UITSPRAAK
|
201011227/1/R1.
Datum uitspraak: 1 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Sebaldeburen, gemeente
Grootegast,
en
de raad van de gemeente
Grootegast,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 september 2010 heeft de raad het
bestemmingsplan "Kleine
Dorpen" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij
de Raad van State ingekomen op 13 december 2010,
beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de
Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4
mei 2011, waar [appellant] en de raad,
vertegenwoordigd door drs. M. Boomsma en mr. G.H.
Poort-van Drempt, beiden werkzaam bij de gemeente,
zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] betoogt dat aan zijn perceel
[locatie], net zoals in het voorgaande plan en zoals
voorgesteld in het advies van de hoorcommissie van
16 augustus 2010, een bedrijfsbestemming dient te
worden toegekend ten behoeve van het bedrijf AVL en
het ter plaatse gevestigde klussenbedrijf. In dit
verband voert hij aan dat ten onrechte de bestaande
opslagruimte niet meer als zodanig kan worden
gebruikt nu aan een deel van zijn perceel de
bestemming "Tuin" is toegekend en het onmogelijk is
om uit te breiden op het achtergelegen deel van het
perceel. [appellant] betwijfelt of een rendabele
bedrijfsvoering van beide bedrijven nog wel mogelijk
is.
2.2. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat
het uitgangspunt is om de feitelijke situatie als
zodanig te bestemmen waarbij bestaand gebruik in
strijd met het voorgaande plan wordt beoordeeld in
het kader van een goede ruimtelijke ordening. De
raad acht de detacheringsactiviteiten van het
bedrijf AVL passend binnen de bestemming "Wonen-A1"
als beroep aan huis en heeft de
groothandelsactiviteiten als zodanig toegestaan
binnen de bestaande schuur. Een vergroting van de
bedrijfsbebouwing of verzwaring van de
groothandelsactiviteiten acht de raad, gelet op de
woonfunctie aan weerszijden van het perceel, niet
wenselijk. Ten aanzien van de door [appellant]
gewenste opslagruimte en uitbreidingsmogelijkheid op
de achtergelegen gronden stelt de raad zich op het
standpunt dat het voorgaande plan daarin ook niet
voorzag.
2.3. Aan het perceel [locatie] in Sebaldeburen zijn
de bestemming "Wonen-A1" en de bestemming "Tuin"
toegekend. De bestemming "Tuin" is aan het voorste
deel van het perceel toegekend, grenzend aan de weg.
De bestemming "Wonen-A1" is aan het overige deel van
het perceel toegekend.
Ingevolge artikel 18, lid 18.1, van de planregels
zijn de voor "Tuin" aangewezen gronden bestemd voor
tuinen, geen erven zijnde, behorende bij een op
hetzelfde bouwperceel gelegen woonhuis, erkers en de
daarbij behorende bouwwerken geen gebouwen.
Aan een deel van het perceel met de bestemming
"Wonen-A1" zijn deels de aanduidingen "specifieke
vorm van bedrijf - groothandel in vloeistofvaten"
(hierna: sb-gvv) en "bouwvlak" toegekend.
Ingevolge artikel 23, lid 23.1, aanhef en onder a,
sub 3, van de planregels is op dit deel van het
perceel een woonhuis in combinatie met een inpandig
detachering- en groothandelbedrijf in vloeistofvaten
en/of een klussenbedrijf, allen met (bedrijfs)ontsluiting
aan de zuidzijde langs het woonhuis, toegestaan.
Aan de achtergelegen gronden is deels de aanduiding
"specifieke bouwaanduiding
uitgesloten-vergunningplichtige gebouwen en
aangebouwde overkappingen" (hierna: sba-gao)
toegekend. Ingevolge artikel 23, lid 23.2.2, aanhef
en onder a, van de planregels is het ter plaatse van
deze aanduiding niet toegestaan buiten een bouwvlak
gebouwen en aangebouwde overkappingen te bouwen.
Op het perceel staan binnen de aanduiding "sb-gvv"
een woning en een schuur. In de schuur exploiteert
het bedrijf AVL sinds 2003 een detacherings- en
groothandelbedrijf in vloeistofvaten.
2.4. In het voorgaande plan "Sebaldeburen",
vastgesteld door de raad op 6 november 1979, en voor
zover van belang goedgekeurd door het college van
gedeputeerde staten bij besluit van 4 november 1980,
was aan een deel van het perceel de bestemming
"Nijverheidsbedrijven" met de aanduiding "2"
toegekend. Dit deel liep door tot aan de weg.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, in samenhang met
het derde lid, onder a, sub 2, van de
planvoorschriften was ter plaatse een
aannemersbedrijf, met bijbehorende gebouwen, andere
bouwwerken en terreinen, met per bedrijf één
bedrijfswoning toegestaan.
