan. Webwinkels (geen fysiek klantcontact, alleen verzending van goederen) die onder het begrip 'bedrijf' vallen, en afhaalpunten (logistiek bedrijf, uitsluitend via internet bestelde goederen af te halen, geen showroom) zijn ook toegestaan.

Horeca is maximaal tot en met de categorie 1c van de Staat van Horeca-activiteiten toegestaan, maar alleen waar dat is aangeduid.

In deze bestemming is opslag en verkoop van vuurwerk niet toegestaan.

Behalve deze kleinschalige activiteiten is binnen deze gemengde bestemming ook een woning mogelijk, maar uitsluitend waar dat is aangeduid op de verbeelding. Zoals ook bij de bestemmingen 'Wonen - 1 en Wonen - 2 zijn daarbij onder bepaalde voorwaarden vrije beroepen, aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis mogelijk. Zie daarvoor paragraaf 3.2.13 Wonen - 1'.

Bebouwing

De maximale bouwhoogten en bebouwingspercentages zijn conform de huidige en/ of vergunde situatie.

In artikel 5 zijn de planregels van de bestemming Gemengd-2 opgenomen.

3.2.4 Gemengd-3

Functionele mogelijkheden

De bestemming Gemengd-3 is van toepassing op het overdekte winkelcentrum Muziekwijk en Wim Kanplein. Binnen deze bestemming zijn de volgende functies toegestaan:

Dienstverlening

Onder de functie dienstverlening vallen bedrijfsfuncties waarbij het publiek rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen. Daarbij kan een balie aanwezig zijn, maar dat hoeft niet. Het gaat bijvoorbeeld om een kapsalon, accountantskantoor of reclamebureau.

Detailhandel

De detailhandel in het wijkwinkelcentrum Muziekwijk en aan het Wim Kanplein is wijk- resp. buurtverzorgend. Er is hoofdzakelijk detailhandel in dagelijkse artikelen gevestigd. Conform de Detailhandelsvisie is hier detailhandel in dagelijkse en recreatieve artikelen toegestaan. Een supermarkt van maximaal 1500m2 verkoopvloeroppervlak is toegestaan. Het GVV houdt de term winkelvloeroppervlak aan. In de regels wordt gesproken van verkoopvloeroppervlak. Deze termen zijn identiek aan elkaar en staan genoemd in de begripsbepalingen.

Horeca

In het winkelcentrum Muziekwijk is horeca maximaal tot en met de categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten toegestaan.

Wonen

Er is een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van 6 woningen aan het Wim Kanplein boven de nrs. 2-4. Deze omgevingsvergunning is overgenomen in dit plan. Deze woningen hebben een aanduiding 'gestapelde woningen' toegestaan gekregen.

Bebouwing

De maximale bouwhoogten en bebouwingspercentages zijn conform de huidige en/ of vergunde situatie.

In artikel 6 zijn de planregels van de bestemming Gemengd-3 opgenomen.

3.2.5 Gemengd-4

Functionele mogelijkheden

De strook met gebouwen langs het spoor aan de Louis Armstrongweg heeft de bestemming Gemengd-4 gekregen. Binnen deze bestemming zijn de volgende functies toegestaan:

Kantoor

Binnen deze bestemming zijn kantoren, al dan niet in combinatie met de aan de kantoorfunctie
ondergeschikte dienstverlening toegelaten. Binnen de kantoorbestemming zijn ook vergader- en congresfaciliteiten mogelijk.

Maatschappelijk

Binnen deze bestemming zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Echter, geluidgevoelige voorzieningen in de zin van de Wet geluidhinder zijn niet toegestaan. Het ROC aan de Louis Armstrongweg 36-42 heeft daarom een aanduiding op de verbeelding gekregen.

Dienstverlening

Onder de functie dienstverlening vallen bedrijfsfuncties waarbij het publiek rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen. Daarbij kan een balie aanwezig zijn, maar dat hoeft niet. Het gaat bijvoorbeeld om een accountantskantoor of reclamebureau.

Als er initiatieven zijn om leegstaande kantoorgebouwen om te kleuren naar wonen dan zal de gemeente hier door middel van een omgevingvergunning haar medewerking aan verlenen, mits de omkleuring ruimtelijk aanvaardbaar is. Er dient o.a. voldaan te worden aan de Wet geluidhinder.

Bebouwing

De maximale bouwhoogten en bebouwingspercentages zijn conform de huidige en/ of vergunde situatie.

In artikel 7 zijn de planregels van de bestemming Gemengd-4 opgenomen.

3.2.6 Gemengd-5

Functionele mogelijkheden

Het bestemmingsplan Youri Egorovweg is meegenomen in dit plan. De bestemming is overeenkomstig de bestemming uit het plan Youri Egorovweg. In deze bestemming is het mogelijk maatschappelijke voorzieningen, zoals een zorginstelling of een katholieke kerk te bestemmen. Verder kunnen ook commerciele voorzieningen, zoals kleinschalige kantoren en bedrijven met ten hoogste categorie C van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging worden gerealiseerd.

Bebouwing

De gebouwen ten behoeve van de zich te vestigen voorzieningen hebben een maximale bouwhoogte van 12 meter. Doordat deze gebouwen aansluiten op de woonwijk maar ook een gezicht naar de religieuze instelling, Contrabasweg en het groen hebben, is een alzijdig hoogwaardige en representatieve uitstraling vereist.
De kavel voor de religieuze instelling is gelegen aan de kant van Hoge Ring. Het kerkgebouw heeft een maximale hoogte van 12 meter met een (losstaand) bouwaccent van maximaal 40 meter . Deze ranke toren zal aan de rand van de kavel en mogelijk (deels) direct aan/in de watergang (zijde Hogering) geplaatst kunnen worden.

In artikel 8 zijn de planregels van de bestemming Gemengd-5 opgenomen.

3.2.7 Groen

Functionele mogelijkheden

De bestemming 'Groen' is alleen toegewezen aan de structurele groengebieden in dit plan. Dit zijn de randen van het plangebied, structurele groene gebieden in de wijken en groengebieden langs de busbaan en dreven. Binnen deze bestemming zijn ten behoeve van de openbare inrichting meerdere bouwwerken toegestaan, zoals bruggen, sluizen, kunstobjecten, nutsvoorzieningen, maar ook verhardingen, ruiter-, voet- en fietspaden. Het is belangrijk dat gronden met een groenbestemming ook, indien nodig, voor waterberging gebruikt kunnen worden. Daarom is deze functie aan de bestemming toegevoegd. Verder is het mede op grond van de gemeentelijke Sportnota (zie bijlage 1 beleidskader, paragraaf 3.6 Sociale structuur, onderwijs en cultuur wenselijk dat bewoners dichtbij huis laagdrempelige sportmogelijkheden hebben. In de bestemmingsomschrijving is dan ook opgenomen dat het plaatsen van sport- en speelvoorzieningen (alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde) is toegestaan.

Nota Kleur aan Groen

In Hoofdstuk 4 Relevante beleidskaders en bijlage 3.4 Groene stad zijn de consequenties van de beleidsnota Kleur aan Groen voor dit bestemmingsplan beschreven. Omdat het gewenst is eventuele nieuwe initiatieven goed te toetsen aan de nota Kleur aan Groen alvorens medewerking te verlenen, is ervoor gekozen de bestemming 'Groen' niet op voorhand uit te breiden met mogelijke nieuwe functies. Eventuele initiatieven die niet passen binnen de bestemming 'Groen' worden beoordeeld aan de hand van de essentie en de ontwikkelprincipes van de nota Kleur aan Groen. Wanneer het initiatief op basis daarvan goed inpasbaar blijkt, kan worden besloten van het bestemmingsplan af te wijken, dan wel het bestemmingsplan (op onderdelen) te herzien.

Tuinvergroting

In artikel 9.5 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee in geval van grondverkoop in verband met tuinvergroting de bestemming 'Groen' gewijzigd kan worden in de bestemming 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Tuin'.

Stadsweide
In de groene zone tussen de Hogering en de Youri Egorovweg zijn twee stadsweiden aanwezig. Deze stadsweiden zijn momenteel in gebruik voor het hobbymatig houden van paarden. In de bestemming 'Groen' is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - stadsweiden' een stadsweide toegestaan. Onder een stadsweide wordt verstaan: een perceel grond dat gebruikt wordt voor het hobbymatig houden van (landbouwhuis)dieren. Het houden van dieren voor eigen hobbymatig gebruik kan worden beschouwd als ontspanning/hobby, waarbij de nadruk ligt op het eigen gebruik. Zodra er sprake is van het vragen van vergoedingen, het aanbieden van stallingsruimten en andere faciliteiten aan derden, is het hobbymatige aspect verdwenen. Het is dus niet toegestaan om een stadsweide te gebruiken voor commerciële doeleinden. In de planregels is een bepaling opgenomen welke het bedrijfsmatig gebruik van een stadsweide aanmerkt als strijdig gebruik. Daarnaast is in de bijlage bij de planregels een tabel opgenomen (bijlage 5 Dieraantallen) voor het maximum aantal dieren per stadsweide. Zie ook paragraaf 5.6 Functiemenging en milieuzonering.


Bebouwing

Binnen de bestemming 'Groen' zijn alleen bouwwerken en bouwwerken toegestaan ten behoeve van nutsvoorzieningen en stadsweiden en bouwwerken geen gebouw zijnde. Per stadsweide is maximaal een gebouw toegestaan van 100m2, waarvan maximaal 70m2 voor een stal. In het voorgaande plan was bebouwing van 100m2 toegestaan, waarvan 50m2 voor een stal. In verband met gewijzigde normen voor dierenwelzijn is de maximale grootte van een stal aangepast.

Ten behoeve van nutsvoorzieningen is een gebouw toegestaan met een oppervlakte van maximaal 25m2 en een bouwhoogte van maximaal 3,5 meter. Met een afwijkingsbevoegdheid kan er een groter gebouw gerealiseerd worden.

Artikel 9.3 Afwijken van de bouwregels bevat een afwijkingsbevoegdheid om onder voorwaarden een jongerenontmoetingsplaats (= JOP) te kunnen realiseren. Voorwaarde is bijvoorbeeld dat de afstand van de JOP (bouwwerk) tot aan de woonbestemming (grens van het bestemmingsvlak) minimaal 50m bedraagt.

In artikel 9 zijn de planregels van de bestemming 'Groen' opgenomen.

3.2.8 Maatschappelijk

Het plangebied bevat een aantal maatschappelijke voorzieningen die uitsluitend voor maatschappelijke doeleinden zijn bestemd. Dit betreft:

  • verpleeg-en verzorgingshuis De Toonladder, Kathleen Ferrierstraat 51;
  • wooncentrum Flevobolder, J.S. Bachweg;
  • Leger des Heils, Pianoweg 117;
  • buurtcentrum De Bazuin, Luitstraat 1;
  • moskee Sultan Ahmet Camii, Lierstraat 9;
  • behandelgroep De Wending, Lierstraat 15;
  • Theater & cultureelcentrum De Glasbak, Lierstraat 21;
  • Praktijk Onderwijs Almere, Johann Sebastiaan Bachweg 7;
  • Nautilus college, Lierstraat 17;
  • basisschool Syncope, Kornetstraat 19;
  • basisschool Crescendo, Luitstraat 9;
  • basisschool Lichtboei, Luitstraat 7;
  • basisschool de Troubadour; Contrabasweg 38;
  • basisschool Duizendpoot, Ravelplantsoen 5;
  • basisschool de Boventoon, Prokofjevstraat 3;
  • basisischool de Zeetuin, Monteverdistraat 5;
  • basisschool Raphael, Lierstraat 7;
  • basisischool Vedelaar, Billie Holidaystraat 17;
  • speciaal basisonderwijs De Klimop, Rossinnistraat 5;
  • kinderdagcentrum Papageno, Mozartweg 90;
  • kinderdagcentrum Kalevalakring, Liertsraat 1;
  • peuterspeelzaal Catrijntje, Kornetstraat 17;
  • peuterspeelzaal Catootje, Lierstraat 11;
  • peuterspeelzaal Tinkerbel, Luitstraat 1;
  • KDV Liedjesland, Ephoniumweg 1;

Deze voorzieningen zijn als gezegd bestemd voor 'Maatschappelijk'. Deze bestemming is ruim, in die zin dat alle soorten maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan. Hierdoor is een zo groot mogelijke vorm van flexibiliteit mogelijk. Andere functies zijn niet rechtstreeks toegestaan, ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca behorende tot de hoofdfunctie maatschappelijk, zijn wel toegestaan. Overigens zijn in het plangebied wel meer maatschappelijke voorzieningen te vinden, maar die vallen onder één van de gemengde bestemmingen.

Bebouwing

Qua bouwmogelijkheden zijn een maximaal bebouwingspercentage of een bouwvlak en een maximale bouwhoogte of een bouwvlak opgenomen.

In artikel 10 zijn de planregels van de bestemming 'Maatschappelijk' opgenomen.

3.2.9 Sport

Functionele mogelijkheden

Binnen Muziekwijk zijn twee sportlocaties aanwezig. Het gaat om Klein-Brandtsportveldencomplex. Hier zijn een hockey-, handbal-, voetbal- en jeu de boulesvereniging gevestigd. Aan de Johann Sebastian Bachweg staat een zwembad. Achter het zwembad, op de locatie van de voormalige schaatsbaan, zijn hockeyvelden gerealiseerd.

Beide sportlocaties hebben de bestemming 'Sport' gekregen. Binnen deze bestemming zijn sportvoorzieningen toegestaan. Ook is ondergeschikte horeca toegestaan, zoals bijvoorbeeld een kantine. Zelfstandige horeca is niet toegestaan.

Daarnaast is het binnen de bestemming 'Sport' mogelijk om een kinderdagverblijf of buitenschoolse opvang te realiseren. Andere maatschappelijke functies zijn niet bij recht toegestaan.

Bebouwing

Er is een bebouwingspercentage en maximale bouwhoogte opgenomen voor het bouwen van bouwerken. Overige bouwwerken zoals erf- en terreinafscheidingen, tribunes, ballenvangers, licht- en vlaggenmasten zijn ook toegestaan, maar zijn wel gebonden aan een maximum maatvoering.


In artikel 11 zijn de planregels van de bestemming 'Sport' opgenomen.

3.2.10 Tuin

Functionele mogelijkheden

De bestemming 'Tuin' is gegeven aan voor- en/ of zijtuinen bij met name woningen, maar soms ook bij andere bestemmingen indien dit ruimtelijk wenselijk is. Deze gronden zijn bestemd voor een gebruik als tuin, die behoort bij het op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw.

Bebouwing

Het is niet de bedoeling dat de gronden worden volgebouwd met schuurtjes of andere bouwwerken. Daarom zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot 1 meter hoog toegestaan. Ook zijn trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers en overstekken mogelijk. Voor deze bouwwerken gelden beperkingen qua omvang.

Met een omgevingsvergunning is het mogelijk een overkapping of tochtportaal in de bestemming 'Tuin' te realiseren.

In artikel 12 staan alle regels voor het gebruik en de bebouwingsmogelijkheden binnen de bestemming 'Tuin'.

3.2.11 Verkeer

Functionele mogelijkheden

Voor wegen die primair bedoeld zijn voor de afwikkeling van het (auto)verkeer is de bestemming Verkeer opgenomen. Binnen deze bestemming is de aanleg van wegen, busbanen, fiets- en voetpaden en bermen toegestaan. Deze globale bestemming biedt flexibiliteit ten aanzien van de inrichting van de verkeersgebieden. Ook zijn bij deze bestemming behorende voorzieningen toegestaan zoals (ondergrondse) parkeervoorzieningen, haltevoorzieningen, fietsenstallingen en geluidwerende voorzieningen. Verder zijn functies uit de openbare ruimte toegestaan zoals groenvoorzieningen, kunstobjecten en water.

Bebouwing

In de bouwregels zijn mogelijkheden opgenomen voor het oprichten van nutsvoorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 3,5 meter een een oppervlakte van maximaal 25 m².

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals erfafscheidingen, kunstobjecten en geluidwerende voorzieningen is een maximum maatvoering opgenomen.

Voor de realisatie van een groter nutsgebouw is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Nutsgebouwen mogen een maximum bouwhoogte van 5 meter en een maximum oppervlakte van 50 m² hebben.

In artikel 13 zijn de planregels van de bestemming 'Verkeer' opgenomen.

3.2.12 Verkeer-Verblijfsgebied

Functionele mogelijkheden

Voor straten die naast een verkeersfunctie ook een verblijfsfunctie hebben, is de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied opgenomen. Binnen deze bestemming is de aanleg van wegen, fiets- en voetpaden en bermen toegestaan. Ook zijn bij deze bestemming behorende voorzieningen toegestaan zoals groenvoorzieningen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en fietsenstallingen. Verder zijn functies uit de openbare ruimte toegestaan zoals straatmeubilair, voorzieningen voor (ondergrondse) afvalinzameling, geluidwerende voorzieningen, reclameobjecten en water.

Almere wil zoals beschreven in de Sportnota (Bijlage 1 Beleidskader bij paragraaf 3.6) laagdrempelige sportmogelijkheden dichtbij huis. Daartoe is in de bestemmingsomschrijving de mogelijkheid voor sport- en speelvoorzieningen (uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde) opgenomen.

In artikel 14.4 is verder een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee in geval van grondverkoop in verband met tuinvergroting de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' gewijzigd kan worden in de bestemmingen 'Wonen - 1, Wonen - 2 of Tuin'.

Deze globale bestemming biedt flexibiliteit ten aanzien van de inrichting van de verkeers- en verblijfsgebieden.

Bebouwing

Op de gronden met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' mogen geen gebouwen worden gebouwd, behalve ten behoeve van nutsvoorzieningen en via afwijking een jongerenontmoetingsplaats (JOP). Voor het toepassen van de afwijkingsmogelijkheid moet aan een aantal voorwaarden zijn voldoen. De afstand van de JOP (bouwwerk) tot aan de woonbestemming (grens van het bestemmingsvlak) moet bijvoorbeeld minimaal 50 m bedragen. Binnen de bestemming zijn gebouwen voor nutsvoorzieningen toegestaan tot een maximum bouwhoogte van 3,5 meter en een oppervlakte van maximaal 25 m². Overige bouwwerken zoals terras-, erf- en terreinafscheidingen, kunstobjecten, licht- en vlaggenmasten zijn ook toegestaan, maar zijn wel gebonden aan een maximum maatvoering.

In artikel 14 zijn de planregels van de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' opgenomen.

3.2.13 Water

Functionele mogelijkheden

In het zuidelijke deel van het plangebied is de Rameaugracht gelegen. De Rameaugracht is een herkenbaar element in de wijk. Langs de gracht loopt een fiets/wandelpad. Hiermee heeft de gracht een recreatieve functie. Daarnaast heeft de gracht een functie ten behoeve van afwatering. Dwars door het noordelijke deel van het plangebied loopt een hoofdwatergang. Deze watergang heeft naast een structuurbepalende functie ook een functie ten behoeve van afwatering.

Langs de Rameaugracht en de hoofdwatergang is het toegestaan om op de aangegeven plaatsen (conform ligplaatsenkaart) met een boot af te meren.

Al het water heeft de gelijknamige bestemming gekregen. In de Waterparagraaf wordt nader ingegaan op de aspecten ten aanzien van waterhuishouding (onder andere de kwaliteit en kwantiteit).

Bebouwing

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals kunstwerken, straatmeubilair en en kunstobjecten is een maximum maatvoering opgenomen.

In artikel 15 zijn de planregels van de bestemming Water opgenomen.

3.2.14 Wonen - 1

Functionele mogelijkheden

De gronden met de bestemming 'Wonen - 1' zijn bestemd voor het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen dan wel bedrijfsmatige activiteiten aan huis. Ook de bij woningen behorende erven, toegangspaden, in- en uitritten, parkeervoorzieningen e.d. zijn toegestaan op deze bestemming.

Vrije beroepen

Het uitoefenen van vrije beroepen in huis is in overeenstemming met de bestemming 'Wonen - 1' tenminste voor zover het vrije beroep vanuit het gebouw waarin wordt gewoond, wordt uitgeoefend. Kenmerk van deze beroepen is een sterke verwevenheid tussen wonen en werken. De in de bestemming 'Wonen - 1' opgenomen bebouwingsmogelijkheden zijn ook van kracht bij het bouwen ten behoeve van een vrij beroep. Traditionele vrije beroepen, zoals een notaris, een huisarts, een tandarts of een accountant, zijn binnen de woonbestemming altijd toegestaan, mits onder meer de woonfunctie in overwegende mate intact blijft, het beroepsmatig gebruik zich beperkt tot een vloeroppervlak van maximaal 50% van het totale vloeroppervlak en er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten

Bij de aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis moet aan de volgende beroepen en bedrijven worden gedacht, zoals opgesomd in de onderstaande lijst. Deze lijst is niet limitatief en is bedoeld als voorbeeld.

Omschrijving   Voorwaarden/toelichting  
Vrije beroepen   bijv. notaris, huisarts, tandarts, accountant  
Uitgeverijen   Kantoren  
Grafische afwerking    
Reproductiebedrijven opgenomen media    
Vervaardiging van sieraden e.d.    
Reparatie t.b.v. particulieren   bijv. fietsen, maar reparaties van auto's en motorfietsen vallen hier niet onder  
Reisorganisaties    
Verzekeringsbedrijf/kantoor    
Verhuur van en handel in onroerend goed    
Computerservice- en informatietechnologiebureaus e.d.    
Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek    
Hoveniersbedrijven   Bedoeld wordt een eenmanszaak die zijn auto thuis parkeert, kantoor aan huis heeft en eventueel spullen opslaat. Het mag geen kwekerij zijn  
Meubel- en woningstoffeerderijen    
Cursussen    
Workshops    
Kantoor algemeen    
Schoonheidsspecialisten, pedicures en manicures    
Bed&breakfast   Het gaat om het laten gebruiken van normale slaapkamers in een woning door reizigers/vakantiegangers, waarbij eventueel ook ontbijt mogelijk is. Ten hoogste zijn vijf gasten tegelijk mogelijk. Ook moet de woning wel een woning blijven. Er mag geen complete verbouwing plaatsvinden tot een hotel en de eigenaar/exploitant moet er ook wonen.  
Gastouderschap, niet zijnde kinderdagverblijven   Opvang binnen de eigen woning, geen verbouwingen, geen professionele organisatie  
Wassalons en wasserettes   Geen wasmachines/drogers, alleen inzameling en afleveren van kleding  
Kappers    
Detailhandel   Maximaal 25 m² verkoopvloeroppervlak. Ook zijn webwinkels en internetwinkels toegestaan. Als daar ook een showroom of afhaalmogelijkheid bij hoort, valt dat onder de regeling van kleinschalige detailhandel aan huis (dus tot 25 m² verkoopvloeroppervlak).  
Buiten de hierboven genoemde gevallen   Activiteiten die naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bovengenoemde activiteiten  

Tuinvergrotingen

In een bestemmingsplan wordt de mogelijkheid opgenomen om de grenzen tussen openbare ruimte en particulier terrein te wijzigen. Bewoners zouden stukjes openbaar terrein kunnen kopen ter vergroting van hun tuin. In het plangebied is dat nog vrijwel niet gebeurd, omdat het nog een relatief nieuw ontwikkeld gebied is. Echter mogelijk wordt in de komende jaren toch gronden verkocht aan bewoners Daarom is in de planregels een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om in het geval van verkoop van gronden een wijziging naar de bestemmingen 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Tuin' mogelijk te maken.

Garagebox

Garageboxen en bergingen die niet aan de naastgelegen woningen gekoppeld zijn, zijn aangeduid op de verbeelding met 'garagebox'.

Bebouwing

Verruiming van de bouwmogelijkheden

De woonbestemming is ruimer bestemd dan in de vorige bestemmingsplannen. In die plannen waren goot- en bouwhoogten gedetailleerd geregeld. In dit nieuwe plan is niet meer met goothoogten gewerkt behalve bij vrijstaande erfbebouwing. Van iedere woning is alleen de bouwhoogte geregeld, waardoor er meer ruimte komt voor dakopbouwen en dakkapellen. Voor de begane grondlaag wordt doorgaans vier meter bouwhoogte aangehouden, voor twee bouwlagen zeven meter en voor drie bouwlagen tien meter. Voor veel bouwblokken is een hoogtemaat genomen, waarbij het hoogste deel bepalend is. Ook is bij woningrijen, waar in het verleden meerdere vergunningen zijn verleend voor een extra bouwlaag, dit nu bij recht voor de hele rij toegestaan. Dat betekent dat voor een flink aantal woningen nog een extra laag/dakopbouw mogelijk is. Er is ook minder met aanduidingen gewerkt en meer met rechtstreekse bouwmogelijkheden. Het nieuwe bestemmingsplan Muziekwijk is dus globaler en flexibeler van opzet dan de oude plannen.

Bebouwing in voortuinen

In de voortuinen is de grens van het bouwvlak van het hoofdgebouw in principe strak om de aanwezige bebouwing, waardoor er geen uitbreiding aan de voorzijde mogelijk is. Uitbouwen aan de voorzijde van de woningen vallen qua hoogte niet onder de basisregel van één bouwhoogte per bouwblok. Uitbouwen aan de voorzijde van de woning zijn qua hoogte bestemd zoals ze zijn.

Bebouwingsmogelijkheden aan de achterzijde van woningen

Bij het bepalen van het bouwvlak van het hoofdgebouw is aan de achterzijde van de hoofdgebouwen in principe een rechte lijn getrokken langs de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw. Later gebouwde uitbouwen vallen daardoor onder de erfbebouwingsregeling. Dit is om iedereen gelijke bouwrechten te geven. Als de achtergevel van het hoofdgebouw geen rechte lijn is (dus zonder eventuele uitbouwen) is het bouwvlak van het hoofdgebouw in principe wel recht getekend, waardoor er dus uitbreidingsruimte in het bouwvlak ontstaat. Waar dit tot hinder van de buren zou kunnen leiden (schaduw of verminderde lichttoetreding) is de oorspronkelijke achtergevel gevolgd. Voor de erfbebouwings- mogelijkheden is aangesloten bij de regeling uit de Nota Kleine Bouw 2008. Deze regeling is van toepassing op bijvoorbeeld schuurtjes en garages. Om te voorkomen dat het erf wordt volgebouwd is een maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken toegestaan (60 m²) en mag maximaal 50% van het erf worden bebouwd. Qua maatvoering en positionering moet de erfbebouwing ondergeschikt zijn aan de hoofdbebouwing. De diepte van aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter. De maximale bouwhoogte van aanbouwen is 0,30 meter boven de vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, tot een maximum van 5 meter. Vrijstaande erfbebouwing heeft een goothoogte van maximaal 3 meter. Boven op de aanbouwen mag een dakterras worden gebouwd.

