direct naar inhoud van Regels
Plan: Niekerk en Oldekerk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0015.BP015BEHE1-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Niekerk en Oldekerk van de gemeente Grootegast;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0015.BP015BEHE1-VA01 met de bijbehorende regels;

1.3 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aan-huis-verbonden beroep:

het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, kunstzinnig of ontwerp-technisch dan wel daarmee gelijk te stellen gebied door de gebruik(st)er van de woning en waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 achtererfgebied:

het gebied zoals bepaald in de Algemene Maatregel van Bestuur voor vergunningvrij bouwen;

1.8 agrarisch grondgebruik:

het telen, wassen, niet in een volkstuincomplex, en/of weiden van dieren.

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.10 bed & breakfast:

een kleinschalige verblijfsaccommodatie die de mogelijkheid biedt tot een toeristisch en kortdurend verblijf, waarbij ook ontbijt wordt geserveerd. Overnachting en ontbijt worden aangeboden in een woonhuis of bijhuis dat wordt geëxploiteerd door de eigenaren van het betreffende huis;

1.11 bedrijf:

een onderneming gericht op het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen;

1.12 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.13 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.14 bedrijfswoning:

een woning op een bouwperceel met een bestemming, niet zijnde een woonbestemming, die wordt bewoond door eigenaren of huurders van de bedrijfsbebouwing die op hetzelfde bouwperceel aanwezig is. Hierbij geldt dat de bedrijfsbebouwing structureel voor bedrijfsmatige activiteiten gebruikt moet worden. Aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven worden niet tot deze activiteiten gerekend;

1.15 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.16 bestaand:
  • a. ten aanzien van gebouwen en overkappingen:
    • 1. bestaand ten tijde van de vastgestelde nulmeting Slagboom en Peters luchtfotografie, kaartnummers 4768 en 4763 (21 april 1996);
    • 2. na de nulmeting (1996) valt alleen alles wat legaal gebouwd is onder 'bestaand';
  • b. ten aanzien van bouwwerken, geen bouwwerken zijnde: bestaand ten tijde van de eerste ter inzage legging van het ontwerp van het plan;
  • c. ten aanzien van het overige gebruik: bestaand ten tijde van de eerste ter inzage legging van het ontwerp van het plan.
1.17 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op het zelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander bouwwerk met een dak;

1.19 bijgebouw:

een gebouw dat zowel in bouwkundige als in functionele zin ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een hoofdgebouw;

1.20 bijzondere woonvorm:

een voorziening voor de huisvesting van personen die bij een normale, dagelijkse functioneren huishoudelijke, sociale, sociaal-medische en/of medische begeleiding en/of verzorging behoeven, zoals ouderen en mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking;

1.21 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.22 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.23 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.24 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.25 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.26 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.27 bouwwerk, geen gebouwen zijnde:

[Roland, het begrip is al een uitleg, het is een bouwwerk dat geen gebouw is]

1.28 bouw en sloopafval:

steenachtige bedrijfsafvalstoffen afkomstig van het bouwen of slopen van wegen, gebouwen of overige bouwwerken;

1.29 cultuurgrond:

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden met uitzondering van bosgronden en houtteelt;

1.30 dagrecreatie:

verblijf en activiteiten gericht op ontspanning in de vrije tijd zoals sport en spel, natuurbeleving, amusement en uitstapjes, die uitsluitend plaatsvinden binnen een tijdsbestek van een dag buiten de woning voor recreatieve doeleinden zonder dat er een overnachting ter plaatse mee gepaard gaat;

1.31 dagrecreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.32 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.33 erf:

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een gebouw;

1.34 erfbebouwingsgebied:

het deel van het perceel met de bestemming 'Wonen - 1' of 'Wonen - 2', voorover 1 meter gelegen achter de voorgevel van het hoofdgebouw en/of het verlengde daarvan, de oppervlakte van het hoofdgebouw niet meegerekend;

1.35 erker:

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een woonhuis, bouwkundig bestaande uit een 'lichte” constructie met een overwegende transparante uitstraling en van beperkte omvang;

