Inhoudsopgave
Artikel 4 Recreatie - Verblijfsrecreatie
Artikel 5 Recreatie – Verblijfsrecreatie uit te werken
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
a. plan:
het bestemmingsplan EHS en recreatieterrein zuidoostzijde Paterswoldsemeer met identificatienummer NL.IMRO.0017.BPPEVZ12UITB1-VA02 van de gemeente Haren;
b. bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
c. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
d. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
e. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
f. bestaand:
1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
2. het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of een andere planologische toestemming;
g. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
h. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
i. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
j. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
k. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
l. bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
m. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
n. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
o. carport:
geheel of gedeeltelijk overdekte opstelplaats voor een auto, een bouwwerk, geen gebouw zijnde, die ten minste aan twee zijden open is;
p. erf- en terreinafscheiding:
een bouwwerk, dat geen gebouw is en dat dient als scheiding tussen twee of meer erven of terreinen, zoals hekwerken of bouwwerken van vergelijkbare aard en omvang;
q. gebouw:
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
r. hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken, met inbegrip van aan- en uitbouwen;
s. hoofdverblijf:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat naar constructie en inrichting geschikt is voor de permanente huisvesting van één persoon, een gezin of een hiermee gelijk te stellen groep personen;
t. kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (buisleidingen) een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;
u. normaal onderhoud:
onderhoudswerkzaamheden, als het vervangen van bestrating en dergelijke, die niet leiden tot verstoring van de ongeroerde bodem;
v. peil:
1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdingang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
w. permanente bewoning:
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf, waarbij door betrokkene(n) niet aannemelijk is of kan worden gemaakt dat elders daadwerkelijk over een hoofdverblijf wordt beschikt;
x. prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
y. prostitutiebedrijf:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder prostitutiebedrijf worden in elk geval verstaan een sekstheater, een bordeel of een parenclub of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
z. recreatiewoning:
een woning, uitsluitend bestemd om te dienen voor recreatief verblijf door een persoon, gezin of andere kleine groep van personen, die hun hoofdverblijf elders hebben;
aa. recreatief medegebruik:
die vormen van recreatie die plaats hebben in een gebied met een niet-recreatieve hoofdfunctie waarbij het recreatieve medegebruik ondergeschikt is aan de hoofdfunctie en het hoofgebruik van de bestemming;
bb. woning:
een complex van ruimten, blijkens de indeling en inrichting uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
a. de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
b. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Voor zover in de regels een goothoogte is voorgeschreven, is deze niet van toepassing op dakkapellen en op dakvlakken die niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen en andere ondergeschikte dakvlakken;
c. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
d. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
e. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
f. de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:
de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke en landschappelijke waarden, in het bijzonder gericht op ontwikkeling en instandhouding van een robuuste ecologische verbindingszone (EHS);
b. waterhuishoudkundige doeleinden, waaronder kaden en dijken mede zijn begrepen;
met daaraan ondergeschikt:
c. recreatief medegebruik en extensief agrarisch medegebruik;
met de daarbij behorende:
d. voet-, fiets- en ruiterpaden;
e. openbare nutsvoorzieningen;
f. water;
met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer - fietspad’ een doorgaand fietspad lang de Meerweg is toegestaan.
3.2 Bouwregels
a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
b. De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 3 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten hoogste 1 m bedraagt.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
a. het opslaan van mest en/of andere (landbouw)producten, anders dan ten behoeve van de aanleg en het onderhoud van de onder 3.1 toegestane functies;
b. het gebruik als aanleg- en ligplaats.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, te doen en te laten uitvoeren:
1. het egaliseren en ophogen van gronden anders dan ten behoeve van de ontwikkeling van natuur of in verband met de waterhuishouding;
2. het dempen van beken, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen anders dan ten behoeve van de ontwikkeling van natuur of in verband met de waterhuishouding;
3. het aanleggen van drainage ten behoeve van agrarische doeleinden of recreatie;
4. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
5. het aanleggen van bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen.
