Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Leek - Oostindie
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0022.BPLEOI14BEHE1-VA01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Actualisering en digitalisering
Het voorliggende bestemmingsplan Leek - Oostindie is opgesteld ter actualisatie en digitalisering van het bestemmingsplan Oostindie (vastgesteld in 2007). Actualisatie en digitalisering van dit bestemmingsplan is wenselijk om te beschikken over een goed leesbaar, praktisch hanteerbaar en goed handhaafbaar digitaal plan.
 
Ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied
Verder wenst de gemeente dat de maatschappelijke zone in het plangebied deels wordt herbestemd naar woningbouw en dat er voor enkele lintkavels in plaats van vrijstaande woningen ook mogelijkheden zijn voor de bouw van twee-onder-één-kapwoningen. Het voorliggende bestemmingsplan maakt deze twee ontwikkelingen mogelijk.
 
Reparatie van het thans geldende bestemmingsplan
In woongebied 'De Slagen' zijn een paar incidenten geweest die aanleiding geven om de afstemming tussen de gewenste beeldkwaliteit in de wijk Oostindie en de planregels in het bestemmingsplan Oostindie te analyseren. Gebleken is dat de incidenten veroorzaakt zijn door een omissie in de overgang van het eerste bestemmingsplan Oostindie uit 2003 naar de opvolger hiervan: bestemmingsplan Oostindie uit 2007. In de planvoorschriften uit 2003 stond in artikel 5 - Woondoeleinden II (De Slagen) sub 5 dat B&W onder andere ten behoeve van de woonsituatie en het straat- en bebouwingsbeeld nadere eisen kunnen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing. Deze bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen wordt in art. 5 van de versie uit 2007 niet meer genoemd. Dit is voor de gemeente aanleiding geweest om het bestemmingsplan Oostindie op dit plandeel te repareren. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.
   
1.2 Begrenzing van het plangebied
De reeds gebouwde situatie in 'De Slagen', 'Het Buiten' en 'Het Lint' en van de reeds aangelegde parken en geschetste ontwikkelingen binnen de wijk Oostindie maken het wenselijk dat het vigerende bestemmingsplan Oostindie (2007) wordt gedigitaliseerd.
  
De wijk Oostindie is gelegen in het zuid-westen van Leek. Deze uitbreiding van het dorp wordt begrensd door de Roomsterweg, Kromme Kolk, de Oostindischewijk en weg Oostindie. Het plangebied van dit bestemmingsplan is grofweg te onderscheiden in drie deelgebieden: de historische lintbebouwing, Het Buiten, en De Slagen. Het deelgebied De Hoven en de zuidzone zijn buiten het plangebied gelaten. Voor beide gebieden worden aparte bestemmingsplannen opgesteld. De ligging ten opzichte van Leek en de omgeving is te zien in figuur 1.
 
Figuur 1: Ligging en begrenzing plangebied        
1.3 Vigerende planologische regelingen
Het bestaande, niet illegale gebruik, wordt in het voorliggende bestemmingsplan herbestemd. De regeling van de geldende bestemmingsplannen is hiervoor richtinggevend. Wel worden de regels geactualiseerd c.q. gemoderniseerd en de omissies gerepareerd. Met het onderhavige bestemmingsplan wordt een aantal vigerende bestemmingsplannen gedeeltelijk en/of geheel vervangen. Het voorliggende bestemmingsplan bevat de juridisch-planologische regeling voor de wijk Oostindie te Leek. Voor het plangebied vigeren momenteel de onderstaande bestemmingsplannen:
  • Bestemmingsplan Oostindie (21 mei 2007).
Dit bestemmingsplan is een globaal eindplan en voorziet in de bouw van circa 1100 woningen, een sportveldencomplex, centrumdoeleinden, maatschappelijke voorzieningen en diverse parken met natuurlijke waterzuivering.
 
Er is tevens een partiële herziening opgesteld:
  • Partiële herziening bestemmingsplan Oostindie (28 oktober 2008).
Deze herziening herstelt een klein aantal zaken in de regeling voor de woningen en de gronden in de lintbebouwing.
1.4 Doel en karakter van het bestemmingsplan
Doel
Dit bestemmingsplan heeft tot doel te voorzien in een actuele planologische regeling voor de in het plan begrepen gronden die voldoet aan de eisen, gesteld bij en krachtens de op 1 juli 2008 in werking getreden Wet ruimtelijke ordening. De belangrijkste doelen van deze actualisatie zijn:
  • het afstemmen van bestemmingsregelingen op actueel beleid en wet- en regelgeving;
  • het streven naar rechtszekerheid en klantgerichtheid; dat wil zeggen het vaststellen van voor burgers duidelijke, toegankelijke en op actuele behoeften en eisen afgestemde plannen;
  • het digitaliseren van het bestemmingsplan.
Karakter
Het voorliggende bestemmingsplan is deels conserverend van aard. Dat wil zeggen dat de bestaande ruimtelijke en functionele situatie als uitgangspunt dient voor het bestemmingsplan en dat dit nieuwe bestemmingsplan voornamelijk een revisie en actualisering van de vigerende bestemmingsplannen behelst. De rechten (ontwikkelingsmogelijkheden) die grondgebruikers kunnen ontlenen aan de voorgaande bestemmingsplannen worden in dit voorliggende bestemmingsplan gerespecteerd.
 
Het bestemmingsplan heeft vooral een beheersmatig karakter maar is deels ook ontwikkelingsgericht. Het voorliggende bestemmingsplan maakt een tweetal ontwikkelingen mogelijk in respectievelijk de maatschappelijke zone en op enkele kavels in de lintbebouwing. De bestaande maatschappelijke zone wordt deels herbestemd naar wonen. Op enkele lintkavels worden extra woningen toegestaan in de vorm van twee-onder-één-kapwoningen.
1.5 Opzet en techniek
Dit bestemmingsplan is naar aanleiding van de op 1 juli 2008 in werking getreden Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgezet volgens de verplichte landelijke Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012). Deze standaard - die slechts een systematische standaardisering betreft en geen inhoudelijke standaard is - is verplicht in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Zo voorziet het SVBP in een standaardopbouw van een bestemmingsplan door onder andere:
  • standaardbenamingen van een bestemming en de daarin voorkomende bepalingen (bouwregels, e.d.);
  • de alfabetische volgorde van de begripsbepalingen en bestemmingen;
  • een vaste volgorde van een indeling van een bestemming;
  • een aantal standaardbegrippen;
  • een standaardwijze van meten;
  • vaste kleuren en kleurcodes van een bestemming op de verbeelding; - standaardbenamingen van aanduidingen op de digitale verbeelding van het bestemmingsplan en in de regels.
In het kader van de huidige wet- en regelgeving is het plan technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet het aan de RO standaarden 2012. Het plan kan in het informatiesysteem van de gemeente en diverse andere overheden worden ingevoerd en worden ontsloten via internet. Er zal, naast het digitale plan, een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan blijven bestaan. Het vaststellen van een digitale versie is vanaf 1 januari 2010 overigens verplicht.
1.6 Leeswijzer
De voorliggende toelichting beschrijft, aan de hand van de verschillende hoofdstukken, gemotiveerd waarom de bestaande functionele en ruimtelijke structuur van de wijk Oostindie gebaseerd is op een goede ruimtelijke ordening. Verder zijn in deze toelichting de planregels en de verbeelding uitgelegd. De toelichting op dit bestemmingsplan is als volgt opgezet:
 
Hoofdstuk 2:
In dit hoofdstuk wordt onder andere een beschrijving gegeven van de ontwikkelingsgeschiedenis van Leek en het plangebied, de bestaande functionele en ruimtelijke karakteristiek, de bestaande cultuurhistorische en de landschappelijke en stedenbouwkundige waarden.
 
Hoofdstuk 3:
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het beleidskader waarbinnen de voorziene ontwikkelingen in het plangebied dienen te passen. Hier wordt ingegaan op het beleid van rijk, provincie en gemeente.
   
Hoofdstuk 4:
Dit hoofdstuk doet verslag van de toetsing naar de randvoorwaarden en belemmeringen die gelden vanuit het oogpunt van de veiligheid en de omgevingskwaliteit voor de bewoners en vanuit oogpunt van het behoud en de versterking van kwetsbare ecologische of cultuurhistorische functies. Ook uit de omgevingstoets (waaronder milieuaspecten) komen voorwaarden naar voren die in het bestemmingsplan hun vertaling krijgen.
 
Hoofdstuk 5:
In dit hoofdstuk worden de hoofdlijnen van het plan (bestaande uit de verbeelding en de regels) aangegeven en worden de juridische regels over de bestemmingen met de gebruiks- en bouwregels toegelicht.
 
Hoofdstuk 6
Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid en de grondexploitatie.
 
 
2 Inventarisatie en ontwikkelingen
 
2.1 Ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied
Leek is ontstaan nabij een doorwaadbare plaats in het grensriviertje De Leke tussen Groningen en Drenthe, juist op die plek waar een smalle doorgang door het moerassige laagveen (richting Leekstermeer) en het hoogveen (Nienoordse en Smildervenen) aanwezig was. De doorgang vormde de route vanaf het Noord-Drentse zandgebied naar de zandrug Vredewold en was tevens een onderdeel van de landroute van Groningen via Roden en Midwolde naar het Westerkwartier. Op de zandrug Vredewold is het landgoed (de borg) Nienoord gesticht. De ten zuiden van Vredewold gelegen uitgestrekte hoogvenen zijn door Nienoord verworven en in de 2e helft van de 16e eeuw is een aanvang gemaakt met de vervening. Ten behoeve van de ontwatering van de veen­gebieden en de afvoer van de turf is het Leeksterhoofddiep gegraven. Het Leeksterhoofddiep is voor de ontwikkeling van Leek van zeer groot belang geweest. Omdat waterwegen lange tijd de belangrijkste verbindingen en trans­portroutes vormden, heeft zich aan het kanaal, juist ter plaatse van de kruising met de landroute een kern van bedrijvigheid en handel ontwikkeld. Een nieuwe impuls voor de ontwikkeling van Leek vormde de aanleg in 1913 van de stoom­tram tussen Groningen en Drachten, via de oude landroute. Hierdoor ontstond ook langs de Tolberterstraat een verdere verdichting van bebouwing.
 
Ontstaansgeschiedenis wijk Oostindie
De wijk Oostindie bevindt zich op de grens van het voormalige veenkoloniale gebied. Het oorspronkelijke plangebied werd getypeerd door een hoofdzakelijk agrarisch gebruik met enkele waardevolle landschappelijke elementen. Het gebied bestond vooral uit weideland met sloten. In de gemeenteraad van 25 november 2002 is het 'Masterplan Oostindie' vastgesteld. Het programma van dit Masterplan bestond uit de bouw van circa 1100 woningen, een complex voor buitensport (circa 8 ha), een tweetal gebieden met helofytenfilters, stedelijke woon/werklocaties en centrum voorzieningen met behoud van landschappelijke elementen zoals houtsingels, slootpatronen, dobbe en petgat. Kortom een volwaardige nieuwe woonwijk aan de zuidwestzijde van Leek. In 2005 is vervolgens gestart met de bouw van de woonwijk Oostindie. Momenteel staan er nu circa 500 woningen. In figuur 2 is een impressie van de wijk Oostindie weergegeven.
   
 
Figuur 2: Impressie wijk Oostindie
   
2.2 Functionele en ruimtelijke karakteristiek
In deze paragraaf wordt eerst ingegaan op de bestaande ruimtelijk-functionele structuur van het gehele plangebied.
2.2.1 Ruimtelijke structuur
De wijk Oostindie is momenteel deels bebouwd, deels in uitvoering en deels nog ingebruik conform het historische gebruik. Het originele stedenbouwkundig plan is neergelegd in het 'Stedenbouwkundig Masterplan Oostindie Leek, een duurzame sprong zuidwaarts'. Voor het deelgebied 'De Hoven' wordt een nieuw stedenbouwkundig plan opgesteld. Vervolgens zal voor 'De Hoven' een apart bestemmingsplan opgesteld.
 
De wijk Oostindie kent grofweg vijf verschillende gebieden met eigen stedenbouwkundige elementen en karakter. De basis voor dit karakter ligt in de visueel-ruimtelijke en landschappelijke kenmerken. De woongebieden zijn gescheiden door een aaneengesloten stelsel van groen- en waterpartijen. Een historisch onderdeel van deze structuren zijn de dobbe en het petgat. Naast de nieuwe woongebieden is er een centrumgebied gepland en de historische lintbebouwing. In het plangebied bevinden zich drie woongebieden en een centrumgebied. Het woongebied 'de Hoven' en de 'Zuidzone' zijn buiten het plangebied gehouden. Voor beide gebieden worden aparte bestemmingsplannen opgesteld. De deelgebieden in het plangebied worden ontsloten door de Houtsingel (vanaf de Roomsterweg) en de Watersingel.  
 
1. Woongebied 'Het Buiten'
Dit deelgebied van Oostindie kent de meest landelijke opzet. De kavels in Het Buiten volgen de kanalen en sloten die dit veenkoloniale landschap vroeger bepaalden. Daartoe is de historische waterstructuur als basis gehanteerd, waartussen woonvelden met grote kavels zijn georganiseerd. De sfeer is tamelijk autonoom te noemen als gevolg van het vele water, dat overal voelbaar is in het deelgebied. Er is wel onderscheid gemaakt tussen de zeer grote kavels op een eigen door water omringd woonveld en de woonvelden met clusters van grote kavels (1200 m2). Alle reeds gerealiseerde woningen zijn vrijstaand en liggen vrij aan het water. De toekomstige woningen zullen tevens vrijstaand en vrij aan het water worden gerealiseerd.
 
2. Woongebied 'De Slagen'
Kenmerkend voor De Slagen zijn de lange lijnen van de historische houtsingels en de haaks daarop staande woonpaden. Deze tweedeling zorgt voor lange doorzichten en kleinschalige, intieme ruimtes. Uitzonderingen op dit systeem vormen de twee watersingels, die haaks op de houtsingelstructuren staan. De woonsferen bestaan dus uit drie thema's; het wonen aan de houtsingel, het wonen aan de woonpaden en het wonen aan de watersingel. De bebouwing bestaat uit een mix van rijtjeswoningen, twee-onder-één kap woningen en vrijstaande woningen. 
  
3. Lintbebouwing
De woonwijk Oostindie bevindt zich tussen een aantal karakteristieke linten. Deze linten vormen ruimtelijk gezien de plangrens van de woonwijk. De huidige lintbebouwing bevindt zich langs de Roomsterweg, Oostindischewijk en de weg Oostindie. Het is van belang deze lintbebouwing voldoende transparant te houden, zodat er een zichtrelatie blijft bestaan tussen de omliggende wegen en vaarten en de nieuwe woonwijk. In de bestaande lintbebouwing (Roomsterweg 5-1) is de Borgh Hoeve gerealiseerd. Een bijzonder complex waar in totaal maximaal 18 woningen gebouwd zijn in een hoeveachtige sfeer (gesloten bebouwing rond een binnenplaats).
 
4. Woongebied 'de Hoven'
Buiten het plangebied is het woongebied De Hoven gelegen. De ontwikkeling van het deelgebied wordt opgepakt als De Slagen is volgebouwd. Voor De Hoven wordt een apart bestemmingsplan opgesteld. De ontwikkeling van het centrumgebied in Oostindie wordt tegelijk met De Hoven opgepakt.
 
5. Zuidzone
Buiten het plangebied is de zuidzone gelegen. De zuidzone heeft in het geldend bestemmingsplan een uitwerkingsbestemming en heeft nu nog een agrarisch karakter (weidegrond). De ontwikkeling van het deelgebied wordt opgepakt als De Slagen, De Hoven en het centrumgebied zijn volgebouwd.
  
2.2.2 Cultuurhistorische waarden
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient het aspect cultureel erfgoed expliciet te worden meegewogen bij de vaststelling van het bestemmingsplan. De toelichting op het bestemmingsplan dient daartoe een beschrijving te bevatten van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
 
Cultureel erfgoed bestaat uit archeologische, historisch (steden)bouwkundige en historisch-geografische aspecten. Archeologische waarden zijn bijzondere zichtbare en onzichtbare resten van vroegere culturen op het land, in de bodem en onder water. Bij historische (steden)bouwkundige waarden gaat het om gebouwde elementen met bijzondere betekenis, zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden. Historisch-geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van onze cultuurlandschappen, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Er kan onderscheid worden gemaakt in waardevaste elementen (beschermde status) en waardevolle elementen (bijzondere en kansrijke cultureel erfgoed waarden). De aanwezigheid van mogelijke archeologische waarden wordt beschreven in paragraaf 5.6.
 
