Inhoudsopgave
1.2 Ligging, begrenzing en juridische status van het plangebied
Hoofdstuk 4 Milieu en overige randvoorwaarden
4.4 Bedrijven en milieuzonering
4.5.2 Vervoer van gevaarlijke stoffen
4.7 Archeologie en cultuurhistorie
Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding planherziening
Veel scholen bereiden zich voor op de aankomende veranderingen. In Noordoost Groningen is sprake van krimp en ontgroening. Door het samengaan van scholen en andere (kind)voorzieningen, ontstaat er een vraag naar andere huisvesting. Hierdoor ontstaan er multifunctionele gebouwen en kindcentra.
Onderzocht is wat er moet gebeuren met schoolgebouwen, als gevolg van de gaswinning en het risico op aardbevingen. Voor de school in Loppersum wordt een regulier nieuwbouwtraject gestart. De nieuwbouw voor de kinderen van de openbare basisschool Prinses Beatrix, de christelijke basisschool Roemte en van de kinderopvang van Stichting Kids2b, zal plaatsvinden in het plangebied.
In de tijdelijke huisvesting van deze voorzieningen is reeds voorzien. De tijdelijke school is sinds maart 2015 in gebruik. De tijdelijke school blijft in gebruik tot de nieuwe school gereed is.
1.2 Ligging, begrenzing en juridische status van het plangebied
Het plangebied ligt in de kern Loppersum, aan de wegen Pomonaweg, Schoolstraat en de Badweg. Het plangebied is weergegeven op figuur 1.1.
Figuur 1.1. Begrenzing plangebied
De juridisch/planologische regeling voor het plangebied is neergelegd in het bestemmingsplan Loppersum (vastgesteld d.d. 27 oktober 2014). In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming Maatschappelijk met een bouwvlak. Een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan is opgenomen als figuur 1.2. Echter het bouwvlak biedt niet voldoende ruimte en vrijheid voor het ontwerpen ven een nieuw kindcentrum. De bestemmingswijziging heeft alleen invloed op de afmeting van het bouwvlak. Om dit mogelijk te maken is het voorliggend bestemmingsplan opgesteld, die voorziet in een toegesneden juridisch/planologische regeling voor het planvoornemen.
Figuur 1.2. Uitsnede vigerend bestemmingsplan Loppersum
1.3 Opbouw toelichting
In het volgende hoofdstuk volgt de planbeschrijving waarbij wordt ingegaan op de huidige situatie in en rond het plangebied en de toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 worden het relevante rijksbeleid, het beleid van de provincie Groningen en het beleid van de gemeente Loppersum behandeld. In hoofdstuk 4 komt het onderdeel 'milieu en overige randvoorwaarden' aan de orde. De onderwerpen die in dit hoofdstuk worden behandeld, zijn milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, archeologie en cultuurhistorie, ecologie en duurzaam bouwen. In hoofdstuk 5 komt de feitelijke en juridische planopzet aan bod. Ten slotte wordt in de hoofdstukken 6 en 7 ingegaan op respectievelijk de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige situatie
Het plangebied ligt in de kern Loppersum, tussen de bestaande (woon)bebouwing aan de Pomonaweg, Schoolstraat en de Badweg. Op het perceel zijn aanwezig het voormalige schoolgebouw van de Prinses Beatrixschool en het bijbehorende schoolplein. Sinds mei 2015 is de school gevestigd op een noodlocatie (Bosweg). Op deze plek heeft het huidige gebouw van de Prinses Beatrixschool sinds 1956 gestaan. Het perceel is voor een groot deel verhard, aan de randen (Schoolstraat en Pomonaweg) is een brede groenstrook aanwezig.
Figuur 2.1. geeft een impressie van de huidige situatie.
Figuur 2.1. Luchtfoto, bron: bing maps
2.2 Toekomstige situatie
De bestaande bebouwing in het plangebied gaat gesloopt worden.
Bouwplan
Voor het perceel is momenteel nog geen bouwplan bekend. In het voorliggende bestemmingsplan wordt, ten opzichte van de huidige situatie, een groter bouwvlak opgenomen. Het ruimere bouwvlak biedt meer vrijheid om het nieuwe kindcentrum te ontwerpen. Na het afronden van het bestemmingsplan, gaat de gemeente bezig met partijen die worden betrokken bij het ontwerpen van het gebouw. Gelijktijdig met het doorlopen van de bestemmingsplanprocedure zullen door de gemeente de ontwerpende partijen voor de realisatie van het Kindcentrum worden geselecteerd en gecontracteerd. De uitgangspunten uit het bestemmingsplan zijn voor de verdere uitwerking van het ontwerp bepalend. Gedurende de ontwerpfase zullen belanghebbenden door de gemeente nauw worden betrokken bij het ontwerptraject.
Duurzaamheid
De te realiseren bebouwing is momenteel nog niet bekend, maar de gemeente heeft de ambitie om de bebouwing te laten voldoen aan hogere eisen, dan welke worden gesteld in het bouwbesluit.
Er gaat onderzocht worden hoe duurzaam het kindcentrum gerealiseerd kan worden. Mogelijk gaat de elektra duurzaam worden opgewekt middels pv-panelen. De gemeentelijke insteek is om een maximale duurzaamheid door te voeren binnen de kaders en de mogelijkheden die er zijn. In ieder geval moet het kindcentrum voldoen aan het Programma van Eisen Frisse Scholen (versie september 2015) waarbij het ambitieniveau klasse A (uitmuntend) is. Met betrekking tot het thema Energie betekent dit dat de energieprestatiecoëfficiënt minimaal 50% lager is dan vereist volgens het Bouwbesluit en dat minimaal 25% van de totale energieconsumptie van het gebouw afkomstig is van duurzame bronnen.