Bebouwingsmogelijkheden aan de zijkant van woningen

Aan de zijkant van woningen is in principe uitbreidingsgelegenheid geboden tot op de grens van het bouwperceel. Het bouwvlak van het hoofdgebouw is hier dus doorgetrokken tot de zijdelingse perceelgrens. Uitbreidingsgelegenheid is niet geboden, waar dit leidt tot parkeerproblemen, tot verminderd zicht in bochten voor langsrijdend verkeer of als omwonenden hier last van hebben doordat de zijgevel van de woning dan dichter bij hun perceel komt te liggen. Overigens zijn hierbij zoveel mogelijk de rechten uit de nog geldende bestemmingsplannen aangehouden.

In artikel 16 zijn de planregels van de bestemming 'Wonen - 1' opgenomen.

3.2.15 Wonen - 2

Deze bestemming bevat een regeling voor de vrijstaande woningen. Bij vrijstaande woningen wordt geen bouwvlak aangegeven, maar slechts een bestemmingsvlak bestemd dus voor 'Wonen - 2'. Conform het beleid uit de nota Kleine Bouw is een bebouwingspercentage van 50% toegestaan en zijn de regels rond erfbebouwing iets anders dan in de hiervoor geldende bestemmingsplannen. De voortuinen van de vrijstaande woningen hebben de bestemming 'Tuin' gekregen. Qua functionele en bouwmogelijkheden geldt verder hetzelfde als bij de bestemming 'Wonen - 1' (zie paragraaf 3.2.14).

In artikel 17 zijn de planregels van de bestemming Wonen - 2 opgenomen.

3.3 Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen

Daar waar meerdere functies aanwezig zijn of verbijzondering van de juridische regeling noodzakelijk is, wordt (overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) gewerkt met dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen. In het bestemmingsplan zijn de volgende dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen opgenomen:

3.3.1 Waarde-Archeologie 1

Binnen het plangebied zijn gebieden aanwezig die mogelijk archeologisch waardevol zijn. Ter bescherming van deze gebieden zijn zogenaamde dubbelbestemmingen opgenomen. Dit betekent dat er behalve de basisbestemming bijvoorbeeld groen of water, ook een bestemming voor archeologie geldt.

Gebieden, zoals aangeduid op de Archeologische Beleidskaart Almere 2016, met mogelijke archeologische waarden op een diepte vanaf 150 cm onder maaiveld (op dekzand en Oude Getijden-afzettingen), hebben in het plangebied de bestemming gekregen van 'Waarde - Archeologie 1'. Aan deze bestemming is een bouwverbod met afwijkingsmogelijkheid en een omgevingsvergunningstelsel voor de activiteit 'aanleggen' gekoppeld om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen. De bestemmingsregels bevatten ook een wijzigingsbevoegdheid teneinde een bestemmingswijziging mogelijk te maken op basis van de resultaten van een eventueel uitgevoerd archeologisch onderzoek. Indien behoudenswaardige vindplaatsen worden aangetroffen, dan moet de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' worden opgewaardeerd naar 'Waarde -Archeologie 5'.

De regels van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' staan in artikel 18 opgenomen.

3.3.2 Leiding-Leidingstrook

Aan de zuidzijde van de Hogering ligt een leidingstrook met daarin een leiding ten behoeve van transport van gas. Binnen de strook zijn alleen bouwwerken ten behoeve van de leidingstrook toegestaan. Met een afwijking en advies van de leidingbeheerder zijn bouwwerken ten behoeve van andere bestemmingen mogelijk. Aanleg van werken en werkzaamheden zijn in beginsel omgevingsvergunningsplichtig.

In artikel 19 zijn de planregels van de bestemming Leiding - Leidingstrook opgenomen.

3.3.3 Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen 2

Volgens het Basisnet Spoor geldt voor de Flevolijn een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter aan weerszijden van de spoorbaan, gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf. In het PAG dient rekening te worden gehouden met de effecten van een incident met brandbare vloeistoffen. Bij een incident kan de stof uit de ketelwagen vrijkomen en ontbranden (plasbrand). Dit kan in een gebied tot circa 30 meter langs de spoorbaan tot slachtoffers leiden. Voor het PAG geldt volgens artikel 8 van het (concept) Besluit transport routes externe veiligheid een bijzondere verantwoordingsplicht voor nieuwe bouwwerken (aanvullend op de verantwoordingsplicht groepsrisico) speciaal gericht op het effect van een eventuele plasbrand. Verder worden in dit gebied via het Bouwbesluit 2012 en daarbij behorende ministeriële regeling aanvullende bouweisen opgelegd met het oog op het veilig kunnen vluchten bij een brand, ontploffing of een drukgolf in een dergelijk gebied.


Het PAG heeft de aanduiding 'veiligheidszone-vervoer gevaarlijke stoffen 2' gekregen. De vestiging van een nieuw kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object is hier toegestaan via een afwijkingsbevoegdheid, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is sprake van een aantoonbare behoefte vanuit de in de bestemming toegelaten functies om de bouw of vestiging van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object mogelijk te maken binnen een plasbrandaandachtsgebied;
  • er is rekening gehouden met de mogelijkheden om het object buiten het plasbrandaandachtsgebied te vestigen;
  • de bestrijdbaarheid van een plasbrand is voldoende gemotiveerd (hulpverlening en zelfredzaamheid mede in relatie tot effectreducerende maatregelen of brandvertragende maatregelen aan het gebouw).


Voor deze nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten gelden aanvullende bouweisen (via Bouwbesluit 2012 en daarbij behorende ministeriële regeling). In dit besluit zijn in artikel 2.132 en 2.133 voorschriften opgenomen voor het bouwen in zogenoemde veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden. Die voorschriften zullen tegelijk in werking treden met de wijziging van de Wet basisnet en het Besluit transportroutes externe veiligheid.

In artikel 22.1 zijn de planregels van de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen 2' opgenomen.

3.4 Overige regels

3.4.1 Inleidende regels

Begripsbepalingen

In artikel 1 zijn de begripsbepalingen opgenomen van de regels. In dit artikel wordt uitgelegd wat onder bepaalde begrippen moet worden verstaan, die in de regels worden gebruikt. Bijvoorbeeld wat met maatschappelijke voorzieningen wordt bedoeld.

Wijze van meten

In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen van de regels. In dit artikel staat hoe bij de toepassing van de regels moet worden gemeten. Bijvoorbeeld hoe de bouwhoogte van een bouwwwerk moet worden gemeten.

3.4.2 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

In artikel 20 is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisatie daarvan, door feitelijke functie- of gebruiksverandering opnieuw (voor een tweede keer) gebruik zou kunnen worden gemaakt. Grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van een bouwplan, mag niet een tweede maal meetellen voor de toelaatbaarheid van andere bouwplannen. De anti-dubbeltelregel is een standaardregel, die is voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

Overschrijding grenzen

In artikel 21.1 is een regel opgenomen, dat bestemmings- en bouwgrenzen door bepaalde (ondergeschikte) onderdelen van een gebouw (zoals overstekken en afdaken) mogen worden overschreden. De regel biedt flexibiliteit ten aanzien van de situering van ondergeschikte onderdelen aan gebouwen.

Ondergeschikte bouwonderdelen op daken

In artikel 21.2 is een regel opgenomen, dat bepaalde (ondergeschikte) onderdelen van een gebouw (zoals installatiecontainers en liftschachten) niet worden meegerekend bij het bepalen van de hoogte van een gebouw. De regel biedt flexibiliteit ten aanzien van de situering van ondergeschikte onderdelen op gebouwen.

Afwijkingsregels

In artikel 23 zijn de algemene afwijkingsregels opgenomen. Er kan worden afgeweken van de regels voor:

  • het afwijken van maten (maximaal 10 %);
  • het overschrijden van bouwgrenzen (maximaal 3 meter en het bouwvlak maximaal 10% groter);
  • het oprichten van ondergrondse pompgemalen voor riooltransportleidingen;
  • het bouwen van kleine windmolen op of aan een hoofdgebouw.

Kleine windmolens

Kleine windmolens mogen gerealiseerd worden, met een omgevingsvergunning, op een hoofdgebouw of aan de gevel ervan. De volgend voorwaarden gelden: de maximum bouwhoogte van het hoofdgebouw wordt met maximaal 3 m overschreden en de rotordiameter bedraagt maximaal 2 m.

Voor horizontale as windturbines (HAT) en verticale as windturbines (VAT) is in onderstaande figuur weergegeven hoe de rotordiameter wordt gemeten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2DGMU01-vg01_0003.png"
HAT VAT

De landschappelijke effecten zijn beperkt tot stedelijk niveau: zichtbaarheid is nauwelijks. Bovendien moeten voor deze molens vergunningen worden aangevraagd, waardoor toetsing aan veiligheidseisen, Wet Geluidhinder en Wet milieubeheer zal plaatsvinden.

Voorwaarde

De afwijkingsregels mogen niet worden gebruikt indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de (op grond van de bestemming gegeven) gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Algemene wijzigingsregels

In artikel 24 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor burgmeester en wethouders om een bestemmingsvlak met maximaal 10% te vergroten. Dit mag indien dit nodig is voor een (steden)bouwkundig betere realisering van bestemmingen of bouwwerken of in verband met de werkelijke toestand van een terrein.

Verder kan de Lijst van parkeernormen worden gewijzigd indien ontwikkelingen op parkeergebied daartoe aanleiding geven.
Tevens zijn burgemeester en wethouders bevoegd:

  • de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging te wijzigen in die zin dat de categorie-indeling van bedrijven kan worden gewijzigd, indien en voor zover een wijziging van de milieubelasting van de desbetreffende typen van bedrijven daartoe aanleiding geeft.
  • de Staat van Horeca-activiteiten te wijzigen in die zin dat de categorie-indeling van horeca kan worden gewijzigd, indien en voor zover een wijziging van de omgevingsbelasting van de desbetreffende typen van horecafuncties daartoe aanleiding geeft.


Overige regelingen

In artikel 25 is aangegeven dat indien in de regels wordt verwezen naar regelingen of verordeningen, dat het dan gaat om de regelingen of verordeningen die gelden op het moment dat het ontwerp bestemmingsplan ter inzage is gelegd.

3.4.3 Overgangs- en slotregels

In artikel 26 is het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik opgenomen. In het overgangsrecht wordt bepaald op welke manier met situaties wordt omgegaan die op basis van het vorige bestemmingsplan wel waren toegestaan, maar niet in het nieuwe bestemmingsplan zijn opgenomen. Het overgangsrecht zijn standaardregels, die zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

In artikel 27 is de slotregel opgenomen. Hierin staat onder welke naam de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 4 Relevante beleidskaders

Het ruimtelijk beleid van rijk, provincie en gemeente werkt door in de manier van bestemmen van gronden en bouwwerken. In tabel 4.1 staat op welke manier de verschillende beleidsdocumenten doorwerken in het bestemmingsplan. In bijlage 1 Beleidskader is een uitgebreide beschrijving opgenomen van het beleidskader. In bijlage 1 Beleidskader worden ook beleidsdocumenten beschreven die niet direct tot een regeling in het bestemmingsplan leiden. Deze beleidsdocumenten zijn daarom niet in tabel 4.1 opgenomen.

 

Beleidsdocument   Beleidsuitgangspunt   Vertaling in het bestemmingsplan  
Rijksbeleid  
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
 
Ladder voor duurzame verstedelijking   Nieuwe ontwikkelingen vinden plaats binnen het bestaand stedelijk gebied of op percelen waar al een bebouwingsmogelijkheid was opgenomen.  
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)
Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (2012)  
Radarverstoringsgebieden   Geen mogelijkheid opnemen voor de bouw van windturbines.
Kleinschalige windmolens op gebouwen onder voorwaarden toestaan.  
Europese Kaderrichtlijn Water (2000)   inzichtelijk maken wat de gevolgen zijn van een ruimtelijke ontwikkeling voor het waterbeheerssysteem en op welke wijze de ruimtelijke ontwikkeling en het waterbeheer op elkaar worden afgestemd.   Er zijn geen nieuwe ontwikkelingen in het plangebied. De watertoets is uitgevoerd en als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.  
Nationaal Waterplan 2016-2021 (2015)   Robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem.   Grote waterpartijen zijn bestemd voor water en waterberging.  
Rijksbeleid en wetgeving cultuurhistorische waarden   Beschermen van archeologische waarden   Er is een dubbelbestemming opgenomen voor de gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde.  
Provinciaal en regionaal beleid  
Omgevingsplan Flevoland (2006)   Stedelijk gebied: evenwichtige ontwikkeling met ruimte voor wonen, bedrijven en voorzieningen. Bijzondere archeologische, gebieden verdienen bescherming.   Het bestemmingsplan bestemt de bestaande woningen en voorzieningen zo flexibel mogelijk. In het plan worden verder de bestaande waarden op gebied van archeologie beschermd.  
Beleidsregel Windmolens 2008 (2008)   Opschalen en saneren van windmolens   Geen ruimte bieden aan nieuwe windmolenopstellingen.
Wel/ ruimte bieden aan kleine windmolens op gebouwen.  
Noodverordening wind (2015)   Opschalen en saneren van windmolens   Geen ruimte bieden aan nieuwe windmolenopstellingen.
Wel ruimte bieden aan kleine windmolens op gebouwen.  
Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening (2008)   Archeologisch aandachtsgebied   Opnemen van een dubbelbestemming voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde.  
Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland 2010-2015 (2010)   Voldoende water   conform beleid is de watertoets uitgevoerd  
Waterkader (2013)     conform beleid is de watertoets uitgevoerd  
Beleidsregel locatiebeleid stedelijkgebied (2011)   Het gebied valt onder 'overig centrummilieu'.   Het bestemmingsplan biedt ruimte voor werken, kantoren en voorzieningen. Deze voorzieningen al mogelijk op basis van de voorgaande plannen.  
Gemeentelijk beleid  
Ruimtelijke ontwikkeling  
Structuurplan Almere 2010 (2003)   Bevat de hoofdlijnen van de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen van Almere   Het betreft een actualisatieplan in bestaand stedelijk gebied; het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Structuurplan Almere.  
Concept Structuurvisie Almere 2.0 (2009)   Uitwerking van het IAK: Integraal richtinggevend beleidskader voor de schaalsprong Almere (60.000 inwoners extra en 100.000 arbeidsplaatsen).: meerkernige opzet benutten, verkleuren naar diverse samenleving, sterke en gedifferentieerde economie.   Het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid tot verbetering en uitbreiding van woningen, voorzieningen en bedrijven. Dit draagt bij aan versterking van de bestaande stad en een sterkere economie. Inzet op verdere sociale differentiatie zodat iedereen een goed woon- en leefklimaat heeft.  
Energie Werkt! (2015)   In 2022 is Almere energieneutraal (minder CO2 uitstoot). Dit leidt ook tot nieuwe economie: nieuwe technieken en innovatie. Primair gaat transitie door stimuleren van zonne-energie, duurzame warmteopwekking, koude-/ warmteopslag, nieuwe technieken en minder met windenergie   Er worden niet direct bestemmingen in het plan opgenomen die deze maatregelen mogelijk maken. Daarvoor is in de meeste gevallen eerst nader onderzoek (soms ook een MER) nodig. Bovendien is niet in de nota aangegeven waar deze voorzieningen gerealiseerd zouden moeten en kunnen worden. Aanvragen worden via een aparte planologische procedure op hun eigen merites bekeken en indien mogelijk vergund.  
Woonvisie Almere 2.0 (2009)   Beleid ten aanzien van wonen   Het plangebied is onderdeel van de bestaande stad en heeft geen ontwikkeltaak. De geformuleerde ambities kunnen in principe in de bestaande bestemmingen en binnen de planregels worden gerealiseerd.  
Programmaplan Almere Stad (2007)   Versterken vitaliteit woonwijken en bedrijfsterreinen, leefbaarheid en voorzieningenstructuur.   Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het programmaplan Almere Stad.  
Welstandsnota Almere 2014 (2015)   Welstandstoezicht voor:
- het groenblauwe raamwerk
- de hoofdstructuur
- de centrumgebieden
- bijzondere gebieden
- reclame.  
Het plangebied is welstandsvrij met uitzondering van het Muzenpark, Klein-Brandt Sportpark, locatie zwembad/hockeyvelden, gebied BouwRai, hoofdinfrastructuur en grote gebouwen langs deze hoofdinfrastructuur.  
Beleidsnota kleine bouw 2008 (2010)   Beleidsuitgangspunten voor kleine bouwplannen en uitbreidingen. Regeling voor aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten aan huis   Toetsingskader uit de nota overnemen in woonbestemming. Onder andere woonbebouwing toestaan vanaf 1 m achter de voorgevel  
Beleidslijn tuinvergrotingen 2012 (2013)   Uitgeven van gronden waar dit mogelijk is zonder het algemeen belang aan te tasten.   In het plangebied heeft geen projectmatige aanpak van tuinvergrotingen plaatsgevonden. Verkochte gronden hebben wel de bestemming Wonen - 1, Wonen - 2 of 'Tuin' gekregen. Bij nieuwe tuinvergrotingen kan de bestemming van de gronden worden gewijzigd door toepassen van een wijzigingsbevoegdheid.  
Aanwijzing en nadere regels ligplaatsen van vaartuigen in de gemeente Almere (2013)   Ligplaatsen voor woonschepen en
vaste ligplaatsen .
Afmeeroevers.  
Binnen de bestemming 'Water' is de mogelijkheid opgenomen voor aanleggelegenheid.  
Prostitutiebeleid Almere (2000)   Vestigingsbeleid seksinrichtingen   Opnemen van een verbodsbepaling voor seksinrichtingen.  
Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2013 (2012)   Vestigingsbeleid coffeeshops   Opnemen van een verbodsbepaling voor coffeeshops.  
Bereikbaarheid en mobiliteit  
Nota Mobiliteitsplan Almere (2012)   Gemeentelijk beleid over verkeer en vervoer; inpassing van infrastructuur in het stedelijk gebied; openbaar vervoer; verkeersveilige schoolomgeving; parkeren; parkeernormen (zie bijlage 1 Beleidskader); reservering voor IJmeerverbinding.   Het bestaande verkeerssysteem in Muziekwijk voldoet aan de uitgangspunten van deze nota.
Vooralsnog is een reservering voor de IJmeerverbinding niet nodig.
Parkeernormen in bestemmingsplan opnemen.

 
Verkeersveiligheid rond basisscholen (2001)   Beleid om verkeersdrukte rond scholen via maatregelen veilig in te passen in stedenbouwkundige plannen en woonwijken.   Voor de bestaande scholen is rekening gehouden met deze nota.  
Werk in de stad  
Gemeentelijke Visie op het
Vestigingsbeleid (2010)

 
Gunstig vestigingsklimaat bieden voor bestaande en nieuwe bedrijven en voldoende werkgelegenheid bieden. Daarbij zijn de bedrijfsterreinen ingedeeld in typen vestigingslocaties, waarbij is aangegeven welke functies en typen bedrijven zich waar kunnen vestigen.   Op de binnenstedelijke bedrijven- terreinen Felserplaats en J. Bakerstraat worden de volgende functies toegestaan:
- bedrijvigheid t/m milieucategorie B, met aanduiding ook categorie C;
- bedrijfswoningen;
- zelfstandige kantoren, toestaan tot een oppervlak van maximaal 1500 m² bvo per vestiging; in totaal mag maximaal 25% van het bebouwd grondoppervlak per bedrijventerrein gebruikt worden voor kantoren;
- maatschappelijke voorzieningen, mits passend naar aard en schaal en niet geluidgevoelig;
- overige voorzieningen; hieronder wordt verstaan voorzieningen op het gebied van cultuur, sport en recreatie (muziek-, ballet-, dans- en sportscholen, ateliers e.d.) ;
-ABC branches van Perifere detailhandel (PDV),;
- Webwinkels en afhaalpunten;
- Kringloopbedrijf op plaatsen met een aanduiding;


 
Detailhandelsvisie Almere 2014 (2014)     In Muziekwijk zijn wijkwinkelcentrum (winkelcentrum Muziekwijk) en een buurtwinkelcentrum (Wim Kanplein) gevestigd. Hier is detailhandel toegestaan. Een supermarkt met een max van 1500m2 is toegestaan.
 
In de woonwijk: winkel aan huis max. 25 m2 wvo onder voorwaarden; detailhandel in bedrijfsruimten toegestaan.

Op binnenstedelijke bedrijfsruimten: ondergeschikte detailhandel, webwinkels en afhaalpunten, geen internetwinkel, kringloopwinkel , ABC-branches van perifere detailhandel.

Niet toestaan: doelgerichte detailhandel (pdv).  
Afhaalpunten (2014)   Afhaalpunten toestaan op alle bedrijventerreinen met uitzondering van De Vaart en Buitenvaart. Afhaalpunten ook mogelijk in wijk- en buurtwinkelcentra.   Op het binnenstedelijk bedrijventerrein Felserplaats en J. Bakerstraat afhaalpunten toestaan.
Afhaalpunten toestaan in wijkwinkelcentrum Muziekwijk enbuurwinkelcentrum Wim Kanplein

 
Kringloopwinkels (2014)     Op Felserplaats is de bestaande kringloopwinkel aangeduid. Binnen detailhandel is ook een kringloopwinkel toegestaan.  
Horecanota Almere (2000)
   
  Nieuwe horeca in de woonwijken en groengebieden niet rechtstreeks toestaan. Aanwezige horeca in de woonwijk met aanduiding toestaan. In winkelcentrum Muziekwijk lichte en middelzware horeca toestaan.
In de sporthal en buurthuis is ondergeschikte horeca aanwezig en toegestaan.
Op Felserplaats en J. Bakerstraat geen zelfstandige horeca toestaan.




 
Werken in de wijk (2005)   Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis
mogen onder voorwaarden maximaal 50% van het woonoppervlak in beslag nemen.
Kleinschalige bedrijfsruimten in woonwijken opnemen bedoeld voor verschillende kleinschalige activiteiten en bedrijvigheid.

 
Opnemen in woonbestemming aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis, incl. criteria uit de nota Werken in de wijk en de nota Kleine Bouw in
woonbestemming.
In Muziekwijk zijn op verschillende locaties in de wijk deze bedrijfsruimten gerealiseerd met een bestemming gemengde doeleinden. Lichte horeca met aanduiding aangeven op locaties waar horeca gevestigd is.

 
Groene stad  
Waterplan Almere (2005)   Bij herstructurering van de bestaande stad of nieuwbouw, geeft de watervisie richting aan de omgang met water.   Watertoets is uitgevoerd.
 
     
Kleur aan groen (2014)     Van toepassing op Muzenpark, Klein-Brandtsportpark, sportlocatie zwembad/hockeyvelden, Rameaugracht en hoofdwatergang. Bestemmingen 'Groen', 'Sport' en 'Water' maken nieuwe initiatieven niet rechtstreeks mogelijk. Initiatieven worden eerst getoetst aan de nota Kleur en Groen. Medewerking vindt plaats door (partiële) herziening van het plan of een buitenplanse afwijkingsprocedure.  
Veiligheid  
Veiligheid gebouwde omgeving (checklist
veiligheid in ruimtelijke planvormingsprocessen) (2003)  
Checklist voor ontwikkelingen in het openbare en semi-openbare gebied   Bij nieuwe ontwikkelingen rekening houden met de veiligheidsaandachtspunten voor woongebieden, bedrijventerreinen, uitgaangsgebieden, verkeersveiligheid, fysieke veiligheid en externe veiligheid.  
Vuurwerknota 2005, ruimtelijke implementatie Vuurwerkbesluit (2005)   Vuurwerkopslag en -verkoop is niet mogelijk in woongebieden en kleine winkelcentra met woningen erboven   Op een aantal plaatsen is binnen het plangebied de opslag en verkoop van vuurwerk toegestaan. O.a. op Felserplaats en tuincentrum.  
Sociale structuur, onderwijs en cultuur  
Sportnota     Opnemen binnen de bestemmingen 'Gemengd' , 'Sport', 'maatschappelijk', 'Groen' en ' Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging' van de mogelijkheid voor sport- en speelvoorzieningen.  
Inrichting schoolpleinen     Het begrip speelterrein wordt expliciet toegevoegd aan de bestemmings- omschrijving van Maatschappelijk.  
Archeologienota en Verordening Archeologie

 
  Dubbelbestemming 18  

Tabel 4.1 Beleidskader

Hoofdstuk 5 Omgevingstoets

Om aan te kunnen tonen dat een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan worden bekeken of de ontwikkelingen binnen het plan voldoen aan de regelgeving op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en water.

5.1 Milieu-effectrapportage

Voor plannen en besluiten die ontwikkelingen bevatten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, geldt de verplichting om de procedure voor milieueffectrapportage te doorlopen of te beoordelen of het doorlopen van een dergelijke procedure noodzakelijk is (een mer-beoordeling). Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De categorieën van activiteiten waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer).

De activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben staan genoemd in het Besluit milieueffectrapportage in de bijlagen. Het gaat om de C-lijst en de D-lijst waarin alle activiteiten staan genoemd waarvoor mer-verplichtingen kunnen gelden. De aard en omvang van de activiteit bepaalt in belangrijke mate welke verplichtingen gelden ten aanzien van de rapportages. Er is sprake van een vormvrije mer-beoordeling, een mer-beoordeling of een mer-plicht.

De gevallen waarvoor een milieueffectrapportage verplicht is, staan in onderdeel C. De gevallen waarvoor een mer-beoordeling verplicht is, staan in onderdeel D. De gevallen in onderdeel D zijn overigens indicatief. De verplichting voor een mer-beoordeling geldt ook wanneer op grond van de selectiecriteria in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Deze omstandigheden zijn:

  • 1. de kenmerken van de projecten (omvang project, gebruik van natuurlijke hulpbronnen, productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder, risico en ongevallen en de cumulatie met andere projecten);
  • 2. de plaats van de projecten (bijzondere gebieden, bestaand grondgebruik, rijkdom/kwaliteit/regeneratievermogen van natuurlijke hulpbronnen van het gebied, het opnamevermogen van het natuurlijk milieu);
  • 3. de kenmerken van de potentiële effecten (in samenhang met de eerste twee criteria: bereik, grensoverschrijdende karakter van het effect, orde/grootte/complexiteit effect, waarschijnlijkheid effect, duur/frequentie/onomkeerbaarheid van het effect).

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Gelet op het conserverende karakter van het bestemmingsplan en het feit dat het plangebied niet in of nabij bijzondere gebieden ligt, kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Een mer-beoordelingsbesluit voor het bestemmingsplan is daarom niet nodig.