b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
1. het normale onderhoud betreffen;
2. op basis van het voorheen geldende plan niet vergunningplichtig waren en die reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
3. mogen worden uitgevoerd krachtens een ten tijde van de inwerkingtreding van het plan reeds verleende vergunning;
4. op archeologisch, dan wel ecologisch onderzoek zijn gericht, dat noodzakelijk is in verband met de ontwikkeling van het natuurgebied.
c. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits:
1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, de natuurlijke en de geomorfologische waarden;
2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterhuishouding van het gebied en de omliggende percelen, c.q. de gebruiksmogelijkheden daarvan.
Artikel 4 Recreatie - Verblijfsrecreatie
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'recreatie - verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. verblijfsrecreatieterrein ten behoeve van recreatiewoningen;
met daarbij behorende:
b. groenvoorzieningen, water, vijvers, oevers, parkeervoorzieningen, wegen en paden, tuinen en nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
1. het aantal recreatiewoningen mag niet meer bedragen dan 14;
2. de recreatiewoningen worden vrijstaand gebouwd;
3. de onderlinge afstand tussen de recreatiewoningen bedraagt ten minste 10 m;
4. de afstand van gebouwen tot de oever van het meer of tot openbaar toegankelijk water bedraagt ten minste 5 m;
5. de goothoogte en bouwhoogte van de recreatiewoningen bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m;
6. de dakhelling van recreatiewoningen bedraagt ten hoogste 60°.
7. het aantal bijgebouwen per recreatiewoning mag niet meer dan één, dan wel het bestaande aantal bedragen;
8. bijgebouwen dienen aan het hoofdgebouw te worden aangebouwd;
9. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt niet meer dan 3 m;
10. van een recreatiewoning met bijbehorende bouwwerken mag de oppervlakte niet meer dan 100 m2 bedragen;
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. er mogen uitsluitend vergunningsvrije erf- en perceelscheidingen worden gebouwd;
2. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m.
c. Ten aanzien van de in dit lid genoemde afstands- en maatvoeringseisen geldt dat de bestaande afstanden, oppervlakten van gebouwen en hoogten kunnen worden gehandhaafd indien deze hiervan afwijken, met dien verstande dat bij volledige vervanging van gebouwen en bouwwerken wel aan de bovengestelde eisen dient te worden voldaan.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van bouwwerken met het oog op:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld
- een goede landschappelijke inpassing.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld en het landschapsbeeld;
met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a. lid 4.2 sub a onder 4:
voor het verkleinen van de afstand tot de oever van het meer of openbaar toegankelijk water;
b. lid 4.2 sub a onder 3:
voor het verkleinen van de onderlinge afstand tussen de gebouwen tot ten hoogste 6 m indien andere situering met het oog op de gebruiksmogelijkheden of het bebouwings-/landschapsbeeld noodzakelijk is;
c. lid 4.2 sub a onder 7 en 8:
voor de bouw van één bijgebouw per recreatiewoning mits de oppervlakte niet meer dan 10 m2 bedraagt;
d. lid 4.2 sub a onder 7, 8 en 10:
voor de bouw van één bijgebouw ten behoeve van het stallen van boten per recreatiewoning mits de oppervlakte van het botenhuis niet meer dan 20 m2 bedraagt.
4.5 Specifieke gebruiksregels
Gebruiksverbod permanente bewoning
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen permanente bewoning van recreatiewoningen en andere gebouwen.
Artikel 5 Recreatie – Verblijfsrecreatie uit te werken
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'recreatie – verblijfsrecreatie uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. verblijfsrecreatieterrein ten behoeve van recreatiewoningen;
met daarbij behorende:
b. groenvoorzieningen, water, vijvers, parkeervoorzieningen, wegen en paden, tuinen en nutsvoorzieningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘groen’ niet mag worden gebouwd.