Parkeren
Voor het berekenen van minimumaantallen parkeerplaatsen wordt alom gebruikt gemaakt van de CROW-publicatie 317 Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, oktober 2012. Deze kencijfers zijn gekoppeld aan de ligging (centrum, schil centrum, rest bebouwde kom, buitengebied) en de mate van stedelijkheid (zeer sterk stedelijk, sterk stedelijk, matig stedelijk, weinig stedelijk, niet stedelijk). De ligging is van invloed op het benodigd aantal parkeerplaatsen door het aanbod en de kwaliteit van andere vervoerswijzen (met name in het centrum is meer openbaar vervoer en is er eerder sprake van een sturend parkeerbeleid). Het aanbod van alternatieve vervoerswijzen is ook afhankelijk van de stedelijkheidsgraad. In meer stedelijke gebieden is meer openbaar vervoer aanwezig. In het bestemmingsplan is een regeling opgenomen waarbij de aanvraag van de bouwvergunning getoetst moet worden aan de CROW-publicatie 317 Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, oktober 2012.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
SVIR
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, maart 2012) haar ambities tot 2040 weergegeven. De ondertitel van het SVIR luidt: ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig’. Om dat te bewerkstelligen, zijn – voor de middellange termijn (2028) - de volgende drie doelen aangegeven:
-
het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
-
het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
-
het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Ladder duurzame verstedelijking
Deze drie doelen zijn uitgewerkt in 13 nationale belangen. Eén daarvan is “een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten”. Om dit nationaal belang concreet invulling te geven, heeft het ministerie de Ladder van duurzame verstedelijking (de Ladder) in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) laten opnemen. Daardoor zal bij ruimtelijke besluiten gemotiveerd moeten worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De Ladder bestaat uit drie treden (zie navolgend figuur 3.1). Deze stappen zijn geen blauwdruk voor alle nieuwe ontwikkelingen. Dat zou volgens het ministerie voorbijgaan aan de specifieke lokale omstandigheden, die van invloed zijn op de inpassing van ruimtevragende functies en het regionale maatwerk dat de overheden moeten kunnen leveren. De stappen die worden gevraagd, bewerkstelligen dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.
Omdat er sprake is van herbouw van een school met kleinschalige uitbreiding van functies, is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Ladder hoeft derhalve niet te worden doorlopen.
Figuur 3.1. Ladder voor Duurzame Verstedelijking
Nationaal Coördinator Groningen
Vanuit het Rijk, de twaalf ‘aardbevingsgemeenten' en de provincie Groningen is de Nationaal Coördinator Groningen opgericht. Deze organisatie heeft de regie op het schadeherstel en het aardbevingsbestendig maken van de huizen en gebouwen en infrastructuur (zoals wegen en dijken) in het aardbevingsgebied in de provincie. De aanpak van deze opgave is vastgelegd in het Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen. Het programma richt zich ook op het verbeteren van de leefbaarheid in dorpen, het versterken van de economie in het gebied en het vinden van duurzame oplossingen. Zo richt het programma zich op veiligheid en schadeafhandeling van huizen, scholen, kerken en andere gebouwen en bouwwerken.
Het voornemen om het kindcentrum aardbevingsbestendig terug te bouwen, maakt onderdeel uit van dit programma.
3.2 Provinciaal beleid
Het Provinciale Omgevingsplan 2009 - 2015 (POP) is op 1 juni 2016 opgevolgd door de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016 - 2020. De Omgevingsvisie heeft, net als het voorgaande POP, de status van een structuurvisie. Net zoals in het POP heeft de provincie Groningen het beleid (milieubeleidsplan, verkeers- en vervoersplan, regionaal waterplan en de aanwijzing van het basisnet artikel 23 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen) in één document gebundeld, dat de provincie Groningen in het kader van de in ontwikkeling zijnde Omgevingswet, de Omgevingsvisie noemen.
Tegelijk met de Omgevingsvisie is ook de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 vastgesteld. De Omgevingsverordening is op 12 juli 2016 in werking getreden. In de Omgevingsverordening zijn de regels voor de fysieke leefomgeving gebundeld in een document.
Omgevingsvisie
ONDERGROND
De provincie Groningen geeft de hoogste prioriteit aan het waarborgen van een veilige winning van aardgas. De winning uit het Groningenveld heeft de laatste jaren geleid tot meer en zwaardere aardbevingen. Dit heeft bij een groot aantal gebouwen en woningen tot zodanige schade geleid, dat de veiligheid in het geding is. Afgelopen jaren is er onderzoek gedaan naar wat er moet gebeuren met de schoolgebouwen, als gevolg van de gaswinning en het risico van aardbevingen. Het is duidelijk dat er bouwkundige maatregelen nodig zijn. Er is gekozen om in het plangebied een aardbevingsbestendig gebouw te realiseren voor de basisscholen en de kinderopvang. Het te realiseren gebouw is passend in het beleid van de provincie Groningen.
Omgevingsverordening
In de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 staat geen specifiek beleid opgenomen welke betrekking heeft op het voornemen.
3.3 Gemeentelijk beleid
Structuurvisie
In 2012 is de Structuurvisie Loppersum 2012-2020 vastgesteld. In deze beleidsnota zijn de beleidskeuzen van de gemeente Loppersum neergelegd ten aanzien van verschillende thema’s.
VOORZIENINGEN EEN LEEFBAARHEID
In de Structuurvisie zijn beleidskeuzes uitgewerkt. Een van de beleidskeuzes is het behoud van basisvoorzieningen ter wille van de leefbaarheid. Dit is van essentieel belang. Wanneer voorzieningen niet meer betaalbaar en levensvatbaar zijn, zal in overleg met maatschappelijke organisaties en bewoners ingezet worden op samenwerking en bundeling.
Voor Loppersum is het waarborgen van een goede onderwijskwaliteit (basisonderwijs) van wezenlijk belang. De inzet van de gemeente is om door samenwerking met onderwijsorganisaties een goed onderwijsniveau te garanderen. Dit in combinatie met een goede bereikbaarheid. Voor een goed functionerend basisonderwijs zijn de onderwijsvoorzieningen: de voor-, tussen- en naschoolse opvang een belangrijk aspect geworden. Hier vloeit uit voort dat scholen een ‘bredere’ functie krijgen.