5.2 Verkeer

Autoverkeer

Ontsluiting

Passend binnen duurzaam-veilig is er in Almere sprake van een zelfverklarende infrastructuur:

  • stroomwegen (A6, A27, Hogering/ Buitenring/ Tussenring/ Waterlandseweg) = verkeersader
  • gebiedsontsluitingswegen (dreven) = verkeersader
  • erftoegangswegen (buurtwegen/woonstraten) = verblijfsgebied

De kruispunten van de Almeerse gebiedsontsluitingswegen zijn uitgevoerd in de vorm van rotondes of, in het geval van hoge verkeersintensiteiten, als VRI. De verblijfsgebieden hebben zo veel mogelijk auto-aansluitingen op de gebiedsontsluitingswegen (om de 250 à 400 m). Doorgaand autoverkeer is in het verblijfsgebied afwezig. Het gebied is ingericht met ondermeer 30 km/h-poorten en drempels.

In Almere geldt voor de A6 en A27 een vrijwaringszone zoals bedoeld in het Nationaal Verkeers- en Vervoersplan (NVVP)

Snelheid

In Almere kennen de verblijfsgebieden, passend binnen duurzaam-veilig, een maximum snelheid van 30 km/h. Op de gebiedsontsluitingswegen bedraagt de maximum snelheid 50 km/h. Voor de stroomwegen in Almere geldt 80 km/h, of in het geval van een snelweg 100-120 km/h.

Parkeren

Het uitgangspunt is dat parkeren op eigen terrein plaats vindt. Ten tijde van de ontwikkeling van Muziekwijk zijn er geen parkeernormen gesteld voor het parkeren op eigenterrein. Alleen voor de binnenstedelijke bedrijventerreinen, het tuincentrum, de kantorenlocatie langs het spoor, ontwikkeling Youri Egorovstraat en voor de sportvelden is de eis gesteld dat parkeren op eigen terrein gerealiseerd moet worden. In de regels is deze voorwaarde overgenomen.

Voor de overige bestemmingen geldt dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en het wijzigen van de functie van bouwwerken en gronden slechts wordt verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de parkeernormen van bijlage 1 Lijst van parkeernormen.

Openbaar vervoer

In Almere is de Flevospoorlijn de hoofddrager voor de stedelijke ontwikkeling. Op termijn worden de Houtlijn en de IJmeerlijn hieraan toegevoegd. Op het onderliggende schaalniveau gelden de vrijliggende busbanen als hoofddragers voor de ontwikkeling van de wijken. De haltes aan de busbanen liggen op een onderlinge afstand van gemiddeld 600 m en hebben een invloedsgebied van circa 400 m (acceptabele loopafstand). De buslijnen lopen midden door de wijken. Zeker 90% van de woningen en 75% van de arbeidsplaatsen liggen binnen 400 m afstand van een bushalte.

Tracé Raillijn Pampus
In de Rijkstructuurvisie Amsterdam - Almere - Markermeer wordt een IJmeerverbinding als stip op de
horizon genoemd, gekoppeld aan de ontwikkeling van de locatie Almere Pampus. In het nieuwe bestemmingsplan wordt geen rekening gehouden met het tracé voor de raillijn. Het is nog onduidelijk of het tracé wordt gerealiseerd en hoe het tracé gaat lopen.

Langzaam verkeer

Fietser

De hoofdfietsroutes in Almere hebben zo min mogelijk kruispunten en zijn verlicht. De hoofdroutes zijn zo veel mogelijk langs de rand van wijken gesitueerd in plaats van middendoor. De drukke hoofdroutes zijn als solitair fietspad uitgevoerd. De doorstroomassen hebben in principe rood asfalt. De hoofdroutes zijn zoveel mogelijk voorzien van begeleidende voorzieningen met dag- en avondbezoek (stadscorridors). De recreatieve, alternatieve routes worden grotendeels gekenmerkt door het niet hebben van een recht beloop en door de afwezigheid van openbare verlichting.

 

5.3 Geluid

In en om het plangebied zijn wegen aanwezig met een zone op grond van de Wet geluidhinder (Wgh). Alleen als er binnen de zones van deze wegen nieuwe geluidgevoelige objecten worden geprojecteerd of de bouwmogelijkheden worden verruimd (zoals met een extra bouwlaag), is akoestisch onderzoek nodig.
Met uitzondering van het bedrijventerrein Felserplaats vinden deze ontwikkelingen met dit plan niet plaats. Op het bedrijventerrein Felserplaats wordt het mogelijk om bedrijfswoningen te realiseren. Er is voor het bedrijventerrein akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting vanwege weg- en railverkeerslawaai.


Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting op de locatie Operetteweg 21a t/m 21g hoger is dan de voorkeurswaarde van 48 dB vanwege wegverkeerslawaai van de Hollandsedreef. Het realiseren van bedrijfswoningen is mogelijk als er hogere waarden voor worden vastgesteld. Het realiseren van bedrijfswoningen is op deze locatie zonder het vast stellen van hogere waarden alleen mogelijk als
maatregelen worden getroffen zodat de geluidsbelasting op te toetsen gevels voldoet aan de voorkeurswaarde van 48 dB.


Er zijn geen hogere waarden vastgesteld maar in de planregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin is geregeld dat bedrijfswoningen alleen zijn toegestaan indien wordt voldaan aan de voorkeurswaarde van 48 dB.


Op de overige wegen in het gebied geldt een maximum snelheid van 30 km p/u, waardoor daarvoor geen wettelijke zone van toepassing is. Omdat ook geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt in de nabijheid van 30 km/u wegen, is ook hiervoor geen akoestisch onderzoek nodig.


Wat betreft railverkeerslawaai voldoet op alle locaties waar bedrijfswoningen mogelijk worden gemaakt de geluidsbelasting aan de voorkeurswaarde van 55 dB.


Verleende hogere waarden
Bij de vorige bestemmingsplannen en in het kader van het Tracébesluit OVSAAL is akoestisch onderzoek gedaan. Voor een aantal geluidgevoelige bestemmingen, met name woningen, zijn in het verleden de volgende hogere waarden verleend:


Wegverkeerslawaai


- woningen (5 woontorens) in het gebied 2D/2G/2U (hogere grenswaarden van maximaal 55 dB(A) d.d.27 april 1988 (WenW/8804224/C);


- 33 woningen gelegen in gebied 2.G.1.d (hogere waarden 52 dB(A) d.d. 13 oktober 1989 (ROV/8910892/B);


- woningen gelegen in het gebied 2.G.2wx (hogere waarden 51 dB(A) op 7,3 m hoogte d.d. 29 juni 1990, 2960012/MT/GF);


- woningen gelegen langs de Hollandsedreef (hogere waarden 52 dB(A) d.d. 10 oktober 1990 (ROV/9010356/B);


- vijf bedrijfswoningen gelegen op het bedrijventerrein aan de Euphoniumweg (hogere waarden 55 dB(A) d.d. 29 juni en 14 juli 1995 (MB/95/051194/C);


- incidentele bedrijfswoningen op bedrijventerrein Fresersplaat, (hogere waarde van 55 dB(A) vanwege de Hogering, 14 december 1996).



- een algemene verklaring van geen bezwaar bestaande situaties wegverkeerslawaai (hogere waarden 60 dB(A), d.d. 7 november 1986 (WenM/866463);


- vijf dienst-en bedrijfswoningen hoek J.S. Bachweg en de Stedendreef, hogere waarden 55 dB(A), d.d. 25 juni 2002.



Railverkeerslawaai


In het plangebied ligt de Flevospoorlijn. Er geldt een wettelijke geluidszone van 500 m aan weerszijden van het spoor. Voor de volgende locaties zijn hogere grenswaarden verleend:


- woningen (5 woontorens) in het gebied 2D/2G/2U, hogere waarden van maximaal 63 dB(A) d.d. 27 april 1988 (WenW/8804224/C);


- woningen in bestemmingsplan 2D/2G/2U, in het gebied 2.D.8.a, hogere waarde van maximaal 63 dB(A) (ROV/88088818/C);


- voor woningen in het gebied 2.G.1.a z, hogere waarden vastgesteld van 62 dB(A) voor woningblok 1, 64 dB(A) voor woningblok 2 en 65 dB(A) voor woningblokken 3 en 4, d.d. 19 maart 1990 (ROV/9002278/C).


- één bedrijfswoning, Felserplaats 2.D.9, 2 mei 1999, hogere waarde van 63 dB;


- voor woningen in het gebied 2.D.6.b, d.d. 29 augustus 1988, hogere waarde van 63 dB(A) (ROV/8808968/C).


Tracébesluit OVSAAL


Op 23 september 2011 is het Tracébesluit Schiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad, maatregelen korte termijn, vastgesteld. In dit besluit is onder ander vastgelegd welke aanpassing van het tracé plaatsvind in Almere en wat de effecten zijn wat betreft de geluidsbelastingen, welke geluidmaatregelen worden toegepast en voor welke geluidsgevoelige bestemmingen een ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting wordt vastgesteld.


In de toekomstige situatie wordt ter plaatse van Muziekwijk een geluidscherm van maximaal 3,5 m + BS gerealiseerd. Net voor de Hollandse Dreef (ter hoogte van km 11.600) aan de zuidwest zijde en de Eilandendreef aan de noordwest zijde richting Stedendreef, neemt de hoogte van het geluidscherm aan weerszijden af tot 1,0 m+ BS en eindigt het scherm.


Door het plaatsen van de schermen blijven er in totaal 17 woningen aanwezig waarvoor de toename van de geluidsbelasting niet kan worden weggenomen. Voor in totaal 17 woningen is een hogere waarde van 56 dB vastgesteld.

5.4 Luchtkwaliteit

Binnen Almere zijn er op dit moment geen locaties waar luchtkwaliteitsnormen worden overschreden. Voor het plangebied zijn wat dat betreft geen problemen te verwachten, omdat er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.

5.5 Externe veiligheid

Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn onderstaande documenten opgesteld:


1. Onderzoek externe veiligheid bestemmingsplan Muziekwijk, oktober 2015 (zie bijlage nr. 5);


2. Kwantitatieve risicoanalyse buisleiding N-533-20 Bestemmingsplan Muziekwijk, oktober 2015 (zie bijlage nr. 6).


De conclusies zijn als volgt :

Inrichtingen:
Er wordt voldaan aan het wettelijk vereiste beschermingsniveau voor burgers (= plaatsgebonden risico). Met dit bestemmingsplan worden alleen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die deze milieukwaliteiteis op gebied van externe veiligheid in stand houden.
De verantwoordingsplicht groepsrisico en hulpverlening zijn niet van toepassing op deze risicobron.


Transport:
Plaatsgebonden risico


Weg:
Dit wegvak van de Hogering (een niet Basisnetroute) heeft geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar.


Spoor:
Het spoor heeft een basisnetafstand van 1 m of 6 m, gemeten uit het hart van de spoorbundel.


Buisleiding:
De beschouwde buisleiding heeft geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar.


Groepsrisico

Weg:
Voor de Hogering is volgens vuistregels geen sprake van een overschrijding van 0,1 x de oriëntatiewaarde.


Spoor:
Het groepsrisico van de Flevolijn in de bestaande situatie bedraagt ca. 0,07 maal de oriëntatiewaarde. Worstcase uitgaande van een aanname van 25% toename van de personendichtheid in de toekomst, neemt het groepsrisico toe tot ca. 0,11 maal de oriëntatiewaarde.


Buisleiding:
In de bestaande situatie is het hoogste groepsrisico per kilometer ongeveer een factor 1536 lager dan de oriëntatiewaarde. In de toekomstige situatie is - uitgaande van een 'worstcase' toename van het aantal personen in het plangebied met 50% - het hoogste groepsrisico per kilometer ongeveer een factor 1325 onder de oriëntatiewaarde. De maximale overschrijdingsfactor van deze kilometer leiding wordt gevonden bij 21 slachtoffers en een frequentie van 1.71E-008. De bepalende kilometer voor het groepsrisico ligt aan de zuidkant van het plangebied en verschuift niet door de voorgenomen planontwikkeling.


Verantwoording groepsrisico, hulpverlening en plasbrandaandachtsgebied

Verantwoording groepsrisico:


Weg:
Het groepsrisico van de Hogering hoeft niet te worden verantwoord, omdat het toekomstig groepsrisico niet hoger wordt dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.


Buisleiding:
Het groepsrisico van de Hogering hoeft niet te worden verantwoord, omdat het toekomstig groepsrisico niet hoger wordt dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.


Spoor:
Het groepsrisico van de Flevolijn hoeft niet te worden verantwoord, omdat het toekomstig groepsrisico niet hoger wordt dan ongeveer 0,1 maal de oriëntatiewaarde.


Verantwoording hulpverlening weg/spoor:

Er zijn voldoende mogelijkheden om het plangebied van meerdere zijden te bereiken en tevens voldoende mogelijkheden om het plangebied te ontvluchten. Er worden geen ruimtelijke maatregelen in dit bestemmingsplan getroffen om de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid te verhogen.

De Brandweer Flevoland is in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over:

  • de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op het spoor
  • de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op het spoor een ramp voordoet.

Verantwoording plasbrandaandachtsgebied spoor:

Het planbrandaandachtsgebied ligt buiten de plangrenzen van de Beheersverordening van de Flevolijn en daarmee buiten het plangebied van dit bestemmingsplan.

Advies brandweer

Risicobron
Aan de noordzijde van het plangebied liggen zowel de Hogering als een hogedruk buisleiding. Tevens wordt het plangebied doorkruist door de Flevolijn die onder het basisnet valt. Ook liggen er een aantal stationaire risicobronnen in en om het plangebied.


Beperking van de omvang
Door de conserverende aard zijn maatregelen om het risico te beperken niet opportuun. Er worden geen nieuwe bestemmingen mogelijk gemaakt. Tevens zijn er geen onoverkoombare knelpunten in de bestaande situatie.


Zelfredzaamheid
Om bij een incident zelfredzaam te zijn moeten burger op de hoogte zijn van risico's in hun omgeving en een idee hebben wat ze kunnen doen ten tijde van een incident. Veiligheidsregio en gemeente verzorgen vooraf de risicocommunicatie.
Bij een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen verzorgen de veiligheidsregio met de gemeente de alarmering en crisiscommunicatie, via WAS-sirenes, omroepinstallaties, publieke omroepen (radio, televisie, internet) en beschikbare netwerken (telefoonnetwerken, NL Alert).
Het plangebied kent voldoende mogelijkheden om van de risicobronnen af te vluchten.


Bestrijdbaarheid
Het plangebied is in zijn algemeenheid voldoende bereikbaar (Handreiking bereikbaarheid) en heeft voldoende bluswater (Handreiking bluswater). In het kader van het Tracébesluit SAAL krijgt de Flevolijn tevens nieuwe voorzieningen voor het bestrijden van trein incidenten.


Ruimtelijke consequenties voor het bestemmingsplan:

De basisnetafstand van 1 m en 6 m, te meten uit het midden tussen de buitenste sporen van de spoorbundel, ligt binnen de spoorbundelbreedte van ca. 13 m en daarmee binnen de plangrenzen van de Beheersverordening en buiten het onderhavige plangebied. Hiermee voldoet dit bestemmingsplan (automatisch) aan de toe te passen basisnetafstand, conform artikel 3 van het Besluit externe veiligheid transportroutes.

Het plasbrandaandachtsgebied van 30 m, te meten vanaf de buitenste spoorstaven van de spoorbundel, ligt binnen het plangebied. In dat gebied liggen de bestemmingen Kantoren (K) (Verkeer (V), Verkeer-Verblijfsgebied (V-VB) en Groen (G)). Deze laten direct of via een afwijkingsbevoegdheid nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toe (o.a. kantoor, woning, speelvoorziening, jongerenontmoetingsplaats). Het is dus nodig om onderstaande aanduiding op de plankaart op te nemen.

Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen 2

In het plasbrandaandachtsgebied dient rekening te worden gehouden met de effecten van een incident met brandbare vloeistoffen. Bij een incident kan deze stof uit de ketelwagen vrijkomen en ontbranden (plasbrand). Dit kan in een gebied tot circa 30 meter langs de spoorbaan tot slachtoffers leiden. Voor het plasbrandaandachtsgebied geldt volgens artikel 10 van het Besluit externe veiligheid transportroutes een bijzondere verantwoordingsplicht bij het toelaten van nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, speciaal gericht op het effect van een eventuele plasbrand. Verder worden in dit gebied via het Bouwbesluit 2012 en daarbij behorende ministeriële regeling aanvullende bouweisen opgelegd met het oog op het veilig kunnen vluchten bij een brand, ontploffing of een drukgolf in een dergelijk gebied.


Het plasbrandaandachtsgebied heeft de aanduiding 'Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen 2' gekregen. De vestiging van een nieuw kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object is hier toegestaan via een afwijkingsbevoegdheid, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is sprake van een aantoonbare behoefte vanuit de in de bestemming toegelaten functies om de bouw of vestiging van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object mogelijk te maken binnen een plasbrandaandachtsgebied;
  • er is rekening gehouden met de mogelijkheden om het object buiten het plasbrand-aandachtsgebied te vestigen;
  • de bestrijdbaarheid van een plasbrand is voldoende gemotiveerd (hulpverlening en zelfredzaamheid mede in relatie tot effectreducerende maatregelen of brandvertragende maatregelen aan het gebouw).


Voor deze nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten gelden verder aanvullende bouweisen (via Bouwbesluit 2012 en daarbij behorende ministeriële regeling). In dit besluit zijn in artikel 2.132 en 2.133 en paragraaf 2.4 van de bijbehorende regeling, voorschriften opgenomen voor het bouwen in zogenoemde veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden. Die voorschriften zijn tegelijkertijd in werking getreden met de wijziging van de Wet Basisnet en het Besluit transportroutes externe veiligheid.

5.6 Functiemenging en milieuzonering

Algemeen

Volgens vaste jurisprudentie dient de toelaatbaarheid van 'milieubelastende activiteiten' (= bedrijven en overige milieubelastende functies zoals cultuur, sport, recreatie, detailhandel, horeca, dienstverlening en openbare instellingen) in bestemmingsplannen te worden afgestemd op de aanwezigheid van 'milieugevoelige functies' (woningen, ziekenhuizen, scholen, kinderdagverblijf en verblijfsrecreatie) in de omgeving hiervan.
De in dit bestemmingsplan aangebrachte functiemenging en milieuzonering, is gebaseerd op de publicatie ''Bedrijven en milieuzonering'' van de VNG [Bedrijven en milieuzonering, handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk, VNG, editie 2009] (hierna: publicatie).

In dit geval is sprake van de actualisatie van een bestemmingsplan van een bestaand gebied, waarin slechts in beperkte mate ontwikkelingen worden toegestaan. Het plangebied bestaat overwegend uit een woongebied met bijbehorende wijkgebonden voorzieningen en verspreidt liggende kleinschalige bedrijvigheid. Verder zijn twee zogenaamde binnenstedelijke werklocaties Felserplaats en de bedrijvenstrook aan de Josephine Bakerstraat in het plangebied gelegen. Verder ligt er een strook met kantoorgebouwen langs het spoor aan de Louis Armstrongweg. Tot slot is er een cluster van bedrijven rond de Contrabasweg.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is van belang dat bij bedrijven en bijvoorbeeld ook bij maatschappelijke of detailhandelsvoorzieningen in omgeving van 'milieugevoelige functies' ter plaatse van die functies een goed woon- en leefklimaat wordt gegarandeerd en rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van die bedrijven of voorzieningen. Met het oog hierop is in dit bestemmingsplan gezorgd voor voldoende afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Hieronder staat de in dit bestemmingsplan gemotiveerde toepassing van eerder genoemde publicatie.


Uitgangspunten

Functiemenging Felserplaats en de bedrijvenstrook aan de Josephine Bakerstraat

Op deze werklocaties hebben zich steeds meer andere functies dan traditionele bedrijvigheid gevestigd, zoals (persoonlijke) dienstverlening, een kringloopwinkel, maatschappelijke voorzieningen zoals een kinderdagverblijf en enkele vestigingen op het gebied van gezondheidszorg, sport, recreatie en religie. Op bedrijventerrein Felserplaats zijn een aantal bedrijfswoningen gesitueerd. Aan de Josephine Bakerstraat bevinden zich woningen met een bedrijfsunit. Er is sprake van een gebied met een sterke mate van functiemenging.


In het gemeentelijk beleid (de Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid, GVV 2010) is Felserplaats aangewezen als een binnenstedelijk bedrijventerrein waar functiemenging mogelijk is. De bedrijvenstrook aan de Josephine Bakerstraat staat niet binnenstedelijk bedrijventerrein genoemd in het GVV, maar is naar aard en omvang daarmee wel gelijk te stellen. Daarom wordt voor beide bedrijventerreinen niet uitgegaan van functiescheiding, maar van functiemenging, en is de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' gemotiveerd toegepast. Zie bijlage 2 van de toelichting voor een algemene toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging.


In deze Staat worden niet alleen 'bedrijven', maar ook (maatschappelijke) voorzieningen, kantoren, bedrijven in de cultuur-, sport en recreatiesector etc. genoemd. Categorie A en B activiteiten zoals bedoeld in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging zijn toegestaan binnen de bestemmingen: Gemengd-1 en Gemengd-2. Categorie C is toegestaan op Felserplaats, maar alleen op de plaatsen met een aanduiding. Felserplaats heeft een aparte ontsluitingweg via de Operetteweg, waarbij geen burgerwoningen worden gepasseerd. Op bedrijvenstrook aan de Josephine Bakerstraat worden ook categorie C activiteiten toegelaten. Bij de ontsluiting hiervan via de Jaques Brelweg worden slechts enkele burgerwoningen gepasseerd. Door de directe ligging van deze woningen langs de Hollandsedreef en binnen de invloed van de geluidbelasting Hogering worden ze echter al geluidbelast door wegverkeer. Voor de woningen met bedrijfsunit aan de J. Bakerstraat geldt dat alleen activiteiten tot en met maximaal categorie B zijn toegestaan.

Bij de totstandkoming van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging is verder gekeken of bedrijfsactiviteiten al dan niet in het plangebied thuishoren. Bedrijfsactiviteiten die niet passend zijn voor het plangebied zijn niet in de lijst opgenomen. De functies horeca en detailhandel zijn niet opgenomen in de lijst.

Uit een inventarisatie van de bestaande bedrijven (zie bijlage 5 (Inventarisatie werklocaties Felserplaats en bedrijvenstrook aan de Josephine via 'deskresearch' en 'veldonderzoek', oktober 2015), blijkt dat alle bestaande bedrijven binnen de toelaatbare activiteiten uit de categorieën A, B en C vallen.


Strook met kantoorgebouwen langs het spoor aan de Louis Armstrongweg.

Op basis van het voorgande plan is hier naast de kantoorfuntie ook de funties bedrijven tot en met cat 2 en dienstverlening toegestaan. Hierbinnen zijn ook vergader- en congresfaciliteiten mogelijk. Ook worden maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Echter, geen geluidgevoelige voorzieningen in de zin van de Wet geluidhinder. Onder de functie dienstverlening vallen bedrijfsfuncties waarbij het publiek rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen. Daarbij kan een balie aanwezig zijn, maar dat hoeft niet. Het gaat bijvoorbeeld om een belwinkel, accountants-kantoor of reclamebureau.

Het gaat dan in termen van de functiemengingslijst om categorie A en B activiteiten Gelet op de ontsluiting van deze kantorenstrook, waarbij heel veel burgerwoningen worden gepasseerd worden hier geen categorie C activiteiten toegestaan.


Cluster van bedrijven rond de Contrabasweg
Hier zijn een tuincentrum en een KDV gevestigd en komen nog een kerk en paar bedrijfspanden. Hier zijn gelet op de ontsluiting waarbij woningen worden gepaseerd slechts categorie A en B activiteiten toegestaan.


Functiemenging woongebied
Het woongebied bestaat naast woningen uit wijkgebonden voorzieningen en verspreid liggende kleinschalige bedrijvigheid. Rondom deze voorzieningen en bedrijven liggen soms op korte afstand woningen, te karakteriseren als een '(deel)gebied met functiemenging'. De richtafstanden uit bijlage 1 van de publicatie zijn dan niet toepasbaar. Deze vorm van functiemenging dient te worden gefaciliteerd en gestimuleerd. Daarom wordt ook hier uitgegaan van functiemenging, en is de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' gemotiveerd toegepast.
Categorie A en B activiteiten zoals bedoeld in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging zijn toegestaan binnen de bestemming: Gemengd-2. Categorie C niet, vanwege het ontbreken van een goede ontsluiting op de verkeershoofdinfrastructuur (zonder dat er woningen worden gepasseerd). De hieraan verbonden relatief grote verkeersaantrekkende werking is in dit geval ongewenst en zou kunnen leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Uit een inventarisatie via 'deskresearch' en 'veldonderzoek' van de bestaande wijkgebonden voorzieningen en verspreid liggende kleinschalige bedrijvigheid, blijkt dat deze allen binnen de toelaatbare activiteiten uit de categorieën A en B vallen. Het is dus niet nodig om een specifieke aanduiding of maatbestemming op te nemen.

Milieuzonering:

150 kV onderstation Jacques Brelweg:

Dit onderstation valt volgens de publicatie op grond van het transformatorvermogen < 100 MVA onder milieucategorie 3.1. De afstand tot de dichtstbij gelegen woningen aan de Jaques Brelweg bedraagt ca. 70 m (qua omgevingstype een rustige woonwijk). Aan de richtafstand van 50 m wordt voldaan.

Stadsweide

Ten behoeve van het hobbymatig houden van dieren, waaronder paarden, is binnen de bestemming 'Groen' een op maat toegesneden regeling opgenomen. Ten eerste is het noodzakelijk het onderscheid tussen hobbymatig en bedrijfsmatig houden van dieren duidelijk te maken. Daartoe is een begripsbepaling opgenomen. Er is sprake van een hobbymatige activiteit indien het gaat om recreatief gebruik zonder dat er activiteiten in het kader van de Wet milieubeheer worden uitgevoerd dan wel activiteiten voor en door derden.

De belangrijkste effecten op het ruimtelijk gebied worden bij het hobbymatig houden van dieren veroorzaakt door stallen, weide en voorzieningen zoals paardenbak en afrasteringen. De ruimtelijke effecten zijn mede afhankelijk van de omvang van de bebouwing en de bijbehorende voorzieningen alsmede de wijze van uitvoering daarvan. Voor de omvang van een aantal voorzieningen dienen daarom maximale maten te worden opgenomen die zich goed verhouden tot het karakter van het woongebied. Tevens moet worden voorkomen dat voorzieningen, zoals een paardenbak, op te korte afstand van de openbare weg worden gesitueerd.