1.36 erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.37 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.38 geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;

1.39 geluidsgevoelige objecten:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.40 grondlichaam:

een dijk van zand of klei;

1.41 hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.42 hoofdverblijf:

de plek waar een persoon zijn hoofdverblijfplaats heeft, zijn post ontvangt en staat ingeschreven;

1.43 hoogseizoen:

de periode tussen 2 juli en 31 augustus;

1.44 horecabedrijf en/of instelling:

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt, al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.45 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.46 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

bedrijvigheid die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.47 kleinschalig kampeerterrein:

een kampeerterrein met een oppervlakte van niet meer dan 5.000 m2 voor kampeermiddelen gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;

1.48 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.49 maaiveld:

4,00 m boven het Nieuw Amsterdams Peil;

1.50 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen voor openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.51 milieusituatie:

de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkomen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;

1.52 ondergronds:

beneden peil;

1.53 overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.54 paardenbak:

een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;

1.55 paardenhouderij:

een bedrijf dat hoofdzakelijk is gericht op het beleren en trainen van paarden door het bedrijf zelf, het bieden van pensionstalling en/of een kunstmatig inseminatie bedrijf voor paarden of pony's (niet zijnde een manege), inclusief bijbehorende paardenbakken;

1.56 peil:
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
  • d. voor een grondlichaam of op de hoogte van het terrein: het maaiveld.
1.57 permanente bewoning:

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;

1.58 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.59 prostitutiebedrijf:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht.

Onder een prostitutiebedrijf wordt in ieder geval verstaan: een erotische-massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.60 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.61 straat- en bebouwingsbeeld:

de stedenbouwkundige waarde van een gebied die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing. De mate van samenhang wordt bepaald door de verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, de onderlinge verhouding tussen bebouwing op het gebied van bouwhoogte en -breedte en de wijze waarop bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is zich tot elkaar verhoudt op het vlak van bouwvorm en ligging;

1.62 uitbouw:

een ruimte die aan het hoofdgebouw is gebouwd, die functioneel één geheel vormt met het hoofdgebouw, maar die ruimtelijk een ondergeschikte aanvulling vormt op het hoofdgebouw;

1.63 verkeersveiligheid:

de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;

1.64 voorgevel:

de naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.65 voorkeursgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.66 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.67 woongebouw:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.68 woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.69 woonsituatie:

de waarde van een gebied voor de woonfunctie, die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing. Bij de bepaling van de waarde wordt in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkomen of beperken van hinder.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de breedte, lengte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Agrarisch - Cultuurgrond

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Cultuurgrond' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. cultuurgrond;
  • b. bebossing;
  • c. voet- en rijwielpaden;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. sloten, bermen en beplanting;
  • f. een calamiteitenontsluiting, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - noodontsluiting';

met de daarbij behorende:

  • g. bouwwerken.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:

  • de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 2,00 m.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, voor:

  • a. een goede waterhuishouding;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebouwen en overkappingen voor:
    • 1. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2;
    • 2. maatschappelijke voorzieningen, ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk';
    • 3. bedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

met daarbij behorende:

  • b. wegen en paden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. water;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw of overkapping wordt binnen een bouwvlak gebouwd;
  • b. per bedrijf mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd;
  • c. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven maximum goothoogte;
  • d. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven maximum bouwhoogte;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder c en d gelden voor niet-inpandige bedrijfswoningen de volgende regels:
    • 1. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3,50 m;
    • 2. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 9,00 m.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2,00 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen bijbehorende bouwwerken zijnde, bedraagt ten hoogste 3,00 m met uitzondering van vlaggenmasten, hiervan bedraagt de bouwhoogte ten hoogste 6,00 m.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, voor:

  • a. een goede waterhuishouding;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden voor geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven:
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van detailhandel, met uitzondering van productiegebonden detailhandel;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor zelfstandige kantoren.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 4.4 sub b in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor de uitoefening van productiegebonden detailhandel, niet zijnde detailhandel in voedings- en genotmiddelen.
  • b. het bepaalde in lid 4.4 sub d in die zin dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, mits het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd of bedrijven die wel zijn genoemd in bijlage 1 onder een hogere categorie dan 2, maar in een individueel geval feitelijk een lagere milieubelasting kunnen hebben.