Beleid op onderwijsvoorzieningen
Sinds 2013 werkt de gemeente Loppersum met betrekking tot onderwijshuisvesting binnen de beleidsmatige kaders, die vastgesteld zijn in de 'Visie Lopster schoolgebouwen 2013-2025'. Pijlers in deze visie zijn: Financiën, Kwaliteit en Leefbaarheid. Deze visie is opgesteld vanwege de geprognotiseerde leerlingenkrimp. Als visie is hierin opgenomen, dat indien het mogelijk is, scholen te clusteren tot één kindcentrum.
In 2015 is het "Programmaplan onderwijshuisvesting gaswinningsgebied 11 gemeenten" van start gegaan. Doel van het programmaplan is om in kaart te brengen welke ingrepen aan de schoolgebouwen in de gemeenten nodig zijn, om in de toekomst mogelijke gevolgen van de gaswinning te kunnen doorstaan. Uitkomst van de rapporten is dat aan alle schoolgebouwen ingrepen moeten plaatsvinden, om in de toekomst te kunnen voldoen aan de gestelde eisen. Dit gegeven is voor Loppersum de kans om te komen tot permanente gecombineerde en aardbevingsbestendige huisvesting.
3.4 Conclusie
Het voornemen past binnen het beleid van zowel de provincie Groningen als de gemeente Loppersum.
Hoofdstuk 4 Milieu en overige randvoorwaarden
4.1 Bodem
Met betrekking tot het aspect bodem is artikel 8, lid 2, sub c van de Woningwet relevant. Dit wetsartikel schrijft voor dat de gemeente enkel een omgevingsvergunning ten behoeve van bouwen mag verlenen indien de kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor de beoogde functie.
Door Sigma Bouw & Milieu is een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd (verkennend milieukundig bodemonderzoek volgens NEN-5740 Pomonaweg nr. 44 te Loppersum, 11 oktober 2016). Het rapport is als bijlage bij deze toelichting opgenomen. Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet geheel vrij is van bodemverontreiniging. De grond ter plaatse van het ontluchtingspunt bevat plaatselijk een verontreiniging ten opzichte van de achtergrondwaarde. De plaatselijk verhoogd gemeten verontreiniging overschrijdt de tussenwaarde niet en geven daardoor geen formele aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek. De onderzoeksresultaten stemmen overeen met de gestelde hypothese, de vooraf gestelde hypothese “onverdacht” en “verdacht” worden aanvaard. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat er beïnvloeding van de bodemkwaliteit heeft plaatsgevonden.
Op basis van de chemisch-analytische onderzoeksresultaten zijn er uit milieuhygiënische overwegingen in relatie tot de bodemkwaliteit worden geen belemmeringen voorzien ten aanzien de herontwikkeling van de onderzoekslocatie.
4.2 Geluid
In opdracht van gemeente Loppersum heeft BügelHajema Adviseurs een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting vanwege het wegverkeerslawaai op het te realiseren Kindcentrum aan de Badweg te Loppersum. De Wet geluidhinder beschouwt een dergelijk gebouw als een zogenaamd geluidsgevoelig gebouw. Onderzocht dient te worden of toetsing aan de Wet geluidhinder dient plaats te vinden.
Wet geluidhinder
ZONES ROND WEGEN
In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat zich langs alle wegen een geluidszone bevindt, uitgezonderd:
-
de wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
-
de wegen waarop een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur.
Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 200 m. Buiten de bebouwde kom bedraagt deze afstand 250 m.
Bij het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen de zone van een weg dient akoestisch onderzoek plaats te vinden.
De langs de locatie en binnen de bebouwde kom gelegen wegen, de Badweg, Schoolstraat, Pomonaweg en Duursemaweg kennen allen een maximum snelheid van 30 km/uur. Formeel behoeft in het kader van de Wet geluidhinder geen onderzoek plaats te vinden. Echter op grond van een goede ruimtelijke ordening is wel aandacht aan het aspect geluidhinder geschonken. Daarom is aangesloten bij de normen zoals die zijn opgenomen in de Wet geluidhinder.
NORMEN
Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige objecten binnen een zone een ten hoogste toelaatbare waarde van 48 dB als geluidsbelasting op de gevel.
Verkeersgegevens
Bij de berekeningen is gebruikgemaakt van de verkeersgegevens van de gemeente Loppersum. Deze gegevens zijn gecorrigeerd op basis van de verwachte toename van het verkeer ten gevolge van de komst van het Kindcentrum met 200 ritten per etmaal. In tabel 1 zijn de verkeersgegevens opgenomen.
Tabel 1 - Verkeersgegevens |
|
Etmaal int. 2027 |
periode |
uur (%) |
|
Badweg |
dab |
440 |
|
Schoolstraat |
dab |
631 |
dag |
7,00 |
89,6 |
8,0 |
2,4 |
|
|
|
avond |
2,50 |
|
|
|
|
|
|
nacht |
0,75 |
|
|
|
Pomonaweg |
dab |
305 |
dag |
7,00 |
83,3 |
14,4 |
2,3 |
|
|
|
avond |
2,50 |
|
|
|
|
|
|
nacht |
0,75 |
|
|
|
Duursemaweg |
dab |
791 |
dag |
7,00 |
84,1 |
11,4 |
4,5 |
|
|
|
avond |
2,50 |
|
|
|
|
|
|
nacht |
0,75 |
|
|
|
Berekeningen
De berekeningen zijn uitgevoerd met Standaard Rekenmethode II. Met het oog op de verwachting dat de geluidsproductie van motorvoertuigen in de toekomst zal afnemen door technische ontwikkelingen en aanscherping van typekeuringen, mag een aftrek worden gehanteerd op de berekende geluidsbelastingen alvorens deze aan de wettelijke grenswaarden worden getoetst (art. 110g Wgh). De aftrek bedraagt over het algemeen:
-
2 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen 70 km/uur of hoger is.
-
5 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen minder dan 70 km/uur is.
Bij toetsing van het binnenniveau van geluidgevoelige bebouwing moet worden gerekend met een gevelbelasting zonder aftrek conform artikel 110g van de Wet geluidhinder.