Een stadsweide voor het hobbymatig houden van dieren is niet genoemd in de VNG-brochure bedrijven en milieuzonering. De milieubelasting van een aantal stadsweiden bij elkaar, is 'worstcase' te vergelijken met een kinderboerderij. Een kinderboerderij heeft volgens de VNG-lijst een richtafstand van 30 meter ten opzichte van milieugevoelige functies op basis van het milieucriterium geur en geluid. De afstand van de dichtstbijgelegen woonbebouwing aan de Yoeri Egorovweg (qua omgevingstype een 'rustige woonwijk' omdat geur de bepalende afstand is) tot aan de stadsweiden is circa 40 meter. Aan de richtafstand van 30 meter wordt net voldaan. Een goed woon-en leefklimaat is gewaarborgd.

Conclusie:
In dit bestemmingsplan wordt door toepassing van de hiervoor gemotiveerde functiemenging en milieuzonering, zorg gedragen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen en andere milieugevoelige functies en worden de milieubelastende activiteiten niet onaanvaardbaar in hun functioneren belemmerd.

5.7 Kabels en leidingen

Nutsvoorzieningen en leidingen

Alle nutsvoorzieningen voor bebouwing worden geleverd via kabels en leidingen die liggen in de gemeentelijke ondergrond. Dit is met name langs de belangrijkste autowegen, busbanen en fietspaden. Dit is belangrijk voor met name nutsbedrijven, omdat er dan een gegarandeerde toegang is en de capaciteitsaanpassing of onderhoud zijn gewaarborgd.

Aan de noordzijde van het plangebied, noordzijde Hogering, ligt een buisleidingenstrook. En aan de zuidzijde van de Hogering ligt een aardgastransportleiding. Voor beide leidingen geldt een belemmeringenstrook. In paragraaf 5.5 wordt nader op de veiligheidsaspecten ingegaan.

In het gebied is een gescheiden rioolstelsel aanwezig. In paragraaf 5.9 wordt nader op het aspect water ingegaan.

Straalverbindingen

Over Almere ligt de straalverbinding van Hilversum-Toren naar Lelystad-Toren. Deze straalverbinding heeft een beschermde status volgens artikel 10 van het Bouwbesluit. Dat wil zeggen dat er niet gebouwd mag worden in het traject met een hoogte die belemmerend zou werken. Deze maximale hoogte is afhankelijk van het traject. De straalverbinding is 200 meter breed, 100 meter ter weerszijden van de hoofdas. Er hoeft geen vergunning aangevraagd worden buiten de normale vergunningen die er nodig zijn voor een bouwwerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2DGMU01-vg01_0004.png"

figuur: straalpad (roze doorzichtige lijn)

De straalverbinding ligt buiten het plangebied. Er hoeft geen rekening gehouden te worden met de maximaal toegestane bouwhoogte.

5.8 Ecologie

Boswet 

Houtopstanden die buiten de bebouwde kom (volgens de Boswet) liggen, vallen -behalve een paar uitzonderingen - onder de werkingssfeer van deze wet. Dit betekent dat melding gedaan moet worden van voorgenomen vellingen en dat herplant van de houtopstanden vereist is. Het plangebied valt echter binnen de vastgestelde komgrens inzake de Boswet. Herplanting op grond van de Boswet door gevelde houtopstanden is niet aan de orde.

Flora- en faunawet

In 2014 is het plangebied geïnventariseerd op onder de Flora- en faunawet beschermde plant- en diersoorten. Deze inventarisatie vindt plaats in het kader van de cyclus waarbij de gehele bestaande stad iedere vijf jaar onderzocht wordt. Uit de inventarisatie blijkt dat in het plangebied een aantal beschermde plant- en diersoorten voorkomt. Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt voor een aantal van deze beschermde soorten een vrijstelling (al dan niet op basis van een door het ministerie van Economische zaken goedgekeurde gedragscode). Dit zijn brede wespenorchis en bruine kikker. Daarnaast komen de Ruige en de Gewone dwergvleermuis in het plangebied voor (diverse typen verblijfplaatsen waaronder kraamkoloniesfoerageergebieden en vliegroutes). Voor deze soorten geldt dat deze zwaar beschermd zijn (tabel 3 soorten). De gewone dwergvleemuis algemeen in het stedelijk gebied van Almere, waar zij vaak onderdak vindt in spouwmuren, achter daklijsten en in andere kleine ruimten. De ruige dwergvleermuis heeft daarnaast baltsverblijfplaatsen in boomholten en achter loszittende schors. De functionaliteit van het leefgebied van beide soorten staat daarom niet onder druk. Bovendien zijn met dit bestemmingsplan geen ontwikkelingen voorzien waarbij de gunstige staat van instandhouding in het gedrang komt. Hetzelfde geldt voor onder daken broedende huismussen (circa 500 paar) en spreeuwen (circa 75 paar), vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn. Naast genoemde soorten komt plaatselijk wilde marjolein en enkele soorten klokjes voor. Deze zijn echter zonder uitzondering te beschouwen als verwilderde tuinplanten.

Natuurbeschermingswet

De Natuurbeschermingswet regelt onder meer de bescherming van Natura 2000-gebieden (internationaal belangrijke natuurgebieden). De Natura 2000-gebieden van en rond Flevoland zijn op zo'n grote afstand van het plangebied dat - mede gelet op de met dit bestemmingsplan beoogde ontwikkelingen - een negatief effect op de 'instandhoudingsdoelen' op voorhand kan worden uitgesloten.

Naar verwachting zal in de loop van 2015 de Nieuwe Wet Natuurbescherming van kracht worden. In deze nieuwe wet zullen de bepalingen van de Boswet, Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet en het Nationaal Natuur Netwerk opgenomen en vereenvoudigd worden. Op basis van de nu beschikbare concept-wetteksten kan geoordeeld worden dat ook de Nieuwe Wet Natuurbescherming de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg staat.


Nationaal Natuur netwerk (voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Nationaal Natuur netwerk, zoals aangewezen door de provincie Flevoland. Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, zoals grootschalige woningbouw of nieuwe bedrijfsvestigingen. De kleinschalige ontwikkelingen die op perceelsniveau mogelijk worden gemaakt, leiden tot de conclusie dat effecten of externe werking op de EHS kunnen worden uitgesloten.


Ecologisch Masterplan 

In het Ecologisch Masterplan is de ecologische structuur van Almere vastgelegd maar ook welke nog aan te leggen ecologische verbindingen wenselijk zijn in de toekomst. Het plangebied behoort niet tot de in het Ecologisch Masterplan benoemde brongebieden of bestaande ecologische verbindingszones, maar grenst wel aan een bestaande ecologische verbindingszone aan de noordzijde van het plangebied namelijk het Koningin Beatrixpark en aanliggende gebieden. Omdat dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen zal mogelijk maken, heeft dit daarop geen invloed. Overigens zijn er op dit moment geen concrete plannen om deze verbinding te gaan realiseren.

5.9 Waterparagraaf

Watertoets 

Overeenkomstig artikel 3.1.6 lid 1, onder b, Besluit ruimtelijke ordening geldt voor dit bestemmingsplan de verplichting een beschrijving te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Om tot een goede beschrijving daarvan te komen is het nodig het proces van de zogenaamde watertoets, zoals beschreven in de Bestuurlijke Notitie Watertoets (bijlage bij Kamerstukken II 2001/02, 27 625, nr. 4) te volgen. Dat zal in veel gevallen leiden tot overleg met de waterbeheerder in het betreffende gebied. Waterhuishoudkundige aspecten zijn in dit bestemmingsplan integraal betrokken en rechtstreeks vertaald in deze Waterparagraaf. Aangezien het plan van conserverende aard is, is het voor de onderhavige watertoets voldoende om te verwijzen naar hetgeen in deze paragraaf is toegelicht. Onderhavig plan is afgestemd met het Waterschap.

Waterhuishouding

Het watersysteem van het plangebied maakt onderdeel uit van het watersysteem van Almere Stad. Dit systeem is, simpelweg omdat het al eerder is aangelegd, op basis van andere richtlijnen tot stand gekomen dan het systeem conform het Waterbeleid in de 21e eeuw.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2DGMU01-vg01_0005.png"

Centraal door het noordelijke deel van het plangebied loopt een cica 15 meter brede hoofdwatergang. Door het uitbaggeren zijn de minimale afmetingen van deze watergang gehandhaafd. Deze zijn: waterdiepte 1,2 meter bij streefpeil, bodembreedte 1 meter en een talud van 1:3. De in de watergangen opgenomen waterpartijen of plassen hebben een waterdiepte van minimaal 1,5 meter bij streefpeil. De watergang vanuit het ten noordoosten van het plangebied gelegen Beatrixpark is minder breed en sluit aan op de centraal gelegen watergang. Het oppervlaktewaterpeil is -5,5m NAP. Gemiddeld eens per 10 jaar kan het peil met 0,5 m stijgen. Het peilgebied Almere Stad centrum watert via een gemaal af op de Hoge Vaart, die een streefpeil heeft van -5,2m NAP.

De afwatering van het zuidelijke plangebied wordt verzorgd door de Rameaugracht. De gracht is circa 1.20 meter diep en 15 meter breed. Dit stedelijk oppervlaktewater heeft naast het afvoeren van water een peilbeheersings- en een esthtische functie. Het oppervlaktewater heeft afgezien van peilfluctuaties een streefpeil van -5.50m NAP.

Grondwater en kwel

Door het lage polderpeil is er sprake van een kwelsituatie. De lichte kwelstroom is brak, fosfaat-, ammonium-, en ijzerhouden. Daardoor kan in stilstaand oppervlaktewater, vooral in droge warme perioden, een sterke algengroei optreden.

Riolering

In het noordelijke deel van het plangebied wordt het afvalwater via vrijvervalleidingen en rioolgemalen afgevoerd naar de rioolzuiveringsinstallatie op het bedrijventerrein de Vaart. Van hieruit wordt het gezuiverde water geloosd op de lage Vaart. Het HWA voert neerslag af naar net opperlaktewater via uitstroombakken. Ook het drainaigewater wordt afgevoerd via dit regenwaterstelsel. In het zuidelijke deel van het plangebied vindt de afvoer van vuilwater plaats door middel van vrijvervalleidingen die aansluiten op een rioolgemaal (gemaal Muziekwijk). Vanaf dat gemaal wordt het vuilwater via persleidingen afgevoerd naar het hoofdrioolgemaal Markerkant. Het hemelwater wordt door middel van het regenwaterriool afgevoerd naar het oppervlaktewater, de Rameaugracht.

5.10 Bodemkwaliteit

De bodem van het plangebied ligt op de bodem van de voormalige Zuiderzee. In de ondergrond komen voornamelijk pleistocene dekzanden voor die tijdens de laatste ijstijd (Weichselien) zijn afgezet als gevolg van verstuivingen en rivierafzettingen. Na de laatste ijstijd is tijdens het Holoceen (ca. 10.000 jaar geleden) een pakket slappe klei-, zavel- en veenlagen op het pleistoceen zandpakket afgezet. Hierna ontstond een zoetwatermeer dat eerst 'Flevo' heette maar in de Romeinse tijd de naam 'Aelmere' kreeg. Vanaf het begin van onze jaartelling veranderde het zoetwatermeer langzaam in de zoute 'Sudersee' waardoor lokale afzettingen nog steeds veel zout bevatten. Na de aanleg van de afsluitdijk in 1932 veranderde de Zuiderzee in het 'IJsselmeer'. In 1968 is de zuidelijke IJsselmeerpolder drooggemaakt, waarmee de voormalige zeebodem een landbodem (polder) werd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2DGMU01-vg01_0006.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2DGMU01-vg01_0007.png"Bodemkaart

Besluit bodemkwaliteit (Bbk)

Het Bbk stelt regels voor het gebruik van steenachtige bouwstoffen, grond en baggerspecie die in contact kunnen komen met regenwater, grondwater of oppervlaktewater. Het gaat om onder meer asfalt, bitumineuze dakbedekkingen, baggerspecie, ophoogzand, grond, dakpannen, tegels, nieuwe bakstenen, heipalen, straatstenen, beton- en menggranulaat. In sommige gevallen moet de gebruiker die een bouwstof gebruikt dit melden aan het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag beoordeelt deze meldingen en ziet toe op de naleving van het Bbk. Hergebruik van vrijkomende grond en/of zand zou idealiter zo veel mogelijk binnen het gebied plaats moeten vinden.

Bodemkwaliteit

Voordat met de bouw van woningen werd begonnen, is de grond met circa 1 meter zand opgehoogd bovenop de oude zeebodem. De huidige bodem bestaat uit holocene klei-, zavel-, en veenlagen gelegen op een pleistoceen zandpakket. In het zand en de oorspronkelijke zeebodem (klei) zijn historisch geen bodemverontreinigingen te verwachten. Uitzondering hierop is de Oude Pinasweg. Deze weg bevond zich langs de Louis Armstrongweg. Het verhardingsmateriaal van deze weg bevatte verontreinigingen. In 2000 is deze weg gesaneerd.

5.11 Archeologie en cultuurhistorie

Cultuurhistorische waarden is de verzamelnaam voor het geheel aan waarden die een historische, en menselijke oorsprong hebben. In het kader van dit bestemmingsplan kunnen historisch-geografische waarden, (steden)bouwkundige waarden en archeologische waarden worden onderscheiden.


Historische-geografische en (Steden)bouwkundige waarden

Historisch-geografische waarden zijn elementen in het landschap die door menselijk handelen zijn ontstaan. Bouwkundige waarden betreft bouwwerken bedoeld voor bewoning, huisvesting of bedrijvigheden. Stedenbouwkundige waarden betreft ingerichte gebieden in het stedelijk gebied, inclusief de openbare ruimte.


afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2DGMU01-vg01_0008.png"

Locatie van de BouwRAI 1990


In het plangebied "Muziekwijk" zijn geen beschermde bouwkundige monumenten of stads- of dorpsgezichten aangewezen. Er zijn wel vele, in architectonische zin, opvallende gebouwen in het gebied aanwezig. In 1990 werd in Muziekwijk Noord bij station Almere Muziekwijk de allereerste buitenexpositie van koop en huurwoningen door de Nationale Woningraad (NWR) en de RAI georganiseerd: de BouwRai. Opdrachtgevers en architecten werd gevraagd hun visie op het 'wonen in de toekomst' te geven. De woningen moeten wel verkoop- of verhuurbaar zijn en voldoen aan de bestaande regelgeving. Bezoekers konden er terecht om negentien toekomstvisies - onder andere het project 'Vrouwvriendelijk wonen in de jaren negentig' - te bewonderen. Het meest gedateerd zijn ondertussen de postmoderne lifestyle keuzewoningen van Archipel Ontwerpers (Duke Ellingstraat / Benny Goodmanstraat). De verfijnde neomoderne herenhuizen van Mecanoo (Benny Goodmanstraat) bieden binnen de traditionele woning de meeste ruimte voor functie- en indelingswijziging. In bouwtechnisch opzicht zijn de stalen gevels van Fons Verheijen (Glenn Millerweg) en de aluminium trappenhuizen, gevels en dakopbouw van Teun Koolhaas (Wessel Ilckenstraat) opmerkelijk. In de laatstgenoemde straat zijn ook ontwerpen van Herman Hertzberger te vinden, en in de Duke Ellingtonstraat ontwerpen van Inbo.


Ook buiten de BouwRAI zijn architectonisch interessante gebouwen neergezet. Ten denken valt aan de de kerk Het Klankbord aan de Pianoweg (Aart van Eck, 2000), het 360 meter lange, licht gebogen gebouw De Muzen aan de Louis Davidsstraat (Atelier Pro, 1997), de sociale woningbouw aan de Contrabasweg (De Architektengroep, 1993) en ouderenhuisvesting De Toonladder aan de Kathleen Ferrierstraat (Kuiper Compagnons, 1993.


Het Muzenpark vormt een belangrijke groene corridor in Muziekwijk Noord.

Archeologische waarden


Algemeen

Aan het einde van het Paleolithicum (de Oude Steentijd), 11.500 jaar geleden, was Almere al bewoond. Het gebied van Almere bestond toen uit een glooiend zandlandschap waar de rivier de Eem doorheen stroomde. Door het alsmaar natter en warmer wordende klimaat, gepaard gaand met oprukkend veen en een oostwaartse verplaatsing van de kust, was het gebied van Almere rond 3800 voor Chr. veranderd in een uitgestrekt moerasgebied onder invloed van de zee. Wonen werd hier wordt steeds moeilijker en was uiteindelijk niet langer mogelijk. Maar voor die tijd was het goed toeven hier. Een landschap met allerhande voedselbronnen, groot en klein wild, vis, planten en vruchten. Hiervan hebben de mensen destijds gebruik van gemaakt. Zij woonden overal in het landschap en leefden als jagers en verzamelaars. Tijdens de Midden Steentijd en het vroege Jonge Steentijd is men langzaam aan overgegaan op een combinatie van jacht en akkerbouw.


Rond het jaar nul is in het moeras een reeks meren gevormd. In de Romeinse tijd is door aaneensluiting van deze wateren één groot meer ontstaan, dat het Lacus Flevum genoemd werd. Hieruit ontstaat later het Aelmere, dat rond 850 na Chr. een feit is en vanaf 1340 Zuiderzee genoemd wordt. De Zuiderzee was lange tijd het economisch hart van Nederland. Er in en na de Middeleeuwen druk gevaren, getuige de scheepswrakken die ook in Almere (maar nog niet in dit plangebied) zijn gevonden.


Uit de onderzoeken blijkt dat dekzandkoppen van het oude landschap in de Steentijd zeer geschikte locaties voor bewoning vormden. In het plangebied is in het verleden archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek bevestigde de hoge archeologische verwachting voor het gebied, maar leverde geen archeologische vindplaats op.

Het gehele plangebied is op grond van de Archeologische Beleidskaart Almere (hierna: ABA) aangeduid met de “Waarde-Archeologie 1”. In deze gebieden moet in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met mogelijk aanwezige archeologische vindplaatsen uit de steentijd. Dergelijke vindplaatsen kunnen worden aangetroffen in de top van het pleistocene zand en in de daarboven gelegen Oude Getijdenafzettingen.

Er zijn in het plangebied geen prehistorische vindplaatsen of scheepswrakken bekend, maar de aanwezigheid van verdere vindplaatsen in de ondergrond is niet uit te sluiten (zie hieronder bij toevalsvondsten).

Toevalsvondsten

Het is denkbaar dat er zich binnen het plangebied onder het maaiveld nog onbekende scheepswrakken bevinden. Men dient er dan ook rekening mee te houden dat scheepsresten, evenals andersoortige archeologische resten, aangetroffen kunnen worden bij het uitvoeren van grondwerkzaamheden. Een dergelijk aantreffen dient conform artikel 53 lid 1 van de Monumentenwet 1988 gemeld te worden aan de stadsarcheoloog van de gemeente Almere. Ter voorkoming van verdere beschadiging dienen de werkzaamheden ter plaatste direct gestaakt te worden. Na vaststelling van de waarde en het belang van de aangetroffen resten, zal in overleg met de stadsarcheoloog besloten worden welke maatregelen nodig zijn.

5.12 Radarverstoringsgebied

Radars voor militaire luchtvaart

Zoals bij de beschrijving van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is aangegeven (zie Bijlage 1 Beleidskader, Hoofdstuk 1 Rijksbeleid) is op het plangebied het ruimtelijke regime van radars voor militaire luchtvaart van toepassing. Het plangebied valt niet in een radarverstoringsgebied waarin een maximale hoogte voor bouwwerken geldt. Het plangebied ligt wel in twee radarverstoringsgebieden (AOCS Nieuw Milligen en Soesterberg) waarbinnen maximale hoogten gelden voor de tippen van de wieken van windturbines. Voor het radarverstoringsgebied AOCS Nieuw Milligen geldt een maximale bouwhoogte van 118 meter t.o.v. NAP en voor radarverstoringsgebied Soesterberg geldt een maximale bouwhoogte van 128 meter t.o.v. NAP. Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van windturbines niet mogelijk.

Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL)

LVNL beheert technische installaties en systemen ten behoeve van de luchtverkeersbeveiliging. Een belangrijk deel hiervan betreft de apparatuur voor communicatie-, navigatie-, en surveillance infrastructuur (cns). CNS apparatuur wordt gebruikt om het radiocontact tussen de verkeersleiding en de piloten te onderhouden, navigatie in het naderingsgebied en en-route mogelijk te maken en de plaatsbepaling van vliegtuigen zeker te stellen.

LVNL is verplicht haar taken te verrichten overeenkomstig het bepaalde in Nederland verbindende verdragen (artikel 5.23, lid 7 Wet luchtvaart), zoals het verdrag van Chicago. Op basis van het verdrag van Chicago, dat Nederland heeft geratificeerd, is de International Civil Aviation Organisation (ICAO) opgericht. ICAO vaardigt internationale burgerluchtvaartcriteria uit die de Nederlandse Staat dient te implementeren. LVNL dient aldus te handelen conform ICAO.

Voor het veilig afwikkelen van vliegverkeer gelden rondom de technische systemen van LVNL maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten: de zogenaamde toetsingsvlakken. In dit kader beoordeelt LVNL of de uitvoering van voorgenomen (bouw)plannen inderdaad van invloed zijn op de correcte werking van cns apparatuur. De afmetingen van de toetsingsvlakken is gebaseerd op berekeningsvoorschriften in de internationale burgerluchtvaartcriteria (ICAO EUR DOC 015).

In onderstaande figuur is het toetsingsvlak voor de VOR/DME Muiden opgenomen. Het toetsingsvlak kent een 600 meter vrije straal gemeten vanaf de basis van de antenne op maaiveldhoogte. Vanaf het 0 meter vlak loopt het toetsingsvlak trechtervormig omhoog tot een hoogte van 51,56 m(NAP) op een afstand van 3 km. Vanaf de straal van 3 km geldt een apart windturbinevlak met een toetsingshoogte vanaf 51,56m (NAP) tot een straal van 15 km gemeten vanaf de basis van de antenne. Dit deel van het toetsingsvlak (vanaf 3 km tot 15 km) is enkel van toepassing op windturbines.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2DGMU01-vg01_0009.jpg"
Hoogteradialen luchtvaartverkeer

Voor het plangebied geldt niet een toetsingsvlak voor bouwwerken tot een hoogte van 51,56 meter.

5.13 Overig

Een aantal aspecten is niet van toepassing in het plangebied. Er spelen geen zaken op dit gebied. Het betreft de volgende aspecten:

  • trillingen
  • geurhinder
  • ammoniak en veehouderij
  • energie
  • windhinder
  • bezonning
  • uitzicht.

Daar wordt in deze toelichting dan ook niet verder op ingegaan.

Hoofdstuk 6 Implementatie

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het exploitatieplan


Op grond van artikel 6.12 Wro, lid 1 (afdeling 6.4 grondexploitatie) stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van (onder meer) een bestemmingsplan een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, indien het kostenverhaal niet op een andere wijze is verzekerd.


Het moet gaan om een bouwplan, omdat de effectuering van het kostenverhaal op grond van het exploitatieplan altijd gekoppeld is aan de verlening van de bouwvergunning. In het Besluit ruimtelijke ordening is aangegeven wat onder een bouwplan moet worden verstaan (Art. 6.2.1 Bro):

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met tenminste 1000m2 of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor kantoor- of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1500 m2 (was 1000 m2) bedraagt;'
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m2.


Op grond van artikel 6.12, tweede lid van de wet kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan indien:

  • a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • b. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en
  • c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels, als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is,

of

bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen (artikel 6.2.1a van het Bro):

  • d. het totaal der exploitatiebijdragen dat met toepassing van artikel 6.19 van de wet kan worden verhaald, minder bedraagt dan €10.000,-;
  • e. er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro;
  • f. de verhaalbare kosten, bedoeld onder b., uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.


Het begrip bouwplan moet bovendien zo worden uitgelegd, dat niet sprake hoeft te zijn van een concrete bouwaanvraag. Het feit dat het nieuwe bestemmingsplan een directe bouwtitel geeft voor een of meer van bovengenoemde bouwplannen, leidt tot verplichting voor de gemeente om zo'n exploitatieplan op te stellen. Echter, indien het voorgaande bestemmingsplan dezelfde mogelijkheid ook al bood, maar die rechten in de voorgaande planperiode niet zijn benut, hoeft geen exploitatieplan te worden gemaakt.


Een exploitatieplan is niet vereist, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld via gronduitgifte, precarioverordening of (exploitatie)overeenkomsten. Uiteraard is een exploitatieplan ook niet noodzakelijk, als realisering van het bouwplan geen kosten vergt van de overheid.

Toets of bestemmingsplan economische uitvoerbaar is

Een plan is economisch uitvoerbaar indien de te verwachten investeringen die voortvloeien uit het vast te stellen bestemmingsplan worden gedekt uit bijvoorbeeld verkoop van grond, exploitatiebijdragen van derden (ontwikkelende partijen) dan wel uit overige middelen als subsidie. In het bestemmingsplangebied Muziekwijk vindt geen ontwikkeling plaats die op grond van artikel 6.2.1 Bro leidt tot verplicht kostenverhaal. Op grond van bovenstaande analyse blijkt dat de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is verzekerd. Dientengevolge is het niet noodzakelijk een exploitatieplan gelijktijdig met het bestemmingsplan vast te stellen.

Conclusie: Bij de herziening van dit bestemmingsplan is een exploitatieplan niet vereist.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak

De gemeente Almere hanteert bij het maken van bestemmingsplannen als uitgangspunt de beleidslijn, zoals die is neergelegd in de inspraakverordening. Inspraak vindt plaats indien sprake is van nieuw beleid en/of nieuwe ontwikkelingen. Dit nieuwe bestemmingsplan voor Muziekwijkis een actualisatie van de vorige, geldende bestemmingsplannen. Nieuwe ontwikkelingen zijn niet in dit plan opgenomen en nieuw beleid heeft weinig tot geen gevolgen voor het plan. Er is daarom voor gekozen om geen voorafgaande inspraak te houden.


Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 Bro zijn onderstaande instanties gevraagd om een reactie te geven op het concept ontwerp bestemmingsplan:

Vooroverlegpartner   inspraakreactie   reactie gemeente  

Brandweer Flevoland  

Naar aanleiding van uw adviesverzoek aangaande het concept ontwerp bestemmingsplan Muziekwijk deel ik u mee in te stemmen met het concept.  

Het advies van de brandweer Flevoland is overgenomen in paragraaf 5.5 van de toelichting op het plan.  
Gasunie   In het plangebied ligt een gastransportleiding van ons bedrijf. Omdat we de verbeelding in een PDF-bestand hebben ontvangen is het voor ons niet mogelijk om de juiste ligging van de gastransportleiding te controleren. Voor de volledigheid ontvangt u van ons de juiste digitale leidinggegevens.
Daarnaast is verzocht de dubbelbestemming leidingstrook aan te passen.
 