5.2 Uitwerkingsregels
Burgemeester en wethouders werken de bestemming uit met inachtneming van de volgende regels:
a. de inrichting van het plangebied sluit aan op het rondom de betreffende gronden gelegen natuurgebied met open weidegebied met afwisselend besloten (broek)bosjes (Ecologische Hoofdstructuur) en heeft een groene natuurlijke uitstraling.
b. het aantal recreatiewoningen bedraagt niet meer dan 18;
c. de recreatiewoningen worden gebouwd in één bouwlaag met kap;
d. bij recreatiewoningen mogen uitsluitend bijgebouwen als onderdeel van het bouwvolume van de recreatiewoning worden gebouwd;
e. de oppervlakte van elke recreatiewoning inclusief bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 100 m2, met dien verstande dat aansluitend op het gestelde in artikel 4, lid 4 met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken voor een botenhuis met een oppervlakte van ten hoogste 20 m2;
f. de ontsluiting van de recreatiewoningen vindt plaats ten zuidwesten van deze bestemming en sluit aan op de Meerweg;
g. Ook voor dit terrein is het uitgangspunt dat moet worden voldaan aan de beleidslijn met betrekking tot de minimale onderlinge afstand tussen recreatiewoningen zoals deze geldt voor het Paterswoldsemeergebied. Dit betekent dat indien er vrijstaande recreatiewoningen worden gebouwd, de afstand tussen deze recreatiewoningen en overige (groepen van) recreatiewoningen tenminste 10 m dient te bedragen en eventueel tot 6 m onderlinge afstand via een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid indien de situering met het oog op de gebruiksmogelijkheden en het bebouwings-/landschapsbeeld mogelijk wordt geacht;
h. In de uitwerking wordt expliciet aandacht gegeven aan de plaatsing van de recreatiewoningen ten opzichte van elkaar op grond van een zorgvuldige landschappelijke inpassing, waarbij uitgangspunt is dat de recreatiewoningen ofwel aan elkaar worden gebouwd danwel als vrijstaande recreatiewoningen op eigen percelen worden gebouwd. In het uitzonderlijke geval dat een plan niet kan voldoen aan de voorgeschreven minimale afstandsbepaling tussen zomerhuizen (tussen 0 m en 6 m onderlinge afstand) zal in afwijking van voornoemde beleidsregel alleen medewerking aan een dergelijk plan worden verleend indien er zwaarwegende redenen bestaan om van de situering conform de beleidslijn af te wijken, indien dit plan vanuit brandveiligheidsoogpunt geen bezwaar oplevert en indien de architectonische en/of ruimtelijke kwaliteit van het plan in bijzondere mate bijdraagt aan de kwaliteit van de omgeving.
5.3 Voorlopig bouwverbod
Zolang en voor zover de bedoelde uitwerking niet onherroepelijk is, mogen bouwwerken slechts worden gebouwd, mits het bouwplan in overeenstemming is met het ontwerpuitwerkingsplan.
Artikel 6 Verkeer
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wegen met een functie voor intern en doorgaand verkeer;
b. fiets- en voetpaden;
c. parkeer- en groenvoorzieningen;
d. water en natuur, in het bijzonder gericht op ontwikkeling en instandhouding van een robuuste ecologische verbindingszone (EHS);
e. openbare nutsvoorzieningen;
met daarbij behorende:
f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Van de wegen bedraagt het aantal rijbanen niet meer dan twee.
6.2 Bouwregels
a. Ten aanzien van deze bestemming geldt dat geen gebouwen mogen worden gebouwd.
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte, anders dan voor bouwwerken rechtstreeks ten dienste van geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer en met uitzondering van de brug in de Meerweg, niet meer dan 5 meter bedraagt.
c. De hoogte van de bovenzijde van het wegdek van de brug in de Meerweg bedraagt maximaal 0.95 meter boven NAP, met dien verstande dat het bepaalde in artikel 11.1 onder a en d niet van toepassing is op de voornoemde maximaal toegestane hoogte van de bovenzijde van het wegdek van de brug in de Meerweg.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing ten behoeve van wegen en openbare nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 7 Wonen
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor aan huis verbonden beroeps-of bedrijfsactiviteiten met de daarbij behorende tuinen en erven.