Voor de beoordeling van de 30 km/uur wegen in het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing is ook rekening gehouden met een aftrek van 5 dB. Dit omdat, bij lagere rijsnelheden, de invloed van stillere hybride en elektrisch aangedreven auto’s het grootst is op de totale geluidemissie van de weg. Verder blijkt uit diverse onderzoeken1 dat bij rustig rijdend verkeer (dus niet versnellend naar 50 km/uur of meer) bij een snelheid van 30 km/uur het rolgeluid van de banden dominant is, net als bij gezoneerde wegen uit de Wet geluidhinder.
Berekend zijn de 48 dB geluidcontouren van de betreffende wegen op een waarneemhoogte van 4,8 m. De resultaten van deze berekeningen zijn opgenomen in navolgende afbeelding 4.1. In de bijlage zijn de volledige berekeningen opgenomen.
Figuur 4.1. 48 dB-geluidcontouren
Conclusie berekeningen
Uit de berekening blijkt dat de nieuwbouwlocatie buiten de 48 dB-geluidcontour is gelegen. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening bestaat er derhalve geen bezwaar tegen de realisatie van het Kindcentrum wat betreft het aspect geluidhinder.
ZONES ROND SPOORWEGEN
Het plangebied is gelegen op een afstand van circa 164 m van de spoorweg Sauwerd-Delfzijl. Op de nabijgelegen referentiepunten kent deze spoorweg een geluidproductieplafond van maximaal 56 dB, hetgeen betekent dat voor het spoor op dat punt een zone geldt van 100 m. Op meer dan 300 m afstand van het plangebied kent de spoorweg een geluidproductieplafond van meer dan 56 db, waarvoor een zone geldt van 200 m. De geluidproductie van het spoor vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen en akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk.
1 Zie o.a. “Praktijkreeks Geluid en Omgeving – Wegverkeerslawaai, Auteurs: W. Schoonderbeek, C. Padmos en H. van Leeuwen, Sdu–uitgevers, Den Haag 2014” waar op pagina 53, tabel 3.2 staat dat het omslagpunt waarbij rolgeluid dominant wordt, optreedt bij een snelheid van 15 tot 25 km/uur bij personenwagens. Dit is gebaseerd op meerdere onderzoeken.
4.3 Luchtkwaliteit
Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.
NSL/NIBM
Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.
In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Bestemmingsplan
Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van een kindcentrum (scholen en kinderopvang) op de locatie van de bestaande basisschool. In de navolgende tabel zijn de functies en het bijbehorende aantal ritten per etmaal opgenomen op grond van de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (oktober 2012).
Functie |
Ritten per etmaal |
Totaal aantal ritten/etmaal |
Basisschool |
1,0 per lokaal |
12 |
Kinderopvang/peuterspeelzaal |
28,0 per 100 m2 bvo |
40 |
Totaal |
|
52 |
De toename van de totale verkeersgeneratie wordt derhalve geschat op 52 ritten. Op de locatie is reeds een basisschool gevestigd. In werkelijkheid zal de toename van het aantal ritten minder zijn.
Nibm-tool
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met InfoMil de nibm-tool maart 2015 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.
Figuur 4.2. Rekentool nibm
Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project.
Achtergrondniveaus
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden. Hiervoor is gebruik gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2013. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometervak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.
De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel 2.
Tabel 2. Grenswaarden luchtconcentraties NO2 en PM10 |
Luchtconcentratie |
Norm |
NO2 |
|
jaargemiddelde concentratie |
40 µg/m3 |
PM10 |
|
jaargemiddelde concentratie |
40 µg/m3 |
Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moest al aan de grenswaarden voor fijn stof worden voldaan. Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het plangebied de volgende achtergrondniveaus zijn gemeten en worden verwacht voor NO2 en PM10.
Tabel 3. Achtergrondniveaus luchtkwaliteit |
Stof |
2011 |
2015 |
2020 |
|
|
|
|
PM10 |
20,6 µg/m3 |
13,9 µg/m3 |
15,3 µg/m3 |
NO2 |
9,9 µg/m3 |
8,52 µg/m3 |
7,9 µg/m3 |
Conclusie
Uit de gemeten en berekende achtergrondniveaus blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen blijven. Daarnaast is geconcludeerd dat het een nibm-project betreft.
Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
4.4 Bedrijven en milieuzonering
Een kindcentrum produceert zelf ook geluid. Mensen die in de buurt van het kindcentrum wonen, mogen daar geen onevenredige last van hebben. Om dat te voorkomen biedt de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een handreiking voor afstanden tussen woningen en andere functies. Op basis van de milieukenmerken van de verschillende typen bedrijven en inrichtingen wordt een indicatie van de afstanden gegeven, die als gevolg van deze kenmerken moeten worden aangehouden tussen de diverse typen bedrijven en een rustige woonwijk. Deze afstanden hebben uitdrukkelijk niet het karakter van een norm.
De informatie heeft geen betrekking op individuele bedrijven, maar op bedrijfstypen. Dit betekent dat een concrete situatie altijd in de context moet worden bekeken:
-
binnen bepaalde bedrijfstypen kunnen zich grote verschillen voordoen;
-
concrete milieu-informatie over een specifiek bedrijf heeft meer waarde dan algemene informatie;
-
de afstanden hebben betrekking op de afstand tot een rustige woonwijk; in een andere omgeving kunnen dus andere afstanden mogelijk zijn;
-
afdoende milieu-hygiënische maatregelen bij de bron, bij de overdracht of bij de ontvanger, kunnen een kortere afstand eventueel mogelijk maken.
Een kindcentrum is gelijk te stellen aan een school met een kinderopvang. De richtafstand tussen zo’n functie en een milieugevoelige locatie (woning) is 30 m. Deze afstand wordt bepaald door het aspect geluid. De richtafstand dient te worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die het kindcentrum (inclusief parkeerplaatsen) mogelijk maakt en anderzijds de grens van de bestemming waarbinnen een woning met bijbehorende bebouwing mogelijk is.