Bestand van de Gasunie is overgenomen op de verbeelding. De dubbelbestemming leidingstrook is conform de wens van de Gasunie aangepast.  
KvK   Geen reactie ontvangen    
Liander   Geen reactie ontvangen    
KPN   Geen reactie ontvangen    
Min van defensie   Geen reactie ontvangen    
Prov Flevoland   De regels voor archeologie zijn conform het huidige archeologiebeleid van Almere. Ik wijs er wel op dat het nieuwe archeologiebeleid van Almere ter inzage ligt. De provincie is ook in de gelegenheid gesteld om al dan niet een zienswijze in te dienen. Verder is het de vraag wat de doorlooptijd is van de onderhavige procedure. Indien dit plan wordt vastgesteld, dan ligt het in de rede om het plan op het nieuwe archeologiebeleid aan te passen.   Het plan wordt nog aangepast op het nieuwe archeologiebeleid. Eind april/begin mei 2016 wordt dit nieuwe beleid vastgesteld door de raad.  
Rijkswaterstaat   Geen reactie ontvangen.    
Tennet   Geen reactie ontvangen    
Vereniging Bedrijfskring Almere   Geen reactie ontvangen    
Vitens   Geen reactie ontvangen    
Waterschap Zuiderzeeland   Aangezien waterhuishoudkundige uitgangspunten voldoende In het plan zijn opgenomen, achten wij aanvullende uitgangspunten niet nodig, dan wel van toepassing.
 
Voor kennisgeving aangenomen.  

Zienswijzen

Voor het ontwerp bestemmingsplan wordt de Wro-procedure gevolgd. Dit houdt in dat het nieuwe bestemmingsplan als ontwerp voor een periode van zes weken ter visie zal worden gelegd (conform het bepaalde in artikel 3.8 Wro en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht). Ook is tijdens de terinzagelegging een inloopavond gehouden, waar bewoners en bedrijven informatie konden verkrijgen over het plan. In totaal zijn dertien zienswijzen ingediend. In de Nota zienswijzen (zie bijlage 8) is beschreven of de zienswijzen aanleiding hebben gegeven om het ontwerp aan te passen. Ook zijn daarin de ambtshalve wijzigingen op het ontwerp bestemmingsplan opgenomen.

Na verwerking van de zienswijzen wordt het bestemmingsplan ter vaststelling aan de gemeenteraad voorgelegd. Tegen het vastgestelde bestemmingsplan staat desgewenst beroep open bij de Raad van State.

Bijlagen

Bijlage 1 Beleidskader

Hoofdstuk 1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van het Rijk is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Ze schetst de ontwikkelingen en ambities voor Nederland in 2040. Ingezet wordt op het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen en laat meer over aan gemeenten en provincies. Deze nationale belangen zijn:

  • 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. Een robuust hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. Het instandhouden van het hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van de mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
  • 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele plannen.

Daarnaast blijft het Rijk betrokken bij gebiedsontwikkelingen van nationaal belang, waaronder Schaalsprong Almere, de Zuidas en Rotterdam-Zuid.


In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 Bro moet de toelichting bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • indien uit de beschrijving blijkt dat er sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • indien uit de beschrijving blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

In het onderhavige bestemmingsplan zijn geen 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' opgenomen. Het betreft een conserverend bestemmingsplan. Binnen het plangebied zijn geen nieuwbouwlocaties opgenomen, waar op dit moment nog niet gebouwd is. Het onderhavige bestemmingsplan biedt vooral flexibiliteit bij de invulling van bestaande stedelijke ontwikkelingen. Hiermee wordt een optimale benutting van de ruimte in het bestaande stedelijk gebied nagestreefd. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de ladder voor duurzame verstedelijking.

Het bestemmingsplan is ook in overeenstemming met de nationale belangen in de SVIR.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

In de SVIR is aangegeven dat voor een aantal onderwerpen algemene regels door het Rijk moeten worden gesteld. Deze regels zijn concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect (door tussenkomst van de provincie) door te werken in de ruimtelijke besluitvorming van provincies en gemeenten. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is deze algemene maatregel van bestuur waarin de nationale belangen uit de SVIR juridisch zijn geborgd. De ministeriële regeling die bij het Barro hoort (Regeling algemene regels ruimtelijke ordening) is gelijk met het Barro in werking getreden.

De onderwerpen waar het Rijk in het Barro ruimte voor vraagt zijn:

  • Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Bescherming van de waterveiligheid in het Kustfundament
  • Bescherming van de waterveiligheid in en rond de grote rivieren
  • Bescherming en behoud van de Waddenzee en waddengebied
  • Bescherming en behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
  • Uitoefening van defensietaken

Op 1 oktober 2012 is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de volgende onderwerpen (Barro, eerste aanvulling):

  • Veiligheid rond rijksvaarwegen
  • Toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet
  • Elektriciteitsvoorziening
  • Ecologische hoofdstructuur
  • Bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • Verstedelijking in het IJsselmeer
  • Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken

De wijziging van het Barro ging vergezeld van een wijziging van de Rarro. Ook deze wijziging trad op 1 oktober 2012 in werking. De Rarro bevat een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart.

Op het plangebied is alleen het ruimtelijke regime van radars voor militaire luchtvaart van toepassing. Het voorheen geldende regime is aangepast op basis van nieuwe technische inzichten en ontwikkelingen op het gebied van radarverstoring. Er wordt onderscheid gemaakt tussen bouwwerken in het algemeen en windturbines. Het regime geldt niet voor bestaande bouwwerken en windturbines. Voor windturbines gelden ruimere radarverstoringsgebieden dan voor overige bouwwerken. Het plangebied valt niet in een radarverstoringsgebied waarin een maximale hoogte voor bouwwerken geldt. Het plangebied ligt wel in twee radarverstoringsgebieden (AOCS Nieuw Milligen en Soesterberg) waarbinnen maximale hoogten gelden voor de tippen van de wieken van windturbines. Voor het radarverstoringsgebied AOCS Nieuw Milligen geldt een maximale bouwhoogte van 118 meter t.o.v. NAP en voor radarverstoringsgebied Soesterberg geldt een maximale bouwhoogte van 128 meter t.o.v. NAP. Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van windturbines niet mogelijk.

Naast de primaire radars is er apparatuur die de luchtverkeersleiding en de luchtvaartnavigatie ondersteunen, zoals secundaire radars, bakens en landingsinstrumenten. In de omgeving van deze apparatuur gelden bouwbeperkingen. Deze apparatuur en de bouwbeperkingen zijn geen onderdeel van de regeling voor primaire radars in het Barro en Rarro. In paragraaf 5.12 Radarverstoringsgebied wordt ingegaan op het radarverstoringsgebied voor burgerluchtverkeer.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Barro en Rarro.

Europese Kaderrichtlijn Water (2000)

De Europese Kaderrichtlijn Water is vastgesteld in 2000. De kaderrichtlijn heeft als doelstellingen:

  • een goede ecologische toestand van de oppervlaktewateren (zoete, kust- en overgangswateren);
  • het tot nul terugbrengen van de lozing van gevaarlijke stoffen;
  • een goede toestand van het grondwater;
  • een duurzaam gebruik van water;
  • afzwakking van de negatieve gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.

Sinds 1 november 2003 is er een wettelijke verplichting om een watertoets uit te voeren bij ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt wat de gevolgen zijn van een ruimtelijke ontwikkeling voor het waterbeheerssysteem en op welke wijze de ruimtelijke ontwikkeling en het waterbeheer op elkaar worden afgestemd.

Het aspect water wordt in dit bestemmingsplan uitvoerig behandeld paragraaf 5.9 Waterparagraaf. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Kaderrichtlijn Water.

Het Nationaal Bestuursakkoord Water (2008)

Dit akkoord is op 25 juni 2008 onder andere in verband met de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water geactualiseerd. Met de actualisatie van het NBW onderstrepen de betrokken partijen, rijk, provincies, gemeenten en waterschappen nogmaals het belang van samenwerking om het water duurzaam en klimaatbestendig te beheren. In het akkoord staat onder meer hoe met klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur moet worden omgegaan. Ook is er meer aandacht voor het realiseren van schoon en ecologisch gezond water.
Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering. Het gaat hierbij om de verwachte zeespiegelstijging, bodemdaling en klimaatverandering. Nederland krijgt hierdoor steeds meer te maken met extreem natte en extreem droge periodes.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Nationaal Bestuursakkoord Water.

Nationaal Waterplan 2009-2015 (2009)

Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van het wetsvoorstel Waterwet. Het Nationaal Waterplan is op 22 december 2009 in de Ministerraad vastgesteld en beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de Kaderrichtlijn Water.

Bij de ontwikkeling van locaties in de stad wordt ernaar gestreefd dat de hoeveelheid groen en water per saldo toeneemt. Dit moet stedelijk gebied aantrekkelijk en leefbaar maken en houden. Bij de aanpak van de stedelijke wateropgave wordt rekening gehouden met verdergaande verstedelijking en klimaatverandering en zoveel mogelijk aangesloten bij de dynamiek van de stad. De combinatie van water en groen biedt volop kansen om het stedelijk watersysteem robuuster en klimaatbestendiger te maken. Het beleid van de bovenstaande nota is doorvertaald naar het beleid van het waterschap, de waterbeheerder van het gebied.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Nationaal Waterplan. Grote waterpartijen o.a. Rameaugracht, worden bestemd voor water en waterberging.

Rijksbeleid en wetgeving cultuurhistorische waarden

Het nationaal beleid voor de archeologische monumentenzorg staat in het teken van het behoud en beheer van het erfgoed. Op gelijke voet staat het streven naar herkenbaarheid van het archeologisch erfgoed voor het publiek door het te gebruiken als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting van Nederland. Dit beleid geldt voor alle cultuurhistorische waarden, dat wil zeggen voor zowel archeologische, historisch-geografische als bouwkundige waarden. Het beginpunt van dit beleid is gelegen in de Nota Belvedère uit 1999. In deze nota geeft het Rijk te kennen dat de cultuurhistorische identiteit van gebieden sterker richtinggevend moet worden voor de ruimtelijke inrichting. Het Rijk streeft naar het ontwikkelingsgericht inzetten van bestaande cultuurhistorische kwaliteiten, waarbij vervlechting van cultuurhistorie in het ruimtelijke ordeningsbeleid uitgangspunt vormt.

Het beleid is onder meer geworteld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz). Via de Wamz is het Verdrag van Malta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Daartoe zijn behalve de Monumentenwet 1988 ook de Woningwet, de wet Milieubeheer en de Ontgrondingenwet gewijzigd. Het beleid is daarnaast geworteld in de Nota Belvedère uit 1999 en de Notitie 'Kunst van leven' hoofdlijnen Cultuurbeleid uit 2007. In 2008 is de Monumentenwet 1988 opnieuw gewijzigd waardoor onder andere de rol van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) in het adviestraject voor vergunningverlening is beperkt. In 2007 is het Project Modernisering Monumentenstelsel (MoMo) van start gegaan. Doel hiervan is ondermeer een integrale modernisering van de Monumentenwet 1988. Sinds december 2008 heeft de minister van OC en W drie beleidstukken uitgebracht: De discussienotitie 'Een lust geen last' (2008), de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (eind 2009) en de Visie Cultureel Erfgoed 'Kiezen voor karakter' (juni 2011).

Als consequentie van de Beleidsbrief is de Monumentenwet 1988 gewijzigd. Per 1 januari 2012 is de 50-jaren termijn voor wettelijk beschermde monumenten uit de wet gehaald. Ook is op 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Op grond van artikel 3.1.6 Bro moeten naast archeologische waarden nu ook bovengrondse cultuurhistorische waarden bij de vaststelling van het bestemmingsplan worden meegewogen.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is voor het onderwerp 'cultureel erfgoed' aangegeven dat het Rijk verantwoordelijk blijft voor cultureel en natuurlijk UNESCO Werelderfgoed (inclusief voorlopige lijst), kenmerkende stads- en dorpsgezichten, rijksmonumenten en het maritieme erfgoed. Het beleid ten aanzien van het landschap is geen rijksverantwoordelijkheid meer, maar laat zij over aan de provincies.

Op 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 (herziening 2007) van kracht geworden. Uitgangspunten van de wet zijn onder meer:

  • behoud in situ van waardevolle archeologische resten;
  • de verstoorder betaalt;
  • vooronderzoek, zo ver mogelijk voorafgaande aan de planontwikkelingen;
  • het is in de ruimtelijke ordening (bestemmingsplannen) verplicht om rekening te houden met (mogelijke) archeologische waarden;
  • gemeenten worden verantwoordelijk voor de archeologie en de archeologische monumentenzorg;
  • liberalisering van de opgravingsmarkt.

De notitie 'Kunst van Leven, hoofdlijnen cultuurbeleid' (juli 2007) is de agenda voor het cultuurbeleid in de komende jaren. Het kabinetsbeleid is in deze notitie uitgewerkt langs de thema's excellentie, innovatie en e-cultuur, participatie, mooier Nederland en een sterke cultuursector.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het rijksbeleid en de wetgeving voor cultuurhistorische waarden.

Overig rijksbeleid

Van een aantal beleidskaders is geen samenvatting opgenomen. De nota's zijn wel beoordeeld, maar niet (direct) van ruimtelijk belang voor het plangebied bevonden.

Gelet op het voorgaande is het bestemmingsplan in overeenstemming met het rijksbeleid.

Hoofdstuk 2 Provinciaal en regionaal beleid

Omgevingsplan Flevoland 2006

In het Omgevingsplan Flevoland 2006 (Omgevingsplan) is het integrale omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030. Het Omgevingsplan is een samenbundeling van de vier wettelijke plannen op provinciaal niveau: Streekplan (onder de Wet ruimtelijke ordening nu een Structuurvisie), Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Het Omgevingsplan bevat tevens de hoofdlijnen van het economische, sociale en culturele beleid.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Omgevingsplan.

Beleidsregel Windmolens 2008 (2008)

Het windmolenbeleid is neergelegd in het Omgevingsplan Flevoland 2006. Het voorziet in opschaling en sanering van de huidige situatie gericht op het bereiken van een grotere ruimtelijke kwaliteit van het landschap. Door middel van opschaling kan met minder windmolens meer vermogen gerealiseerd worden en tevens een kwaliteitsverbetering in ruimtelijke en landschappelijke zin gehaald worden. Daarmee kunnen de nadelen van de huidige situatie worden weggenomen en kan ingespeeld worden op ontwikkelingen in de markt. Om de bestaande situatie geleidelijk over te laten gaan in een nieuwe situatie met meer ruimtelijke kwaliteit, is het nodig sanering en ontwikkeling bij het nemen van planologische besluiten aan elkaar te koppelen en gericht ontwikkelingsplanologie te bedrijven. Met het instellen van de tijdelijke stop op de plaatsing van windmolens is de huidige situatie geconsolideerd. De voortzetting van de exploitatie van de windmolens betekent (op termijn) meegaan in de schaalvergroting die de marktontwikkeling oplegt aan de windenergiebranche. Dit bepaalt tegelijkertijd het kader voor de bedrijfsvoering, de herinvesteringen en de acceptatie van de gewenste sanering. In de praktijk zullen de huidige eigenaren hun belangen en verkregen rechten dienen samen te brengen in nieuwe exploitatievormen waarmee minder maar grotere windmolenopstellingen in Flevoland ontstaan. Alleen op deze manier kan de gewenste landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitsverbetering worden bereikt. Ook dient aandacht besteed te worden aan uniformering qua type en grootte van de windmolens.


Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe opstellingen windmolens mogelijk. De realisatie van kleine windmolens op gebouwen wordt wel mogelijk gemaakt met een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid. Zie nadere uitwerking in paragraaf 3.4.2 Algemene regels). Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de beleidsregel windmolens.

Noodverordening wind (2015)
De provincie Flevoland heeft beleid voor opschalen en saneren van windmolens. Doel van dit beleid is dat met minder windmolens meer elektriciteit wordt opgewekt. Dit beleid is neergelegd in het Omgevingsplan Flevoland 2006 (inclusief aanpassingen ervan) en de Beleidsregel windmolens 2008. Daarnaast heeft het Rijk beleid voor windenergie opgenomen in de Rijksstructuurvisie Wind op land. Hierin zijn binnen Flevoland zoekgebieden voor nieuwe windmolens aangegeven. Verder geldt voor het windmolenbeleid in Flevoland de 5e tranche en de 7e tranche van de Crisis- en herstelwet. De 5e tranche bepaalt dat in Flevoland omgevingsvergunningen kunnen worden afgegeven die voor een termijn van maximaal 25 jaar gelden. De 7e tranche bepaalt dat in Flevoland gebruik kan worden gemaakt van het moderniseringsartikel van de Wro waarbij dat artikel meer is toegesneden op het beleid voor opschalen en saneren van windmolens.

Het beleid voor wind wordt in samenspraak met het werkveld uitgewerkt wat mogelijk ook tot aanpassing van dit beleid en regels leidt. De bedoeling van het proces is tevens dat hieruit projecten voortkomen die passen binnen het (nieuwe) beleid voor opschalen en saneren. Voor realisatie van het beleid en die projecten zullen de bestaande bestemmingsplannen moeten worden aangepast. Tot die tijd is het echter gewenst dat er geen nieuwe molens worden opgericht, waaronder ook wordt verstaan gehele vervanging van windmolens en/of vergroting van de bestaande capaciteit van de windmolen. Tot die tijd kunnen gemeenten te maken krijgen met aanvragen om een omgevingsvergunning die mogelijk passen binnen het geldende bestemmingsplan.

De combinatie provinciale Noodverordening wind met daaraan voorafgaand een voorbereidingsbesluit biedt daartegen bescherming. Provinciale Staten hebben op 29 oktober 2014 het voorbereidingsbesluit wind vastgesteld dat op 31 oktober 2014 in werking is getreden. De Noodverordening wind is op 12 maart 2015 in werking getreden.

Een windmolen is in de Noodverordening wind omschreven als: een turbine voorzien van wieken, geplaatst op een hoge mast, waarmee de bewegingsenergie van de lucht (wind) wordt omgezet in rotatie-energie voor het opwekken van elektriciteit, inclusief de bij dit bouwwerk behorende (infrastructurele) voorzieningen. Het gaat om turbines voorzien van wieken, geplaatst op een hoge mast. Kleine windmolens - veelal in de vorm van een turby - die op gebouwen gangbaar zijn worden hier niet onder begrepen.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe opstellingen mogelijk van turbines voorzien van wieken op een hoge mast. De realisatie van kleine windmolens op gebouwen is, met een afwijkingsbevoegdheid, wel mogelijk. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Noodverordening wind.


Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening 2008

In deze beleidsregel hebben GS aangegeven op welke wijze zij omgaan met de uitgangspunten in het Omgevingsplan met betrekking tot archeologie. Hierbij maken GS onderscheid tussen behoudenswaardige en niet-behoudenswaardige archeologische waarden. Voor zover in een plangebied behoudenswaardige archeologische waarden en/of hoge archeologische verwachtingen liggen, mogen deze in principe niet als gevolg van de uitvoering van het ruimtelijk plan worden beschadigd of vernietigd. Met dien verstande dat een archeologische verwachting vervalt op het moment dat de archeologische waarden hierbinnen zijn gelokaliseerd en begrensd.

In het bestemmingsplan zijn de te verwachten behoudenswaardige archeologische waarden beschermd. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening.

Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland 2010-2015 (2010)

De Wet op de waterhuishouding verplicht waterbeheerders eens in de vier jaar een waterbeheerplan op te stellen. In dit plan geven zij aan hoe zij het rijks- en provinciebeleid op het gebied van water vertalen naar concrete doelen en maatregelen voor hun beheergebieden. Momenteel is het Waterbeheerplan 2010-2015 van het Waterschap Zuiderzeeland van kracht. Het Waterbeheerplan beschrijft welke doelen het waterschap zichzelf stelt en welke maatregelen worden genomen om die doelen te bereiken in de periode 2010-2015. Voor het waterschap is het Waterbeheerplan een belangrijk strategisch document dat een leidraad voor de organisatie is.

Waterschap Zuiderzeeland streeft ernaar om samen te werken aan integraal waterbeheer voor een veilige, kwalitatief goede en aantrekkelijke leefomgeving op een open en verantwoorde werkwijze. Deze missie is vertaald naar drie belangrijke doelen en vijf thema's. De drie doelen zijn veiligheid, voldoende water en schoon water. De vijf thema's zijn stedelijk water, calamiteitenbestrijding, vergunningverlening en handhaving, communicatie en de belevingswaarde van water.

Veiligheid

Hoog water is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. De primaire keringen beschermen
Flevoland tegen deze bedreiging. Het waterschap wil ook in de toekomst de veiligheid blijven waarborgen door zich voor te bereiden op sociale, ruimtelijke, economische en klimatologische ontwikkelingen. De veiligheid van Flevoland tegen overstromingen wordt binnendijks ondersteund door een compartimenteringsdijk (de Knardijk). De buitendijkse gebieden worden door middel van regionale keringen beschermd tegen de dreiging van hoog water.

Voldoende water

Het Waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige
klimaatveranderingen. Dit betekent dat het watersysteem zo is ingericht dat wateroverlast wordt
voorkomen tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De andere kant van de verwachte
klimaatveranderingen is dat ook extreem droge periodes vaker voor zullen komen. Het robuuste
watersysteem dat het Waterschap nastreeft zal dan ook in staat moeten zijn om te anticiperen op
watertekort tijdens extreme droogte. Daarbij is de feitelijke situatie van het watersysteem ook
daadwerkelijk zoals in de legger is beschreven. Het beheer en onderhoud richt zich op het goed
functioneren van het watersysteem, daarnaast is het ook afgestemd op het ter plekke gewenste ecologische functioneren van de watergang. Grondwaterbeheer (uitgezonderd drinkwaterwinning, grote industriële
onttrekkingen van meer dan 500.000 m³ per jaar en koude-warmte opslag) ligt vanaf 2009 bij het Waterschap. De verschillende eisen die gebruiksfuncties stellen aan het peil, de voorraad en de kwaliteit van het grondwater zullen goed moeten worden afgestemd.

Schoon water

Goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden (structuurdiversiteit) voor de aquatische flora en
fauna in het beheergebied zijn noodzakelijk. Het Waterschap streeft naar een goede oppervlaktewaterkwaliteit waarbij de aanwezigheid van schadelijke stoffen in het water en de waterbodems geen probleem is. Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat water wordt verontreinigd. Door goed om te gaan met afvalwater zorgt het Waterschap ervoor dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Waterbeheerplan.

Waterkader (2013)

Om aan te geven wat er voor het waterbeheer in, maar ook ná het watertoetsproces belangrijk is, heeft Waterschap Zuiderzeeland dit Waterkader opgesteld. Het Waterkader geeft richting en houvast voor waterzaken binnen ruimtelijke plannen.

Voor het bestemmingsplan is de watertoets doorlopen en is het waterkader toegepast. In bijlage 7 is de watertoets voor het bestemmingsplan opgenomen.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Waterkader.

Hoofdstuk 3 Gemeentelijk beleid
3.1 Ruimtelijke ontwikkeling

Structuurplan Almere 2010 (2003)

Met dit structuurplan zijn de hoofdlijnen van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Almere tot 2010 weergegeven. Tevens wordt een doorkijk geboden tot 2030.

Centraal staat de afronding van de oorspronkelijke opgave van Almere als een volwaardige en evenwichtige stad met 250.000 inwoners (met nieuwe stadsdelen zoals Almere Poort, Almere Hout en Almere Pampus (binnendijks, inclusief kustzone). De kwaliteitsimpuls voor de oorspronkelijke opgave leidt tot vier extra opgaven die betrekking hebben op de verbetering van het raamwerk van groen en water, en van infrastructuur. Dit zijn:

  • 1. kwaliteitsverbetering groenstructuur;
  • 2. betere benutting water;
  • 3. inhaalslag externe bereikbaarheid;
  • 4. verbetering interne bereikbaarheid;

Verder zijn er de vijf extra opgaven die de verschillende stedelijke milieus betreffen:

  • 5. verdere uitbreiding en verdieping voorzieningenaanbod;
  • 6. meer verscheidenheid in woningen en woonmilieus;
  • 7. actief beheer bestaand stedelijk gebied;
  • 8. kwalitatieve werkgelegenheidsimpuls;
  • 9. ruimte voor startende en groeiende ondernemingen.


Het structuurplan gaat uit van een westelijke oriëntatie voor Almere. Opgenomen is dat er wordt gewerkt aan de ontwikkeling van Almere Poort en aan het planvormingsproces voor het binnendijkse deel van Almere Pampus (inclusief kustzone). Tevens wordt er gewerkt aan Overgooi. Voor Almere Hout is er in het structuurplan in de periode tot 2010 een rol weggelegd in het kader van de kwaliteitsverbetering van de stad als geheel. De ontwikkeling van het westelijke deel van Almere Hout wordt hierbij voor de periode tot 2010 opgevoerd in het kader van de extra opgaven om in Almere meer verscheidenheid in woon- en werkmilieus te bewerkstelligen. Hier komen, naast suburbane wijken, zogenaamde woon- werklandschappen.

Het Structuurplan Almere 2010 vervangt het structuurplan uit 1983 en de recenter vastgestelde structuurplannen voor Overgooi (juli 1999), Almere Poort (december 1999) en Almere Hout (mei 2001). De ruimtelijke hoofdstructuur die in deze structuurplannen voor deelgebieden is vastgelegd, is in het structuurplan overgenomen.

Het betreft een actualisatieplan in bestaand stedelijk gebied. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Structuurplan Almere.

Concept structuurvisie Almere 2.0 (2010)


De Concept Structuurvisie Almere 2.0 is vastgesteld als richtinggevend integraal beleidskader (ecologie, sociaal, economie, ruimtelijk) voor de uitwerking van het Integraal Afspraken Kader (IAK), waarbij de belangrijkste richtinggevende inhoudelijke kaders betreffen:

  • 1. Almere benut en versterkt de oorspronkelijke suburbane meerkernige opzet van Almere

De suburbane meerkernige opzet in een blauwgroene omgeving wordt verbreed en versterkt door het toevoegen van nieuwe milieus in Pampus, de Weerwaterzone en Oosterwold. Een klassieke grootschalige binnenstedelijke verdichting in kader van de schaalsprong past niet in de oorspronkelijk meerkernige suburbane opzet. De meerkernige opzet is tevens basis voor de diversiteit en leefbaarheid van de stad.

  • 2. De groenblauwe structuur is de drager van de huidige stad en de toekomstige ontwikkelingen

Verbondenheid van stad en natuur geeft Almere een onderscheidende kwaliteit ten opzichte van de metropoolregio. De waterlandschappen aan de westzijde en de groene landschappen aan de oostzijde en de ca. 40 km kustlengte vormen condities om de diversiteit te vergroten. De groenblauwe structuur blijft de drager van de nieuwe ontwikkelingen; zowel aan de westkant (ecologische impuls IJmeer en Markermeer) als aan de oostzijde (uitbreiding van het groenblauwe casco in het polderlandschap).