Rijksmonumenten
Aan de Roomsterweg bevindt zich de oude Joodse begraafplaats. Deze bestaat uit een rechthoekig, verhoogd gelegen terrein met rondom en midden over het terrein een zandpad met een baarhuisje als middelpunt. Op de begraafplaats staan sobere hardstenen graftekens uit de periode 1852 - 1942, een treurbeuk en twee groene beuken. De noordwestzijde van het terrein wordt afgesloten door een hek, de drie andere zijden door een beukenhaag. Zowel de begraafplaats, het hek als het baarhuisje hebben een beschermde status van het rijk gekregen. Het tweede rijksmonument in het plangebied is de ophaalbrug over het Zevenhuisterhoofddiep, geconstrueerd in 1928. De uitvoering van het werk was opgedragen aan de firma S.J. en J.S. Kuipers uit Zurich (Friesland). Later is de brug op verantwoorde wijze vernieuwd op enkele onderdelen. De brug is opvallend gelegen over het Zevenhuisterhoofddiep vlakbij de Oostindischewijk.
 
2.2.3 Functionele structuur
Het plangebied bestaat voornamelijk uit woningen. Daarnaast zijn er een sportcomplex, een school, parken en verscheidene speelplekken aanwezig. Er is ook een bushalte voor hoogwaardig openbaar vervoer in het plangebied. Deze verbindt het plangebied met de stad Groningen.
 
Parken
In Oostindie zijn drie parken aangelegd: de Leemvallei, het Swaalfkesveld en het Centrumpark (zie figuur 3).  
   
Het park De Leemvallei is als eerste aangelegd. Dit natuurlijke park in de noordwesthoek van Oostindie is bijzonder vanwege de hierin opgenomen helofytenvelden. Dit zijn waterzuiverende rietvelden, die water dat het plangebied ingelaten wordt vanuit het Leekster Hoofddiep zuiveren. De rietvelden zijn verhoogd aangelegd en stromen via een waterspeelplek uit in het oude petgat. Rondom de rietvelden is volop mogelijkheid om te wandelen, fietsen, spelen en ontdekken. In de punt van de Leemvallei is een kunstwerk van een veenkubus geplaatst.
 
Het tweede park is het Swaalfkesveld. In het Swaalfkesveld zijn grote opvallende grondlichamen aangelegd, die als het ware een landschapssculptuur vormen. In het park speelt de zwaluwwand langs de herstelde dobbe een centrale rol. In de voorgeboorde gaten in deze wand nestelen oeverzwaluwen. Daar ontleent het park haar naam dan ook aan. De zwaluwen krijgen de ruimte om ongestoord te kunnen leven. Elders in het park zijn voldoende plekken om te spelen, wandelen en fietsen. Er zijn drie speelterreinen ingericht.
 
Het derde park ligt aan een grote, driehoekige vijver in het centrum van Oostindie. Dit Centrumpark is vormgegeven op grasterrassen van verschillende hoogte, die van elkaar gescheiden zijn door gemetselde muurtjes. De muurtjes vormen tegelijk zitranden in het park. Er zijn verschillende heuveltjes, waarop in het voorjaar een bloemenpracht in verschillende kleuren te zien is.
 
Figuur 3: Parken
    
2.2.4 Verkeersstructuur
Auto- en fietsverkeer
Het plangebied ligt deels binnen de bebouwde kom van Leek. De belangrijkste ontsluitingswegen die rondom het plangebied lopen zijn de Roomsterweg, Oostindischewijk en Oostindie. De wegen die vanaf de Roomsterweg/Auwemalaan Kromme Kolk de wijk in lopen, zijn hoofdzakelijk erftoegangswegen binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 30 km/h, met uitzondering van het eerste deel van de Houtsingel en de zuidwestelijke ontsluitingsweg, die een regime van 50 km/h kennen. Het verkeersprincipe in de wijk is gebaseerd op een min of meer lusvormig hoofdontsluitingsstelsel. De lus bestaat uit Houtsingel en Watersingel en de toekomstige zuidwestelijke ontsluiting. Ten behoeve van het openbaar vervoer is de lus uitgevoerd in asfalt. De overige wegen in de wijk hebben een klinkerbestrating. De wijk is onaantrekkelijk voor doorgaand sluipverkeer. De lus is door de Houtsingel aan de noordzijde van het plangebied met het externe gebiedsontsluitingswegen verbonden (Auwemalaan). Aan de zuidwestzijde van het plangebied is de lus aangesloten op externe gebiedontsluitingswegen (Kromme Kolk). De gebiedsontsluitingswegen zijn ook de hoofdroutes voor nood- en hulpdiensten. Er zijn diverse calamiteitentoegangen voor hulpdiensten gerealiseerd. De verkeersafwikkeling in en rondom het plangebied is goed.  
 
Het fietsverkeer maakt deels gebruik van dezelfde structuur als het autoverkeer. Daarnaast zijn er verschillende doorsteken voor fietsers aanwezig waardoor de fietsers een kortere route kunnen nemen. Langs de genoemde gebiedsontsluitingswegen zijn vrijliggende fietspaden aanwezig. Door de parken in Oostindie is een recreatief fietspad aangelegd. Dit vormt een verbinding tussen het landgoederenlandschap van Terheijl en de Carolieweg als oude leidijk in het streekdorpenlandschap. Hiermee is de wijk Oostindie een aantrekkelijke schakel in het recreatieve netwerk van fietsroutes in Noord-Drenthe en Zuid-Groningen. De aanleg van het fietspad zorgt voor een betere ontsluiting van het landgoed Terheijl en het omringende natuurgebied. De ontsluiting voor fietsverkeer is goed.
 
Verkeersveiligheid
De wegen zijn grotendeels ingericht conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig. In de 30 km/h-gebieden vindt conform Duurzaam Veilig gemengde verkeersafwikkeling plaats. De verkeersveiligheid is in voldoende mate gewaarborgd. Alleen de hoofdstructuur van de wijk is uitgevoerd in asfalt in plaats van klinkers ten behoeve van het openbaar vervoer.
 
Parkeren
De parkeernorm is in Oostindie gekoppeld aan het vloeroppervlak van de woning en het woningtype. Per 75 m2 woonoppervlak is één parkeerplaats op eigen terrein verplicht. Hiervoor geldt echter wel een maximum van 3 parkeerplaatsen per woning. Bij vrijstaande en twee-onder-één-kap woningen en bij de appartementen vindt het parkeren plaats op eigen terrein. Voor rijenwoningen geldt een parkeernorm van eveneens één parkeerplaats per 75 m2 woonoppervlak op eigen terrein en/of openbaar gebied. Ook bij rijenwoningen zal het parkeren zoveel mogelijk plaatsvinden op eigen terrein. Indien dit niet mogelijk is, wordt er bij dit woningtype geparkeerd in het openbaar gebied. In het noordelijke deel van de sportvelden is eveneens ruimte opgenomen voor parkeren.
  
2.3 Ruimtelijke ontwikkelingen
Zoals in paragraaf 1.4 is aangegeven is het bestemmingsplan overwegend conserverend van karakter. Met het plan wordt ook het thans geldende bestemmingsplan op onderdelen gerepareerd. Met in achtneming van de uitgangspunten worden slechts op een beperkt aantal locaties nieuwe ontwikkelingen wenselijk en/of mogelijk geacht. Het gaat hierbij om de volgende locaties en ontwikkelingen:
 
1. Lintkavels met twee-onder-één-kapwoningen
Op een zevental percelen in het lint mogen in plaats van vrijstaande woningen ook  twee-onder-één-kapwoningen worden gebouwd. Het betreft een vervangende vorm van woningbouw op dezelfde plaats als de bestaande bouwmogelijkheid. Het is geen sprake van een bestemmingswijziging.
 
In het voorliggend bestemmingsplan zijn de gronden van de betreffende locaties voorzien van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - twee-aaneen'. In de regels van het bestemmingsplan is opgenomen dat, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden twee-onder-één-kapwoningen mogen worden gebouwd in de plaats van vrijstaande woningen.
  
2. Herbestemmen van de Maatschappelijke zone
Het zuidelijke deel van de Maatschappelijke zone wordt herbestemd naar woningbouw. Gebleken is dat er in de maatschappelijke zone geen vraag is naar maatschappelijke functies. Gemeente heeft in 2010 derhalve besloten deze zone in te vullen met woningbouw. De woningbouw wordt op dezelfde plaats gepositioneerd. De betreffende gronden zijn herbestemd als wonen.
 
3 Beleidskader
3.1 Inleiding
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient zowel rekening te worden gehouden met het eigen gemeentelijk beleid als het beleid van andere overheden, zoals het Rijk en de provincie. In dit hoofdstuk wordt een beeld geschetst van het relevante beleid.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR is in maart 2012 vastgesteld. De focus van de SVIR ligt op een Nederland dat concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid.
 
Daarnaast verstevigt de SVIR het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'.  De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte nog meer bij de provincie en gemeenten gelegd. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor het bestemmingsplangebied zodoende zeer beperkt blijft. Het relevante beleidskader wordt gevormd door provincie en vooral de gemeente.  
 
De SVIR geeft wel aan dat unieke cultuurhistorische waarden moeten worden geborgd. Het voorliggende bestemmingsplan voldoet hieraan. De cultuurhistorische waarden worden in het plangebied geborgd.
 
De SVIR staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
 
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
 
Gezien de ligging van het plangebied en de aard van het plan (grotendeels conserverend met enkele ontwikkelingen) vormt het rijksbeleid geen belemmering voor dit bestemmingsplan. De ontwikkelingen binnen het bestemmingsplangebied raken geen rijksbelangen.
3.3 Provinciaal beleid
Op 17 juni 2009 hebben Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan (POP) 2009-2013 en de Omgevingsverordening provincie Groningen 2009 vastgesteld. De Omgevingsverordening is op 20 maart 2013 partieel herzien.
 
Provinciaal Omgevingsplan
Het POP bevat het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Het POP is strategisch van aard en gaat over de kwaliteit, de inrichting en het beheer van de leefomgeving. Het POP is in de eerste plaats richtinggevend voor de provincie zelf. Daarnaast is het op onderdelen kaderstellend voor gemeenten en waterschappen.   
 
Hoofddoelstelling van beleid is bij te dragen aan duurzame ontwikkeling. Hiertoe zijn de volgende centrale uitgangspunten geformuleerd:
  • werken aan een duurzame leefomgeving;
  • handhaven en versterken van het eigen karakter;
  • sterke steden en vitaal platteland voor huidige en toekomstige generaties.
 
Het POP bevat de hoofdlijnen van het omgevingsbeleid van de provincie. Het waterhuishoudingplan, het milieubeleidsplan en het mobiliteitsplan zijn hierin geïntegreerd. Verhoging van de ruimtelijke kwaliteit staat in het POP centraal. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de karakteristieken van de omgeving. Inzet van het POP is om deze kwaliteit te versterken door enerzijds efficiënt ruimtegebruik en anderzijds door in plannen rekening te houden met aspecten als water, infrastructuur, natuurwaarden, bodem en cultuurhistorie. Naast het algemene beleid per thema (schoon en veilig, karakteristiek, bereikbaar, ondernemend, energiek en leven en wonen), bevat het POP een aantal gebiedsgerichte of ontwikkelopgaven.
 
Regio Groningen-Assen
Een van de ontwikkelopgaven betreft de Regio Groningen-Assen. Uitgangspunt voor provinciaal beleid is dat het Nationaal Stedelijk Netwerk Groningen-Assen zich economisch sterker ontwikkelt. Hiertoe zet het provinciaal bestuur in op de potenties van de aanwezige sterke economische sectoren en op de aantrekkelijkheid van het woon- en leefklimaat. In overleg met haar partners zorgt de provincie voor een zorgvuldige fasering en afstemming van de woningbouwopgave. Van groot belang zijn gezamenlijke afspraken over de op regionaal niveau gewenste woningbouwkwaliteit en over de monitoring daarvan. Deze afspraken worden vertaald in de ontwerpopgaven van de Regiovisie Groningen-Assen. Hierbij wordt gestreefd naar bundeling van verstedelijking, in combinatie met selectieve ontwikkelingen op het platteland, met het oog op het behoud van landschappelijke kwaliteiten. In dit verband heeft de provincie in de regio Groningen-Assen in 2008 afspraken gemaakt over een groei van de woningvoorraad in de regio (inclusief het Drentse deel) met 2.900 woningen per jaar. Deze afspraak is in 2012 herzien, waarbij de woningbouwproductie naar beneden is bijgesteld tot 1.300 woningen per jaar.  
  
Provinciale omgevingsverordening
Gelet op de inwerkingtreding van de nieuwe Wro (1 juli 2008), heeft het provinciaal bestuur er voor gekozen (6 februari 2008) geen nieuwe, aparte Nota Bouwen en Wonen op te stellen, maar deze integraal onderdeel van het POP c.q. de omgevingsverordening te laten zijn. Dit ook vanwege de inhoudelijke verwevenheid van het wonen met beleidsterreinen als welzijn en zorg, leefbaarheid en voorzieningen, alsmede duurzaamheid. De Omgevingsverordening Provincie Groningen 2009 (POV) is gelijktijdig met het POP vastgesteld. Hiermee wordt beoogd de in het POP opgenomen doelstellingen de komende jaren te verwezenlijken. De in de verordening opgenomen regels en voorschriften sluiten aan op het POP. Op het gebied van de ruimtelijke ordening worden gemeenten verplicht om bestemmingsplannen volgens de verordening op te stellen. Onderhavig bestemmingsplan houdt rekening met het bepaalde in de omgevingsverordening. De wijze waarop ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd, is verwerkt in de hoofdstukken 3 en 5. Naast algemene bepalingen stelt de omgevingsverordening onder andere bijzondere bepalingen aan:
  1. bestemmingsplannen voor het buitengebied;
  2. de ecologische hoofdstructuur en robuuste verbindingen;
  3. bestemmingsplannen voor nationale landschappen en andere kwetsbare landschappen.
Ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid
In de Omgevingsverordening Provincie Groningen 2009 zijn in artikel 4.5 (Ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid) regels gesteld waaraan bestemmingsplannen dienen te voldoen in het geval mogelijke kernkarakteristieken zoals in bijlage 12 van de verordening en de overige ondersteunende cultuurhistorische landschappelijke kenmerken in het geding zijn. In onderhavig bestemmingsplan is hiervan geen sprake.
 
Nieuwbouwruimte
Op grond van artikel 4.7 (Woningbouw) van de Omgevingsverordening stellen GS voor elke gemeente de nieuwbouwruimte vast voor een periode van maximaal tien jaar. Het besluit voorziet voor de gemeente Leek in de periode 2007-2019 in een nieuwbouwruimte van 2000 woningen, waarvan (indicatief) 1750 als uitbreiding van de voorraad en 250 als vervangende nieuwbouw. Op 24 februari 2012 zijn binnen de Regio Groningen-Assen nieuwe afspraken gemaakt over de nieuwbouwruimte van de deelnemende gemeenten. Deze afspraken hebben doorwerking gekregen in de op 20 maart 2013 vastgestelde partiële herziening van de Provinciale Omgevingsverordening. Uitgangspunt van de nieuwe regeling is dat een bestemmingsplan kan voorzien in de bouw van nieuwe woningen voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal in overeenstemming zijn met een gemeentelijke woonvisie:
  1. waarover overeenstemming is bereikt met de regio waar de betreffende gemeente deel van uitmaakt, dan wel - bij het ontbreken van een dergelijk regionaal samenwerkingsverband - met de Groninger buurgemeenten van de betreffende gemeente;
  2. waarmee Gedeputeerde Staten hebben ingestemd.
Een woonvisie moet aan een aantal inhoudelijke en procesmatige voorwaarden voldoen. De essentie van deze voorwaarden is dat gemeenten niet meer plancapaciteit voor nieuwbouw en transformatie beschikbaar hebben dan noodzakelijk is om te voorzien in de regionale woningbehoefte. Bij de beoordeling van bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe woningbouw wordt de gemeentelijke planningslijst als uitgangspunt genomen.
   
Conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard. De extra woningen die worden toegestaan in het lint en in de maatschappelijke zone passen binnen de vastgelegde afspraken over nieuwbouwruimte. Onderhavige plan is derhalve niet in strijd met het provinciaal beleid en de Omgevingsverordening.
3.4 Regionaal beleid
3.4.1 Regio Groningen - Assen 2030
De gemeente Leek neemt deel aan de Regio Groningen - Assen 2030. Een vrijwillig samenwerkingsverband van twaalf gemeenten en twee provincies. Samen vormen zij de belangrijkste concentratie van bevolking en werkgelegenheid in Noord-Nederland. Daarmee is de Regio Groningen-Assen 'de motor van het Noorden'. De Regio streeft naar:
  • een gezonde economische basis;
  • een goede bereikbaarheid;
  • een voldoende en gevarieerd woningaanbod;
  • behoud van rust, ruimte en schone lucht.
Sinds 1996 werken de gemeenten en provincies in de Regio Groningen-Assen samen op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling met als doel meer kwaliteit in en voor de regio te bereiken. Deze kwaliteit wordt bereikt door een gemeente- en provinciegrens overschrijdende samenhangende aanpak van wonen, werken, mobiliteit en landschap. De regio Groningen-Assen wil zorgen voor een voldoende en gevarieerd woningaanbod. Om rekening te houden met natuur en landschap, wordt de nieuwbouw rond de steden en de meer stedelijke kernen in de T-structuur gebundeld. Deze wordt gevormd door de horizontale lijn Leek/Roden-Groningen-Hoogezand-Sappemeer en de verticale lijn Groningen-Assen.  
 
Op basis van een woningbehoefteraming van het bureau ABF, zijn in januari 2008 in de stuurgroep van de Regio Groningen-Assen afspraken gemaakt over het aantal te bouwen woningen in de periode 2008-2019. Afgesproken is dat er per jaar in de gehele regio 2.900 woningen zullen worden gebouwd. Dit betekende een forse neerwaartse bijstelling van de eerder afgesproken regionale jaarproductie van 3.600 woningen. Tegelijkertijd is toen afgesproken de regionale woningbouwafspraken in 2011 te herijken en is de ambitie uitgesproken om meer accent te leggen op de kwalitatieve sturing van de woningbouw, in plaats van alleen te kijken naar de cijfermatige ontwikkeling. Geconcludeerd werd dat onderlinge afstemming noodzakelijk was, vooral voor de jaren vanaf 2012.  
 
Om goed onderbouwde besluiten te kunnen nemen, is aan de Rijksuniversiteit Groningen gevraagd te kijken naar het demografisch perspectief voor de regio. Ook zijn de woonwensen in de regio door bureau Companen in beeld gebracht. Volgens alle landelijke prognoses voor de Regio Groningen-Assen – ook voor de langere termijn – wordt substantiële groei van het aantal woningen verwacht. Dit wordt vooral veroorzaakt door aanhoudende huishoudengroei (tot 2020 gaat het om ca. 20.000 extra huishoudens).
 
In het voorjaar van 2011 heeft de stuurgroep een tiental woningbouwafspraken vastgesteld. Het belang van die afspraken is tweeledig. Aan de ene kant gaat het om het voorkomen van nieuwe risico's in de vorm van mogelijke forse renteverliezen en niet rendabele voorinvesteringen in woningbouw. Dit betekent dat heldere regionale keuzes (waar, wanneer en voor wie) en regionale afstemming absoluut noodzakelijk zijn. Onderlinge concurrentie tussen gemeenten kan ertoe leiden dat in de huidige stagnerende markt te ontwikkelen woningbouwlocaties moeizaam van de grond komen Uitgangspunt voor de stuurgroep hierbij is dat het om keuzes en afstemming gaat als ware de regio één gemeente. Aan de andere kant gaat het ook om gezamenlijk de aanwezige woningvraag zoveel mogelijk te faciliteren en dus ook de regionale woningmarkt te stimuleren. Flexibiliteit en innovatie zijn hier van groot belang.  
 
Concreet houdt dit in dat de productie wordt afgestemd op de markt en dat de marktontwikkeling nauwkeurig wordt gemonitord. Via monitoring wordt inzichtelijk hoe de woningbouw zich ontwikkelt. Op voorhand zijn scenario’s van marktherstel opgesteld waarin de effecten bij verschillende ontwikkelingen en de sturingsmogelijkheden zichtbaar worden. Zo wordt de stuurgroep in staat gesteld tijdig de balans op te maken om indien nodig keuzes te kunnen maken ook voor de langere termijn. Keuzes worden hierbij gebaseerd op een zich voordoend realistisch marktperspectief.
 
Bij de besluitvorming over de nieuwe regionale woningbouwprogrammering zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
  • kwantitatieve beperking van het programma waardoor financieel risico afneemt en ruimtelijk beslag wordt beperkt;
  • kwalitatieve versterking van het programma door anders te prioriteren en te faseren waardoor financieel risico afneemt en programmatische kwaliteit toeneemt;
  • dienen van de regionale kwaliteitspijlers: behoud landschap, versterking mobiliteit en versterking bestaand bebouwd gebied en versterking van de T-structuur.
Op basis van de monitorgegevens is per gemeente een inschatting gemaakt van een reëel marktscenario van 1000-1500 woningen per jaar. Om de financiële, ruimtelijke en programmatische risico's vanuit regionaal perspectief niet onnodig te vergroten, is dit marktscenario als leidraad voor de planning en ontwikkeling van de woningbouwlocaties genomen. Voor de gemeente Leek betekent dit concreet dat, bij ongewijzigde (markt-)omstandigheden, tot 2030 duizend woningen mogen worden gebouwd. De gemeente planning is hierop aangepast. Een aantal potentiële woningbouwlocaties uit de hieronder te bespreken Intergemeentelijke Structuurvisie Leek-Roden zullen daardoor niet, niet volledig of veel later dan verwacht ontwikkeld worden. Het woningbouwprogramma van de gemeente Leek richt zich tot 2030 primair op de volgende locaties: Oostindie, Zevenhuizen-Oost, Sintmaheerdt, binnendorps Leek, Oostwold Centrum, Ericalaan Oostwold en de Entree Leek.
 
Overigens is in 2012 gestart met een evaluatie en actualisatie van de Regiovisie. Besluitvorming over de actualisatie is voorzien.
3.4.2 Intergemeentelijke Structuurvisie Leek-Roden (IGS)
De gemeenten Noordenveld en Leek, de provincies Groningen en Drenthe en de Dienst Landelijk Gebied hebben samen de Intergemeentelijke Structuurvisie (IGS) opgesteld. De gemeente Leek heeft op 21 oktober 2009 de IGS vastgesteld. Uitgangspunt voor de Intergemeentelijke Structuurvisie Leek-Roden is in het kort: "Bestaande kwaliteiten behouden en versterken en nieuwe kwaliteiten ontwikkelen". De Intergemeentelijke Structuurvisie Leek - Roden benoemt een 23-tal te behouden of te ontwikkelen kernwaarden. 
 
De omgeving van Leek en Roden is in de Regiovisie Groningen-Assen 2030 aangewezen als aantrekkelijk woon- en werkgebied op korte afstand van de grote steden Groningen en Assen. De ontwikkelingsopgave omvat het realiseren van bedrijventerreinen, groene woonmilieus en centrumdorpse woonmilieus op een ontspannen manier omringd door een verscheidenheid aan landschappen. Om de kwalitatieve toets van de opgave te kunnen vertalen naar een ontwikkelingsmodel zijn veertien zogenaamde kern-ontwikkelingswaarden opgesteld, waaronder wonen.
 
Op het gebied van wonen ligt het hoofdaccent op ontwikkeling in Leek en Roden. Beide dorpen hebben een zelfstandig opererend en uitgebreid voorzieningenpakket. De ontwikkeling zal erop moeten zijn gericht beide dorpen op een evenwichtige manier met een woonprogramma te ondersteunen, zo ook wat betreft bijzondere doelgroepen.
      
energie en duurzaam ruimtegebruik
In de IGS wordt onder duurzame ontwikkeling verstaan: Voldoende werkgelegenheid in een voor mens en natuur leefbaar gebied, met behoud en versterking van de kwaliteiten van de fysieke omgeving, waarbij toekomstige generaties voldoende mogelijkheden houden zich te ontplooien. Gezien de looptijd van de IGS (tot 2030) zijn de nu wettelijk geldende eisen of de streefwaarden voor duurzaamheid die op een andere wijze zijn afgesproken, niet opgenomen in de IGS. De wijzigingen op dit onderwerp blijven elkaar in de komende tijd snel opvolgen. Bij de uitwerking van de IGS in bestemmingsplannen en bij de realisatie van die plannen, zullen de dan geldende wettelijke eisen en anderszins geldende streefwaarden uitgangspunt zijn.
3.5 Gemeentelijk beleid
3.5.1 Woonvisie Leek 2010-2015
Met de gemeentelijke Woonvisie 2010 - 2015 wil de gemeente Leek haar visie geven op het wonen. De Woonvisie richt zich vooral op de kwalitatieve aspecten van wonen. Hoofddoelen van de visie zijn:
  • inzicht geven in de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte in de gemeente;
  • sturing geven aan de ontwikkelingen op de woningmarkt;
  • aandacht vestigen op de leefbaarheid in de kernen en wijken (behoud van voorzieningen).
De Woonvisie bevat geen specifieke doelen of uitgangspunten (kwalitatief noch kwantitatief) voor woningbouw in het plangebied. Algemeen uitgangspunt is dat binnendorps bouwen gestimuleerd dient te worden. Voor wat betreft het plangebied is aan dit uitgangspunt inhoud gegeven door realisatie van nieuwe woningen hier toe te staan. Bij de realisatie van Oostindie wordt veel aandacht besteed aan het behoud van landschappelijke elementen, besparing van energie, veiligheid en optimale leefbaarheid voor jong en oud. Hiermee maakt Leek dan ook een duurzame sprong zuidwaarts. De gemeente Leek wil daarnaast het duurzame, energiezuinig en gezond bouwen stimuleren in Oostindie. In 2015 wordt gestart met een nieuwe Woonvisie.
3.5.2 Nota detailhandel vanuit woningen
De Nota detailhandel vanuit woningen is op 13 april 2004 in het college behandeld en op 10 mei 2004 in de raadscommissie. Het beleid van de gemeente Leek is dat pure detailhandel niet is toegestaan binnen een woonbestemming. Onder 'pure detailhandel' wordt verstaan: het bedrijven van uitsluitend detailhandel (verkoop is structureel van aard, dus geen incidentele verkoop en niet gekoppeld aan andere activiteiten). Enige vorm van detailhandel aan huis is wel acceptabel. Het moet daarbij gaan om detailhandel welke is gerelateerd aan een met het wonen verenigbare functie. Als er sprake is van de verkoop van branche-eigen producten (verkoop van producten aan klanten die ook van de dienst gebruik maken) dan wordt dat beschouwd als een stukje dienstverlening en wordt het geacht tot de activiteit te horen. Deze vorm van detailhandel dient overigens wel ondergeschikt te zijn aan een met het wonen verenigbare functie. Om dit te waarborgen mag voor dergelijke gevallen geen aparte ruimte worden ingericht voor de verkoop en mogen er geen duidelijke uiterlijke kenmerken zijn aan of bij de woning (reclame). In alle andere gevallen wordt detailhandel aan huis niet toegestaan. Dat geldt dus ook voor bijvoorbeeld de verkoop aan huis van producten die vaak als uitvloeisel van een hobby thuis worden gemaakt.
3.5.3 Beleid bijgebouwen
Gelet op ontwikkelingen als onder andere de toegenomen mobiliteit en vrije tijdsbesteding van bewoners en de als gevolg van de vergrijzing toenemende behoefte om meer ruimte te creëren in de woning op de begane grond heeft de gemeente Leek een bijgebouwenregeling ontworpen. Deze dient als leidraad voor nieuwe bestemmingsplannen en vrijstellingen in de bebouwde kom. De nieuwe regel maakt geen onderscheid meer tussen aan- en uitbouwen en bijgebouwen. Hierdoor is de flexibiliteit toegenomen en wordt de toepasbaarheid vereenvoudigd. Zo is onder andere het maximum oppervlak aan bijgebouwen en aan- en uitbouwen verhoogd van 50 m2 naar 70 m2. De nieuwe regeling is, voor zover het bestaande beleid uit de bestemmingsplannen dit toelaat, verwerkt in de regels van dit bestemmingsplan.
3.5.4 Duurzaam veilig
Op basis van het Startprogramma Duurzaam Veilig heeft de gemeente Leek in 1999 een wegencategorisering vastgesteld waarbij onderscheid is gemaakt in wegen met een verkeersfunctie en wegen met een verblijfsfunctie. In 2003 is de categorisering met enige correctie wederom vastgesteld. Uitgangspunt van Duurzaam Veilig is dat de functie van de weg in overeenstemming wordt gebracht met de uitstraling van de weg. Wanneer een automobilist op een weg met een verkeersfunctie rijdt, moet betrokkene het gevoel hebben dat hier vlot kan worden doorgereden. Dit houdt bijvoorbeeld in: voorrangsweg, zo weinig mogelijk obstakels, fietsers op een vrijliggend fietspad, etc. De automobilist is in verblijfsgebieden (binnen de kom 30 km/uur en buiten de kom 60 km/uur) te gast en zal zich als zodanig moeten gedragen. De wijk Oostindie is grotendeels conform Startprogramma Duurzaam Veilig ontworpen en aangelegd.
  
3.5.5 Welstandsnota
De gemeente Leek heeft in 2004 een Welstandsnota opgesteld. De Welstandsnota wordt in 2014 geactualiseerd. In de Welstandsnota uit 2004 staat aangegeven dat het tevens uit 2004 daterende beeldkwaliteitplan Oostindie de basis is voor de welstandsbeoordeling van bouwplannen in het plangebied. Dit beeldkwaliteitplan wordt geactualiseerd en tegelijk met het bestemmingsplan ter vaststelling aan de raad wordt aangeboden als welstandsnota in de zin van artikel 12a van de Woningwet. Vanwege de nieuwe ontwerpen die gemaakt zullen worden voor deelgebied De Hoven en de zuidzone worden hiervoor later nieuwe beeldkwaliteitplannen opgesteld, in samenhang met de hiervoor op te stellen bestemmingsplannen.
3.5.6 Monumentenbeleid
Het gemeentelijk monumentenbeleid is erop gericht te voorkomen dat beeldbepalende en karakteristieke panden en objecten verdwijnen. Hiertoe is een gemeentelijke monumentenlijst vastgesteld. De beoordeling van de vraag of objecten behoudenswaardig zijn en in aanmerking komen voor plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst heeft plaatsgevonden aan de hand van criteria als gaafheid, architectonische waarde, cultuurhistorische waarde, het streekeigene en de beeldbepalende waarde.
 
Het zwaartepunt van het gemeentelijk monumentenbeleid ligt aldus bij:
1. het behoud van monumenten.
2. het opstellen van inventarisaties/studies aangaande waardevolle cultuurhistorische onderwerpen;
3. advisering, informatievoorziening en educatie.
 
In het plangebied bevinden zich een tweetal Rijksmonumenten, te weten de Joodse begraafplaats en de ophaalbrug nabij het perceel Roomsterweg 25.
 
Joodse begraafplaats (Roomsterweg 15A)
De begraafplaats werd in 1783 in gebruik genomen, maar pas in 1790 aangekocht. Zowel de begraafplaats, als het begraafplaatshek en het baarhuisje, staan op de rijksmonumentenlijst.
 
Ophaalbrug (Roomsterweg 25)
Het tweede rijksmonument is de ophaalbrug over het Zevenhuisterhoofddiep, geconstrueerd in 1928. De uitvoering van het werk was opgedragen aan de firma S.J. en J.S. Kuipers uit Zurich (Friesland). Later is de brug op verantwoorde wijze vernieuwd op enkele onderdelen. De brug is opvallend gelegen over het Zevenhuisterhoofddiep vlakbij de Oostindische wijk.
 
Verder zijn binnen het plangebied twee gemeentelijke monumenten aanwezig. Deze zijn gelegen aan:
  • Diepswal: een sluis;
  • Middelste Vallaat: sluisresten.
De monumenten worden echter niet op de verbeelding weergegeven. Voor deze systematiek is gekozen, omdat de Monumentenwet 1998 en de gemeentelijke monumentenverordening een eigen beschermingsregime kennen via een vergunningsysteem.
 
Het opnemen van specifieke bestemmingen of aanduidingen voor de monumenten en beeldbepalende panden zou betekenen dat voor iedere mutatie in het monumentenregister een bestemmingsplanherziening in gang moet worden gezet om het bestemmingsplan actueel te houden. Dit wordt niet doelmatig geacht.
  
3.5.7 Mantelzorg
In januari 2007 is de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in werking getreden en is mantelzorgondersteuning een nieuwe wettelijke taak van gemeenten geworden. Het doel van de Wmo is dat zoveel mogelijk mensen mee kunnen doen in de samenleving. Zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen is hiervan een belangrijk onderdeel. Op 15 september 2009 heeft het college beleidsregels met betrekking tot mantelzorg vastgesteld. In principe kunnen deze beleidsregels worden toegepast op elke bestemming waar wonen mogelijk is, met uitzondering van bedrijfswoningen (dienstwoningen) op bedrijventerreinen.
 