De richtafstand van 30 meter tussen beide functies geldt binnen een ‘rustige woonwijk’. Als sprake is van een ‘gemengd gebied’ kan de richtafstand met één stap worden verlaagd tot 10 meter. Een gemengd gebied is een gebied met matige tot sterke functiemenging. Omdat het plangebied in de directe nabijheid ligt van woningen, bedrijven en een sportveld, kan de omgeving worden aangemerkt als een gemengd gebied. Een richtafstand van 10 meter is daarmee voldoende.
Bij de beoordeling of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening moet stemgeluid afkomstig van een schoolplein of bij een kinderdagverblijf worden meegenomen in de akoestische afweging. In het kader van het Activiteitenbesluit wordt menselijk stemgeluid op schoolpleinen bij primair onderwijs en bij een kinderdagverblijf vanaf 1 januari 2010 buiten beschouwing gelaten bij de toetsing. Hiermee wordt voorkomen dat kinderen niet zouden kunnen buiten spelen, omdat anders de geluidsnormen overschreden zouden worden.
Conclusie
Het besluitgebied ligt in een gemengd gebied, hierdoor kan de afstand worden terug gebracht van 30 m naar 10 m tussen het kindcentrum en de omliggende woningen. Stemgeluid levert bij die afstand geen overlast op. Voor het aspect milieuzonering treedt een knelpunt op voor wat betreft de woningen aan de westzijde van het bestemmingsvlak. Om te kunnen voldoen aan de afstanden, zoals opgenomen in de handreiking, is aan de westzijde van het plangebied een zone gereserveerd om in te richten met groen. Dit gebied is tevens vastgelegd op de verbeelding. Door vorenstaande treden er geen belemmeringen op ten aanzien van het aspect milieuzonering.
4.5 Externe veiligheid
4.5.1 Inrichtingen
Inleiding
Op 13 februari 2009 is het gewijzigde Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit geeft voorwaarden voor nieuwe en bestaande situaties ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van inrichtingen waarin bepaalde gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opgeslagen of geproduceerd.
PLAATSGEBONDEN RISICO
Het plaatsgebonden risico is het risico (uitgedrukt in kans per jaar) dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof. In het besluit is een norm opgenomen voor het plaatsgebonden risico. Deze norm is een grenswaarde voor kwetsbare objecten en moet daarom door de gemeente in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ontwikkelingen.
GROEPSRISICO
Het groepsrisico gaat over de impact van een calamiteit met veel dodelijke slachtoffers tegelijk. De officiële definitie van groepsrisico in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) luidt: "de cumulatieve kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is."
Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Daarbij moet een vergelijking worden gemaakt met de oriëntatiewaarde. Dit is een richtwaarde waar het bevoegd gezag zich zoveel mogelijk aan moet houden, maar men mag hiervan wel goed onderbouwd afwijken.
Onderzoek
Om te bepalen of in de nabijheid van het plangebied risicovolle inrichtingen aanwezig zijn, is de risicokaart van de provincie Groningen geraadpleegd.
Uit de risicokaart (zie figuur 4.3) blijkt dat in de nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn.
Figuur 4.3. Uitsnede van de risicokaart Groningen
4.5.2 Vervoer van gevaarlijke stoffen
Inleiding
Zoals bij inrichtingen het Bevi voorwaarden stelt aan de omgang met externe veiligheid, zo zijn bij vervoer van gevaarlijke stoffen deze voorwaarden opgenomen in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen.
Deze wetgeving is van toepassing op de rijksinfrastructuur die onderdeel uitmaakt van de Basisnetten Weg, Water en Spoor. Hierbij wordt vastgehouden aan de volgende zaken:
-
vaste afstanden voor het plaatsgebonden risico;
-
vaste invoergegevens voor de berekening van het groepsrisico;
-
aanwijzing plasbrandaandachtsgebieden (PAG).
Onderzoek
WEGEN
Het Basisnet van de provincie Groningen geeft aan dat langs de provinciale weg planologische beperkingen gelden. De provinciale weg N996 ligt op circa 240 m ten zuiden van het plangebied.
Binnen 30 meter vanaf de rand van de provinciale weg mogen géén nieuwe objecten ten behoeve van minder zelfredzame personen worden gerealiseerd. Vanwege de aanwezige afstand tussen de provinciale weg en het plangebied treden er geen belemmeringen op.
De provinciale weg N996 heeft een invloedsgebied van 200 meter. Het plangebied is gelegen op een afstand van 240 meter afstand van de provinciale weg en is gelegen buiten het invloedsgebied van de provinciale weg.
SPOOR
De spoorlijn Sauwerd - Delfzijl ligt circa 164 m ten noorden van het plangebied. Het Basisnet van de provincie Groningen geeft aan dat langs deze spoorweg planologische beperkingen gelden. Binnen 30 meter vanaf de rand van het spoor mogen geen nieuwe objecten ten behoeve van minder zelfredzame personen worden gerealiseerd. Vanwege de aanwezige afstand tussen het spoor en het plangebied treden er geen belemmeringen op.
Het spoor heeft twee invloedsgebieden van 200 meter en 1.500 meter (tox. gas). Het plangebied is gelegen op een afstand van 164 meter afstand van het spoor en is hiermee gelegen binnen de invloedsgebieden.
Door het Steunpunt Externe Veiligheid Groningen is een risicoanalyse vervoer gevaarlijke stoffen spoorwegtraject uitgevoerd. De analyse is opgenomen als bijlage. De belangrijkste constateringen kunnen als volgt worden samengevat:
-
Het plaatsgebonden risicocontour 10-6 van 10 meter van de spoorlijn Groningen - Delfzijl reikt niet tot het plangebied;
-
Het invloedsgebied van de spoorlijn Groningen - Delfzijl is gelegen over het plangebied. Het berekende groepsrisico voor de "huidige situatie" en "huidige situatie met kindcentrum Loppersum" is gelegen onder de oriënterende waarde.
Het realiseren van kindcentrum Loppersum leidt niet tot verhoogde veiligheidsrisico's voor de omgeving. Ook blijkt uit raadpleging van de landelijke risicokaart (www.risicokaart.nl) dat er geen veiligheidsrisico's in de weg staan voor de aanleg van het kindcentrum. Alles overziend bestaan er vanuit het oogpunt van externe veiligheid geen belemmeringen voor de aanleg van het kindcentrum.