7.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
1. er mag ten hoogste één vrijstaande woning worden gebouwd;
2. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
3. het aantal bijgebouwen per woning mag niet meer dan één, dan wel het bestaande aantal bedragen;
4. bijgebouwen dienen aan het hoofdgebouw te worden aangebouwd;
5. de goothoogte en bouwhoogte van gebouwen bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m;
6. de dakhelling van gebouwen bedraagt ten hoogste 60°;
7. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen bedraagt niet meer dan 100 m2, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
8. de afstand van gebouwen tot de oever van het meer of tot openbaar toegankelijk water bedraagt ten minste 5 m.
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. er mogen uitsluitend vergunningsvrije erf- en perceelscheidingen worden gebouwd;
2. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m.
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van:
a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
b. het bebouwingsbeeld;
c. een goede landschappelijke inpassing;
nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van gebouwen en overige bouwwerken.
7.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld en het landschapsbeeld;
met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a. lid 7.2, sub a, onder 8:
voor het verkleinen van de afstand tot de oever van het meer of openbaar toegankelijk water;
b. lid 7.2, sub a, onder 4 en 7:
voor de bouw van één bijgebouw ten behoeve van het stallen van boten en/of één ander vrijstaand bijgebouw per recreatiewoning, mits de oppervlakte van het botenhuis niet meer dan 20 m2 en overige gebouwen niet meer dan 10 m2 bedraagt.
7.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen het gebruik van:
a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning of zomerhuis;
b. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
c. het gebruik van meer dan een derde deel van de gezamenlijke gebruiksoppervlakte van de woning ten behoeve van aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
d. het gebruik van gronden voor detailhandel.
7.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in:
- lid 7.5, sub a:
en toestaan dat de gronden en bouwwerken in combinatie met wonen worden gebruikt voor de uitoefening van een agrarisch neven- of hobbybedrijf, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de woonsituatie.
Artikel 8 Leiding – Gas
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘leiding – gas’ aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar geldende bestemming(en), tevens bestemd voor de aanleg, het beheer en het onderhoud van de bestaande ondergrondse leiding voor het transport van gas met de daarbij behorende belemmeringenstrook.
8.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere ter plaatse aangewezen bestemmingen mogen op of in deze gronden geen gebouwen en geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.2 en worden toegestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
a. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
b. is aangetoond dat er geen afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van nutsleidingen;
c. er geen afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen en goederen;
d. er geen kwetsbare objecten worden gebouwd.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Gas zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
1. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
3. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
5. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
6. het permanent opslaan van goederen.
b. Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:
1. die reeds mogen worden uitgevoerd op grond van een verleende vergunning dan wel in uitvoering zijn bij het van kracht worden van het plan;
2. die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
3. welke graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vormen.
c. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de veiligheid van de leiding en van de bijbehorende belemmeringenstrook. Het bevoegd gezag vraagt schriftelijk advies aan de leidingbeheerder alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in elk geval wordt begrepen:
- het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige (recreatiewoning);
- het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
11.1 Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
a. de in dit plan gegeven aantallen, maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die aantallen, maten, afmetingen en percentages;
b. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
c. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
d. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10 m, met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van reclame-uitingen, waarvoor een maximale bouwhoogte van 6 m geldt;
e. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend- en ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot ten hoogste 15 m;
f. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
1. de maximale oppervlakte van de vergroting ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
2. de vergroting leidt tot een bouwhoogte die ten hoogste 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw zal bedragen;
g. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. bestemmingsvlak en toestaan dat de grenzen van het bouw- c.q. bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
3. één erker per (hoofd)gebouw over maximaal de halve gevelbreedte;
4. ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;
mits de bouwgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
A Overgangsrecht bouwwerken
1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
2. Het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
B Overgangsrecht gebruik
1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan EHS en recreatieterrein zuidoostzijde Paterswoldsemeer.