Aan de achtergelegen gronden was in het voorgaande
plan de bestemming "Agrarische Kultuurgronden"
toegekend. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de
planvoorschriften, was dit terrein bestemd voor
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, met
uitzondering van bosgronden, met de bijbehorende
andere bouwwerken. Ingevolge artikel 12, tweede lid,
onder 2, van de planvoorschriften was het oprichten
van gebouwen op deze gronden uitgesloten. Ingevolge
artikel 13, tweede lid, mogen deze gronden slechts
worden gebruikt overeenkomstig de bestemming.
2.5. Naar aanleiding van de zienswijze van
[appellant] heeft de raad de bestemmingsregeling op
het perceel deels aangepast, waardoor de
bedrijfsactiviteiten van het bedrijf AVL als zodanig
zijn bestemd.
Een goede ruimtelijke ordening brengt met zich dat,
indien een bedrijf als zodanig wordt bestemd, alle
belangen van het bedrijf in de afweging moeten
worden betrokken. In onderhavig geval zijn de
bedrijfsactiviteiten van het bedrijf AVL mogelijk
binnen de reeds bestaande bebouwing en voorziet het
plan niet in de mogelijkheid de bebouwing uit te
breiden. De raad heeft hierbij in redelijkheid een
groter gewicht kunnen toekennen aan de belangen van
omwonenden om overlast te beperken dan aan de
belangen van [appellant]. In de enkele stelling van
[appellant] dat het bedrijf AVL niet meer
levensvatbaar zal zijn, ziet de Afdeling geen
aanleiding voor een ander oordeel. Nog daargelaten
de omstandigheid dat de raad niet aan een advies van
de hoorcommissie is gebonden, heeft de hoorcommissie
in haar advies van 16 augustus 2010 weliswaar
geadviseerd om de bouw van een extra schuur op het
perceel [locatie] mogelijk te maken, maar heeft zij
dit advies na [appellant] en omwonenden te hebben
gehoord, bijgesteld in haar advies van 3 september
2010. Voorts was het, anders dan [appellant]
betoogt, onder het voorgaande plan ook niet
toegestaan om op het achtergelegen perceel bebouwing
op te richten of de gronden te gebruiken voor
opslagdoeleinden ten behoeve van de
bedrijfsactiviteiten.
2.6. Ter zitting heeft [appellant] aannemelijk
gemaakt dat sinds 1979 een klussenbedrijf op het
perceel is gevestigd en dat dit klussenbedrijf
sindsdien heeft gefunctioneerd met een wisselende
mate van intensiteit van de bedrijfsactiviteiten. De
Afdeling overweegt dat ingevolge artikel 23 van de
planregels op het perceel een klussenbedrijf is
toegestaan. In dit verband overweegt de Afdeling dat
in het voorgaande plan ook een bedrijfsbestemming
was toegekend aan gronden waaraan thans de
bestemming "Tuin" is toegekend. [appellant] heeft
ter zitting uiteengezet dat dit deel van het perceel
nodig is voor het opslaan van goederen voor het
klussenbedrijf en ook als zodanig wordt gebruikt. De
raad heeft aangevoerd dat een lint van voortuinen
aan de Provincialeweg wenselijk is. Hierbij heeft de
raad echter geen blijk gegeven dat bij het toekennen
van de bestemming "Tuin" aan gronden die onder het
voorgaande plan voor de bedrijfsvoering waren
bestemd, rekening is gehouden met de
bedrijfsbelangen van [appellant].
2.7. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de
Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het
bestreden besluit, voor zover daarbij het plandeel
met de bestemming "Tuin" ter plaatse van het perceel
[locatie] is vastgesteld, niet berust op een
deugdelijke motivering. Het beroep is in zoverre
gegrond. Het bestreden besluit dient op dit punt
wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet
bestuursrecht te worden vernietigd.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de
Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de
raad zich niet in redelijkheid op het standpunt
heeft kunnen stellen dat het plan voor het overige
strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke
ordening. Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.8. De raad dient op na te melden wijze tot
vergoeding van de proceskosten te worden
veroordeeld. De Afdeling overweegt dat zij geen
aanleiding ziet voor vergoeding van de door
[appellant] gestelde kosten van door een derde
beroepsmatig verleende rechtsbijstand, nu het
beroepschrift door [appellant] op eigen titel is
ingediend en ook overige proceshandelingen niet zijn
verricht door een rechtsbijstandverlener.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de
gemeente Grootegast
van 7 september 2010 inzake de vaststelling van het
bestemmingsplan "Kleine
Dorpen" voor zover
het betreft het plandeel met de bestemming "Tuin"
ter plaatse van het perceel [locatie] in
Sebaldeburen;
III. verklaart het beroep voor het overige
ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente
Grootegast tot
vergoeding van bij [appellant] in verband met de
behandeling van het beroep opgekomen proceskosten
tot een bedrag van € 51,11 (zegge: eenenvijftig euro
en elf cent);
V. gelast dat de raad van de gemeente
Grootegast aan
[appellant] het door hem voor de behandeling van het
beroep betaalde griffierecht ten bedrage van €
150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. G.N. Roes, lid van de
enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Z.
Huszar, ambtenaar van staat.
w.g. Roes w.g. Huszar
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2011
533-676.
|