De Veiligheidsregio heeft de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid beoordeeld.
BESTRIJDBAARHEID
Om de bestrijdbaarheid te kunnen beoordelen is gekeken naar de bereikbaarheid van en de bluswatervoorzieningen in het plangebied. Geconcludeerd wordt dat het gebied als geheel voor hulpdiensten voldoende snel en in voldoende mate tweezijdig te benaderen is. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich meerdere primaire bluswatervoorzieningen. Tevens is in nabije omgeving open water aanwezig. Hierdoor zijn de bluswatervoorzieningen in volddoende mate aanwezig.
ZELFREDZAAMHEID
Door de afstand tot de risicobron is de kans op slachtoffers mogelijk beperkt. Toch dient bij het ontwerp van het geplande Kindcentrurn rekening te worden gehouden met de effecten van een ongeluk op het spoor. De ontvluchtings-en signaleringsrnogelijkheden zijn voldoende. Naast signalering via het WAS of NL-alert is het raadzaam de gebruikers van het Kindcentrurn te informeren over de externe veiligheidsrisicoe en te instrueren over hoe te handen in geval van een calamiteit.
Het volledige advies van de Veiligheidsregio is als bijlage bijgevoegd.
4.5.3 Buisleidingen
Inleiding
Op 1 januari 2011 zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze regelgeving rond buisleidingen sluit aan bij de regelgeving rond inrichtingen met gevaarlijke stoffen en gaat uit van de volgende risicomaten:
-
plaatsgebonden risicocontour (10-6), waarbinnen de oprichting van (beperkt) kwetsbare objecten niet is toegestaan;
-
groepsrisico; bij ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van de leiding (1%-letaliteitsgrens), dient het groepsrisico te worden beschouwd;
-
belemmeringenstrook; tot aan 5 m aan weerszijde van de leiding is geen bebouwing toegestaan.
Onderzoek
Op de risicokaart zijn ook de buisleidingen weergegeven waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Uit de kaart blijkt dat in de directe nabijheid van het plangebied geen leidingen van deze aard aanwezig zijn.
4.5.4 Conclusie
In de omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen dan wel buisleidingen aanwezig die van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling. De wegen waarover gevaarlijke stoffen vervoerd worden liggen op dusdanig grote afstand dat deze niet van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.
Door het Steunpunt Externe Veiligheid Groningen is, ten behoeve van de aanwezige spoorlijn, een risicoanalyse vervoer gevaarlijke stoffen spoorwegtraject uitgevoerd. De conclusie van dit onderzoek is dat er vanuit het oogpunt van externe veiligheid geen belemmeringen bestaan voor de aanleg van het kindcentrum.
4.6 Waterhuishouding
Sinds 1 november 2003 is het verplicht plannen in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te toetsen op water. Het doel van deze watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen. De waterhuishouding bestaat uit de overheidszorg die zich richt op het op en in de bodem vrij aanwezige water, met het oog op de daarbij behorende belangen. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Naast veiligheid en wateroverlast (waterkwantiteit) worden ook de gevolgen van het plan voor de waterkwaliteit en verdroging onderzocht. De belangrijkste beleidsdocumenten op het gebied van de waterhuishouding zijn de Vierde Nota Waterhuishouding, Anders omgaan met water: Waterbeleid 21e eeuw, de Europese Kaderrichtlijn Water, Beleidslijn ruimte voor de rivier en de nota Ruimte. In het Nationaal Bestuursakkoord Water worden de gezamenlijke uitgangspunten geformuleerd voor een integraal waterbeleid in de 21e eeuw. De verantwoordelijkheid voor de te treffen waterhuishoudkundige maatregelen gericht op: vasthouden, bergen en afvoeren van water ligt bij het waterschap (trits: kwantiteit) en het schoon houden, scheiden en zuiveren van water (trits: kwaliteit) ligt bij alle betrokkenen en het waterschap. Het plangebied valt onder het beheergebied van het Waterschap Noorderzijlvest.
Watertoets
De watertoets online is d.d. 6 juni 2016 uitgevoerd en ingediend bij het Waterschap Noorderzijlvest. De vragenlijst is volledig ingevuld en hieruit blijkt dat de korte procedure van toepassing is. De volledige uitgangspuntennotitie van het waterschap is als bijlage aan het plan toegevoegd. In het bouwplan wordt rekening gehouden met de uitgangspunten van het waterschap.
4.7 Archeologie en cultuurhistorie
Archeologische (verwachtings)waarden dienen op grond van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 1 september 2007) te worden mee gewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Doel van de Wamz is namelijk ‘bescherming van aanwezige en te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten’. Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. Daarom hebben de gemeenten binnen de Regio Noord-Groningen een archeologische verwachtingskaart/beleidsadvieskaart opgesteld. De gemeenteraad van de gemeente Loppersum heeft dit archeologiebeleid op 9 februari 2009 vastgesteld.
Onderzoek
Uit de archeologische beleidsadvieskaart (zie navolgend figuur 4.4) blijkt dat het plangebied in een gebied ligt dat is aangemerkt als ‘huidige bebouwing', waar geen archeologische waarden worden verwacht. Onderzoek naar mogelijke archeologische waarden kan dan ook achterwege blijven. Mochten tijdens de werkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt krachtens de Monumentenwet (1988) een meldingsplicht.
Figuur 4.4. Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart
4.8 Ecologie
Om de uitvoerbaarheid van onderhavig plan te toetsen, is een ecologische inventarisatie van de natuurwaarden in het plangebied uitgevoerd. Tevens is gekeken naar de effecten op beschermde gebieden in de omgeving. Het doel hiervan is om na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet en/of een oriënterend onderzoek in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Het plangebied is daartoe op 3 juni 2016 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.