Mantelzorgactiviteiten mogen volgens de beleidsregels plaatsvinden in zowel het hoofdgebouw (de woning zelf) als in een aangebouwd bijgebouw dan wel een vrijstaand bijgebouw op het erf. De beleidsregels gelden zowel voor nieuwe als voor bestaande bebouwingssituaties (nieuwbouw en herbouw). Als het pand voor inwonen geschikt gemaakt wordt, zal dit over het algemeen geen probleem opleveren. Voor het bewoonbaar maken van een vrijstaand bijgebouw is het anders. In veel gevallen zal dan door middel van een omgevingsvergunning van het geldende bestemmingsplan moeten worden afgeweken. Hieraan zijn voorwaarden verbonden. Op het moment dat de mantelzorgbehoefte komt te vervallen komt de omgevingsvergunning van rechtswege te vervallen. Na het vervallen van de omgevingsvergunning dient de bijgebouw/bedrijfswoning conform de bestemming in gebruik te worden genomen. Dit houdt in dat na beeindiging van de mantelzorg de daarvoor aangewende oppervlakte niet als zelfstandige (be)woning in gebruik mag worden genomen. Voorkomen wordt hiermee dat een bijgebouw na beeindiging van de mantelzorg als recreatiewoning of als extra woning gebruikt gaat worden.
 
Conform het beleid ten aanzien van mantelzorg is onder voorwaarden mantelzorg in het plangebied toegestaan. Mantelzorg is toegestaan wanneer de zorgbehoefte objectief aannemelijk is gemaakt en is aangetoond dat in het hoofdgebouw geen mogelijkheden zijn voor mantelzorg. De mantelzorg plaatsvindt op een oppervlakte van ten hoogste 70 m² en de oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen inclusief de oppervlakte ten behoeve van mantelzorgten hoogste 150 m² bedraagt. Het bijgebouw een ruimtelijke eenheid vormt met de woning. Tot slot, verzekerd is dat na beëindiging van de mantelzorg de daarvoor aangewende oppervlakte niet als zelfstandige woning in gebruik wordt genomen.
   
3.5.8 Bed & Breakfast
De Westerkwartiergemeenten hebben een gemeenschappelijk recreatiebeleid. Op 11 december 2013 heeft de gemeente Leek ingestemd met de verruiming van bed en breakfastmogelijkheden in haar gemeente. Onderdeel daarvan is het onder voorwaarden toestaan van bed & breakfast in vrijstaande bijgebouwen bij woningen binnen de bebouwde kom. De gebouwen die het betreffen moeten voldoen aan het bouwbesluit, waar de brandveiligheidseisen onderdeel van uitmaken.
 
Conform het beleid ten aanzien van bed & breakfast is onder voorwaarden bed & breakfast in het plangebied toegestaan. De logiesverstrekking dient plaats te vinden binnen het bestaande woonhuis danwel in een vrijstaand bijgebouw dat deel uitmaakt van het woonperceel. Het bedrijfsoppervlak ten behoeve van een bed & breakfast mag ten hoogste 50 m2 bedragen, danwel maximaal 30% van het bestaande vloeroppervlak van de bebouwing op het woonperceel. Het gebruik van de bed & breakfast van ondergeschikte betekenis is aan de woonfunctie van het perceel. Er geen kookgelegenheid (keuken) ten behoeve van de bed & breakfast aanwezig is. De bed & breakfast  qua bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet kan functioneren als zelfstandige woning.
4 Omgevingsaspecten en ruimtelijke kwaliteit
4.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van de omgevingsaspecten, waarmee wordt ingegaan op de maatregelen die nodig zijn om de mogelijke schade aan kwaliteiten en waarden ten gevolge van realisering van het plan te voorkomen of te beperken óf deze kwaliteiten en waarden elders te compenseren.
 
De gemeente is verantwoordelijk voor een goede ruimtelijke ordening. Bij een verantwoord bestemmingsplan dient de gemeente de aspecten te onderzoeken die van invloed kunnen zijn op de toelaatbaarheid van bestemmingen. Vooraf zal daarom onderzocht moeten worden of de bestemmingen “haalbaar” zijn. Vanuit een aantal aspecten kunnen randvoorwaarden en belemmeringen naar voor komen. Deze aspecten hebben vooral betrekking op water, milieuhinder, veiligheid, alsook ecologie en archeologie.
4.2 Archeologie
In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. Dit moet vooral gestalte krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid. Ter implementatie van dit Verdrag in de Nederlandse wetgeving, is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wam) in werking getreden als onderdeel van de Monumentenwet.
 
De Wam regelt hoe rijk, provincie en gemeente bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. Uitgangspunt is dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening wordt gehouden met de in de grond aanwezige, danwel te verwachten monumenten.
 
Doel van de Wam is het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed) te beschermen. Onder archeologisch erfgoed wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden.
 
De uitgangspunten van de Wam zijn:
  1. Archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behoud in de bodem (in situ) niet mogelijk is.
  2. Vroeg in de ruimtelijke ordening al rekening houden met archeologie. Initiatiefnemers tot ruimtelijke ontwikkelingen moeten in een vroegtijdig stadium aangeven hoe met eventuele archeologische waarden bij bodemverstorende ingrepen zal worden omgegaan. Dit houdt in een verplichting tot vooronderzoek bij werkzaamheden die de grond gaan verstoren.
  3. Bodemverstoorders betalen archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen (principe verstoorder betaalt). De kosten voor noodzakelijke archeologische werkzaamheden komen ten laste van de initiatiefnemer tot de bodemverstorende activiteit.
Om de doorwerking van de Wam in provinciaal en gemeentelijk beleid te waarborgen, worden door de provincie zogenaamde archeologische attentiegebieden aangewezen. Gemeenten moeten in hun bestemmingsplannen deze attentiegebieden verder uitwerken. Voordat er in deze gebieden in de grond gewerkt kan worden, is een archeologisch vooronderzoek verplicht. Verder bevat de wet tal van handvaten voor vergunningen en vrijstellingen.   
In het op 17 juni 2009 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan 2009-2013 (POP) zijn de belangrijkste archeologische terreinen in de provincie Groningen aangegeven. Uitgangspunt voor het provinciaal beleid is dat de archeologische waarden van de Groningse terreinen op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) in situ bewaard moeten blijven. Gestreefd wordt naar het intact laten van de archeologische waarden. Als het niet mogelijk is om deze waarden volledig te beschermen gaat de provincie uit van onderzoek en documentatie van de waarden volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Van andere overheden verwacht de provincie dat zij op dezelfde wijze met het bodemarchief omgaan en de AMK-terreinen integraal overnemen in hun planvorming. In het gebied waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft bevindt zich geen AMK-terrein. Ook zijn geen archeologische waarnemingen bekend.
 
In opdracht van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) opgesteld. Deze kaart geeft de trefkans op of de verwachtingswaarde voor het aantreffen van archeologische resten in de bodem weer. Het gebied heeft grotendeels een middelhoge trefkans (licht oranje). In de noordwestelijke en zuidoostelijke hoek is de trefkans van archeologische waarden laag (wit), een hoge archeologische trefkans (donker oranje) is te vinden in de meest zuidoostelijke rand, langs de weg Oostindie.
 
plan
Voor het thans vigerend bestemmingsplan is archeologisch onderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek is destijds gebleken dat er geen archeologische waarden worden verwacht in het plangebied. Het aspect archeologie staat het plan en de ontwikkelingen derhalve niet in de weg. Mochten er tijdens de bouw toch archeologische vondsten worden gedaan, dan geldt hiervoor de meldingsplicht.
4.3 Bodem
Het Besluit bodemkwaliteit streeft naar duurzaam bodembeheer. Dat wil zeggen: een balans tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu en ruimte voor het gebruiken van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen, zoals woningbouw of aanleg van wegen. De Wet bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komen bescherming en sanering in deze wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel land- als waterbodems.
 
De aanwezigheid van bodemverontreiniging kan de uitvoerbaarheid van ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied beïnvloeden of belemmeren. Het bodembeleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De bodemkwaliteit wordt mede bepaald door de historie en het huidige gebruik.
 
plan
Het voorliggende bestemmingsplan is deels consoliderend van aard. Het is daardoor niet noodzakelijk om de bodemkwaliteit binnen het gehele plangebied vast te stellen. In het kader van het thans vigerend bestemmingsplan is de bodemkwaliteit verscheidene malen onderzocht. Op enkele locaties heeft nader bodemonderzoek plaatsgevonden naar asbest en naar de waterbodem. Er heeft tevens een sanering plaatsgevonden. De bodemkwaliteit wordt derhalve voldoende geacht. Binnen het plangebied wordt een gesloten grondbalans gevoerd.  Een gesloten grondbalans houdt in dat alle uitkomende grond binnen het plangebied wordt hergebruikt en zo min mogelijk grond van buiten wordt aangevoerd.
 
Het aspect bodem levert geen belemmering voor het plan en de ontwikkelingen.
4.4 Ecologie
Flora- en Faunawet
Door de in april 2002 in werking getreden Flora- en Faunawet, is de verplichting ontstaan om ruimtelijke plannen aan deze wet te toetsen. Het doel van de wet is om in het wild levende planten en dieren te beschermen. Mochten er in het plangebied sloopwerkzaamheden plaatsvinden, dan is het noodzakelijk de betreffende gebouwen te controleren op de mogelijke aanwezigheid van kraamkolonies van vleermuizen en/of nesten van vogels. Sloop kan dan pas plaatsvinden op het moment dat is vastgesteld dat er zich geen verblijfplaatsen van beschermde soorten in het betreffende pand bevinden. Om de effecten te mitigeren wordt aanbevolen de werkzaamheden niet plaats te laten vinden in de periode 15 maart 15 juli. Dit om te voorkomen dat de verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet en de Habitatrichtlijn worden overtreden.
 
Natuurbeschermingswet
De bescherming van de Natura 2000-gebieden is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet, waarin de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn geïmplementeerd. Projecten of activiteiten die niet noodzakelijk zijn of verband houden met het beheer van de natuurwaarden van Natura 2000-gebieden en mogelijk negatieve effecten hebben op deze waarden, dienen getoetst te worden aan de Natuurbeschermingswet.  Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (het Leekstermeergebied) ligt op circa 1 km van het plangebied.
 
Ecologische Hoofdstructuur
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden in Nederland en heeft tot doel om de natuurwaarden in het land te stabiliseren. De EHS bestaat uit kerngebieden, natuurontwikkelinggebieden en verbindingszones. Indien een ruimtelijke ingreep binnen de begrenzing van de EHS plaatsvindt moet een nee-tenzij procedure worden doorlopen en zal bij doorgang van de ingreep in de regel compensatie en mitigatie noodzakelijk zijn. Het EHS-gebied 'landgoed Nienoord' ligt op circa 2 km van het plangebied.
 
plan
Voor de reeds bebouwde delen van het plangebied is voor het thans vigerend bestemmingsplan een ecologisch onderzoek uitgevoerd. De conclusie van dit onderzoek is hieronder weergeven.  
 
Het plangebied heeft een lage natuurwaarde en is van weinig belang voor beschermde planten- en diersoorten, Van een negatief effect van de voorgenomen ingreep op de flora en fauna in het plangebied is dan ook nauwelijks sprake.
 
De nog onbebouwde delen deelgebied De Hoven en het Centrumgebied zijn in augustus 2011 onderzocht. Deze gronden zijn echter buiten het plangebied gelegen.
 
Het plangebied kan van belang zijn voor enkele kleine grondzoogdieren zoals de Mol, de Haas en verschillende muizensoorten. Dit betreft echter soorten van tabel 1 AMvB artikel 75 van de Flora- en faunawet waarvoor sinds 23 februari 2005 een algemene vrijstelling in het kader van de Flora- en faunawet wordt verleend bij, onder andere, ruimtelijke ontwikkelingen. Bij het dempen van sloten kan, voor de aanwezige amfibieën, vissen en libellen, voortplantings- en verblijfsbiotoop verloren gaan. Om deze effecten te minimaliseren, wordt aanbevolen te dempen in de periode tussen augustus en oktober (of november als de watertemperatuur het toestaat); buiten de voortplantings- en overwinteringsperiode. Daarnaast wordt aanbevolen sloten vanuit één richting rustig te dempen en bij voorkeur te werken richting een open einde of aangrenzende sloot, zodat vissen, amfibieën en libellenlarven kunnen vluchten naar aansluitende watergangen. Negatieve effecten van de ingreep op de aangetroffen beschermde vogelsoorten, in de vorm van verstoring en vernietiging van enkele nesten, worden verwacht wanneer de aanwezige beplanting wordt verwijderd gedurende de periode dat broedende vogels aanwezig zijn. Het gaat hierbij dan vooral om de ruige kruidenrijke vegetatie omdat houtige vegetatie in het plangebied zeer schaars is. Om de effecten te mitigeren, wordt aanbevolen de werkzaamheden niet plaats te laten vinden in de broedperiode (voor de meeste vogels 15 maart 15 juli) en vegetatie te inspecteren op broedgevallen vlak voor het verwijderen van de vegetatie. In de Flora- en faunawet wordt geen vast begrensde broedperiode gehanteerd. Indien een broedgeval wordt geconstateerd valt deze binnen de broedperiode, ongeacht de datum.
 
Er bestaat geen noodzaak tot het aanvragen van ontheffingen in het kader van de Flora- en faunawet. Wel blijft voor alle soorten de algemene zorgplicht gelden. Bij verstoring van dieren tijdens de werkzaamheden moeten deze daarom de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving. Voor de vogels die zijn aangetroffen, geldt dat de nesten buiten het broedseizoen niet van belang zijn voor de instandhouding van de soort. Indien de werkzaamheden buiten de broedperiode worden uitgevoerd, met voorkeur in het winterhalfjaar, is het derhalve niet nodig ontheffing aan te vragen. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen Speciale Beschermingszones in het kader van de EU-Habitatrichtlijn of de EU-Vogelrichtlijn waarop de ingreep een negatief effect zal sorteren.
 
In het plangebied zijn geen beschermde planten- en diersoorten aanwezig. Het plan met de ontwikkelingen wordt met inachtneming van bovenstaande uitvoerbaar geacht voor wat betreft het aspect ecologie.
4.5 Externe veiligheid
Inrichtingen
Op 27 oktober 2004 is het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi) in werking getreden. De risico’s door activiteiten met gevaarlijke stoffen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Bevi regels gesteld. Dit besluit regelt dat bij het toekennen van bepaalde bestemmingen onderzocht dient te worden:
  • of er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het Plaatsgebonden Risico (PR); en
  • of er (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichting en zo ja, wat de bijdrage is aan het GroepsRisico (GR).
 
Risicovolle bedrijven
Binnen het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen. Wel grenst jet plangebied aan de inrichting van Tjoelker Fouragehandel aan de Diepswal 42. In de nabijheid van het plangebied bevindt zich daarnaast de inrichting van Beusmeat Products B.V. en Gebroeder Heys B.V. Op ca. 600 meter vanaf het plangebied bevindt zich tot slot het LPG-tankstation van Tjoelker Fouragehandel B.V.
 
Tjoelker Fouragehandel Diepswal
Binnen deze inrichting worden ca. 4500 kg bestrijdingsmiddelen opgeslagen. Het betreft geen inrichting die onder het Bevi valt. De inrichting vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
 
Beusmeat Products B.V.
Binnen deze inrichting bevindt zich een ammoniak-koelinstallatie. Het betreft een Bevi-inrichting. De aan te houden afstand tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, de PR 10-6 per jaar, bedraagt 40 meter. De afstand van de installatie tot de grens van het plangebied bedraagt ca. 190 meter. De inrichting vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
 
Gebroeders Heys B.V.
Binnen deze inrichting bevindt zich een ammoniak-koelinstallatie. Het betreft een Bevi-inrichting. De aan te houden afstand tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, de PR 10-6 per jaar, bedraagt 40 meter. De afstand van de installatie tot de grens van het plangebied bedraagt ca. 275 meter. De inrichting vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
 
LPG tankstation Tjoelker
Het plangebied ligt voor een beperkt deel binnen het invloedsgebied van het LPG-tankstation. Vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid is derhalve het groepsrisico verantwoord. In het kader van dit bestemmingsplan heeft het Steunpunt externe veiligheid Groningen risicoberekeningen uitgevoerd vanwege het LPG tankstation Tjoelker. Dit veiligheidsonderzoek is opgenomen in de bijlage van dit plan. Het LPG tankstation valt met een doorzet kleiner dan 1000m3 onder de Regeling externe veiligheid inrichtingen en is een zogenoemde categoriale inrichting waarvoor in het Revi opgenomen afstanden gelden. Er hoeft daarom geen berekening te worden gemaakt voor het plaatsgebonden risico. De berekeningen tonen aan dat het groepsrisico voor het LPG tankstation verantwoord is. Gebleken is dat binnen de huidige 10-6-contouren geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten zijn geprojecteerd. Uit de vergelijking van de berekende personendichtheid ter plaatse, met de maximale waarde van 50 personen/ha, blijkt dat het aantal personen in het gebied rondom het LPG tankstation deze norm niet overschrijdt. Hieruit volgt dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden. Voor de exacte risicoberekeningen wordt verwezen naar de het onderzoek.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen
Van belang is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (22 december 2011). Het Basisnet Vervoer gevaarlijke stoffen betreft de hoofdinfrastructuur over water, weg en spoor en heeft alleen betrekking op bulkvervoer van stoffen die bij een ongeval een levensbedreigend effect kunnen hebben op ruime afstand van de infrastructuur.
 