  • 3. Almere verkleurt van gezinsstad naar een diverse samenleving

De bevolkingssamenstelling in Almere is nog weinig gedifferentieerd. De bestaande stad moet versterkt worden door kwaliteiten toe te voegen en de diversiteit te vergroten. Bij de verdere groei van Almere moeten nieuwe bevolkingsgroepen (studenten, 55- plussers, hoger opgeleiden en creatieve beroepen, bevolkingsgroepen die belangrijke dragers zijn van een stedelijke cultuur) worden aangetrokken. De ruimtelijke keuzes, het woningaanbod en het voorzieningenpakket worden hierop afgestemd.

  • 4. In Almere ontwikkelt een sterke en gedifferentieerde economie

Meer en diverser werkgelegenheid is van belang voor een duurzame ontwikkeling van de stad. De ambitie was het creëren van 100.000 arbeidsplaatsen tot 2030. Dat leidt tot een sterkere positie in de regio en een evenwichtige woonwerkbalans. Mede vanwege de economische crisis is deze ambitie bijgesteld. De brede groeistrategie blijft gericht op maximalisatie van bevolkingsvolgende en autonome groei werkgelegenheid, en de (door)groei van economische clusters in de kenniseconomie (logistiek en handel, ict en media, luchthaven Lelystad, health, wellness en life sciences, duurzaamheid), deels in samenhang met de metropoolregio en regio Utrecht.

  • 5. De primaire westelijke groei van Almere versterkt de Noordelijke Randstad met de IJmeerlijn als nieuwe drager van de metropoolvorming

De groei met 60.000 woningen betekent per definitie een groei aan de oost- en westflank van de stad: versterkte oriëntatie op de metropoolregio Amsterdam en op de Utrechtse regio. Aan de westzijde van de stad komt het zwaartepunt te liggen van de nieuwe gebiedsontwikkelingen. De IJmeerlijn is de drager van de metropoolvorming en conditionerend voor de westelijke ontwikkeling van Almere.

  • 6. De grootschalige gebiedsontwikkelingen vinden plaats langs de schaalsprongas met stedelijke ontwikkelingen aan de westzijde (Almere Pampus, eventueel Almere IJland), een nieuwe centrumontwikkeling (Almere Centrum Weerwater) en ruimte voor organische groei aan de oostkant (Almere Oosterwold)

De ontwikkeling van west - en oostzijde biedt mogelijkheden voor nieuwe en gedifferentieerde woon-, werk- en leefmilieus, van belang voor de metropoolregio en de diversiteit binnen Almere.

Met aanleg van de IJmeerlijn wordt binnendijks ruimte gecreëerd voor Almere Pampus, dat zo verbonden is met het centrum van Almere én het centrum van de metropoolregio. Mogelijkheden om in relatief hoge dichtheden te bouwen aan een boulevard.

Optioneel is de ontwikkeling van Almere IJland voor de kust van Almere Pampus (gekoppeld aan de IJmeerlijn). Hier doet zich de gelegenheid voor om unieke woon-, werk- en recreatiemilieus te koppelen aan de ecologische ambities voor het IJmeer.

De verbrede A6 wordt bij het Weerwater overkluisd, zodat midden in de stad een hoogwaardige ontwikkellocatie ontstaat. De uitstekende ontsluiting en centrale ligging bieden mogelijkheden voor grootschalige nieuwe woon- en werkconcepten voor de uitbreiding van het stadscentrum.

Almere Oosterwold biedt veel ruimte voor ontwikkeling van individuele woon- en werkidealen en organische groei in een groene omgeving; een voortzetting van de woonmilieus in de Gooi- en Vechtstreek, als tegenhanger van de meer geplande stedelijke westelijke ontwikkeling.

  • 7. Almere loopt voorop bij innovaties op het gebied van duurzame gebiedsontwikkeling

De omvang van de schaalsprong biedt kansen om tot fundamentele systeemkeuzes bij de opzet van een stad te komen, namelijk systemen voor energie, mobiliteit, water en grondstoffen. Almere moet de (inter)nationale duurzame stad van de 21e eeuw worden.


Het structuurplan `Almere 2010´ wordt vooralsnog gehandhaafd als ruimtelijke ordeningskader.


Het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid tot verbetering en uitbreiding van woningen, voorzieningen en bedrijven. Dit draagt bij aan versterking van de bestaande stad en een sterkere economie. Inzet op verdere sociale differentiatie zodat iedereen een goed woon- en leefklimaat heeft.

Woonvisie Almere 2.0 op weg naar 2030 (2009)

Deze visie geeft het beleid van de gemeente ten aanzien van het wonen weer. De Woonvisie zet in op vijf ambities:

  • 1. Almere wordt de proeftuin van cradle-to-cradle bouwen: duurzaamheid wordt (nog meer dan voorheen) een leidend principe bij de ontwikkeling en het beheer van de bestaande en de nieuwe stad. Het blauwgroene casco blijft een sturend element.
  • 2. Almere wordt een gedifferentieerde stad: door toe- en invoeging van nieuwe woon- en werkmilieus wordt Almere een complete stad en wordt aantrekkelijk voor 'nieuwe' doelgroepen (bijvoorbeeld studenten, creatievelingen en startende ondernemers). Hierbij denken we onder meer aan woonmilieus 'centrum-stedelijk', 'centrumrand', 'villawijk' en 'landelijk'. Het woningbouwprogramma is gedifferentieerd naar prijs, type en eigendomsverhoudingen. Bovenstaande geldt voor de nieuwe en bestaande stadsdelen. Differentiatie in bestaande stadsdelen heeft tot doel het doorbreken van de eenzijdigheid, het versterken van de concurrentiekracht en het faciliteren van wooncarrières.
  • 3. Wonen is betaalbaar en toegankelijk voor iedereen: Almere blijft functioneren als een emancipatiemachine en biedt dus voldoende betaalbare woningen (koop en huur) aan, goed verspreid over de verschillende stadsdelen. Uitgangspunt is een kernvoorraad van 30% sociale woningbouw per stadsdeel. Van alle nieuwbouw is 35% sociaal, waarvan 25% huur en 10% koop. Deze sociale woningbouw moet ook duurzaam sociaal blijven (bijvoorbeeld door middel van erfpacht). Dit thema wordt nog nader uitgewerkt. Daarnaast is het nieuwe beleid dat elke wijk voor tenminste 35% uit sociale woningbouw moet bestaan. Hoe we hierbij een wijk moeten definiëren is nog niet helemaal duidelijk. Daarnaast moet elke wijk bestaan uit tenminste 30% huurwoningen.
  • 4. Almere is een zorgzame en leefbare stad: mensen de mogelijkheid bieden om zo lang mogelijk zelfstandig te wonen (voldoende rolstoelgeschikte, aanpasbare en gelijkvloerse woningen). Als dat niet meer lukt, zorgen voor voldoende, op de behoefte toegesneden woonzorgvoorzieningen.
  • 5. De eindgebruiker staat centraal: mensen moeten directe zeggenschap krijgen over de bouw van hun eigen woning. Doelstelling is 30% van de woningbouw in de vorm van particulier opdrachtgeverschap. Daarnaast moeten bewoners meer te zeggen krijgen over de woonomgeving. De gemeente Almere wil corporaties en beleggers nog meer bij de stad betrekken (zowel fysiek, sociaal-maatschappelijk als economisch).

Het plangebied is onderdeel van de bestaande stad en heeft geen ontwikkeltaak. De geformuleerde ambities kunnen in principe in de bestaande bestemmingen en binnen de planregels worden gerealiseerd.

Programmaplan Almere Stad   (2007)

In 2004 heeft de raad het kaderplan Bestaande Stad en de stadsdeelvisies voor Almere Haven, Buiten en Almere-Stad vastgesteld. De gemeente Almere heeft deze stadsdeelvisies vertaald naar gebiedsgerichte programmaplannen. Met de externe partners en gemeentelijke diensten zijn hoofddoelen en opgaven voor de stadsdelen mede op basis van sociale- economische en ruimtelijke analyses geformuleerd en uitgewerkt in projecten en acties. Daarbij heeft een integratie plaatsgevonden van de werkplannen van de partners en gemeentelijke diensten.

  • 1. Een populair en bruisend stadscentrum
    Focus: voorzieningen, functionaliteit en veiligheid
  • 2. Vergroten stedelijke dynamiek van Almere Stad
    Focus: samenhang en identiteit
  • 3. Verbeteren leefbaarheid aandachtswijk: Stedenwijk
    Focus: Integrale wijkaanpak 2006 – 2009
  • 4. Potentie van groen en blauw benutten
    Focus: Weerwater en stadsparken
  • 5. Versterken vitaliteit woonwijken en bedrijfsterreinen
    Focus: leefbaarheid en voorzieningenstructuur

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Programmaplan Almere Stad.

Energie Werkt! (2015)

In Almere wordt vanaf 2008 gewerkt aan de ambitie om in 2025 energieneutraal te zijn. De Almere Principles (2008) vormen de basis van een aantal opvolgende afspraken. Met het Rijk en de Provincie Flevoland zijn energie afspraken vastgelegd in het Integraal Afspraken Kader (IAK Almere 2.0, 2010) en meer specifiek uitgewerkt in de Afspraken Duurzaam Almere 2012-2014. Daarin is onder andere afgesproken dat de gemeente Almere streeft naar energieneutraliteit in 2025.

Almere heeft de ambitie om in 2022 al energieneutraal te zijn (exclusief mobiliteit). Om dit te bereiken is het noodzakelijk om focus te brengen in de vereiste gezamenlijke inspanning met, door en voor de stad, om een versnelling in hernieuwbare energievoorziening te realiseren. Dit is aanleiding geweest om te komen tot (en tevens het doel van) het Programmaplan Energie Werkt! Het programmaplan richt zich op de periode 2015 - 2018.

Het programma bevat een werkwijze langs 5 inhoudelijke werklijnen:

  • Werklijn 1 Zon

In deze werklijn wordt langs vier speerpunten ingezet op het vergroten van hernieuwbare (elektrische) energieopwekking uit zon. Het stimuleren van extra panelen op particuliere daken en daken van gemeentelijk vastgoed, scholen en verenigingen wordt in deze werklijn vormgegeven. Ook wordt gekeken hoe we grootschalige panelen kunnen realiseren op huurwoningen en wordt onderzocht hoe en waar zonnevelden op (braakliggende) gronden kunnen ontstaan.

  • Werklijn 2 Warmte

Deze werklijn legt de focus op het verduurzamen van het bestaande warmtenet en het aanleggen en voeden van eventuele nieuwe warmtevoorziening op hernieuwbare energiebronnen. Voor het bestaande net wordt in het programma een beeld gegeven van de mogelijke opties om het net te verduurzamen en welke investeringen daarbij horen. Er wordt verkend of en hoe met partner Nuon samengewerkt gaat worden. Het bespreken van de hoogte en differentiatie in aansluittarieven maakt deel uit van deze verkenning. Voor nieuwe gebieden wordt ingezet op innovatieve technieken.

  • Werklijn 3 Wind

Windenergie kan zowel binnen als buiten Almere opgewekt worden. De keuze in deze werklijn is dat Almere binnen de gemeentegrenzen initiatieven faciliteert als bewoners of bedrijven daarom vragen. Binnen deze werklijn zijn hiervoor strikte criteria opgesteld en worden initiatieven daarin begeleid. Voor investeringen in windenergie buiten Almere wordt verkend hoe op passende wijze aangesloten kan worden op lopende ontwikkelingen binnen de Provincie Flevoland.

  • Werklijn 4 Scholen en verenigingen

In deze werklijn worden Almeerse scholen en verenigingen aangezet tot het nemen van duurzame energiemaatregelen en worden deze brandpunten in de Almeerse wijken en buurten benut om de ambitie energieneutraal in 2022 onder de aandacht te brengen en zichtbaar vorm te geven. Door inzicht te verschaffen in mogelijke maatregelen en daarbij financieringsarrangementen aan te bieden wil deze werklijn in deze doelgroep hernieuwbare energie als standaard neerzetten.

  • Werklijn 5 Bewoners en bedrijven

Bewoners worden vanuit deze werklijn ondersteund om stappen te (blijven) zetten naar een energieneutraal Almere. Via diverse stimuleringsmaatregelen wordt hierop ingezet. Door inzicht en advies te verschaffen maar ook financieringsmogelijkheden te geven draagt deze werklijn binnen deze doelgroep bij aan een versnelling in de duurzame energietransitie. Voor bedrijven wordt ingezet op meer inzicht in rendabele investeringen en maatregelen die samenhangen met energiebesparing en hernieuwbare energieopwekking.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het programma.

Masten en antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet (1999)
Naast het nationale en provinciale antennebeleid heeft de gemeente ook een eigen 'antennebeleid'. Masten dienen zo dicht mogelijk bij hoofdinfrastructuur te worden gesitueerd. Plaatsing van masten is niet mogelijk in (toekomstige) woonwijken. Plaatsing van masten gebeurt zo min mogelijk in natuurgebieden, in parken en aan de rand van woongebieden. Bij de plaatsing van antennes dienen de aanvragers zoveel mogelijk gebruik te maken van elkaars opstelpunten, tenzij dit technisch niet mogelijk is. Plaatsing van antennes gebeurt bij voorkeur op bestaande verticale elementen: gebouwen, torens, bestaande masten en hoogspanningsmasten.


Het bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid om een zendmast te kunnen plaatsen.


Beleidslijn tuinvergrotingen 2012 (2013)

Daar waar mogelijk zal tegemoet worden gekomen aan de wensen van bewoners om (kleine stukjes) gemeentegrond grenzend aan tuinen te verkopen aan de eigenaren van de tuinen. Anderzijds moeten stukken grond die ten onrechte door bewoners in gebruik zijn genomen, weer in gebruik komen als gemeentegrond. Het gaat hierbij immers om publiekbezit, dat de gemeenschap toekomt. Er worden twee aanpakken gehanteerd: de projectmatige en de niet projectmatige aanpak. Bij de projectmatige aanpak neemt de gemeente het initiatief om voor een hele wijk of buurt de mogelijkheden voor tuinvergrotingen te onderzoeken. Dit gaat vrijwel altijd in combinatie met een (groot)onderhoudsproject in hetzelfde gebied. De niet projectmatige aanpak wordt toegepast als een bewoner of een groep bewoners een verzoek tot tuinvergroting indient en er niet binnen een jaar gestart gaat worden met het voorbereiden van een projectmatige aanpak in hetzelfde gebied. Uitgangspunt bij beide aanpakken is het uitgeven van gronden daar waar dit mogelijk is zonder het algemeen belang aan te tasten. Onder het algemeen belang worden in ieder geval de volgende zaken verstaan:

  • (geplande)projecten/reserveringen waarvoor de gronden nodig zijn;
  • Weigering van eigenaren van kabels of leidingen om in te stemmen met verkoop gecombineerd met het vestigen van zakelijk recht (recht van de eigenaar van kabel of leiding om te allen tijde bij de leiding te kunnen);
  • Ontstaan van problemen voor het (gemeentelijk) onderhoud ten gevolge van de uitgifte;
  • Veiligheid (vooral verkeersveiligheid en sociale veiligheid);
    Voorkomen van aantasting van ruimtelijke kwaliteit (groene kwaliteit en samenhang van de wijk).


In het plangebied is momenteel geen projectmatige aanpak gepland. Ook zijn geen tuinvergrotingen bekend, zodat deze ook niet zijn meegenomen in dit plan. Toekomstige gronduitgiften ten behoeve van tuinvergrotingen kunnen via een wijzigingsbevoegdheid worden uitgevoerd.

Welstandsnota Almere 2014 (2015)

Met de Welstandsnota Almere 2015 heeft de gemeente Almere een ommezwaai gemaakt in het
welstandsbeleid. De woongebieden en bedrijventerreinen in Almere zijn met het nieuwe beleid
welstandsvrij geworden. In deze gebieden behoeven bouwplannen niet meer preventief getoetst te
worden op het welstandsaspect.

De verplichte welstandstoets blijft gehandhaafd voor de volgende gebieden en thema's:

  • Het groenblauwe raamwerk

Het landschap in Almere vormt het groenblauwe raamwerk waarin de stadsdelen zijn gevat. Voor dit
groenblauwe raamwerk geldt een restrictief bouwbeleid: alleen gebouwen die een positieve bijdrage
leveren aan het functioneren van het groenblauwe raamwerk zijn welkom. In de nota 'Kleur aan groen'
(zie Groene stad) is dit beleid vastgelegd en uitgewerkt.

  • De hoofdinfrastructuur

Het stelsel van hoofdwegen, spoorlijnen en vaarten vormt het raamwerk waarlangs mensen zch door
Almere voortbewegen. Het betreft zowel het aanzien van de gebouwde bestandsdelen van deze
hoofdinfrastructuur zoals bruggen, viaducten en geluidschermen als de beeldbepalende elementen van de bebouwing langs de hoofdinfrastructuur die het stadsbeeld mede bepalen.

  • De centrumgebieden

De bebouwing in de centra van de kernen Almere Stad, Almere Haven en Almere Buiten bepaalt in
belangrijke mate het beeld van deze gebieden, die als voorzieningencentra en ontmoetingsgebieden van collectief belang zijn.

  • Bijzondere gebieden

Een aantal gebieden is van bijzondere betekenis voor het stadsbeeld van Almere. Zij verdienen om die
reden extra bescherming. Het gaat dan onder andere om de Bouwrai-gebieden en de prijsvraaggebieden de Fantasie, de Realiteit en de Eenvoud.

  • Reclame

Met het aanbrengen van reclameborden in de openbare ruimte en aan gebouwen zijn grote financiële
belangen gemoeid. Het risico van wildgroei bij het vrijlaten van reclame in de openbare ruimte is groot.
Beperking is noodzakelijk, om te voorkomen dat de architectuur geheel ondergeschikt wordt aan
reclame. Een regulerend beleid beschermt bovendien winkels en bedrijven met een kwaliteitsuitstraling.

Op onderstaande kaart is aangegeven in welke gebieden het welstandsbeleid van toepassing is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2DGMU01-vg01_0010.png"

Wanneer een gebied welstandsvrij is wil dat overigens niet zeggen dat er geen regie is. Voor de
omvangrijkere (her)ontwikkelingsgebieden kan supervisie door kwaliteitsteams worden ingesteld en weer worden opgeheven. Ook kan bewonerswelstand worden ingesteld indien 2/3 meerderheid in een gebied aangeeft dat welstandstoetsing gewenst is. Voor het hele grondgebied van de gemeente geldt verder de excessenregeling. De excessenregeling is het instrument om bouwerken, die in ernstige mate ontsierend zijn voor de omgeving, te laten aanpassen. De excessenregeling is gericht op het uiterlijk en is niet bedoeld om de plaatsing van bouwwerken tegen te gaan.

Het plangebied van Muziekwijk is welstandsvrij met uitzondering van het Muzenpark, Klein-Brandt Sportpark, locatie zwembad/hockeyvelden, gebied BouwRai, hoofdinfrastructuur en grote gebouwen langs deze hoofdinfrastructuur.

Het BouwRai gebied betreft de woningen die zijn gebouwd voor de BouwRai (1990). Op initiatief van de BouwRai Amsterdam en de Nationale Woningraad vond in 1990 de eerste buitenexpositie plaats van koop- en huurwoningen. Op deze NWR BouwRai gaven opdrachtgevers en architecten hun visie op wonen in de toekomst. De wijk is behalve een staalkaart van woningtypen ook een catalogus van architectuurmodes van de vroege jaren negentig. De BouwRai Muziekwijk ligt langs het Muzenpark in de Muziekwijk.

Beleidsnota kleine bouw 2008 (2009, partiële herziening 2010)


In deze nota worden kaders benoemd voor de uitbreiding van woningen, het gebruik van woningen voor beroepen en bedrijven aan huis, bouwwerken nabij woningen en bedrijven, de oprichting van antennemasten e.d. Als een bouwplan aan de voorwaarden uit de nota voldoet, dan wordt medewerking verleend aan een bouwaanvraag, ook als deze niet past in het bestemmingsplan. Voor nieuwe bestemmingsplannen is het uitgangspunt dat de regeling uit de Nota hierin wordt overgenomen. Deze kaders scheppen duidelijkheid voor inwoners en bedrijven.


Samengevat regelt de nota de volgende bouw- en gebruiksmogelijkheden:

  • a. uitbreiding van of een bijgebouw bij woongebouwen;
  • b. uitbreiding van of een bijgebouw bij niet-woongebouwen (bijvoorbeeld winkels, scholen, bedrijfsgebouwen);
  • c. realiseren van gebouwen voor openbaar nut, openbaar vervoer of wegverkeer;
  • d. oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde (bijvoorbeeld schuttingen, kunstobjecten, overkappingen);
  • e. realiseren van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie;
  • f. regeling met betrekking tot aan-huis-gebonden beroepen of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in huis;
  • g. oprichten van antenne-installaties.


Voor dit plangebied betekent dit dat de uitgangspunten van de nota zijn verwerkt in de regels en op de verbeelding.  


Aanwijzing en nadere regels ligplaatsen van vaartuigen in de gemeente Almere (2013)

De regels in de Aanwijzing en nadere regels ligplaatsen van vaartuigen zorgen ervoor dat de watergangen in de stad op een verantwoorde manier gebruikt kunnen blijven worden. In artikel 5:19, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening 2011 is een verbod opgenomen om met een vaartuig in openbaar water een ligplaats in te nemen, een ligplaats te hebben dan wel beschikbaar te stellen. In de aanwijzing en nadere regels ligplaatsen is geregeld dat dit verbod niet van toepassing is op de aangewezen gedeelten van het openbaar water die als ligplaatsen woonschepen zijn aangegeven op kaart die bij de aanwijzing hoort. Op de kaart bij de aanwijzing zijn ook vaste ligplaatsen, afmeeroevers, passantenligplaatsen, wachtplaatsen, particulier water en particuliere oevers aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2DGMU01-vg01_0011.png"

Ligplaatsenkaart

Binnen het plangebied zijn geen ligplaatsen voor woonschepen aangewezen. De oevers langs de Rameaugracht en de hoofdwatergang in het noordelijke plangebied zijn afmeerplaatsen aangewezen. In de bestemming 'Water' is in de bestemmingsomschrijving aanleggelegenheid opgenomen, waardoor het gebruik als afmeeroever op grond van het bestemmingsplan is toegestaan.

Prostitutiebeleid Almere (2000)

Het beleid is gericht op concentratie van bepaalde vormen van seksinrichtingen (in het uitgaanscentrum met bepaalde dominante functies zoals horeca en uitgaan, waar ruime mogelijkheden zijn m.b.t. sluitingstijden).

In de Nota Prostitutiebeleid wordt vestiging van een bedrijf in een woonwijk ontoelaatbaar geacht. Daarnaast wordt het buitengebied uitgesloten omdat dit óf een blijvend recreatiegebied óf een toekomstig woongebied is.

Er wordt afgezien van de aanwezigheid van raamprostitutie en straatprostitutie in Almere. Uitgangspunt is dat er enige concentratie is in de stadskernen van Almere-Stad, Almere-Haven en Almere-Buiten van de zichtbare prostitutie (seksclub, sekstheater, seksbioscoop, seksautomatenhal, erotheek en sekswinkel). Het vestigingsbeleid gaat uit van maximaal vijf seksclubs, maximaal vijf erotische massagesalons, maximaal vijf privé-huizen, maximaal vijf bedrijven in de seksbranche waar geen seksuele handelingen plaatsvinden, en maximaal drie parenclubs in de gemeente Almere. Deze kunnen verdeeld worden over de centrumgebieden van de stadskernen van Almere-Stad, Almere-Haven en Almere-Buiten. De mogelijkheid bestaat dat steeds één van de vijf bedrijven zich kan vestigen op een bedrijventerrein. Vestiging op een bedrijventerrein is gebonden aan extra voorwaarden.

Op het bedrijventerrein Felserplaats is een seksclub die conform het beleid daar gevestigd is. Nieuwe prostitutie is niet bij recht toegestaan. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Nota Prostitutiebeleid.

Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2013 (20120

Het Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2013 bevat de uitgangspunten en criteria die worden gehanteerd bij de behandeling van de (aanvragen voor) vestiging van koffieshops in Almere.

Binnen de gemeente Almere worden maximaal vier gedoogbeschikkingen afgegeven voor het exploiteren van een coffeeshop. Voor de stadskern Almere Stad maximaal twee, voor de stadskern Almere Haven maximaal één en voor de stadskern Almere Buiten maximaal één. Als dit maximum van vier is bereikt worden verdere aanvragen op grond daarvan afgewezen.

Een coffeeshop kan slechts gevestigd worden op een locatie met een horecabestemming. Een coffeeshop valt onder Categorie I “lichte horeca”. Vestigingscriteria ten aanzien van de locatie zijn onder andere:

  • geen vestiging van coffeeshops in woonwijken;
  • situering ten opzichte van scholen: de loopafstand dient minimaal 350 meter te zijn tussen een school (basis- en voortgezet onderwijs) en een coffeeshop (uitgezonderd Festivalplein)
  • dusdanig gesitueerd dat maatschappelijke controle en controle door controlerende instanties mogelijk is;
  • vestiging aan de rand van bedrijventerreinen is toegestaan, tenzij geen controle mogelijk is;
  • vestiging in het centrum is toegestaan.

Er zijn in het Stadscentrum van Almere Stad al twee gedoogbeschikkingen afgegeven voor coffeeshops op de locaties Festivalplein 19 en Grote Markt 23. Dit leidt er toe dat er geen gedoogbeschikking in Almere-Stad, waar Muziekwijk onder valt, meer afgegeven kan worden. Het nieuwe bestemmingsplan maakt dus de vestiging ervan niet mogelijk.

3.2 Bereikbaarheid en mobiliteit

Nota Mobiliteitsplan Almere (2012)

Keuzes op het gebied van verkeer en vervoer zijn in belangrijke mate voorwaardenscheppend voor stedelijke ontwikkelingen. Ze werken ook door in het dagelijks leven op straat. Het gaat dan met name om een goede bereikbaarheid, maar óók om de wijze waarop verkeer en vervoer wordt ingebed in het stedelijk weefsel. De volgende 8 hoofdkeuzes worden gemaakt:

  • 1. Stimuleren economische ontwikkeling door verbeteren regionale bereikbaarheid, handhaven goede interne bereikbaarheid en versterken van wijkeconomie met introductie stadsstraten;
  • 2. Betere inpassing infrastructuur in stedelijk weefsel en aanwenden infrastructuur ter ondersteuning van organische groei;
  • 3. Handhaven van een gezond, verkeersveilig en duurzaam verkeerssysteem met aandacht voor initiatieven uit de markt;
  • 4. Vasthouden kwalitatief hoogwaardig openbaar vervoer waarbij de sociale veiligheid en de inpassing in het stedelijk weefsel verbeteren;
  • 5. Realiseren hoger fietsgebruik door het aanbieden van een kwalitatief hoogwaardig, sociaal veilig en kostenefficiënt hoofdfietsnetwerk;
  • 6. Aanbieden van veilige en prettige looproutes in woonwijken en winkelcentra en openbaar vervoer voorzieningen;
  • 7. Vasthouden van de goede interne bereikbaarheid per auto met aandacht voor inpassing, beleving en oriëntatie;
  • 8. Parkeeroplossingen op maat voor bewoners, bezoekers en werknemers.


