Inhoudsopgave
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
a. plan:
het bestemmingsplan Waardeel te Glimmen met identificatienummer NL.IMRO.0017.BPG131NBR-VA01 van de gemeente Haren;
b. bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
c. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
d. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
e. aan huis verbonden beroep:
een beroep dat in of bij een woonhuis/woning met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat is gericht op het verlenen van diensten zoals bedoeld in de beleidsnotitie met betrekking tot het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten in panden met een woonfunctie (2001);
f. achtererf:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,00 m van de voorkant van het hoofdgebouw of het dichtst bij de weg gelegen gebouw;
g. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
h. bestaand:
1. bestaand gebruik:
het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals aanwezig op het moment van de vaststelling van dit bestemmingsplan of kan worden gebruikt krachtens een omgevingsvergunning voor het gebruik, daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
2. bestaande bouwwerken:
bouwwerken die op het tijdstip van de vaststelling van dit bestemmingsplan worden gebouwd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen;
i. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
j. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
k. bijgebouw:
een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en dat ruimtelijk ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw;
l. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
m. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
n. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
o. bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
p. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
q. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
r. carport:
geheel of gedeeltelijk overdekte opstelplaats voor een auto, een bouwwerk, geen gebouw zijnde, die ten minste aan twee zijden open is;
s. erf- en terreinafscheiding:
een bouwwerk, dat geen gebouw is en dat dient als scheiding tussen twee of meer erven of terreinen, zoals hekwerken of bouwwerken van vergelijkbare aard en omvang;
t. gebouw:
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
u. hoofdgebouw:
een gebouw of onderdeel van een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwvolume valt aan te merken;
v. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
de in de beleidsnotitie met betrekking tot het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten in panden met een woonfunctie (2001) genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door haar beperkte omvang in of bij een woonhuis/woning met behoud van de woonfunctie mag worden uitgeoefend;
w. normaal onderhoud:
onderhoudswerkzaamheden, als het vervangen van bestrating en dergelijke, die niet leiden tot verstoring van de ongeroerde bodem;
x. peil:
1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdingang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
y. prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
z. prostitutiebedrijf:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder prostitutiebedrijf worden in elk geval verstaan een sekstheater, een bordeel of een parenclub of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
aa. voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een gebouw met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
bb. woning:
een complex van ruimten, blijkens de indeling en inrichting uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
a. de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
b. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Dakkapellen en dakopbouwen van ondergeschikte aard (gerelateerd aan het bij de woning of ander gebouw behorend dakvlak) worden hierbij niet meegerekend.
c. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
d. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
e. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
f. de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:
de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. groenvoorzieningen (waaronder tuinen);
b. bermen en beplanting;
c. het behoud en de bescherming van waardevolle houtwallen;
met de daarbij behorende:
d. paden;
e. water;
f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
Ten aanzien van deze bestemming geldt dat geen bouwwerken mogen worden gebouwd.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
- het kappen of rooien van bomen en struiken, met uitzondering van de gebruikelijke onderhoudswerkzaamheden.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het aanbrengen van verhardingen;
- het graven van sleuven ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur.
b. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:
- het normale onderhoud betreffen;
- reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
- noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond.
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wegen met een functie voor intern en doorgaand verkeer;
b. fiets- en voetpaden;
c. parkeer- en groenvoorzieningen;
d. openbare nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Van de wegen bedraagt het aantal rijbanen niet meer dan twee.
In de bestemming zijn mede inbegrepen andere bouwwerken ten behoeve van geleiding, beveiliging of regeling van het wegverkeer.
4.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
1. de oppervlakte per gebouw bedraagt niet meer dan 15 m², dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte, indien deze meer bedraagt;
2. de bouwhoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 3 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte, indien deze meer bedraagt.
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat:
1. de bouwhoogte, anders dan voor bouwwerken rechtstreeks ten dienste van geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, niet meer dan 10 m bedraagt;
2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten hoogste 2 m bedraagt.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing ten behoeve van wegen en openbare nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
met de daarbij behorende:
b. groenvoorzieningen;
c. openbare nutsvoorzieningen;
d. water;
e. tuinen en erven;
f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
1. hoofdgebouwen dienen uitsluitend binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
2. het aantal woningen bedraagt niet meer dan 6;
3. de woningen worden vrijstaand gebouwd;
4. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte, maximum bouwhoogte’ is aangegeven;
5. de hoofdgebouwen worden gebouwd met een kap waarvan de dakhelling ten minste 30º en ten hoogste 60º bedraagt;
6. de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelgrens mag niet minder dan 4 m;
7. de afstand van het hoofdgebouw tot de achterperceelgrens bedraagt ten minste 10 m;
8. van een bouwperceel mag niet meer dan 50% worden bebouwd.
b. Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen, gelden de volgende regels:
1. bijgebouwen en overkappingen mogen niet minder dan 4 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
2. de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen bedragen niet meer dan respectievelijk 3 en 5 m met dien verstande dat de goothoogte van niet vrijstaande gebouwen en overkappingen mag worden verhoogd tot de hoogte bovenkant vloer van de eerste bouwlaag;
3. de dakhelling van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 60º;
4. in afwijking op het voorgaande geldt voor de bouw van carports dat
de bouwhoogte van een carport maximaal 2 m bedraagt;
5. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan 70 m²;
6. van een bouwperceel mag niet meer dan 50% worden bebouwd.
c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde (niet zijnde overkappingen), gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 2 m bedragen;
2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- sociale veiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken.