In de Nota Vervoer Gevaarlijke Stoffen (NVGS) van 2005 is aangegeven dat in het Basisnet de beperkingen voor dit vervoer worden vastgelegd in een gebruiksruimte. De ruimtelijke beperkingen worden vastgelegd in een veiligheidszone. De definitieve ontwerpen voor het Basisnet Water en Weg en een stand van zaken van het Basisnet Spoor zijn op 4 december 2009 aan de Tweede Kamer aangeboden. Met het Basisnet Weg worden toekomstige externe veiligheidsknelpunten langs het hoofdwegennet voorkomen. Er wordt een grens gesteld aan de risico’s van het vervoer van gevaarlijke stoffen. Langs een aantal wegen komen zones voor waar niet in gebouwd mag worden. Ook worden gemeenten verplicht om bij bouwplannen langs hoofdwegen rekening te houden met het toekomstige vervoer. Het Basisnet Weg bestaat uit twee kaarten: een kaart met de veiligheidszones en een kaart met Plasbrand Aandachts Gebied (PAG). Aan de hand van deze kaarten kan worden vastgesteld of er langs een weg rekening moet worden gehouden met een veiligheidszone of een PAG.
 
De grenswaarde voor het PR wordt in de Nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) overeenkomstig het Bevi gesteld op 10-6 per jaar. Voor het GR geldt een oriënterende waarde per kilometer route of tracé. Deze wijkt alleen qua is vastgesteld op 200 meter. Dit komt er op neer dat de aanwezigheid van (beperkt) kwetsbare objecten op afstanden van meer dan 200 meter is toegestaan, ongeacht de ligging van de contouren van het PR. Bij ruimtelijke ontwikkeling zal op grond van de RNVGS over elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het GR of toename van het GR verantwoording moeten worden afgelegd.
 
De noordelijke grens van het gebied waarop het voorliggende bestemmingsplan betrekking heeft is gelegen op meer dan 3 kilometer van de A7, zodat verantwoording van het groepsrisico in de vorm van een risicoberekening hier niet nodig is. Overigens is de RNVGS in 2013 vervangen door het Besluit transport externe veiligheid (Btev) en het daaraan gekoppelde provinciaal basisnet. Voor de gemeente Leek is de volgende infrastructuur opgenomen in het provinciaal basisnet: N372, N978 en N979. Binnen en aansluitend op de grenzen van het voorliggende bestemmingsplan is de provinciale weg N979 gelegen.
 
Op 3 juli 2007 is door GS het beleidskader Veilig op weg, veiligheid rondom de weg vastgesteld. Voor de provinciale wegen is het provinciaal basisnet Groningen opgesteld. Tevens heeft het provinciaal basisnet Groningen voor wat betreft de extra bescherming van minder zelfredzame personen betrekking op een 30-meterzone rondom rijks- en spoorwegen. In artikel 4.17a van de provinciale verordening is het Provinciaal Basisnet Groningen opgenomen. Hierin staat aangegeven dat bestemmingsplannen niet mogen voorzien in de bouw van nieuwe objecten of het gebruik van bestaande objecten ten behoeve van minder zelfredzame personen binnen een zone van 30 meter aan weerszijden van de N979. In dit bestemmingsplan wordt binnen 30 meter uit de rand van deze weg niet voorzien in de bouw van nieuwe objecten of het gebruik van bestaande objecten ten behoeve van minder zelfredzame personen.
 
N979
In het kader van dit bestemmingsplan heeft het Steunpunt externe veiligheid Groningen voor de N979 een plaatsgebonden en groepsrisicoberekening uitgevoerd (veiligheidsonderzoek; d.d. 17 juli 2014). Door middel van een berekening met het rekenprogramma RBM-II is inzicht gegeven in de consequenties voor het groepsrisico als gevolg van verandering van het aantal personen in het invloedsgebied. Daarnaast zijn de plaatsgebonden risico’s van de N979 berekend.
 
De berekeningen tonen aan dat het groepsrisico als gevolg van de voorgenomen ontwikkelingen niet significant toeneemt. De omvang van het groepsrisico in de huidige situatie bedraagt voor de weg 129 slachtoffers met frequentie 2,2 E-08. De hoogte van het groepsrisico ligt ruimschoots onder de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico ligt zowel in de bestaande alsook in de nieuwe situatie ruimschoots onder de oriëntatiewaarde.
 
Op basis van deze resultaten wordt geconcludeerd dat ten aanzien van het plaatsgebonden risico geen belemmeringen aanwezig zijn voor het bestemmingsplan.
 
In het basisnet Groningen zijn situaties beschreven in welke gevallen een nadere verantwoording van het groepsrisico achterwege kan blijven. Dit betreft de volgende situaties:
- er worden maximaal 41 woningen/ha buiten de PRmax toegevoegd;
- er wordt maximaal 3000 m2 b.v.o. kantoorruimte/ha buiten de PRmax toegevoegd;
- er wordt maximaal 300 m2 b.v.o. winkelruimte/ha buiten de PRmax toegevoegd, of
- een situatie waarbij maximaal 100 personen/ha buiten de PRmax worden toegevoegd.
 
Indien in het vigerende bestemmingsplan nog geen nadere groepsrisicoverantwoording heeft plaatsgevonden, kan geen gebruik worden gemaakt van deze vrijstelling. Het bestemmingsplan voorziet in ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van de weg. Omdat nog geen nadere verantwoording in het bestemmingsplan Oostindië Leek ten aanzien van het vervoer gevaarlijke stoffen over de N979 heeft plaatsgevonden, dient een nadere verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden.
 
Zelfredzaamheid
De bewoners binnen het bestemmingsplan Oostindië worden als zelfredzaam beschouwd. Het plangebied en de directe omgeving bieden voldoende vluchtmogelijkheden. Het plangebied ligt buiten het sirenebereik van de bestaande WAS. Daarom adviseert de VR de alarmering op een andere wijze te laten plaatsvinden bijvoorbeeld middels "NL-Alert". Hierdoor is een snelle alarmering van personen in het gebied mogelijk.
 
Bestrijdbaarheid
Voor de bestrijding van een calamiteit is de inrichting van het gebied van belang. Naast het tijdig aanwezig zijn met voldoende materieel is tevens de bereikbaarheid in algemene zin en de specifiekerisicolocatie cruciaal. Het plangebied en de omgeving zijn voldoende snel en in voldoende mate bereikbaar. In het plangebied worden twee ontsluitingen voorzien. De VR adviseert om deze ontsluitingen zodanig aan te leggen dat deze beide bruikbaar zijn voor de voertuigen van de hulpdiensten. In de nabije omgeving van het LPG tankstation zijn primaire bluswatervoorzieningen aanwezig. Daarnaast bevindt zich in de omgeving open water (secundaire bluswatervoorzieningen) voor de bestrijding van grote incidenten.
 
Conclusie
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is het aspect externe veiligheid onderzocht. Het groepsrisico voor het doorgaande vervoer over de N979 en voor het LPG tankstation is verantwoord. De gemeente is zich bewust van de risico's en acht de situatie acceptabel.
 
Buisleiding
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Dit besluit omvat de nieuwe regelgeving op het gebied van buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In plaats van de bebouwings- en toetsingsafstanden waar in de oude circulaires van werd uitgegaan, dienen nu de belemmerende strook (bij een maximale werkdruk van 40 bar of meer 5 meter), de plaatsgebonden risicocontour (10-6) en het invloedsgebied van het groepsrisico (1% letaliteit) in acht te worden gehouden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Er zijn binnen en nabij het plangebied geen kabels en leidingen aanwezig die planologische beperkingen vormen voor eventuele nieuwe ontwikkelingen in het plangebied.
4.6 Geluid
Geluidhinder is een van de belangrijkste factoren die meebepalend is voor de kwaliteit van ons leefmilieu. Geluidhinder wordt door diverse bronnen veroorzaakt, zoals industrie en (spoor)verkeer. Ingevolge artikel 74 van de Wet geluidhinder (2007) gelden van rechtswege zones langs wegen waarbinnen aandacht besteed moet worden aan de geluidhinder. Wegen met een 30-kilometerregime zijn hiervan uitgezonderd en er geldt dan ook geen normenstelsel zoals volgens de Wet geluidhinder.
 
In deze paragraaf wordt enkel ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeer. In of nabij het plangebied zelf is geen sprake van een zonering industrie of spoorweg.
 
plan
Ten behoeve van het bestemmingsplan Oostindie uit 2007 is akoestisch onderzoek uitgevoerd(Akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer bestemmingsplan Oostindie te Leek, WNP raadgevende ingenieurs, 10 oktober 2006). De conclusies uit het onderzoek worden hieronder kort weergegeven. 
 
akoestisch onderzoek uit 2007
De geluidsbelasting vanwege wegverkeer op de woningen in het plangebied Oostindie voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48dB(A), met uitzondering van twee bouwblokken aan de Roomsterweg. Inmiddels is voor deze percelen tussen Roomsterweg 20 en 21 en tussen de percelen Roomsterweg 22 en 23 een hogere grenswaarde verleend. Uit het onderzoek blijkt dat de beoogde nieuwe woningen buiten de 48 dB-contouren zijn gepland. Indien geluidsgevoelige objecten worden voorzien binnen of nabij de twee bouwblokken aan de Roomsterweg is een hogere grenswaarde noodzakelijk. Voor de berekeningen van de geluidsbelastingen uit 2007 is uitgegaan van verkeersprognoses voor de N979 die waren gesteld. Uit recente verkeersgegevens van de N979 is gebleken dat deze verkeersprognoses niet worden gehaald. Er vinden minder verkeersbewegingen plaats dan te voren verwacht.
 
nieuw akoestisch onderzoek
In het kader van het voorliggend bestemmingsplan is de gevelbelasting op de tweetal kavels gelegen in het bestemmingsplan Oostindie opnieuw door de omgevingsdienst Groningen berekend. Aanleiding hiervoor was de bestemmingswijziging voor tweetal bouwblokken gelegen in het bebouwingslint van het plangebied, Roomsterweg 21-22 en 22-23. De wijziging betreft in plaats van 2 woningen per bouwblok nu maximaal 4 (2x twee-onder-een-kapwoning) woningen per bouwblok is toegestaan. Voor beide bouwblokken is bij de vaststelling van het thans vigerende bestemmingsplan Oostindie uit 2007 een hogere waarde voor geluid afgegeven.
 
Voor het berekenen van de nieuwe gevelbelasting heeft de Omgevingsdienst recente verkeersgegevens (telgegevens 2014) gebruikt. Uit deze verkeersgegevens blijkt dat de verkeersprognoses volgend uit het akoestisch onderzoek uitgevoerd ten behoeve van het vigerende bestemmingsplan (2007) niet worden gehaald. Deze actuele telgegevens laten derhalve ook een lagere gevelbelasting zien. Dit betekent dat wij het destijds afgegeven besluit hogere waarde voor geluid voor beide bouwblokken niet hoeven te herzien. Dat er door de bestemmingswijziging op de betreffende bouwblokken in plaats van 2 woningen nu ook 4 woningen zijn toegestaan doet hier niets aan af.
 
Het aspect geluid staat het plan en de ontwikkelingen derhalve niet in de weg. Er zijn geen belemmeringen voor wat betreft het aspect geluid.
4.7 Klimaatbeleid
De gemeente Leek heeft haar activiteiten op het gebied van energiebesparing en duurzame energie vastgelegd in een Plan van Aanpak Klimaatbeleid 2003-2006 op grond van de subsidieregeling Bestuurs Akkoord Nieuwe Stijl (BANS) en een éénjarig Project Vervolgsubsidieregeling BANS Klimaatconvenant 2007. Voor het vervolg van het klimaatbeleid heeft de VNG in november 2007 het Klimaatakkoord 2007-2011 met het Rijk afgesloten. Afgesproken is een gezamenlijke inspanning voor een schoner, zuiniger en duurzamer Nederland. De terreinen waarover in het Klimaatakkoord afspraken zijn gemaakt zijn: duurzame overheid, duurzame energieproductie, schone en zuinige mobiliteit, energiezuinige gebouwde omgeving; duurzame (agrarische) bedrijven en klimaatbestendige leefomgeving (adaptie). Uitvloeisel van het akkoord is de circulaire van 8 juli 2008 inhoudende Stimulering van Lokale Klimaatinitiatieven (SLOK).
 
Onderdeel van deze circulaire is de Prestatiekaart Lokaal Klimaatbeleid, waar de concrete activiteiten op zijn aangegeven. De gemeente Leek zet het tot op heden gevoerde Klimaatbeleid voort op basis van het Plan van Aanpak SLOK 2009-2012. Daarnaast heeft de gemeente zich aangesloten bij Energieakkoord Noord-Nederland (Samenwerkingsverband Noord-Nederland).
Hierin word een eendrachtige samenwerking gestimuleerd tussen de Rijksoverheid, regionale overheden, bedrijfsleven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisatie en burgers, waarbij een wezenlijke bijdrage wordt geleverd aan het behalen van de energie- en klimaatdoelstellingen van het kabinet.
 
In het kader van duurzaam bouwen en de Prestatiekaart Lokaal Klimaatbeleid zijn in het onderhavige bestemmingsplan met name de activiteiten “kwaliteitsimpuls bestaande bouw” en “nieuwbouw van woningen” van toepassing. In de bestaande bouw streeft de gemeente naar een kwaliteitsimpuls gericht op duurzame materialen en op het verbeteren van de energieprestaties en de kwaliteit van het binnenklimaat van woningen. Met woningbouwcorporaties worden prestatieafspraken gemaakt (bijvoorbeeld voor wijkgebonden renovatieprojecten). Bouwpartijen worden via communicatie, fiscale en/of financiële instrumenten voor toepassing van (energie)maatregelen op natuurlijke momenten gestimuleerd.
 
Voor nieuwbouwwoningen wordt, naast het gebruik van duurzame materialen gestreefd naar een verscherpte EPC, zoals afgesproken in het Energieakkoord Noord-Nederland. (Energie)prestatie-afspraken worden gemaakt met bouwpartijen en woningbouwcorporaties. Daarnaast wordt actief gezocht naar ontwerpende en uitvoerende partijen die energieprestaties willen leveren.
 
In navolging van het Energieakkoord Noord-Nederland dat in 2011 is beëindigd is in noordelijk verband een zogenaamde Green Deal Noord-Nederland met het Rijk afgesloten. Op basis van deze Green Deal heeft de provincie Groningen het Programma Energie 2012-2015 vastgesteld dat als verder beleidskader zal gaan dienen voor onder andere de verduurzaming en de energetische verbetering van de bestaande en toekomstige woningbouw.
 
In 2012 zal verder de nieuwe bepalingsmethode voor de energieprestatie van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen (EPG) worden ingevoerd. Deze nieuwe energieprestatienorm (EPG die in de plaats komt van de EPC) wordt ingevoerd, omdat de nieuwste technieken op het gebied van energiezuinig bouwen niet goed beoordeeld kunnen worden met de huidige normen. Door de invoering van de EPG-norm wordt gestreefd naar vergroting van duurzaamheid in woningen en utiliteitsgebouwen.
 
Dit beleidskader zal voor de gemeente Leek zo veel mogelijk als uitgangspunt dienen voor haar toekomstige klimaatbeleid en in het bijzonder in de herziening van het bestemmingsplan Oostindie.
4.8 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit (hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) in werking getreden. Ruimtelijke plannen, zoals het bestemmingsplan, dienen hieraan getoetst te worden.
 