Doelstellingen met ruimtelijke betekenis zijn:

  • Meer functiemenging;
  • Maken van stadsstraten: straten of lanen die een meer stedelijke uitstraling hebben door het verkeer niet meer strikt van de omgeving te scheiden; ook ter versterking van de wijkeconomie;
  • Concentratie van voorzieningen rondom knooppunten (m.n. stations);
  • Verbetering sociale veiligheid op fietsroutes (onder andere bundeling met auto-infrastructuur cq langs (woon)bebouwing), looproutes en openbaar vervoer. Tenminste één sociaal veilige fietsroute tussen stadsdelen;
  • In nieuwe gebieden met de gebruikelijke Almeerse dichtheid en hoger wordt het systeem van verkeersscheiding grotendeels doorgezet (eventueel eigen rijstrook, in plaats van aparte infrastructuur). In nieuwe gebieden met lagere dichtheden kan in principe van dit systeem worden afgestapt. In bestaand gebied geen grote ingrepen;
  • Openbaar vervoer en fiets krijgen prioriteit boven de auto;
  • Hoofdfietsnetwerk met ongelijkvloerse kruising van de dreven;
  • Doorgaand autoverkeer weren uit woongebieden;
  • Aandacht voor verkeersveilige schoolomgeving;
  • Capaciteitsvergroting regionale vervoersverbindingen (ov en auto);
  • Op langere termijn een IJmeerverbinding als voorwaarde voor gezonde groei Almere;
  • Bij interne bereikbaarheid krijgen economisch belangrijke gebieden (zoals het Stadscentrum en het centrum van Almere Buiten inclusief Doemere) prioriteit.

IJmeerverbinding

In het integrale stedelijke concept past op langere termijn een hoogwaardige openbaar vervoerverbinding (Stichtselijn) tussen Flevoland en Het Gooi/Utrecht. De realisatie van het integrale stedelijke concept voor Almere en van de genoemde infrastructuur wordt echter niet voorzien voor het jaar 2030. Zoals het er nu naar uit ziet, op basis van de eerste studies, gaat de vervoersverbinding niet door het plangebied lopen en is er geen ruimtelijke reservering voor een hoogwaardige ov-verbinding opgenomen.

Parkeernormen

De parkeernormen zijn opgenomen als bijlage bij de planregels (Lijst van parkeernormen).


Het bestaande verkeers- en parkeersysteem in Muziekwijk voldoet aan de uitgangspunten uit deze nota. Nieuwe ruimtelijke ingrepen in de infrastructuur zijn niet voorzien.


Verkeersveiligheid rond basisscholen   (2001)

De verkeersdrukte rond basisscholen door de auto's van de ouders/verzorgers is een algemeen probleem, dat de veiligheid van de kinderen in gevaar brengt.

De locatie van basisscholen en daarbij de verkeerssituatie rond de school moet daarom in een vroeg stadium in de stedenbouwkundige plannen opgenomen worden. Dit geldt in het bijzonder voor zgn. educatieve steunpunten c.q. de brede school.

Voor het plangebied betekent dit dat voor de bestaande scholen rekening is en wordt gehouden met deze nota.

3.3 Werk in de stad

Gemeentelijke visie op het vestigingsbeleid (2010)

Om Almere te ontwikkelen tot een complete stad met een eigen economisch identiteit én daarmee de concurrentiepositie van de Randstad te versterken, is meer werkgelegenheid nodig voor een evenwichtige woonwerkbalans. Deze visie beoogt de economische ontwikkeling te versterken, de mobiliteit te beheersen, de infrastructuur efficiënt te gebruiken en de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid te verbeteren. Hiermee kan Almere een gunstig vestigingsklimaat bieden voor bestaande en nieuwe bedrijven én haar inwoners voldoende, gevarieerde werkgelegenheid bieden. Hoofdpunten zijn:

  • 1. Almere Principles zijn vertrekpunt voor de ontwikkeling van toekomstige vestigingslocaties. De Principles zijn geoperationaliseerd naar uitgangspunten voor de vestigingsvisie. Deze zijn vertaald naar onderdelen voor een uitvoeringsprogramma, welke praktisch kan worden gekoppeld aan de levenscyclus van vestigingslocaties (fase van ontwikkeling, realisatie, beheer, herstructurering).
  • 2. programmering van vestigingslocaties gericht op voldoende (direct beschikbare, geplande en gereserveerde) voorraad. Voor het scheppen van 100.000 extra banen moeten verschillende typen vestigingslocaties worden aangeboden. Voor de lange termijn (2030) is 680 extra hectare voor bedrijventerreinen, 1 miljoen m2 extra kantoorvloeroppervlak en 250 hectare voor (grootschalige) voorzieningen gereserveerd.
  • 3. formuleren van uitgangspunten voor duurzame gebiedsontwikkeling. In nota's van uitgangspunten worden condities en randvoorwaarden voor duurzaamheid op maat vastgesteld. Hierbij geldt: (1) richtinggevende terreinquotiënt voor industriële en logistieke bedrijven (35-50 arbeidsplaatsen/ha); (2) benutten van mogelijkheden voor duurzame ontwikkeling (inhoud, procesgang, financiering); (3) meer aandacht voor mogelijkheden van tijdelijke natuur op braakliggende terreinen; (4) actief parkmanagement; (5) programmering van de herstructurerings-opgave, gericht op tijdig anticiperen op verminderde kwaliteit van vestigingslocaties.
  • 4. faciliteren en stimuleren van functiemenging op vestigingslocaties. Uitgangspunt voor specifieke werkmilieus en binnenstedelijke bedrijventerreinen is dat bestaande bedrijven hiervan geen hinder in de bedrijfsvoering ondervinden. Functiemenging faciliteren en stimuleren door (1) hanteren van een kader en kaart voor functiemenging als basis voor nieuwe bestemmingsplannen; (2) in de bestaande stad én de ontwikkelingsgebieden ruimte bieden aan functiemenging (kleinschalige 'werkvlekken' of werkstrips bij entrees van woonwijken, of gebouwconcepten als bedrijfsverzamelgebouwen, kantorenvilla's en speciale woonwerk-woningen en woningen, etc.
  • 5. behoud van werkgelegenheid op bedrijventerreinen als uitgangspunt voor herstructurering en het uitwerken van het beheer en de herstructureringsopgave. Voorkomen moet worden dat de aanzuigende werking van nieuwe locaties leidt tot achteruitgang en zelfs leegstand. Uitgangspunt bij herstructurering is dat de werkgelegenheid op de bestaande terreinen behouden blijft; deze vormt een belangrijke basis voor de opgave van 100.000 extra banen. Voornemens zijn: (1) stimuleren van (duurzame) beheervormen op bestaande terreinen. Basis is een vast te stellen gemeentelijk standaardpakket voor onderhoud en beheer per bedrijventerrein. Ondernemers kunnen gebruik maken van de Experimentenwet BedrijfsInvesteringsZones; (2) een kwaliteitskaart met bijbehorend programma voor vestigingslocaties, in aansluiting op de actualisering van gebiedsprogramma's; (3) uitwerken van de herstructureringsopgave, omdat op termijn zwaardere vormen van herstructurering (revitalisering en herprofilering) niet volledig zullen worden voorkómen.

De visie is vertaald in een overzicht van typen vestigingslocaties, waarin is aangegeven of, en zo ja onder welke voorwaarden, functies als detailhandel (regulier, pdv en gdv), kantoor, voorzieningen, wonen e.d. mogelijk zijn. Analoog aan de provinciale beleidsregel "locatiebeleid stedelijk gebied 2008" wordt onderscheid gemaakt in centrummilieus (grootstedelijk en overig), gemengde woon-werkmilieus (gemengd wonen-werken en binnenstedelijk) en specifieke werkmilieus (kantoren, voorzieningen, regulier bedrijventerrein en industrieterrein).

Binnen het plangebied zijn binnenstedelijke bedrijventerreinen Felserplaats en de bedrijvenstrook J. Bakerstraat gelegen. Toegestane functies hier zijn:

  • bedrijvigheid tot en met milieucategorie B (met aanduiding ook categorie C);
  • (bedrijfs)woning;
  • zelfstandige kantoren, tot een oppervlak van maximaal 1500 m2 bvo; in totaal mag maximaal 25% van het bedrijventerrein gebruikt worden voor kantoren;
  • maatschappelijke voorzieningen (niet geluidgevoelig), mits passend naar aard en schaal;
  • ondergeschikte detailhandel;
  • overige voorzieningen; hieronder wordt verstaan voorzieningen op het gebied van cultuur, sport en recreatie (muziek-, ballet-, dans- en sportscholen, ateliers e.d.) en aan-huis-gebonden beroepen;
  • afhaalpunten;
  • kringloopwinkel (met aanduiding);
  • parkeren op eigen of gedeeld terrein.

Voor mogelijkheden voor detailhandel geldt de Detailhandelsvisie Almere 2014. Op de binnenstedelijke bedrijventerreinen is zelfstandige detailhandel niet toegestaan, met uitzondering van een kringloopwinkel en de ABC-branches (auto's, boten, caravans) behorend tot de perifere detailhandel (PDV), indien ruimtelijk inpasbaar en locaties goed bereikbaar zijn.

Detailhandelsvisie Almere 2014 (2014)

De Detailhandelsvisie Almere 2014 geeft in hoofdlijnen antwoord op de vraag hoe Almere in de komende jaren met detailhandel in de stad wil omgaan.

De belangrijkste uitgangspunten voor de detailhandelsstructuur zijn:

  • de fijnmazigheid van winkelvoorzieningen;
  • de positie van het stadscentrum als hét centrale (winkel)centrum van Almere;
  • ruimte bieden aan ondernemers;
  • e-commerce faciliteren.

Dit vindt zijn uitwerking in:

  • Concentratie van dagelijkse detailhandel in of aan buurt-, wijk- en stadsdeelcentra
  • Concentratie van niet-dagelijkse detailhandel in of aan stadsdeelcentra
  • Prioriteit voor kansrijke innoverende concepten
  • Verruimen van mogelijkheden voor kleinschalige detailhandel buiten de winkelgebieden
  • Vergroten van de verzorgingsfunctie en complementariteit van warenmarkten
  • Behouden van ruime mogelijkheden winkelopening
  • Handhaven van regels
  • Programmering gericht op kwaliteit
  • Uitvoeringsparagraaf 'samenwerking markt en overheid'

De detailhandelsvisie bevat een aantal relevante begripsbepalingen, waaronder PDV en GDV. Het (toelatings)kader bevat een verdere vertaling van het beleid:

Economische segmenten   Dagelijks   Niet dagelijks   E-commerce  
    Recreatief   Doelgericht (PDV)   web- winkel   internet- winkel   afhaal-punten  
Milieus en Locaties              
stadscentrum en stadsdeelcentra   ja   ja   ja*   ja   ja   ja  
wijk- en buurtcentra   ja, supermarkt van (elk) maximaal 1.500 m² w.v.o.*/**   ja   nee   ja   ja   ja  
retailcentra***   nee   ja, mits passend binnen het thema   ja, mits passend binnen het thema   ja   ja   ja  
woonwijken (inclusief bedrijfs- woningen op bedrijventerreinen)   ja, mits < 25 m² w.v.o. aan huis   ja, mits < 25 m² w.v.o.   nee   ja   ja*   ja****  
             
hoogwaardige bedrijventerreinen   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   nee   ja   nee   ja****  
logistieke bedrijventerreinen   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   nee   ja   nee   ja****  
industrieterreinen (De Vaart 1-3 en 4)   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   nee   ja   nee   nee  
agrarische bedrijventerreinen, zoals Buitenvaart   ja, mits < 25 m² w.v.o. in de bedrijfswoning ***** en m.b.t. ondergeschikte detailhandel maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o. *****   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.*****   nee, met uitzondering van 1 tuincentrum   ja*****   ja*****   nee  

* Mits wordt voldaan aan de randvoorwaarden met betrekking tot bereikbaarheid, parkeren, laden, lossen en milieu-eisen (5 parkeerplaatsen per 100 m² b.v.o.).

** In stadsdeel Haven maximaal 1.200 m² w.v.o.

*** Retailcentra vallen onder het locatietype 'voorzieningenmilieu' uit de Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV, 2010) en Doemere is een voorzieningenmilieu voor PDV en het toekomstig retailpark Poort is een voorzieningenmilieu voor GDV. Ook de eventuele toekomstige detailhandelszone op Twentsekant is aangewezen als een voorzieningenmilieu voor PDV/GDV (pas op zijn vroegst na 2020 in ontwikkeling).

**** Op nog nader te bepalen locaties en onder nog nader te bepalen voorwaarden/criteria.

***** Gelieerd aan de hoofdbestemming (verbreed agrarisch) binnen het nieuwe bestemmingsplan Agrisch gebied Buitenvaart.

¹) ABC-goederen kunnen zich ook vestigen op de binnenstedelijke en modern gemengde bedrijventerreinen als voldaan wordt aan de ruimtelijk relevante criteria als goede bereikbaarheid en ruimtelijke inpassing buiten de PDV zones.

Voor het winkelcentrum Wim Kan plein en winkelcentrum Muziekwijk zijn de voorwaarden voor wijk-en buurtcentra van toepassing. Hier is zowel dagelijks als niet-dagelijkse detailhandel (niet zijnde PDV) mogelijk. Ook een supermarkt kan daar, mits het winkelvloeroppervlak niet groter is dan 1.500 m². In de centra zijn ook web- en internetwinkels en afhaalpunten mogelijk.

In de kleinschalige bedrijfsruimten, die verspreid liggen in de woonwijken, is detailhandel toegestaan. Ook is in een woning zelf onder voorwaarden maximaal 25 m2 verkoopvloeroppervlak aan detailhandel toegestaan. Dat is in dit bestemmingsplan geregeld in de regeling aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten. Ook webwinkels en internetwinkels zijn daarbij toegestaan, voor zover wordt voldaan aan randvoorwaarden met betrekking tot parkeren e.d. Deze eisen zijn opgenomen in de regeling aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten.

Op Felserplaats en bedrijvenstrook J. Bakerstraat is zelfstandige detailhandel niet toegestaan, wel ondergeschikte detailhandel. Tevens is verkoop van ABC goederen toegestaan.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het beleid.

Afhaalpunten (2014)

De raad heeft op 6 maart 2014 ingestemd met de beleidskeuzes van de "Detailhandelsvisie Almere 2014". In het raadsvoorstel is aangekondigd dat op twee punten zou worden teruggekomen, namelijk afhaalpunten en kringloopwinkels.

Op basis van de Detailhandelsvisie Almere 2014 worden afhaalpunten bij voorkeur geïntegreerd in de bestaande winkelstructuur. Hoewel afhaalpunten in winkelgebieden kunnen worden opgezet, bestaat er behoefte om pure afhaalpunten ook buiten de winkelgebieden kansen te bieden.

Afhaalpunten worden in de Detailhandelsvisie Almere 2014 niet als detailhandel gezien, maar als een bedrijfsfunctie (logistiek). Een afhaalpunt wordt in de detailhandelsvisie daarom gedefinieerd als "een locatie waar de consument uitsluitend via internet bestelde goederen kan afhalen of retourneren, en waar uitsluitend logistiek en opslag van bestelde goederen gedurende een korte periode plaatsvindt en waarbij geen sprake is van uitstalling ten verkoop en/of overige activiteiten". Doordat pure afhaalpunten ook als een (logistiek) bedrijf gezien kunnen worden, dus niet als een winkelfunctie, ontstaat de mogelijkheid om deze te realiseren op locaties buiten de bestaande winkelstructuur. Afhaalpunten worden toegestaan op alle bedrijventerreinen. De bedrijventerreinen Buitenvaart (agrarisch) en De Vaart (industrieel) worden hiervan uitgesloten.

Voorwaarden voor vestiging van een puur afhaalpunt op bedrijventerreinen zijn:

  • voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden, lossen en manoeuvreren dienen op eigen terrein te worden gerealiseerd;
  • de locatie van het afhaalpunt dient goed ontsloten te zijn: een directe aansluiting op de hoofdwegenstructuur.

Dit betekent voor het plangebied dat afhaalpunten mogelijk zijn op Felserplaats en bedrijvenstrook J. Bakkerstraat en in de twee winkelcentra (Wim Kanplein en Muziekwijk).


Kringloopwinkels (2014)

De raad heeft op 6 maart 2014 ingestemd met de beleidskeuzes van de "Detailhandelsvisie Almere 2014". In het raadsvoorstel is aangekondigd dat op twee punten zou worden teruggekomen, namelijk afhaalpunten en kringloopwinkels.

Volgens de Detailhandelsvisie is detailhandel toegestaan op locaties met een detailhandelsbestemming. Kringloopwinkels vestigen zich in de praktijk echter eerder op bedrijventerreinen vanwege het volumineuze karakter en de relatief lagere huurprijs dan in winkelcentra. Er zijn in Almere drie kringloopwinkels gevestigd: op De Steiger, op Markerkant en op Frezersplaats. De kringloopwinkel op Poldervlak is begin 2014 afgebrand.

In vergelijking met de definitie zoals die is opgenomen in de Detailhandelsvisie Almere 2014 zijn de termen 'breed assortiment' en 'om niet' toegevoegd, mede om het verschil te benadrukken met een 'gewone' tweedehandswinkel.

Door de brede opzet van deze specifieke bedrijfstak is het wenselijk dat hiervoor ook ruimte wordt geboden buiten de winkelcentra.

De typen bedrijventerreinen waar kringloopwinkels zich kunnen vestigen worden beperkt tot die bedrijventerreinen die voor consumenten goed bereikbaar zijn en die relatief dicht bij een woonwijk liggen. Daarnaast komen die bedrijventerreinen in aanmerking waar de bedrijven qua aard van de bedrijfsactiviteiten niet onnodig belemmerd worden in hun bedrijfsvoering met de komst van een kringloopwinkel. Kringloopwinkels moeten geen negatieve ruimtelijke effecten veroorzaken op de bedrijfsomgeving waar deze gevestigd zijn. Daarom komen de binnenstedelijke en modern gemengde bedrijventerreinen (zoals in de GVV van 2010 genoemd) hier voor in aanmerking. De bedrijventerreinen Buitenvaart (agrarisch) en De Vaart (industrieel) en de bedrijventerreinen Stichtsekant, Hollandsekant en Sallandsekant (logistiek) komen hiervoor niet in aanmerking. Elke vestiging dient fysiek en verkeerskundig inpasbaar te zijn. Parkeren, laden, lossen en manoeuvreren dient op eigen terrein plaats te vinden.

Dit betekent voor het plangebied dat de kringloopwinkel op bedrijventerrein Felserplaats met een aanduiding op de verbeelding is aangegeven.

Horecanota Almere (2000)

De horeca heeft als branche te maken met vele regelingen en beleidsmaatregelen die de gemeente Almere behartigt. Omwille van een eenduidig overzicht en toegankelijk beleid is een nota opgesteld die dit in een meer integraal kader plaatst.

De horecanota bevat in hoofdzaak een 'foto' van het bestaande gemeentelijke horecabeleid anno 2000. Deze 'foto' is in overleg met diverse in- en externe betrokkenen gemaakt.

Wat betreft ruimtelijk beleid is aangegeven dat ten behoeve van de bestemmingsplannen een uniforme omschrijving van drie gedefinieerde typen horeca (licht-, middel- en zware horeca) zal worden gehanteerd. Deze is opgesteld en wordt als Staat van Horeca-activiteiten opgenomen in de bestemmingsplannen.

Verder is er een indeling gemaakt van gebieden waar horeca kan worden toegevoegd of verminderd:

  • Consolidatiegebied: geen uitbreiding van horeca mogelijk;
  • Ontwikkelingsgebied: nieuwe horeca is mogelijk;
  • Concentratiegebied: sterke concentratie van horeca is mogelijk;
  • Deconcentratiegebied: horeca zal worden verminderd.

Deze indeling van gebieden is vertaald naar woongebieden, centra, Poort, Hout, bedrijventerreinen en kantoorgebieden en buitengebied, stadscorridors en parken.

Woongebieden

  • Woongebied: lichte horeca toegestaan in bedrijfsruimten, specifieke locaties in bestemmingsplan opnemen. Solitaire horeca in beginsel niet, tenzij op geschikte locaties lichte horeca.
  • Buurtsteunpunt en wijkcentra: lichte en middelzware horeca mogelijk; bestaande gebieden zijn consolidatiegebied; nieuwe buurt- en wijkcentra zijn beperkt ontwikkelingsgebied.

Centra

  • Concentratie van horeca in de stads(deel)centra; lichte, middelzware en zware horeca mogelijk.

Poort

  • Wijk- en buurcentra: ontwikkelingsgebied, lichte en middelzware horeca;
  • Sport- en Leisurecentrum en Kustzone: concentratiegebied met lichte en middelzware horeca; sport- en leisurecentrum ook zware horeca.

Hout

  • beleid gevoerd in de andere kernen wordt ook in Hout voorgezet;

Bedrijventerreinen en kantoorlocaties

  • Uitgangspunt voor vestiging van horeca is het draagvlak van de betreffende werklocatie; derhalve geen horeca op binnenstedelijke bedrijfsterreinen;
  • Regionale bedrijfsterreinen en kantoorlocaties: lichte en middelzware horeca mogelijk, over het algemeen gericht op de aldaar gevestigde bedrijven (uitzondering: weggebonden horeca).

Buitengebied, stadscorridors en parken

  • actief beleid voeren gericht op vestiging van horeca, o.a. via Parkennota.

Bij het onderhavige plangebied gaat het voornamelijk om een woongebied. Hier is alleen lichte horeca op specifiek aangewezen locaties en voor zover al vergund toegestaan. Dit zijn in dit gebied de panden met een bestemming Gemengd-2 en met de aanduiding 'horeca'. Nieuwe lichte horeca buiten deze gemengde bedrijfsruimten is niet toegestaan in de woongebieden.
Lichte en middelzware horeca is toegestaan in het wijkwinkelcentrum: Winkelcentrum Muziekwijk. De gronden hebben de bestemming Gemengd-3 met de aanduiding 'horeca' toegstaan gekregen.

Zware horeca is niet toegestaan in het plangebied .

Werken in de wijk (2005)

Het gemeentelijke beleid leidt primair tot meer flexibiliteit ten aanzien van het hebben van een bedrijf aan huis. Hierdoor worden gewenste en inpasbare initiatieven met betrekking tot de uitoefening van een bedrijf aan huis zo goed mogelijk geaccommodeerd.

Het uitgangspunt is dat het percentage bedrijfsruimte van aan huis gebonden beroepen voor heel Almere verhoogd is tot 50% van het oppervlak van een woning ('toegelaten bebouwing') onder meer onder de voorwaarde dat de woning bewoond wordt door diegene die er werkt.

Bij de planontwikkeling voor nieuwe uitleggebieden (bouwfronten) dient te worden uitgegaan van een indicatieve norm van 1 kleinschalige zelfstandige bedrijfsruimte op 50 woningen. In de uitleggebieden kunnen bepaalde straten die zich daarvoor lenen (stedenbouwkundig, functioneel en verkeerskundig), de plinten voor 100% omgezet worden van een woon- in een werkfunctie en vice versa. Daarnaast kan in de uitleggebieden, door bijvoorbeeld reserveruimten (maximaal 1 ha groot) op te nemen en/of bestemmingsplannen flexibeler te maken, bij een aantrekkende vraag adequaat ingesprongen worden met aanbod van extra bedrijfsruimte.

Bij herontwikkelingsgebieden kunnen 'kansenzones' worden aangewezen. In de zgn. 'kansenzones' kunnen in voorkomende gevallen woningen volledig omgezet worden tot bedrijfsruimten.

Voor het plangebied betekent dit dat 50% van het oppervlak van een woning gebruikt mag worden voor aan huis gebonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten aan huis. Op grond van de Detailhandelsvisie Almere 2014 mag binnen deze 50% 25 m2 worden gebruikt voor detailhandel. Tevens is in de bedrijfsunits de vestiging van een bedrijf (max. categorie A) toegestaan.

Het bestemming is in overeenstemming met de nota werken in de wijk.

3.4 Groene stad

Waterplan Almere (2005)

Het Waterplan geeft aan welke rol het binnendijks water binnen de stad speelt en wat er nodig is om die rol te vervullen. Bij herstructurering van de bestaande stad of nieuwbouw, geeft de watervisie richting aan de omgang met water. Een belangrijk onderdeel van de watervisie is de waterfunctiekaart waarop drie functies zijn weergegeven: een natuurlijke, recreatieve of stedelijke functie. De functie bepaalt hoe het water moet worden ingericht, beheerd en onderhouden.

Gemeente en Waterschap dragen de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het water in de stad. Het waterplan biedt een kader voor deze samenwerking. Het waterplan is opgesteld om zowel de huidige knelpunten in het watersysteem op te lossen als te anticiperen op toekomstige veranderingen en kansen.

Voor het plangebied betekent dit dat in overleg met het Waterschap een watertoets wordt uitgevoerd.

Kleur aan Groen (2014)

De nota Kleur aan Groen geeft de spelregels voor een zorgvuldige inpassing van initiatieven binnen het groenblauwe raamwerk. Almere wil het unieke netwerk van natuur en landschap ook in de toekomst koesteren en behouden. De nota legt daarom de hoofdstructuur (het raamwerk) vast op kaart en beschrijft de betekenis ervan (de essentie). De essentie en de groene kwaliteit van de landschappen stellen voorwaarden aan alle ontwikkelingen in het raamwerk. Daarbij biedt Kleur aan Groen bewoners en ondernemers nadrukkelijk de ruimte om hun ideeën in het groen en blauw te realiseren. Op die manier kunnen zij de inrichting en gebruiksmogelijkheden versterken.

De basis van de nota is de kaart van het groenblauwe raamwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2DGMU01-vg01_0012.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2DGMU01-vg01_0013.jpg"

Op de kaart zijn landschapstypes aangegeven. Zij laten zien dat er verschillende landschappen zijn met elk hun eigen ruimtelijke karakteristieken en kenmerkend gebruik. Er wordt onderscheid gemaakt in: bos, moeras, park, voorzieningenpark, water en identiteitsdragers.

