Artikel 20 Wonen - 5
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen - 5’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor met het wonen verenigbare functies;
-
b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
met daaraan ondergeschikt:
-
c. groenvoorzieningen;
-
d. nutsvoorzieningen;
-
e. speelvoorzieningen;
-
f. water;.
-
g. wegen, straten en paden;
met de daarbijbehorende:
-
h. tuinen en erven;
-
i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
20.2 Bouwregels
20.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
-
b. een hoofdgebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
-
c. per bouwvlak mag ten hoogste één hoofdgebouw te worden gebouwd;
-
d. in afwijking van het bepaalde in sub c. mag ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ het aantal hoofdgebouwen per bouwvlak ten hoogste het aangegeven aantal bedragen;
-
e. een hoofdgebouw dient vrijstaand te worden gebouwd;
-
f. de afstand van een hoofdgebouw tot aan de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 3 m te bedragen;
-
g. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag ten hoogste 3,5 m bedragen, tenzij de bestaande bouwhoogte meer bedraagt, in welk geval de bestaande bouwhoogte als maximum geldt;
20.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
-
a. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag ten hoogste 70 m² bedragen;
-
b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen ten minste 3 m achter de voorgevelrooilijn te worden gebouwd;
-
c. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of een bijgebouw mag ten hoogste 3 m bedragen, tenzij de bestaande bouwhoogte meer bedraagt, in welk geval de bestaande bouwhoogte als maximum geldt;
-
d. de afstand van aan- of uitbouwen en bijgebouwen tot de perceelgrens dient ten minste 1 m te bedragen, tenzij het gebouw op de erfgrens wordt geplaatst.
20.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m mag bedragen;
-
b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen;
-
c. de oppervlakte van overkappingen mag ten hoogste 30 m² bedragen;
-
d. overkappingen dienen achter de voorgevelrooilijn te worden gebouwd.
20.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaatse en de afmetingen van de bebouwing.
20.4 Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
-
a. het bepaalde in lid 20.2.2 sub b. in die zin dat aan- en uitbouwen en bijgebouwen minder dan 3 m achter de voorgevelrooilijn of op de voorgevelrooilijn worden gebouwd;