Luchtkwaliteitsnormen gelden voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De Wet luchtkwaliteit geeft aan op welke termijn de normen gelden en moeten worden gehaald en welke bestuursorganen verantwoordelijk zijn voor het halen van die normen. Vastgelegd zijn grenswaarden, plandrempels en alarmdrempels.
  • Alarmdrempels zijn er voor zwaveldioxide (SO2) en stikstofdioxide (NO2). Ze zijn bedoeld om beschermende maatregelen te kunnen opleggen bij kortdurende blootstelling, vergelijkbaar met de Smogregeling. 
  • Plandrempels zijn vastgesteld voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Met de plandrempels wordt gestreefd naar het geleidelijk toewerken naar de grenswaarde. Er is met de plandrempel een afnemende overschrijdingsmarge toegestaan in een aantal jaren tot het jaar waarin de grenswaarde definitief gehaald moet worden.
  • Grenswaarden zijn voor alle stoffen vastgesteld. Voor een aantal stoffen geldt daarnaast een termijn waarop uiterlijk aan de grenswaarde moet worden voldaan, bijvoorbeeld stikstofdioxide (jaargemiddelde concentratie; in 2010 aan te voldoen) en fijn stof (jaargemiddelde concentratie; in 2005 aan te voldoen).
 
De soort normen die zijn gesteld betreffen diverse concentratie-eisen, maar ook het maximum aantal overschrijdingen per jaar. Het aantal overschrijdingen van een normwaarde moet in dat geval onder een maximum aantal blijven.
 
In de wet staat centraal onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden met mogelijke effecten op de luchtkwaliteit, zoals het vaststellen van een bestemmingplan, kunnen uitoefenen. Als aan minimaal een van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor het uitoefenen van deze bevoegdheden. Dat is indien:
  • het aannemelijk is dat er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • daardoor, al dan niet per saldo, geen verslechtering van de luchtkwaliteit optreedt;
  • dit niet in betekenende mate (nibm) bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • het een project betreft dat past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
 
nibm
Of een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof is vastgelegd in het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen). Deze nibm-projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit en zonder luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd worden. Met de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit (NSL) per 1 augustus 2009, dragen projecten niet in betekenende mate bij als de 3% grens niet wordt overschreden. Deze is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor fijn stof of stikstofdioxide. Dit komt overeen met 1,2 microgram per m3. Daarnaast zijn verschillende ontwikkelingen specifiek genoemd in de Ministeriele regeling Niet in betekenende mate bijdragen, waaronder woningbouw tot 3.000 woningen.
 
plan
De woonwijk Oostindie draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het totaal aantal te bouwen woningen bedraagt ca. 1.100 woningen en valt daarmee ruimschoots onder de 3.000 woningen. Voor de ontwikkeling van Oostindie is in verleden de lokale luchtkwaliteit onderzocht en getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen(Onderzoek naar de invloed van verkeersbewegingen op de luchtkwaliteit in het plangebied Oostindie te Leek, WNP raadgevende ingenieurs, 4 oktober 2006). Hieruit blijkt dat zowel in 2006
(de huidige situatie) als in het prognosejaar 2016 op 5 meter afstand uit de as van de wegen in en rond het plangebied Oostindie wordt voldaan aan de grenswaarden van het Besluit luchtkwaliteit 2005. De voor 2016 berekende waarden zijn lager dan de waarden in 2006. Dit wordt veroorzaakt door het in de loop van de jaren verminderen van de uitstoot per voertuig. De luchtkwaliteit vormde geen belemmering voor de realisatie van het plan. Tevens is uit recente verkeersgegevens gebleken dat de verkeersbewegingen op de N979 minder zijn dan van te voren verwacht. Het aspect luchtkwaliteit staat het plan en de ontwikkelingen derhalve niet in de weg.
4.9 MER-beoordeling
Het nieuwe Besluit milieueffectrapportage is per 1 april 2011 van kracht geworden. Het aantal situaties waarvoor een m.e.r. verplicht moet worden uitgevoerd, is verminderd. Er zijn echter wel meer situaties waarvoor een, al dan niet vormvrije, beoordeling moet plaatsvinden of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. Hierdoor moet voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen in de D-lijst, maar beneden de daar genoemde drempelwaarde vallen, bepaald worden of een m.e.r.(beoordelings)plicht aan de orde kan zijn. In categorie 11.2 in de D-lijst wordt gesproken over een stedelijk ontwikkelingsproject, waarbij het gaat om meer dan 2.000 woningen, een oppervlak van meer dan 100 ha of een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m2 of meer. Het project ligt beneden deze drempelwaarden. Er kan daarom worden volstaan met een vormvrije m.e.r.beoordeling.
 
m.e.r.-beoordeling
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Het plangebied bevindt zich in een stedelijke omgeving en is niet als kwetsbaar gebied aangemerkt. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied bevindt zich op ca. 3 km afstand van het plangebied. Dit is het gebied Leekstermeergebied. Doordat het een consoliderend plan betreft binnen het stedelijk gebied en geen extra woningen worden gebouwd, worden geen negatieve effecten verwacht op het functioneren van het Natura 2000-gebied. Een m.e.r.-beoordeling wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
4.10 Milieuzonering
Beleid en regelgeving
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). 
 
Onderzoek
De in en buiten het plangebied voorkomende bedrijfsactiviteiten zijn geïnventariseerd en ingeschaald op basis van de categorieën uit de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten.
 
Buiten het plangebied, aan Diepswal 42, is een wegvervoerbedrijf voor goederen en een houtbewerkingbedrijf gevestigd. Daarnaast is een houtzagerij gevestigd op Diepswal 22 I-23. De bedrijven hebben respectievelijk een indicatieve afstand van 100 en 50 meter ten opzichte van geluidgevoelige bestemmingen (o.a. woonwijken) voor het milieuaspect geluid (Publicatie bedrijven en milieuzonering, VNG). Aan Diepswal 16 is een café gevestigd, hiervoor geldt een aanbevolen geluidsafstand van 50 meter. Deze afstanden hebben geen gevolgen voor de geluidgevoelige bestemmingen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. De in de omgeving van Oostindie liggende landbouwbedrijven hebben dusdanige geluidscontouren dat deze geen gevolgen hebben voor de woonbebouwing in Oostindie.
 
Het bouwblok tussen de bestaande woningen Roomsterweg 20 en 21 ondervindt een geluidsbelasting van 57 dB(A) vanwege het verkeer op de Diepswal. Het bouwblok tussen de bestaande woningen Roomsterweg 22 en 23 ondervindt een geluidsbelasting van 62 dB(A) vanwege verkeer op de Kromme Kolk. Voor deze woningen is een hogere grenswaarde
vastgesteld.
 
In het gebied Oostindie liggen met name landbouwbedrijven die zich bezig houden met het fokken en houden van rundvee, paarden en varkens. De aanbevolen afstand voor woningbouw vanaf deze bedrijven, op basis van het milieuaspect geur, bedraagt 50 tot 200 m. Deze contouren hebben geen gevolgen voor woonbebouwing in Oostindie. Ook rond het plangebied liggen verschillende landbouwbedrijven met een aanbevolen afstand van 50 tot 200 meter maar deze afstandscirkels liggen allen buiten de woonbestemmingen van dit bestemmingsplan. Aan de Leuringslaan ligt een rioolwaterzuiveringsinstallatie; de RWZI. Voor dit bedrijf geldt een aanbevolen geurafstand van 200 m. De geurcontour van de RWZI ligt buiten het plangebied van bestemmingsplan Oostindie.
 
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het plan en de ontwikkelingen niet in de weg.
4.11 Water
Voor de woonwijk Oostindie is duurzaamheid één van de ontwerpuitgangspunten. Dit geldt ook voor het watersysteem. In 2005 is gestart met de aanleg van de eerste fase van de woonwijk. Hieraan ligt een waterhuishoudings- en rioleringsplan ten grondslag, opgesteld voor het complete bestemmingsplan, dat bestaat uit 3 fasen. Eén van de eigenschappen van een duurzaam watersysteem is dat het is ingepast en afgestemd op de omgeving. Daarom wordt voorafgaand aan de beschrijving van het toekomstige watersysteem van Oostindie een beschrijving gegeven van de oorspronkelijke bodemopbouw, geohydrologie en waterhuishouding Fase I is inmiddels volledig bouwrijp- en woonrijp gemaakt. Fase II is gedeeltelijk aangelegd. Met fase II is een start gemaakt met het bouwrijp maken. Door een veranderende woningmarkt is er echter behoefte aan een herziening van het stedenbouwkundig plan voor De Hoven (onderdeel Fase II) en de zuidzone (Fase III). Dit geldt voor het nog niet aangelegde deel van fase II en de volledige fase III. Deze herziening heeft gevolgen voor de waterhuishouding en riolering. Vooruitlopend op de herziening van het waterhuishoudings- en rioleringsplan wordt in deze waterparagraaf het watersysteem in hoofdlijnen omschreven zoals het voor de totale woonwijk, inclusief het al aangelegde deel, gaat functioneren.
  1. Oorspronkelijke situatie 
bodemopbouw
De maaiveldhoogte in de wijk Oostindie varieert tussen NAP + 1,0 m en NAP + 4,5 m. De hoogte van het maaiveld loopt af in noordoostelijke richting. De hoogteverschillen verlopen over het algemeen geleidelijk. Lokaal zijn er hogere of lagere delen aanwezig.
 
Bij bodemonderzoek voorafgaand aan de start van de eerste fase zijn circa 475 handboringen tot 2 of 4 m – mv uitgevoerd. De boringen zijn verspreid over het hele plangebied, dus ook over de 2e en 3e fase. De eerste 1 à 2 meter bestaat uit zandige grond met veen- of leemlaagjes. De veenlaagjes worden vooral langs de oost-, zuid- en westrand aangetroffen. Langs de noordrand is het zandpakket relatief dik. Onder deze zandige deklaag bevindt zich een slecht doorlatende laag keileem.
 
grondwaterstanden
Het gebied heeft grotendeels grondwatertrap (Gt) V. Enkele kleine delen in het zuidoosten en noordwesten hebben grondwatertrap III. Onderstaand is aangegeven met welke grondwaterstanden dit overeenkomt.
 
    
 
Gt III
Gt V
Gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG in cm beneden maaiveld)
<40
<40
Gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG in cm beneden maaiveld)
80-120
>120
 
Uit bovenstaande volgt dat het gebied relatief nat is en dat de grondwaterstanden sterk fluctueren. Incidenteel komen grondwaterstanden voor die hoger of lager zijn dan de GHG of de GLG.
 
Ten tijde van het bodemonderzoek zijn freatische grondwaterstanden tussen NAP + 0,6 m en NAP +3,1 m gemeten (0,2 tot 1,4 m beneden maaiveld). Hierbij wordt opgemerkt dat de waarnemingsperiode (18-03-2003) een relatief droge periode betrof. De stroming van het grondwater is in noordoostelijke richting.
 
waterhuishouding
Aan de west- en noordzijde van de nieuwe wijk Oostindie ligt het Leekster Hoofddiep. Het westelijke deel van het Leekster Hoofddiep had een zomerpeil van NAP +2,70 m en een winterpeil van NAP +2,50 m. Het oostelijke deel van Leekster Hoofddiep had een zomerpeil van NAP +0,70 m en een winterpeil van NAP +0,50 m. In het plangebied zelf waren voor de start van de aanleg twee verschillende peilgebieden. In het zuidelijke deel werd in de huidige situatie een zomerpeil gehanteerd van NAP +1,86 m en een winterpeil van NAP +1,76 m. Het noordelijke deel had een zomerpeil van NAP +1,27 m en een winterpeil van NAP +1,17 m.
 
Het agrarisch gebied ten zuiden van Oostindie watert via Oostindie af. Het water van Oostindie en het achterliggend gebied komt in het Leekster Hoofddiep terecht. Een uitzondering vormt het meest noordoostelijke deel van Oostindie. Dit deel watert via een afzonderlijk systeem van watergangen en duikers af in oostelijke richting ’t Piepke en vervolgens het Leeksterhoofddiep beneden de stuw Leek. Het zomer- en winterpeil in ’t Piepke zijn NAP +0,60 m en NAP +0,50 m.
 
  1. Water in de toekomstige woonwijk
 
veel water
Binnen het plangebied is veel oppervlaktewater opgenomen. Het oorspronkelijk stedebouwkundig ontwerp ging uit van ca. 10% van het bruto oppervlak. Het nieuwe stedebouwkundig ontwerp voor De Hoven, dat ten grondslag ligt aan het huidige bestemmingsplan, gaat uit van een lager percentage oppervlaktewater. Ondanks de afname zal de totale hoeveelheid oppervlaktewater per peilvak ruimschoots voldoende zijn om aan de huidige normen, die het waterschap hanteert voor bergen, te voldoen. In het op te stellen waterhuishoudings- en rioleringsplan wordt hier nader op ingegaan.
 
Via het watersysteem van Oostindie stroomt water uit het agrarisch gebied (ca. 85 ha) naar het noordoosten. Het komt vaak voor dat dit soort water veel nutriënten (voedingsstoffen) bevat, wat een ongunstig effect heeft op de waterkwaliteit. Uit metingen van de afgelopen jaren blijkt dat hier niet het geval te zijn.
 
Daarnaast is er een inlaatvoorziening aangelegd in de noordwestelijke hoek van de wijk. Vanaf hier kan water worden ingelaten uit het westelijke deel van Leekster Hoofddiep. Dit relatief voedselrijke water wordt door een helofytenfilter geleid zodat het schoon de wijk bereikt. Dit helofytenflter is in de eerste planfase aangelegd en is functioneel.
 
waterpeilen en bouwrijp maken
De afwatering van het plangebied verloopt, conform het hoogteverloop van het maaiveld, in noordoostelijke richting verlopen. Door het plaatsen van stuwen wordt water zoveel mogelijk in het gebied vastgehouden. De afwatering vindt plaats op het Leekster Hoofddiep en via het Piepke, op de zelfde locatie als in de oorspronkelijk situatie. De afvoer via het Piepke wordt hierbij zo klein mogelijk gehouden.
 
De waterpeilen in het gebied zijn afgestemd op de bestaande maaiveldhoogten zodat de hoeveelheid grondverzet beperkt kon blijven. De volgende waterpeilen zijn in Oostindie gehanteerd:
  • NAP +2,45 m bij het zuiveringsmoeras in het noordwesten;
  • een waterpeil tussen NAP +1,9 m en NAP +2,2 m (gemiddeld NAP +2,0 m) in het zuidelijke gebied;
  • NAP +2,2 m in het gebied Het Buiten;
  • NAP +1,9 m in het westelijk en centrale deel van Oostindie (grootste deel van De Slagen en het gebied ten zuiden van de Hoven) conform het uitgangspunt van de gesloten grondbalans;
  • NAP +1,2 m in het oostelijke deel (grootste deel van De Hoven);
  • NAP +0,9 m langs de noordrand van De Hoven
  • de noordoostelijke punt van De Hoven ligt duidelijk lager en watert af via ’t Piepke (zomer- en winterpeil NAP +0,6 m en +0,5 m).  
Peilveranderingen worden doorgevoerd op het moment dat de herinrichting van het betreffende gebied voor een groot deel gereed is. Het waterschap gaat in principe akkoord met bovenstaande peilen. De exacte locatie van de peilgrenzen wordt bij de detailuitwerking van het bouw- en woonrijp maken bepaald.
 
Om de vereiste drooglegging van 1,3 m in de woongebieden te bereiken is alleen lokaal ophoging nodig. Zand dat vrijkomt bij het graven van watergangen wordt voor deze ophogingen gebruikt. Gestreefd wordt naar een gesloten grondbalans door de vrijkomende grond zoveel mogelijk in het plangebied te herbestemmen.
 
De bestaande bebouwing in het noordoosten blijft op dezelfde wijze afwateren als in de huidige situatie; dus via een afzonderlijk stelsel van watergangen en duikers (’t Piepke). Wel neemt het oppervlak dat via dit systeem afwatert waarschijnlijk af. Dit wordt in het op te stellen waterhuishoudings- en rioleringsplan verder uitgewerkt.
 
vasthouden van water
Het vasthouden van water is een belangrijk uitgangspunt in het huidige Nederlandse waterbeleid. Dit betekent dat neerslag niet versneld via de riolering of watergangen uit het gebied wordt afgevoerd, maar dat de neerslag, voor zover mogelijk, in het gebied wordt vastgehouden. Hierdoor wordt wateroverlast in de omgeving voorkomen en wordt verdroging tegengegaan. In het algemeen is het vasthouden van water mogelijk door water in de bodem te infiltreren of te bergen in het lokale oppervlaktewatersysteem. Vanwege de aanwezige keileemlaag is infiltratie in de bodem hier niet mogelijk. Omdat een aanzienlijk deel van het plangebied water wordt, zijn er echter voldoende mogelijkheden om water binnen het watersysteem vast te houden.
 