Figuur 4.5. Het plangebied bezien vanaf Badweg (links) en de Pamonaweg (rechts)
TERREINOMSTANDIGHEDEN
Het plangebied betreft een schoollocatie in de bebouwde kom van Loppersum. Rondom de school ligt verhard terrein, gazon en sierbeplanting. De plannen bestaan uit sloop van de bestaande bebouwing en realisatie van nieuwbouw op de vrijgekomen locatie. Hiertoe zal ook de beplanting worden verwijderd. In en om het plangebied is geen permanent oppervlaktewater aanwezig. Zie voor een impressie van het plangebied vorenstaand figuur 4.5.
Soortenbescherming
FLORA- EN FAUNAWET
Met ingang van 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Het soortenbeleid uit de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn van de Europese Unie is hiermee in de nationale wetgeving verwerkt. Achter de Flora- en faunawet staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de ‘lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten’. De Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Flora- en faunawet van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten (licht beschermd, middelzwaar beschermd en streng beschermd). De inheemse vogelsoorten hebben een afwijkend beschermingsregime (vallen zowel onder het middelzware als het strenge beschermingsregime).
INVENTARISATIE
Ten aanzien van de aanwezigheid van beschermde soorten is, naast het afgelegde veldbezoek, via Quickscanhulp.nl1 soortinformatie uit de Nationale Database Flora en Fauna2 opgevraagd (© NDFF - Quickscanhulp.nl 7 juni 2016, 10:04:51 uur). Hieruit blijkt dat uit de omgeving van het plangebied diverse waarnemingen van zwaarder beschermde diersoorten bekend zijn. Het gaat daarbij om gele helmbloem, enkele vleermuissoorten en diverse broedvogels met jaarrond beschermde nesten. In het navolgende wordt (indien van toepassing) nader ingegaan op deze en andere soort(engroep)en.
1 Quickscanhulp.nl is een online applicatie waarmee een afgeleide van data uit de NDFF wordt weergegeven. Het is daarmee een hulpmiddel voor ervaren ecologen om te bepalen of een beschermde soort wel of niet in het projectgebied kan voorkomen. Quickscanhulp.nl geeft aan op welke afstand waarnemingen van beschermde soorten in relatie tot het projectgebied zijn aangetroffen. Voor Quickscanhulp.nl worden alleen gevalideerde waarnemingen gebruikt.
2 Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF). De NDFF is de meeste complete natuurdatabank van Nederland. De NDFF geeft informatie over waarnemingen van beschermde en zeldzame planten en dieren en bevat uitsluitend gevalideerde gegevens. Informatie is te vinden op www.natuurloket.nl.
In het plangebied staan plantensoorten als rode kornoelje, Spaanse aak, haagbeuk, laurierkers en hazelaar. Aan de zijde van de Pamonaweg staan in het gazon enkele Noordse esdoorns en ten oosten van de bebouwing is een beukenhaag aanwezig. Beschermde plantensoorten zijn niet aangetroffen en worden hier gezien de terreingesteldheid ook niet verwacht.
In de omgeving van de school zijn huismussen waargenomen (soort met jaarrond beschermde nestplaats), deze nestelen onder de dakpannen van nabijgelegen woningen. Het pannendak van de school is onderzocht op geschiktheid en aanwezigheid van nestplaatsen van huismus. Hierbij zijn de onderste pannenrijen opgelicht. Hier is nergens een nestplaats of nestmateriaal aangetroffen; ook niet van andere vogelsoorten. Het type dakpan leent zich ook niet voor huismussen, omdat ze tamelijk vlak zijn en weinig ruimte bieden aan huismus. De pannen liggen bovendien strak op het dak en openingen bij de nokpannen en gevelpannen zijn gedicht met cement. Er zijn derhalve ook geen andere plekken waar nestgelegenheid voor huismussen is.
Het plangebied is eveneens niet geschikt voor andere vogelsoorten met een jaarrond beschermde nestplaats. In bomen en struiken in en rond het plangebied kunnen wel algemeen voorkomende soorten als merel, vink en houtduif tot broeden komen.
De bebouwing is onderzocht op potentiële invliegopeningen voor vleermuizen die toegang bieden tot hun (jaarrond) streng beschermde verblijfplaatsen. Bekende openingen zijn open stootvoegen en ruimtes onder overhangende gevelpannen waardoor vleermuizen toegang vinden tot restruimtes onder het dak of in de spouw. Het pannendak ligt strak op het dak en is bij de nok en langs de gevels gedicht met cement. Het gedeelte met plat dak heeft open stootvoegen. Daarvan is het merendeel gedicht (de bredere voegen) met insectenroosters. De smallere open stootvoegen direct boven de ramen hebben geen insectenroosters, wel is een aantal dicht met spinrag. De spouwmuur van dit deel van de bebouwing is bovendien gevuld met isolatiemateriaal, waardoor het zeer onwaarschijnlijk is dat de spouw kan fungeren als verblijfplaats voor vleermuizen. Samengevat kan worden geconcludeerd dat in de bebouwing geen verblijfplaatsen van vleermuizen te verwachten zijn.
De bomen in het plangebied beschikken niet over geschikte ruimten (holtes of scheuren) die als verblijfplaats voor vleermuizen kunnen dienen. Het plangebied vormt naar verwachting wel een klein deel van het foerageergebied van in de omgeving verblijvende vleermuizen. Er is geen sprake van onmisbaar leefgebied van vleermuizen. Na herinrichting heeft het terrein bovendien een vergelijkbare waarde als foerageergebied voor vleermuizen.
Verder zijn in het plangebied (en de directe omgeving) hooguit enkele licht beschermde diersoorten zoals gewone pad, huisspitsmuis, mol en egel te verwachten. Beschermde soorten uit de soortgroepen vissen, reptielen en ongewervelden kunnen op basis van het terreingebruik en de terreingesteldheid worden uitgesloten.
TOETSING
Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen nesten van broedvogels worden verstoord. Het is verboden nesten van vogels (indien nog in functie) te vernietigen of te verstoren. Om een verbodsovertreding te voorkomen dient bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van broedvogels. De Flora- en faunawet kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het is van belang of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt evenwel dat het broedseizoen van ongeveer 15 maart tot 15 juli duurt.
Als gevolg van de werkzaamheden kunnen verder verblijfplaatsen van enkele licht beschermde soorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij exemplaren worden gedood. De aanwezige licht beschermde soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Flora- en faunawet.