Om te kunnen beoordelen of een initiatief een verbetering voor (het gebruik van) het groenblauwe raamwerk oplevert, zijn de kwaliteiten van het raamwerk samengevat in 'de essentie'. Initiatieven zijn uitsluitend mogelijk als ze recht doen aan de essentie. Zo wordt bepaald of het raamwerk de beste plek is voor het initiatief, of dat het beter past op een bedrijventerrein of een centrumlocatie.

De volgende essenties zijn opgenomen in de Nota Kleur aan Groen:

Het groenblauwe raamwerk:

  • 1. heeft een waarde op zichzelf;
  • 2. is voor de stad en haar bewoners;
  • 3. is het fundament van de groene stad Almere;
  • 4. is verbonden met de stad;
  • 5. geeft Almere identiteit.

In aanvulling op de essentie gelden ontwikkelprincipes. Ze geven de condities voor een zorgvuldige inpassing en het bereiken van een optimale kwaliteitsbijdrage aan het groen en blauw.

Deze ontwikkelprincipes zijn:

  • 1. De groengebieden en het water vormen een samenhangend geheel;
  • 2. Het initiatief versterkt de identiteit van het gebied;
  • 3. Het initiatief is verbonden met het gebied;
  • 4. Het initiatief draagt blijvend bij aan het beheer van het gebied. De kwaliteit van het groen staat hierbij centraal, niet de financiering ervan.
  • 5. Er geldt terughoudendheid bij het bouwen in het groen, waarbij ingrepen gericht zijn op de versterking van de kwaliteit van het groenblauwe raamwerk.Voor bebouwing geldt een extra kwaliteitstoets, op basis van de nota kleur aan groen.
  • 6. Het college informeert de raad vooraf per raadsbrief over initiatieven die daadwerkelijk in aanmerking komen voor realisatie, indien deze afwijken van de bepalingen in de nota Kleur aan Groen. Hierbij schetst het college waarom afwijken van de nota meerwaarde heeft.

Door deze spelregels verschuift de aandacht. De functie op zich is niet doorslaggevend. Het gaat om de kwaliteit die een initiatief op een specifieke plek kan toevoegen.

De Nota Kleur aan Groen is binnen het plangebied van dit bestemmingsplan van toepassing op het Muzenpark en Kleinbrandt Sportpark en de locatie zwembad/hockeyvelden. Deze gebieden zijn als 'park' en 'voorzieningenpark' op de kaart van het groenblauwe raamwerk aangegeven. Voor het Muzenpark is daarbij aangegeven dat het kenmerkende gebruik bestaat uit wandelen, fietsen, spel, tijdelijke activiteiten, eten&drinken en cultuur. Doordat de parken vaak een beperkt oppervlak en open karakter hebben bieden ze bij voorkeur ruimte aan lokale initiatieven van kleine of middelgrote omvang. Beheerderwoningen zijn mogelijk, maar in de parken wordt geen bebouwing met primair een woonfunctie gerealiseerd. Het Muzenpark heeft in dit bestemmingsplan de bestemming 'Groen' gekregen.

Het kenmerkende gebruik van de voorzieningenparken, zoals het Kleinbrandt Sportpark, is divers en bestaat uit sport, (stads)landbouw, begraven & herdenken, evenementen of (jacht)havens. Het casco van lanen en bosplantsoen is onderdeel van het recreatieve netwerk en bevat paden die wandelen en fietsen mogelijk maken. Kleinbrandt Sportpark heeft de bestemming 'Sport' gekregen.

De Rameaugracht en de hoofdwatergang in het noordelijke deel van het plangebied hebben de bestemming 'Water' gekregen. Binnen het plangebied ligt de recreatieve verbinding stadshart Pampushout zuid.

Eventuele nieuwe initiatieven die niet passen binnen de vigerende bestemming worden beoordeeld aan de hand van de essentie en de ontwikkelprincipes van de nota Kleur aan Groen. Wanneer het initiatief op basis daarvan goed inpasbaar blijkt, kan worden besloten van het bestemmingsplan af te wijken, dan wel het bestemmingsplan (op onderdelen) te herzien.

3.5 Veiligheid

Veiligheid gebouwde omgeving (checklist veiligheid in ruimtelijke planvormingsproces 2003)

In de Kader Integraal Veiligheidsbeleid 2002-2005 worden alle facetten van sociale, fysieke en externe veiligheid onderscheiden. Eén van de thema's is de gebouwde omgeving en veiligheid. In de kadernota is gesteld dat de start van veiligheid begint bij de ontwikkeling van de stad, waarbij aangegeven is dat het noodzakelijk is het aspect van veiligheid in de fase van planontwikkeling structureel aan de orde te laten komen. Hoewel veiligheid in het ruimtelijk planvormingsproces van Almere (structuurplan, ontwikkelingsplan, bestemmingsplan, verkavelingsplan, inrichtingsplan) altijd al een aandachtspunt is geweest (direct of indirect), ontbrak een duidelijke checklist die alle aspecten van veiligheid (gericht op de omgeving) omvatte. Een veiligheidschecklist voorkomt dat in het ruimtelijk planvormingsproces bepaalde veiligheidsaspecten over het hoofd worden gezien en maakt eenduidige behandeling van het aspect veiligheid mogelijk.

De checklist omvat voor de aspecten sociale veiligheid, fysieke veiligheid en externe veiligheid een overzicht van aandachtspunten waarmee in het ruimtelijk planvormingsproces van Almere rekening gehouden moet worden. Bij de aandachtspunten wordt aangegeven op welke planfase het veiligheidspunt van toepassing is. Hierbij is een onderverdeling gemaakt in structuurplan, ontwikkelingsplan/bestemmingsplan, en verkavelingsplan/inrichtingsplan. De op ontwikkelingsplannen en bestemmingsplannen gerichte veiligheidspunten zijn ook van toepassing op ontheffingen van bestemmingsplannen en kunnen tevens gehanteerd worden voor herontwikkelingsplannen. De input voor de checklist is geleverd door de verschillende gemeentelijke diensten en Politie Flevoland.

De veiligheidspunten zijn van toepassing op het openbare en semi-openbaar gebied. Veiligheidspunten die betrekking hebben op het ontwerp van gebouwen vallen buiten de kaders van deze veiligheidschecklist (hiervoor geldt het Bouwbesluit).

Voor het plangebied zijn vooral de veiligheidsaandachtspunten voor woongebieden en bedrijventerreinen met woonfunctie binnen 'stedelijk weefsel' van belang bij nieuwe ontwikkelingen. Bij de concrete invulling van nieuwe ontwikkelingen dient toepassing te worden gegeven aan de veiligheidschecklist. Aangezien er in het plangebied geen nieuwe ontwikkelingen zijn gepland, zal toepassing van de checklist niet vaak nodig zijn.

Vuurwerknota 2005, Ruimtelijke implementatie Vuurwerkbesluit (2005)

Op 1 maart 2002 is het Vuurwerkbesluit in werking getreden, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk.

De regels hebben betrekking op vervoer, opslag, verkoop en gebruik van vuurwerk. De meeste regels zijn technisch van aard en komen in het vergunningverlenings- of meldingstraject tot uitvoering. Er worden ook regels gegeven die een ruimtelijke betekenis hebben. De ruimtelijke regels van het Vuurwerkbesluit dienen te worden vastgelegd c.q. in acht genomen in nieuwe bestemmingsplannen, herzieningen, wijzigingen en vrijstellingen.

Almere is niet aangewezen als opslaggebied voor professioneel vuurwerk. Het beleid geeft aan dat vuurwerkopslag en -verkoop kan plaats vinden in winkelcentra en op bedrijventerreinen. Verkoop en opslag geschiedt niet in woongebieden en kleine winkelcentra met woningen erboven.

Het bovenstaande beleid en de vertaling daarvan in parapluplan 'opslag en verkoop vuurwerk' is vertaald in dit bestemmingsplan. Op een aantal plaasten binnen het plangebied is de opslag en verkoop van vuurwerk toegestaan, o.a. op bedrijventerrein Felserplaats, winkelcentrum Muziekwijk en het tuincentrum. Het bestemmingsplan voldoet aan het beleid.

3.6 Sociale structuur, onderwijs en cultuur

Samenhangend jeugdbeleid "Jonge stad, stad voor jongeren en jeugd" (2005)

De notitie “Jonge stad, stad voor jeugd en jongeren” geeft in de vorm van 2 programma's, “jeugdvoorzieningen” en “zorg voor jeugd”, aan wat de doelstellingen zijn voor het samenhangend jeugdbeleid op het gebied van de maatschappelijke voorzieningen in de periode 2005-2009.

Een van de ruimtelijk relevante doelstellingen is het voldoende en tijdig opleveren van onderwijshuisvesting in multifunctionele accommodaties. Kern van de gedachte is dat een samenhangend voorzieningenniveau op buurtniveau rond de school moet worden georganiseerd. Sociaal cultureel werk, peuteropvang, buitenschoolse opvang kunnen in een gebouw of samengestelde complexen verzorgd worden.

Verder moet in de ruimtelijke planontwikkeling rekening gehouden worden met voldoende ruimte voor kinderopvang.

Voor het plangebied betekent dit dat bestaande locaties voor onderwijsvoorzieningen een bredere, maatschappelijke, bestemming hebben gekregen.

Toekomstvisie vrije tijd “De (vrije) tijd van je leven!" (2008)

De Toekomstvisie Vrije tijd Almere geeft richting aan de ontwikkeling van een integraal vrijetijdsbeleid tot 2020, met doorkijkjes naar 2030. De twee elkaar versterkende hoofddoelen van de voorliggende visie zijn:

  • 1. het creëren van een hechte, leefbare samenleving;
  • 2. het versterken van de identiteit van de stad.

De gekozen koers laat zich vertalen in drie speerpunten:

  • 1. Het huis uit, de wijk in;
  • 2. Verbinden en versterken;
  • 3. Volwaardige stad in de regio.

Om een hechte samenleving te bereiken, dient zonder aarzelen te worden gekozen voor het niveau van de wijk en woonomgeving. Het bevorderen van contact en ontmoeting zal in Almere de belangrijkste opgave zijn. Het verfraaien, verbeteren en verlevendigen van die omgeving is daarvoor een middel. Als het gaat om de identiteit van de stad zijn de sleutelwoorden 'versterken' en 'verbinden'. Dit houdt in het aantrekkelijker maken van bestaande voorzieningen, stadsparken en natuurgebieden en het realiseren van een netwerk voor wandelen, fietsen, skeeleren en varen. Daarnaast is op enkele punten een versterking van de stedelijke infrastructuur gewenst. Daarbij kunnen de kwaliteiten die de stad heeft verder worden uitgebouwd en benut. Vanuit een aantal thema's wordt een bovenregionale profilering voorgesteld die Almere op de kaart kan zetten.

Voor het plangebied betekent dit het bestemmingsplan het mogelijk maakt dat bestaande voorzieningen en groengebieden worden verbeterd dan wel uitgebreid met bijvoorbeeld voor groengebieden speel- en sportvoorzieningen.

Sportnota 2013-2016 (2013)

Deze nota geeft de speerpunten en doelstellingen voor het sportbeleid voor 2013-2016 weer. "Almere: sportieve stad!" is de hoofddoelstelling of missie van het Almeerse sportbeleid voor 2013-2016. Via zeven speerpunten en bijbehorende doelstellingen streeft Almere er naar om de hoofddoelstelling te realiseren. Deze speerpunten zijn:

1. Laagdrempelige sportmogelijkheden dichtbij huis.

Iedereen kan dichtbij huis in een veilige en plezierige omgeving sporten.

2. Integrale samenwerking sport en andere terreinen.

Een aantoonbare groeiende sport- en beweegdeelname in alle gebieden van Almere en onder alle bevolkingsgroepen van Almere.

3. Kwalitatief hoogwaardige sportaccommodaties.

Er is een voldoende en goed aanbod van sportaccommodaties dat voldoet aan de behoefte en omvang van de Almeerse bevolking.

4. Vitale sportverenigingen.

Versterking van de sportverenigingen in Almere zodat iedereen in Almere de mogelijkheid heeft om bij een vitale sportvereniging te sporten.

5. Talent.

Iedereen de mogelijkheid bieden om het maximale uit zichzelf te halen.

6. Topsportaccommodaties.

Optimaal benutten van het Topsportcentrum Almere en de overige Almeerse topsportaccommodaties en kansrijke uitbreidingen van het aanbod faciliteren.

7. (Top)sportevenementen.

In Almere worden bij de stad passende aansprekende top- en breedtesportevenementen gehouden.

Voor het plangebied betekent dit door het bieden van de mogelijkheid van speel- en sportvoorzieningen in groengebieden er voor bewoners laagdrempelige mogelijkheden komen dichtbij huis waar allen gebruik van kunnen maken.

Inrichting schoolpleinen

Op 30 maart 1999 heeft het college van burgemeester en wethouders kennis genomen van de "Rapportage Werkgroep schoolpleinen". Mede op basis van deze rapportage heeft het college besloten dat schoolpleinen zowel een wijkvoorziening als een voorziening voor de school dienen te zijn. Tevens is een regeling getroffen met de schoolbesturen over de verdeling van de kosten voor aanleg en onderhoud van de schoolpleinen.


Voor het plangebied betekent dit dat schoolpleinen expliciet als "speelterrein" worden toegevoegd aan de bestemmingsomschrijving van de bestemming "Maatschappelijk".

Archeologie

Archeologienota (2016)

Almere voert een actief beleid inzake de archeologische monumentenzorg, gericht op

  • het veiligstellen van de meest waardevolle vindplaatsen in de gemeente;
  • het zoveel mogelijk integreren van deze locaties in de diverse inrichtingsplannen;
  • het kenbaar en herkenbaar maken van de bijzondere geschiedenis van Almere aan het publiek.

De hoofdlijnen van het beleid inzake de archeologische monumentenzorg in Almere staan beschreven in de Nota Archeologische Monumentenzorg 2016. Op 7 april 2016 heeft de raad dit beleid vastgesteld, evenals de Archeologieverordening 2016 en de toelichting daarop. De Archeologische Beleidskaart Almere (ABA) is als onderdeel van het door de raad vastgestelde beleid gelijktijdig vastgesteld. Het beleid is een uitwerking van de Monumentenwet 1988. Het beleid richt zich op het behoud van een representatief deel van behoudenswaardige vindplaatsen (scheepsresten en steentijdvindplaatsen). De vergunningsplichtige gebieden, behoudenswaardige vindplaatsen (waaronder wettelijk beschermde rijksmonumenten) en gebieden die zijn vrijgesteld van archeologische verplichtingen zijn op de ABA aangegeven. Om te zorgen dat het noodzakelijke onderzoek daadwerkelijk plaatsvindt worden daartoe aangewezen gebieden beschermd via het bestemmingsplan (zie paragraaf Waarde - Archeologie 1 van de plantoelichting). De onderzoeksplicht geldt alleen, indien aan twee voorwaarden is voldaan:

  • 1. de voorgenomen bouw- en aanlegactiviteiten komen niet in aanmerking voor een afwijking; en
  • 2. de betreffende gronden zijn niet eerder bebouwd / overbouwd is geweest met bijvoorbeeld een weg of woningen.

De inzet van beschikbare middelen van de gemeente inzake monumentenzorg richt zich op gebieden, waarin zich representatief te achten prehistorische landschappelijke zones bevinden. De verwachting is dat dit doorgaans de hogere delen van het prehistorisch dekzandlandschap betreffen en oeverwallen die voorkomen binnen de Oude Getijdenafzettingen. Voor ingrepen of wijzingen die niet in aanmerking komen voor een vrijstelling is een omgevingsvergunning vereist. Deze vergunning kan al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden worden verleend. De vergunning moet worden geweigerd, indien de werkzaamheden de archeologische waarden aantasten of risico´s daarop kunnen opleveren.

Archeologieverordening (2016)

In de Archeologieverordening 2016 is vastgelegd hoe Almere omgaat met behoudenswaardige archeologisch vindplaatsen en voor welke terreinen een archeologische vergunningsplicht dan wel een vrijstelling hiervan geldt. Onderscheid wordt gemaakt tussen de dubbelbestemmingen “Waarde-Archeologie 1 t/m 6”.

  Archeologisch relevante laag   Horizontale vrijstelling   Verticale vrijstelling  
Waarde 1   wad- en kwelderafzettingen, dekzand   500 m²   150 cm  
Waarde 2   dekzand   500 m²   100 cm  
Waarde 3   dekzand   500 m²   50 cm  
Waarde 4   oeverwallen/ rivierduinen   100 m²   50 cm  
Waarde 5   behoudenswaardige vindplaats   geen   geen  
Waarde 6   buitendijks   25.000 m²   geen  
Vrijgesteld   nvt   nvt   nvt  

Deze waarden zijn gekoppeld aan gebieden op de Archeologische Beleidskaart Almere. Binnen deze gebieden wordt gewerkt met een vergunningsplicht met afwijkingen en uitzonderingen. De eventueel vergunningsplichtige gebieden en behoudenswaardige vindplaatsen worden beschermd door een archeologievergunning (zie voor een uitgebreidere beschrijving hiervan paragraaf 3.3.1 Waarde-Archeologie 1 (bestemmingsregeling). De vergunning kan (al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden) worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden, indien het project/ de werkzaamheden de archeologische waarden aantast of risico's daarop kan opleveren.

Archeologisch waardevolle terreinen (Waarde-archeologie 5) zijn gebieden, waar op basis van onderzoek behoudenswaardige archeologische vindplaatsen vastgesteld zijn. Uitgangspunt is om aangetroffen vindplaatsen en scheepswrakken van voldoende kwaliteit in situ te behouden door middel van inpassing, inrichting, monitoring en beheer. Voor de inpassing geldt dat op het terrein geen andere inrichting is toegestaan dan die het behoud, beheer, onderzoek en beleefbaarheid ten dienste staat. Voor deze terreinen geldt dat er, in bepaalde gevallen, wel kleinschalige ingrepen kunnen worden toegestaan, zolang deze ingrepen recht doen aan de archeologische betekenis van het terrein en de archeologische waarden niet schaden. Buiten de vastgestelde archeologisch waardevolle gebieden liggen gebieden, waar archeologische vindplaatsen worden verwacht maar nog niet zijn vastgesteld.

Het is altijd mogelijk dat in de bodem niet ontdekte archeologische waarden bij toeval te voorschijn komen (de zogenaamde toevalsvondsten). In Almere zal het dan waarschijnlijk meestal gaan om scheepsresten of vliegtuigwrakken. Indien dergelijke resten buiten het kader van een officieel archeologisch (voor)onderzoek worden aangetroffen, geldt een meldingsplicht op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988. De meldingsplicht geldt voor heel Almere, dus ook voor gebieden buiten de behoudenswaardige vindplaatsen, evenals in gebieden waar het archeologische vooronderzoek is afgerond.

In de Archeologieverordening 2016 is dwingend opgenomen dat zowel de waardevolle terreinen als de vergunningsplichtige gebieden (als vermeld op de ABA) integraal in alle toekomstige ruimtelijke plannen en juridisch-planologische kaders moeten worden overgenomen, met een met de verordening overeenkomende bescherming.

Conform het archeologisch beleid is voor het plangebied de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 opgenomen. Bij bouwwerken groter dan 500 m2 dient eerst onderzoek gedaan worden, alvorens gebouwd kan worden of aanleg van werken kan plaatsvinden.

3.7 Overig gemeentelijk beleid

Van een aantal beleidskaders is geen samenvatting opgenomen. De nota's zijn wel beoordeeld, maar niet (direct) van (ruimtelijk) belang voor het plangebied (meer) bevonden.

Bijlage 2 Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging

Inleiding

Voor functiemenggebieden geldt een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten. Bij functiemengingsgebieden kan gedacht worden aan:

  • stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
  • horecaconcentratiegebieden;
  • zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen;
  • (delen van) woongebieden met kleinschalige cq. ambachtelijke bedrijvigheid.

Het kan daarbij gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten is wenselijk omdat de activiteiten in dergelijke functiemengings- gebieden qua schaal sterk kunnen verschillen van de activiteiten op een bedrijventerrein.

Categorie-indeling functiemenging

In de lijst voor functiemenging is gekozen voor een andere categorieaanduiding dan in de algemene lijst van de VNG-uitgave Bedrijven- en Milieuzonering (niet bijgevoegd). De activiteiten in de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging bestaan uit de categorieën A, B of C. De betekenis voor de toelaatbaarheid is als volgt:

Categorie A

Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.

Categorie B

Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.

Categorie C

De activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:

  • 1. het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • 2. productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
  • 3. de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
  • 4. activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.


De Staat-van-bedrijfsactiviteiten bij functiemenging is afgeleid van de richtafstandenlijst uit bijlage 1 in de VNG-uitgave Bedrijven- en Milieuzonering (niet bijgevoegd). Naast de randvoorwaarden 1 tot en met 4 zijn bij de selectie van activiteiten de volgende criteria gehanteerd:

  • Voor categorie A gaat het om activiteiten in milieucategorie 1.
  • Voor categorie B gaat het om activiteiten:

- in categorie 1 voor het aspect gevaar;
- in maximaal categorie 2 voor de aspecten stof en geur;
- in maximaal categorie 3.1 voor het aspect geluid;
- met een index voor verkeer van maximaal 1G (goederen) en 2P (personen).

  • Voor categorie C gaat het om activiteiten zoals bij categorie B, echter met een index voor verkeer van maximaal 2G (goederen) en 3P (personen).

Bij de totstandkoming van de lijst is gekeken of bedrijfsactiviteiten al dan niet in het plangebied thuishoren. Bedrijfsactiviteiten die niet passend zijn voor het plangebied zijn niet in de lijst opgenomen.

Flexibiliteit

De lijst zoals opgenomen in dit plan, is bedoeld om in te spelen op actuele ontwikkelingen. Toch is het tijdgebonden. Het komt in de praktijk dan ook voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de lijst wordt verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf via een afwijkingsprocedure een categorie lager kunnen indelen (van C naar B). Om de afwijking te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf (of anderssoortige voorziening) naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Deze beoordeling dient zich te richten op maatgevende milieuaspecten zoals geluid, stof, geur en verkeer.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven, kantoren of voorzieningen zich aandienen, waarvan de activiteiten niet zijn genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging. Wanneer deze bedrijven, kantoren of voorzieningen wat betreft milieubelasting gelijk kunnen worden gesteld met wat volgens de bestemmingsregeling is toegelaten en (uiteraard) passen binnen de doeleindenomschrijving kan de vestiging van deze bedrijven, kantoren of voorzieningen eveneens via een afwijkingsprocedure mogelijk worden gemaakt.

Bijlage 3 Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten

Milieuzonering van horeca-activiteiten

De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door "gewone" niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de in de regels opgenomen Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom nauw aangesloten bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast.

Voor horecabedrijven bieden de Wet milieubeheer (Wm) en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich daarom in aanvulling op de Wet milieubeheer en Algemene Plaatselijke Verordening op de volgende vormen van hinder:

  • geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving;
  • (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/ parkeerdruk.

Analoog aan de regeling voor "gewone" bedrijven worden bij het ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:

  • het indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën;
  • het onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid;
  • het uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar.

De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. In het bestemmingsplan vindt de nadere ruimtelijke afweging per locatie plaats.

Gehanteerde criteria

Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten biedt de basiszoneringslijst uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2007) een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria:

  • de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden;
  • de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt.

Categorieën van horeca-activiteiten

Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende drie categorieën onderscheiden (onderverdeeld in subcategorieën):

Categegorie 1: "lichte horeca"

Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds geopend zijn (in hoofdzaak verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken: restaurants, cafetaria's, ijssalons en dergelijke.

In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden:

1a. Aan de detailhandelsfunctie verwante horeca, die in de praktijk nauwelijks van detailhandel kan worden onderscheiden zoals ijssalons, cafetaria's, snackbars en dergelijke. Met name in centrumgebieden kan het in verband met ruimtelijk-functionele aspecten gewenst zijn deze groep als afzonderlijke categorie te beschouwen;

1b. Overige lichte horeca, zoals restaurants (zonder bezorg- of afhaalservice); Bij deze categorie dient een afweging plaats te vinden ten aanzien van overlast voor omwonenden en de aanwezigheid van parkeergelegenheid.

1c. Restaurant met bezorg- of afhaalservice. Bij deze categorie dient, behalve de afweging onder 1b ook een afweging plaats te vinden ten aanzien van de vekeersontsluiting in verband met de verkeersaantrekkende werking.

Categorie 2: "middelzware horeca"

Bedrijven die aanzienlijke hinder kunnen veroorzaken voor omwonenden. Deze hinder kan onder andere ontstaan door openingstijden 's nachts of door grote verkeersaantrekkende werking.


In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden:

2a. Bedrijven genoemd onder 1a, 1b en 1c met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 250 m². Bij deze categorie dient een afweging plaats te vinden ten aanzien van de verkeersontsluiting in verband met de relatief grote verkeersaantrekkende werking.

2b. Bedrijven die ook 's nachts geopend kunnen zijn en aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken, zoals cafés, bars, biljartcentra en zalenverhuur. Deze bedrijven zijn over het algemeen alleen toelaatbaar in weinig gevoelige gebieden, zoals (centrum)gebieden met primair een functie voor detailhandel, horeca en voorzieningen.

Categorie 3: "zware horeca"
Bedrijven die grote hinder kunnen veroorzaken voor omwonenden, zoals dancings, discotheken en partycentra. Deze hinder kan onder andere ontstaan door een combinatie van openingstijden 's nachts en een grote verkeersaantrekkende werking. Deze bedrijven zijn alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden.

Flexibiliteitsbepalingen

De Staat van Horeca-activiteiten is een relatief grof hulpmiddel om hinder door horeca-activiteiten in te schatten en is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald horecabedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een aangepaste werkwijze (bijvoorbeeld geen openstelling noodzakelijk in de nachturen) of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld. In de planregels is daarom bepaald dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de toegestane categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten om horecabedrijven toe te staan die één categorie hoger zijn, indien het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorieën van de Staat van horeca-activiteiten. Dit kan bijvoorbeeld van categorie 3 naar 2a, maar ook van categorie 1c naar 1b. Deze mogelijkheid tot afwijken dient met name te worden getoetst aan de aspecten verkeersaantrekkende werking, bedrijfsvloeroppervlakte en openingstijden.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde horeca-activiteiten zich aandienen, die niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten. In de planregels is daarom bepaald dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de toegestane categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten om horecabedrijven toe te staan die niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten, indien het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorieën van de Staat van horeca-activiteiten.

Verder is het denkbaar dat in de planperiode het algemene beeld van de in de Staat van Horeca-activiteiten genoemde horeca-activiteiten zich als gevolg van bepaalde ontwikkelingen wijzigt. Om hierop adequaat te kunnen reageren, zijn burgemeester en wethouders bevoegd om via een wijziging de categorie-indeling van de bedrijven in de Staat van Horeca-activiteiten aan te passen.