Het vasthouden van water vindt in elk van de peilvakken plaats. De afvoeren van het ene naar het andere peilvak verlopen via stuwen met een beperkte afvoercapaciteit. Als harde randvoorwaarde van het waterschap geldt dat niet meer dan 1,33 l/s/ha (gelijk aan de afvoer van landelijk gebied) naar het Leekster Hoofddiep wordt afgevoerd. Voor het 265 ha grote afwateringsgebied komt dit neer op een maximale afvoer van 0,35 m3/s.
 
Met behulp van waterhuishoudkundige modelberekeningen wordt gecontroleerd of de afvoeren tot dit niveau kunnen worden beperkt. Uitgangspunt voor de berekeningen is een maximale peilstijging van de waterstanden bij een bui die eens in de 10 jaar valt van maximaal 0,4 m. Bij een bui met een herhalingskans van eens per 100 jaar wordt een peilstijging tot aan het laagste maaiveld geaccepteerd.
 
water en recreatie
Het water in Oostindie heeft ook een recreatieve functie. Bredere watergangen met grote duikers en een centrale plas maken kanoën goed mogelijk. In het plan zijn zo min mogelijk stuwen en duikers opgenomen. Waar toch belemmering aanwezig zijn, worden mogelijkheden geschapen voor in- en uitstappen (kanodoorvaarbare duikers, steigerconstructies bij stuwen). Het water heeft geen zwemwaterkwaliteit.  
 
waterkwaliteit
Om de waterkwaliteit in het bestemmingsplan te kunnen garanderen is in de noordwesthoek een helofytenfilter aangelegd. Deze zorgt voor de zuivering van het water dat wordt ingelaten uit het Leeksterhoofddiep. Volgens de oorspronkelijke plannen moet er nog een tweede helofytenfilter worden aangelegd. Deze was gepland aan de zuidzijde en had als doel het zuiveren van het water dat vanuit het landelijk gebied het bestemmingsplan binnenstroomt.
 
In de periode januari 2004 tot en met december 2013 is de waterkwaliteit op 3 punten binnen het bestemmingsplan gemonitord. Het betreft de volgende drie punten:
  1. De hoofdwatergang aan de zuidkant van het plan. Bij dit meetpunt stroomt het water vanuit het landelijk gebied het bestemmingsplan in.
  2. Het petgat bij het noordwestelijk gelegen helofytenfilter. Dit is het lozingspunt van het helofytenfilter.
  3. Het lozingspunt op het Leeksterhoofddiep. Dit is het punt waar het water het bestemmingsplan weer verlaat.
 
Uit de meetgegevens blijkt dat de waterkwaliteit binnen de plangrenzen goed is. Het water bij meetpunt 1 heeft een kwaliteit die acceptabel is voor stedelijk water. Het water bij meetpunt 2 en 3 is van uitstekende kwaliteit. Uit de meetgegevens blijkt geen noodzaak voor het aanleggen van een tweede helofytenfilter zoals oorspronkelijke het plan was.
 
Met het waterschap is overeengekomen dat het tweede filter niet zal worden aangelegd.
In Oostindie zelf worden ook maatregelen genomen voor een goede waterkwaliteit:
- vasthouden van schoon afstromend water van verharde oppervlakken;
- natuurvriendelijke inrichting van een aanzienlijk deel van de oevers;
- door de afvoer van het afvalwater naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) wordt het lokale oppervlaktewater zo min mogelijk belast met verontreinigingen. Aan de andere kant wordt door het gekozen rioolstelsel de ongewenste belasting van de RWZI met schoon regenwater zoveel mogelijk beperkt. 
  1. Effecten op de omgeving
In het algemeen kan de inrichting van een nieuwe woonwijk negatieve effecten hebben op zowel het grond- als het oppervlaktewater. Er kan hierbij sprake zijn van effecten op zowel de waterhuishouding als de waterkwaliteit. Door afstemming met de waterbeheerder moet dit zoveel mogelijk worden voorkomen (doelstelling watertoets). De ontwikkeling van Oostindie zal dergelijke negatieve effecten niet hebben. In onderstaand overzicht wordt dit puntsgewijs onderbouwd:
 
  • waterhuishouding: Er kan sprake zijn van een negatieve invloed indien na hevige regenbuien veel water naar de omgeving wordt afgevoerd. Ook kan sprake zijn van een negatieve invloed indien ’s zomers grote hoeveelheden water nodig zijn voor handhaving van het waterpeil. In Oostindie doen beide situaties zich niet voor omdat water in het gebied wordt vastgehouden en omdat een watersysteem met voldoende buffer aanwezig is. De belasting van het watersysteem op de omgeving is dus beperkt (zowel de afvoer in natte perioden als de aanvoer in droge perioden) en heeft geen negatieve gevolgen.
  • oppervlaktewaterkwaliteit: Door het helofytenfilter en de natuurvriendelijke oeverinrichting zal de waterkwaliteit beter zijn dan in de omgeving. Omdat het wateroverschot geleidelijk naar de omgeving wordt afgevoerd is er sprake van de aanvoer van water van relatief goede kwaliteit. In dit opzicht heeft Oostindie dus een positief effect op de waterkwaliteit. De gescheiden afvoer van regen- en afvalwater zorgt er voor dat geen verdund afvalwater in het oppervlaktewater terechtkomt.
  • grondwaterbeheer: De inrichting van een nieuwbouwwijk kan gevolgen hebben voor het grondwater in de omgeving (verdroging of vernatting). De effecten van Oostindie zullen echter tot een minimum beperkt zijn. Ten eerste zijn de oppervlaktewaterpeilen afgestemd op de maaiveldhoogten. Hiervoor worden verschillende peilvakken geïnstalleerd. Daarnaast is het van belang dat de nieuwe watergangen geen grote hoeveelheden kwel water uit de diepere bodem aantrekken. Uit de uitgevoerde boringen blijkt dat de bodem tot 4 m – mv uit slecht tot matig doorlatend materiaal als keileem, (pot)klei en fijn siltig zand bestaat. Aangezien de bodem van de watergangen op 2,5 tot 3 m beneden het huidige maaiveld komt te liggen, wordt de scheidende laag niet doorsneden. Verdroging door direct contact met het onderliggende watervoerende pakket treedt daarom niet op.
  • grondwaterkwaliteit: gezien de geplande activiteiten in het gebied (wonen) en de aanleg van een gescheiden rioolstelsel is geen sprake van negatieve invloed op de grondwaterkwaliteit.
 
  1. Hemelwater / riolering
Afstromend hemelwater van verharde oppervlakken wordt zoveel mogelijk in het gebied vastgehouden. Voor verhardingen die grenzen aan water, is rechtstreekse afvoer naar het oppervlaktewater mogelijk. Voor wegen en daken op grotere afstand kan de afvoer richting oppervlaktewater plaatsvinden via een ondergronds stelsel van buizen. Ook andere systemen zijn echter denkbaar. Per deelgebied zal een keuze moeten worden gemaakt over het toe te passen systeem. Infiltratie van afstromend hemelwater van verhardingen in de bodem is niet mogelijk vanwege de aanwezige keileemlaag.
 
Voor de ontsluitingswegen in het gebied wordt een verbeterd gescheiden rioolstelsel toegepast om de eventuele afvoer van verontreinigd straatvuil naar het oppervlaktewater tegen te gaan. Ook voor andere verharde oppervlakken kan de first flush (naar verwachting het meest verontreinigde afstromende hemelwater) worden afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie.
 
afvalwater
Het afvalwater uit de wijk wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie.  
  1. Fasering
De wijk Oostindie wordt gefaseerd aangelegd. Met de aanleg van de eerste fase is de hoofdafwatering richting het Leekster Hoofddiep aangelegd volgens het nieuwe profiel. Alleen het laatste stukje dat onderdeel uitmaakt van De Hoven (planfase II) ontbreekt nog. Hier ligt nog de oude hoofdwatergang. De verschillende gebieden kunnen op deze hoofdafwatering worden aangesloten. Om steeds over voldoende waterberging te beschikken wordt het water in de betreffende fase (deelplan) gerealiseerd voor de aanleg van de bebouwing. De voorgestelde nieuwe waterpeilen kunnen ook geleidelijk worden ingevoerd nadat het betreffende gebied grotendeels is bebouwd.
  1. Beheer en onderhoud
Tussen gemeente en waterschap zijn afspraken gemaakt over het beheer en onderhoud van het water. De taakverdeling is als volgt:
  • het waterschap zorgt voor beheer en onderhoud van de hoofdwatergangen; dit betreft de watergang vanaf het zuidelijk gelegen agrarisch gebied tot aan het Leekster Hoofddiep en de aangelegde zijtak in westelijke richting (langs de Watersingel);
  • de gemeente zorgt voor het beheer en onderhoud van de overige watergangen;
  • waar particulier terrein grenst aan open water, zorgt de eigenaar voor het onderhoud van de oevers inclusief beschoeiing.
 
Het laatste punt dient in de koopakte van de kavels te worden opgenomen. Verder wordt water zodanig bestemd dat voldoende berging en afwatering altijd gegarandeerd blijven. Voor hoofdwatergangen is dit volgens notitie Stedelijk water verplicht. Dit wordt ook zoveel mogelijk gedaan voor niet-hoofdwatergangen.
 
Het is van belang de afspraken over beheer, onderhoud en de profielen van de watergangen schriftelijk vast te leggen. Aandachtspunten hierbij zijn onder andere dat versmalling van watergangen niet is toegestaan (dus geen particuliere steigers in het water) en dat bij de taluds een minimaal profiel moet worden gehandhaafd (bijvoorbeeld niet steiler dan 1:2 of 1:3 bij oevers op particulier terrein). Deze voorschriften moeten van toepassing blijven bij de verkoop van woningen.
  
   
5 Regels en verbeelding
 
5.1 Inleiding
In voorgaande hoofdstukken zijn de aanwezige functies, de ontwikkelingen daarbinnen en de uitgangspunten ten aanzien daarvan aan de orde geweest. Dit beleid krijgt zijn juridische vertaling in bestemmingen. Deze regelen de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden. Het bestemmingsplan geeft aan voor welke doeleinden de gronden zijn bestemd.
5.2 RO Standaarden 2012
Het bestemmingsplan voldoet aan de RO standaarden 2012. Het bestemmingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan. Deze digitale versie is bedoeld om de burger "online" informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere instanties. Het bestemmingsplan is naar aanleiding van de Wet ruimtelijke ordening opgesteld volgens de landelijke Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012), met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.
5.3 Wet ruimtelijke ordening
Daarnaast is een aantal essentiële onderdelen in het bestemmingsplan veranderd. Het betreft:
  • het vervallen van de gebruiksbepaling en de strafbepaling. Deze zijn opgenomen in de nieuwe Wro;
  • een gestandaardiseerde bepaling met betrekking tot het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling. De tekst hiervan is integraal overgenomen uit het nieuwe Bro;
  • het vervallen van de uitsluiting van de aanvullende werking van de Bouwverordening. Bepalingen met betrekking tot bijvoorbeeld erf- en terreinafscheidingen die vooreerst in de Bouwverordening konden worden opgenomen, worden nu in het bestemmingsplan geregeld;
  • binnenplanse vrijstellingen worden nu “afwijking van de bouw- en gebruiksregels” genoemd.
De regels bevatten allereerst een bestemmingsomschrijving. Hierin is per bestemming uitgewerkt voor welk doel of doeleinden de gronden mogen worden benut. Verder zijn bouwregels, afwijkingsregels en gebruiksregels opgenomen. In de bouwregels zijn - gerelateerd aan de toegelaten gebruiksfuncties - eisen gesteld aan de hoogte, aard, nadere situering, diepte, aantal bouwlagen etc. van gebouwen en bouwwerken.
 
De gebruiksregels verbieden bepaalde vormen van gebruik binnen een bestemming (specifieke gebruiksregels), dan wel alle gebruik in strijd met de gegeven bestemming (algemene gebruiksregels).
 
5.4 Omgevingsverordening
Op 17 juni 2009 hebben Provinciale Staten van de provincie Groningen de Omgevingsverordening provincie Groningen 2009 (hierna: de Verordening) gelijktijdig met het Provinciale Omgevingsplan 2009-2013 (hierna: POP) vastgesteld. De Verordening is op 20 maart 2013 partieel herzien. Voor de doorwerking van het in het POP vastgelegde beleid naar de gemeenten toe staan de provincie diverse juridische instrumenten ter beschikking. De Verordening is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen of omgevingsvergunningen op basis van artikel 2.12 Wabo. Uiteraard moet altijd het provinciale belang de inzet van de Verordening rechtvaardigen. Het is uitgangspunt van de wet dat bevoegdheden ter doorwerking van het ruimtelijke beleid zoveel mogelijk proactief worden ingezet. Complementair staan reactieve instrumenten zoals het indienen van zienswijzen en zo nodig een reactieve aanwijzing ook ter beschikking om doorkruising van provinciaal beleid te voorkomen.
 
De provincie onderscheidt de volgende provinciale belangen:
  • ruimtelijke kwaliteit, met name de landschappelijke, cultuurhistorische, archeologische en belevingswaarde (rust, ruimte, stilte, duisternis) van het landelijk gebied, inclusief de daarin gelegen kleinere dorpen, de randen en silhouetten van het bebouwde gebied;
  • functie landelijk gebied (landbouw, natuur, recreatie, gebruik diepe ondergrond);
  • volkshuisvesting (concentratie/bundeling en contingentering woningbouw);
  • bedrijvigheid (concentratie/bundeling bedrijventerreinen, locatiebeleid bedrijventerreinen, detailhandelsstructuur, locaties voor grootschalige voorzieningen);
  • verkeer en vervoer (provinciale wegen en kanalen, bereikbaarheid);
  • duurzame ontwikkeling en energie;
  • veiligheid (waterkering, noodwaterberging, transport gevaarlijke stoffen).
 
De Verordening richt zich op de inhoud van bestemmingsplannen en daarmee op gemeenteraden die bestemmingsplannen vaststellen. Het gaat hierbij niet alleen om de inhoud van het bestemmingsplan in strikt juridische zin, namelijk de regels en de geometrische verbeelding hiervan, maar ook om eisen aan de toelichting bij een bestemmingsplan. De provincie heeft daarbij een selectie gemaakt van onderwerpen die zij via de Verordening wil beschermen. In het voorliggende bestemmingsplan is rekening gehouden met de eisen die daaraan op grond van de verordening worden gesteld.
5.5 Uitgangspunten
Met dit voorliggende bestemmingsplan wordt een beperkt aantal nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied mogelijk gemaakt. Verder beoogt het plan de feitelijke situatie te verankeren in een actuele regeling. De rechten (ontwikkelingsmogelijkheden) die grondgebruikers kunnen ontlenen aan de voorgaande bestemmingsplannen worden in dit voorliggende bestemmingsplan gerespecteerd.
 
Naast een actuele regeling wordt ingezet op een opzet die inspeelt op de digitale raadpleegbaarheid van bestemmingsplannen.
5.6 Regels
De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de ‘Inleidende regels’ zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen én van de wijze van meten, wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.
 
In de ‘Bestemmingsregels’ zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd.
 
In de ‘Algemene regels’ staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende gebruiksregels en de algemeen geldende afwijkingsregels.
 
In de ‘Overgangs- en slotregels’ is het overgangsrecht conform het bepaalde in de artikel 3.2.1 en 3.2.2 van het Bro. Daarnaast bevatten de regels een slotregel met daarin de citeertitel van het bestemmingsplan.
5.7 Toelichting op de bestemmingen
In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de bestemmingen in dit plan.
 
De groenstroken, meeste bermen, houtsingels, oevers en aangelegde parken in de wijk Oostindie hebben de bestemming 'Groen' gekregen. De gronden zijn bestemd voor groen, paden, water, parkeervoorzieningen en speelvoorzieningen. Ten behoeve van de historische structuurbepalende houtsingels is de aanduiding ‘te handhaven beplanting’ opgenomen. Voor een eventuele aanleg van een brug en/of rotonde is de aanduiding 'verkeer' opgenomen. De gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - klein vee' zijn bestemd voor kleinvee. Op deze gronden mag het rooien of kappen van beplanting niet zonder omgevingsvergunning plaatsvinden.  
 