Gebiedsbescherming
NATUURBESCHERMINGSWET 1998
Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) van kracht geworden. Deze wet bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden. In de Nbw 1998 zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. Onder de Nbw 1998 zijn drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands.
ECOLOGISCHE HOOFDSTRUCTUUR
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) (tegenwoordig Natuurnetwerk Nederland genoemd) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. De EHS is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale EHS is uitgewerkt in het Provinciaal Omgevingsvisie 2016-2020 en de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 .
NATUUR BUITEN DE EHS
Vanuit het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid wordt verder buiten de EHS-gebieden bij ruimtelijke plannen specifiek ingezet op de bescherming van bestaande bos- en natuurgebieden.
INVENTARISATIE
Beschermde gebieden in het kader van de Nbw 1998 liggen op geruime afstand van het plangebied. Het dichtstbijzijnde beschermde gebied is het Natura 2000-gebied Waddenzee op ruim 10 km ten noorden van het projectgebied.
Het dichtstbijzijnde beschermde gebied in het kader van de EHS ligt op ruim 3 km ten zuidoosten van het plangebied. Het betreft graslanden en bossen langs de watergang Damsterdiep ten oosten van Wirdum. Groenstructuren langs de rand van Loppersum, op een afstand van ongeveer 800 m van het plangebied, zijn aangewezen als natuur buiten de EHS. Het plangebied heeft geen ecologische relatie met de beschermde gebieden.
EFFECTEN
Gezien de aard van het plan en de terreinomstandigheden en ligging van het projectgebied, worden met betrekking tot de voorgenomen plannen geen negatieve effecten op beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid verwacht.
Conclusie
Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat geen vooronderzoek in het kader van de flora- en faunawet of een Voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998, dan wel een analyse van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.
Met in acht name van het broedseizoen van vogels is een ontheffing van de Flora- en faunawet op voorhand niet nodig. Voor het plan is verder geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig en het plan is op het punt van natuur niet in strijd met de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016.
Vanuit het oogpunt van ecologie mag het plan uitvoerbaar worden geacht.
4.9 Duurzaamheid
De te realiseren bebouwing is momenteel nog niet bekend, maar de gemeente heeft de ambitie om de bebouwing te laten voldoen aan hogere eisen, dan welke worden gesteld in het bouwbesluit.
Er gaat onderzocht worden hoe duurzaam het kindcentrum gerealiseerd kan worden. Mogelijk gaat de elektra duurzaam worden opgewekt middels pv-panelen. De gemeentelijke insteek is om een maximale duurzaamheid door te voeren binnen de kaders en de mogelijkheden die er zijn. In ieder geval moet het kindcentrum voldoen aan het Programma van Eisen Frisse Scholen (versie september 2015) waarbij het ambitieniveau klasse A (uitmuntend) is. Met betrekking tot het thema Energie betekent dit dat de energieprestatiecoëfficiënt minimaal 50% lager is dan vereist volgens het Bouwbesluit en dat minimaal 25% van de totale energieconsumptie van het gebouw afkomstig is van duurzame bronnen.
Hoofdstuk 5 Planopzet
Algemeen
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.
Het bestemmingsplan bestaat uit:
-
een toelichting waarin onder meer het relevante beleid op verschillende overheidsniveaus wordt beschreven, een toets plaatsvindt aan de milieuaspecten en de bestemmingsregels worden toegelicht;
-
de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd;
-
een verbeelding van het bestemmingsplangebied waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen.
Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken.
Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie beslissend.
Opbouw van de regels
De regels zijn opgebouwd uit een aantal hoofdstukken.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In hoofdstuk 1 is een uitleg van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen opgenomen, alsmede de wijze van meten.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In hoofdstuk 2 is de bestemming Maatschappelijk opgenomen, deze bestemming bevat de volgende onderdelen:
-
Bestemmingsomschrijving;
-
Bouwregels;
-
Nadere eisen.
In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aangegeven bestemming op de verbeelding. Het gaat dan om een beschrijving van de toegelaten functies (gebruiksdoeleinden), al dan niet aangevuld met aanwijzingen omtrent de ruimtelijke inrichting.
In de bouwregels wordt aangegeven aan welke voorwaarden bouwwerken moeten voldoen.
Nadere eisen hebben in de praktijk meestal alleen betrekking op de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn een anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, de algemene gebruiksregels en de algemene afwijkingsregels opgenomen.
Het doel van de anti-dubbeltelregel is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kortweg gezegd komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.
De algemene bouwregels, de algemene gebruiksregels bevatten regels die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.
Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid
Het kostenverhaal is anderszins verzekerd, daar de gemeente eigenaar is van de gronden. Voor het plan hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan heeft in het kader van de inspraak voor een ieder gedurende zes weken ter inzage gelegen. Het voorontwerpplan is tevens voor overleg aan de betrokken instanties toegezonden. De resultaten van de inspraak en het overleg zijn hier onder weergegeven.
De provincie Groningen en de veiligheidsregio Groningen hebben een overlegreactie ingediend.
Veiligheidsregio Groningen
De veiligheidsregio heeft de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid beoordeeld en adviseert een risicoberekening uit te laten voeren voor vervoer gevaarlijke stoffen en deze te betrekken bij de verantwoording van het groepsrisico.
Gemeentelijke reactie
Het advies, alsook de risicoberekening, is verwerkt in paragraaf 4.5.
Provincie Groningen
De provincie adviseert in de toelichting te onderbouwen dat het spoorweggeluid aan de voorkeursgrenswaarde voor geluidbelasting voldoet. Daarnaast adviseert de provincie advies in te winnen bij de Omgevingsdienst Groningen en de veiligheidsregio met betrekking tot de beschouwing van het groepsrisico in verband met de ligging van de bouwlocatie binnen het invloedgebied van het spoor.
Gemeentelijke reactie
De paragrafen 4.2 en 4.5 zijn op de door de provincie genoemde punten aangepast.
![buttons](http://www.bugelhajema.nl/template2010/images/buttons.jpg)