5.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de verschijningsvorm van karakteristieke panden;
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a. lid 5.2, sub a, onder 4:
ten behoeve van een bouwhoogte tot ten hoogste 12 m mits de goothoogte dan wordt verlaagd tot ten hoogste 4,5 met het oog op een slankre positionering op de bouwpercelen;
b. lid 5.2, sub a, onder 5:
ten behoeve van een geringere dakhelling of een (gedeeltelijke) platte afdekking ter plaatse van de aanduiding ‘wetgevingszone-afwijkingsgebied’, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte ten hoogste 7 m bedraagt;
c. lid 5.2, sub b, onder 1 en 4:
ten behoeve van het bouwen van een carport met een hogere bouwhoogte dan wel op een kortere afstand tot de voorgevel van de woning, mits:
1. de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedraagt;
2. de carport achter of in het verlengde van de voorgevel van de woning wordt gerealiseerd;
3. de carport die in het verlengde van of binnen een afstand van 4 m achter de voorgevel van de woning wordt gebouwd, open is;
4. indien sprake is van een aaneen gebouwde carport, de bouwhoogte van de carport niet meer bedraagt dan de goothoogte van het gebouw waaraan tegenaan is gebouwd;
5. de onderlinge afstand tussen een carport en een bijgebouw minimaal 3 m bedraagt, tenzij deze aaneen worden gebouwd;
6. de onderlinge afstand tussen een carport en bijgebouwen ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedraagt, voor zover gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw;
7. een carport binnen een afstand van 25 m achter het dichtstbijzijnde punt van het hoofdgebouw wordt gebouwd;
8. de totale oppervlakte van carports op een bouwperceel maximaal 30 m2 bedraagt;
9. carports minimaal 1 m van de perceelgrens of op de perceelsgrens worden gebouwd;
10. in geval van hoekpercelen, een carport minimaal 3 m uit de erfgrens van de naar de weg gekeerde zijde wordt gebouwd.
5.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder begrepen:
a. het gebruik van gebouwen ten behoeve van een aan huis verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien de vloeroppervlakte groter is dan 33% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de gebouwen op het bouwperceel;
b. het kappen bomen en struiken ter plaatse van de aanduiding ‘houtwal’ met uitzondering van de gebruikelijke onderhoudswerkzaamheden.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in elk geval wordt begrepen:
- het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
- het gebruik van de gronden ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
- het gebruik van gronden voor de opslag van aan het gebruik onttrokken voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing voor de opslag van materialen welke strekken tot realisering van de aan de grond gegeven bestemming, voor de opslag ten behoeve van het normale onderhoud van tuinen en erven, waterlopen, paden en wegen.
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
8.1 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, geldt voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dat ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied' tevens ten behoeve van:
-
de drinkwaterwinning;
-
de drinkwaterproductie;
-
de drinkwaterdistributie;
-
de bescherming van de grondwaterkwaliteit;
mag worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 2 meter mag bedragen.
8.2 Afstemming
Voor deze gebieden is de provinciale Omgevingsverordening van toepassing. De verordening bevat regels ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning in bij de verordening aangewezen gebieden.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
9.1 Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de verschijningsvorm van monumentale en karakteristieke panden;
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a. de in dit plan gegeven aantallen, maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die aantallen, maten, afmetingen en percentages;
b. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
c. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
d. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10 m, met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van reclame-uitingen en zuilen, waarvoor een maximale bouwhoogte van 2 m geldt;
e. de bestemmingsregels in die zin dat openbare nutsgebouwen, wachthuizen ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwen ten behoeve van (de bediening van) kunstwerken, toiletgebouwen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
- de inhoud per gebouw ten hoogste 50 m³ zal bedragen;
f. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
1. de maximale oppervlakte van de vergroting ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
2. de vergroting leidt tot een bouwhoogte die ten hoogste 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw zal bedragen;
g. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. bestemmingsvlak en toestaan dat de grenzen van het bouw- c.q. bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
3. één erker per (hoofd)gebouw over maximaal de halve gevelbreedte;
4. ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;
mits de bouwgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden.
9.2 De in lid 9.1 genoemde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
9.3 Het bevoegd gezag kan bij verlening van de omgevingsvergunning voorwaarden stellen ten aanzien van de afmetingen en situering van bouwwerken, teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing ten opzichte van de omgeving te waarborgen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
A Overgangsrecht bouwwerken
1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
2. Het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
B Overgangsrecht gebruik
1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Waardeel te Glimmen.