Aan de school is de bestemming 'Maatschappelijk' toegekend. De gronden zijn bestemd voor maatschappelijke doeleinden (educatieve, sociaal medische, sociaal culturele, levensbeschouwelijke, sport en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen) met daaraan ondergeschikt parkeervoorzieningen, woonstraten en paden, water, erven en tuinen, groen- en speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen. Voor de begraafplaats is een aanduiding 'begraafplaats' opgenomen.  
 
Een hoofdgebouw dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd en het bebouwingspercentage mag niet meer dan 50% bedragen. De bouw- en goothoogte van een hoofdgebouw mag ten hoogste 13 meter respectievelijk 10 meter bedragen. De gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en de bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag niet meer dan 70 m2 bedragen, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen niet meer dan 40 m2 mag bedragen. De bouw- en goothoogte van een aan- en uitbouw en bijgebouw mag niet meer dan 5,5 meter respectievelijk 3 meter bedragen. Voor de begraafplaats zijn afzonderlijke regels opgenomen.
 
De gronden van de bestemming 'Sport' zijn bestemd voor sportterreinen met daaraan ondergeschikt paden, parkeervoorzieningen, water en groenvoorzieningen.
 
Op deze gronden is binnen het bouwvlak een hoofdgebouw toegestaan.  De gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw met aan- en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 2.000 m2. De bouw- en goothoogte van een hoofdgebouw mogen ten hoogste 5 meter bedragen. De gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en de bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 40 m2, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 20 m2. De bouw- en goothoogte van een aan- en uitbouw en bijgebouw mogen niet meer dan 3 meter bedragen.  
 
De infrastructurele voorzieningen zijn in een tweetal bestemmingen ondergebracht. Binnen de bestemming 'Verkeer' staat de verkeersfunctie voorop. Wegen met een snelheidsregime van maximaal 60 km/h hebben de bestemming 'Verkeer'. Deze wegen dienen voornamelijk ter ontsluiting van het plangebied. Het betreft de wegen die een functie voor het doorgaande verkeer hebben en de beide ontsluitingswegen van Oostindie (Houtsingel en zuidwestelijke ontsluitingsweg). De Watersingel is weliswaar ook onderdeel van de hoofdontsluiting van Oostindie, maar heeft vanwege het daar geldende snelheidsregime van 30 km/u niet de bestemming 'Verkeer', maar de bestemming 'Verkeer - Verblijf', net als de overige wegen in het plan.  Binnen de bestemming 'Verkeer - Verblijf' zijn de overige wegen in het plan opgenomen. Verder vallen binnen deze bestemmingen de openbare ruimten, bruggen voor autoverkeer, water, parkeervoorzieningen en eventuele groenvoorzieningen. 
 
De gronden binnen de bestemming ‘water’ zijn bestemd voor waterlopen en waterpartijen, waterberging, afvoer van water, recreatief medegebruik, taluds en beschoeiingen, groenvoorzieningen en bruggen. Binnen deze bestemming worden de helofytenfilters en waardevolle landschapselementen op de verbeelding aangeduid. Voor een eventuele aanleg van een brug en/of rotonde over het water is de aanduiding 'verkeer' opgenomen. Deze zijn door middel van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden beschermd.   
   
Het wonen is de functie die verreweg het meest in de wijk Oostindie voorkomt. Voor elk woongebied is gekozen voor een aparte bestemmingsregeling die afgestemd is op het thans geldende bestemmingsplan.
 
Deze bestemming is gegeven aan een deel van de gronden behorende tot het perceel Krommekolk 7. Op deze gronden mogen uitsluitend aan- en uitbouwen en bijgebouwen en bouwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Het hoofdgebouw van het perceel Krommekolk 7 is gelegen in het bestemmingsplan Buitengebied.
   
Deze bestemming omvat de gronden van woongebied Het Buiten. Op gronden met de bestemming 'Wonen - 6' zijn woningen toegestaan en met wonen verenigbare functies. Binnen deze bestemming zijn tevens parkeervoorzieningen, woonstraten, buurtontsluitingen, fiets- en wandelpaden en trottoirs, water, erven en tuinen, groen- en speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen toegestaan.
 
Per bouwperceel mag maximaal 1 woning worden gebouwd. De oppervlakte van een woning mag bij een perceel van ten minste 4.000 m2 niet meer bedragen dan 400 m2 en niet minder dan 200 m2. De oppervlakte van een woning mag bij een perceel van minder dan 4000 m2 niet meer bedragen dan 300 m2 en niet minder dan 100 m2. De goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mag ten hoogste 10 meter respectievelijk 12 meter bedragen. De afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens dient minimaal gelijk te zijn aan de goothoogte van het hoofdgebouw. Hiervoor geldt 1 uitzondering. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – perceelsgrensen’ mag de afstand tot de zijdelingse perceelgrens minder dan 5 meter bedragen.
 
Het oppervlak aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag maximaal 100 m2 bedragen. De goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 3 meter bedragen en de bouwhoogte mag niet meer dan 5,5 meter bedragen. Bijgebouwen in de vorm van garages dienen op minimaal 5 meter achter de voorgevelrooilijn te worden gebouwd. De afstand tussen voorgevel en de perceelgrens bij kavels tot 4.000 m2 dient minimaal 10 meter te bedragen en de afstand tussen achtergevel en perceelgrens 15 meter. Voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen geldt een minimale afstand tot de achterperceelgrens van 10 meter. Bij kavels vanaf 4.000 m2 dient de afstand tussen voorgevel en perceelgrens minimaal 25 meter te bedragen en tussen de achtergevel en perceelgrens minimaal 50 meter, dit laatste geldt ook voor het bouwen van aan-, uit- en bijgebouwen.
 
In deze bestemming is tevens een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om, met het oog op de gewenste flexibiliteit, ook een andere invulling te geven aan de grote kavels in Het Buiten. In plaats van grotere vrijstaande woningen is door middel van deze afwijking op kavels groter dan 4000 m2 een klein aantal exclusieve appartementen (maximaal 4 per gebouw) te realiseren met een landelijke uitstraling. Gedacht kan worden aan een boerderijachtige bebouwing of villa waarin een beperkt aantal appartementen (of woongroep voor bijvoorbeeld een specifieke doelgroep) is gesitueerd.
 
Ter reparatie van het thans geldend bestemmingsplan is opnieuw de mogelijkheid voor het bevoegd gezag opgenomen om nadere eisen te stellen.
 
'Wonen - 7' zijn de gronden van het woongebied De Slagen. Op gronden met de bestemming 'Wonen - 7' zijn woningen toegestaan en met wonen verenigbare functies. Binnen deze bestemming zijn tevens parkeervoorzieningen, woonstraten en buurtontsluitingen, fiets- en wandelpaden en trottoirs, water, erven en tuinen, groen- , speel- en nutsvoorzieningen toegestaan.
 
Per bouwperceel is maximaal 1 woning toegestaan tot een maximum van 50% van het bouwperceel. De bouwhoogte en goothoogte van een hoofdgebouw mag ten hoogste 9,5 meter respectievelijk 6 meter bedragen. Voor gebieden, waarvoor op de verbeelding een andere bouwhoogte en goothoogte is aangegeven, geldt de hoogte die is aangegeven op de verbeelding. Voor aan- en uitbouw en bijgebouwen geldt de algemene bijgebouwenregeling. Garages dienen op een afstand van tenminste 5 meter uit de voorgevelrooilijn te worden gebouwd. De overige aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van tenminste 3 meter achter de voorgevel van een hoofdgebouw te worden gebouwd. De bouwhoogte van een aan- en uitbouw en bijgebouw mag niet meer dan 5,5 meter bedragen en de goothoogte mag niet meer dan 3 meter bedragen.
 
In deze bestemming is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om onder voorwaarden meer dan 70 m2 aan aan en uitbouwen en bijgebouwen te bouwen, tot een maximum van 100 m2 bij bouwpercelen onder de 600 m2 en tot een maximum van 150 m2 bij een bouwperceel van boven de 600 m2.
 
Ter reparatie van het thans geldend bestemmingsplan is opnieuw de mogelijkheid voor het bevoegd gezag opgenomen om nadere eisen te stellen.
 
'Wonen - 8' zijn de bestaande woningen en toe te voegen woningen in het lint rond het plangebied. De voor 'Wonen - 8' aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen en met wonen verenigbare functies. Binnen deze bestemming zijn tevens parkeervoorzieningen, trottoirs en paden, tuinen, erven en terreinen en groenvoorzieningen toegestaan. Binnen deze bestemming worden de bestaande houtsingels (aanduiding op de verbeelding) waar mogelijk gehandhaafd. Deze zijn door middel van een omgevingsvergunningverplichting voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden beschermd.
 
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend als vrijstaande woning en binnen het bouwvlak worden gebouwd. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - twee-aaneen' mag hiervan worden afgeweken en mag in plaats van een vrijstaande woning een twee-onder-een-kapwoning worden gebouwd. Het totaal bebouwde oppervlak van een woning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen, mag niet meer bedragen dan 200 m2 dan wel ten hoogste het oppervlak van de bestaande woning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen. De bouw- en goothoogte van een hoofdgebouw mag ten hoogste 8 meter respectievelijk 3,5 meter bedragen. De bouwhoogte van een aan- en uitbouw en bijgebouw mag niet meer dan 5,5 meter bedragen en de goothoogte mag niet meer dan 3 meter bedragen. De afstand tussen de achtergevel van het hoofdgebouw tot aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 10 meter bedragen.
 
In deze bestemming zijn afwijkingsbevoegdheden opgenomen om onder voorwaarden meer aan- en uitbouwen en bijgebouwen te bouwen, tot een maximum van 300 m2 bij bouwpercelen boven de 600 m2, waarbij de totale oppervlakte aan gebouwen (hoofdgebouw en aan- uit en bijgebouwen) niet meer bedraagt dan 300 m2 en twee-onder-één-kapwoningen te realiseren in plaats van vrijstaande woningen.
 
Ter reparatie van het thans geldend bestemmingsplan is opnieuw de mogelijkheid voor het bevoegd gezag opgenomen om nadere eisen te stellen.
 
In de bestaande lintbebouwing (Roomsterweg 5-1) is de Borgh Hoeve gerealiseerd. Een bijzonder complex waar 18 woningen gebouwd zijn in een hoeveachtige sfeer (gesloten bebouwing rond een binnenplaats). Deze gronden hebben de bestemming 'Wonen - 9'.
 
Dit landelijke karakter past binnen de bestaande lintbebouwing. Een hoofdgebouw dient binnen een bouwvlak en gestapeld of aaneengebouwd te worden gebouwd. De bouw- en goothoogte van de bebouwing mag voor 50% van het perceel maximaal 10 meter en 6 meter hoog zijn, voor de andere 50% geldt een maximale bouw- en goothoogte van 8 en 3,5 meter. De bouwhoogte van een aan- en uitbouw en bijgebouw mag niet meer dan 5,5 meter bedragen en de goothoogte mag niet meer dan 3 meter bedragen.
 
Ter reparatie van het thans geldend bestemmingsplan is opnieuw de mogelijkheid voor het bevoegd gezag opgenomen om nadere eisen te stellen.
   
6 Uitvoerbaarheid
Wettelijk bestaat volgens artikel 3.1.6 lid 1 sub f van het Besluit ruimtelijke ordening, de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheidaspecten van een bestemmingsplan. In dat verband wordt in de onderstaande tekst ingegaan op de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
 
Daarnaast dient een bestemmingsplan volgens de Wet ruimtelijke ordening inzicht te geven in de wijze van financiering door middel van een exploitatieplan of een overeenkomst. Dit heeft een sterke samenhang met de economische uitvoerbaarheid is wordt daarom ook in dit hoofdstuk behandeld.
6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Het voorontwerpbestemmingsplan Oostindie heeft vanaf 5 juni 2014 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode konden ingezetenen en belanghebbenden een reactie op het plan geven. Op 3 juli 2014 is daarnaast een openbare informatie-/inspraakbijeenkomst gehouden. Tijdens deze bijeenkomst had een ieder de gelegenheid het voorontwerpbestemmingsplan en het voorontwerp van het addendum op het beeldkwaliteitplan in te zien en vragen te stellen. Er is binnen de termijn één schriftelijke inspraakreactie ontvangen.
 
Daarnaast is het plan op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening verzonden naar diverse overleginstanties. Er is binnen de termijn één schriftelijke overlegreactie ontvangen.  
In de bijlagen van het bestemmingsplan is de Reactienota opgenomen waarin inspraak- en overlegreacties zijn samengevat en zijn voorzien van een gemeentelijke beantwoording. Naar aanleiding van de binnengekomen reacties is het bestemmingsplan aangepast. In de reactienota zijn de wijzigingen benoemd.
 
Het ontwerpbestemmingsplan Oostindie heeft vanaf 4 september 2014 gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode konden ingezetenen en belanghebbenden een reactie op het plan geven.
 
Tijdens deze periode is één telefonische reactie ontvangen. Onduidelijk was of deze telefonische reactie bedoeld was als een verzoek om informatie of als zienswijze. Ten behoeve van de zorgvuldigheid is het wel als impliciete mondelinge zienswijze opgevat. De zienswijze is binnen de daartoe geldende termijn ontvangen en dus ontvankelijk. Kort samengevat betreft het een reactie van een eigenaar van gronden gelegen aan de Roomsterweg in het plangebied Oostindie, die niet op de hoogte was van het gegeven dat zijn perceel een woonbestemming heeft in voorliggend bestemmingsplan en ook al had in het voorheen geldende bestemmingsplan. Deze woonbestemming zou een belemmering zijn voor de uitoefening van agrarisch bedrijfsactiviteiten op zijn perceel. Vanwege deze bedrijfsactiviteiten op zijn perceel is het voor hem ook bezwaarlijk dat op de gronden gelegen achter zijn perceel in voorliggend bestemmingsplan het mogelijk is gemaakt om op het perceel Riet 1, twee extra woningen te bouwen.
 
De zienswijze is als volgt beantwoordt. Zowel in voorliggend als in voorheen geldend bestemmingsplan (Bestemmingsplan Oostindie, 2003) voor het plangebied Oostindie heeft het betreffende perceel aan de Roomsterweg al een woonbestemming. Deze bestemming is in voorliggend bestemmingsplan dus niet gewijzigd. De wijziging van de woonbestemming op de gronden gelegen achter het betreffende perceel aan de Roomsterweg, waardoor het mogelijk is om naast de bestaande woning (Riet 1) twee extra woningen op de betreffende gronden te bouwen, kan geen belemmering zijn voor de indiener van deze zienswijze. Zijn perceel aan de Roomsterweg heeft al enige tijd (2003) een woonbestemming en van de uitoefening van een volwaardig agrarisch bedrijf is geen sprake.
 
De conclusie is dat voorliggend bestemmingsplan naar aanleiding van deze zienswijze niet wordt gewijzigd.
 
In voorliggend bestemmingsplan zijn wel enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. Op de verbeelding, in de toelichting en in de regels is de plancode gewijzigd in NL.IMRO.0022.BPLEOI14BEHE1-VA01. In de toelichting zijn de beide paragrafen Externe veiligheid en Geluid aangevuld en beoordeeld door de daartoe bevoegde instanties.
 
Het groepsrisico voor het doorgaande vervoer over de N979 en voor het LPG-tankstation is nader verantwoord. Het groepsrisico van het LPG-tankstation en de N979 blijven onder de oriëntatiewaarde en de aspecten bestrijdbaarheid (inrichting, bereikbaarheid, bluswatervoorziening) en zelfredzaamheid zijn in orde. Het groepsrisico is daarom te verantwoorden.
 
Ook is de gevelbelasting op de tweetal kavels gelegen in het bestemmingsplan Oostindie aan de hand van recente verkeersgegevens opnieuw door de Omgevingsdienst Groningen berekend. De verkeersgegevens laten een lagere gevelbelasting zien dan in 2007 was verwacht. Het is daarom niet nodig om het eerder afgegeven “besluit hogere waarde voor geluid” voor beide bouwblokken te herzien. Dat er door de bestemmingswijziging op de betreffende bouwblokken in plaats van 2 woningen nu ook vier woningen zijn toegestaan doet hier niets aan af. Het aspect geluid staat het plan en de ontwikkelingen derhalve niet in de weg.
 
6.2 Economische uitvoerbaarheid
Het voorliggende bestemmingsplan is consoliderend van aard, dat wil zeggen dat uitgegaan wordt van de bestaande situatie. Daarom zijn er voor de gemeente geen financiële risico's. Voor de nog te ontwikkelen delen van de wijk Oostindie wordt elk jaar bij de jaarrekening de grondexploitatie herzien. Deze wordt door de gemeenteraad van Leek vastgesteld. Op grond van deze gegevens oordeelt de gemeente dat het plan uitvoerbaar is.