Artikel 5 Detailhandel

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebouwen en overkappingen voor:
    • 1. detailhandel;
    • 2. bedrijfswoningen;

met daarbij behorende:

  • b. wegen en paden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. water;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw of overkapping wordt binnen een bouwvlak gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd;
  • c. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven maximum goothoogte;
  • d. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven maximum bouwhoogte;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder c en d gelden voor niet-inpandige bedrijfswoningen de volgende regels:
    • 1. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3,50 m;
    • 2. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 9,00 m.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2,00 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen bijbehorende bouwwerken zijnde, bedraagt ten hoogste 3,00 m met uitzondering van vlaggenmasten, hiervan bedraagt de bouwhoogte ten hoogste 6,00 m.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, voor:

  • a. een goede waterhuishouding;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 6 Gemengd

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebouwen en overkappingen voor:
    • 1. detailhandel, met uitzondering van supermarkten;
    • 2. detailhandel met inbegrip van supermarkten, ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt';
    • 3. dienstverlening;
    • 4. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2;
    • 5. maatschappelijke voorzieningen;
    • 6. woningen;

met daarbij behorende:

  • b. wegen en paden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. water;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw of overkapping wordt binnen een bouwvlak gebouwd;
  • b. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven maximum goothoogte;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven maximum bouwhoogte.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2,00 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen bijbehorende bouwwerken zijnde, bedraagt ten hoogste 3,00 m met uitzondering van vlaggenmasten, hiervan bedraagt de bouwhoogte ten hoogste 6,00 m.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, voor:

  • a. een goede waterhuishouding;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van een hoofdgebouw voor meer dan één woning;
  • b. het gebruik van de gronden voor geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven:
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor zelfstandige horecadoeleinden.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 6.4 sub a in die zin dat een hoofdgebouw mag worden gebruikt voor meer dan één woning;
  • b. het bepaalde in lid 6.4 sub c in die zin dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, mits het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd of bedrijven die wel zijn genoemd in bijlage 1 onder een hogere categorie dan 2, maar in een individueel geval feitelijk een lagere milieubelasting kunnen hebben.

Artikel 7 Groen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen, waarbij het behoud van herkenbare verkaveling uitgangspunt is;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. waterlopen en waterpartijen;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • f. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:

  • de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 2,00 m.
7.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, voor:

  • a. een goede waterhuishouding;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • het kappen en rooien van houtsingels in verband met de bescherming van de herkenbare verkaveling.
7.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 7.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
7.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden van het houtsingelgebied.

Artikel 8 Groen - Park

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen - Park’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een park;
  • b. bebossing;
  • c. voet- en rijwielpaden;
  • d. speelvoorzieningen;
  • e. waterlopen en waterpartijen;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • g. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:

  • de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 2,00 m.
8.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, voor:

  • a. een goede waterhuishouding;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 9 Horeca

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebouwen en overkappingen voor:
    • 1. een horecabedrijf, met uitzondering van een bar-dancing;
    • 2. een ondergrondse schietbaan;
    • 3. een bedrijfswoning;

met daarbij behorende:

  • b. wegen en paden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. water;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw of overkapping wordt binnen een bouwvlak gebouwd;
  • b. de verticale diepte van een gebouw zal ten hoogste 4,00 m bedragen;
  • c. er mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd;
  • d. de goothoogte van bedrijfsgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 3,50 m;
  • e. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 5,00 m
  • f. in afwijking van het bepaalde onder c en d gelden voor de bedrijfswoning de volgende regels:
    • 1. de goothoogte bedraagt ten hoogste 6,00 m;
    • 2. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 8,00 m.
9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2,00 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen bijbehorende bouwwerken zijnde, bedraagt ten hoogste 3,00 m met uitzondering van vlaggenmasten, hiervan bedraagt de bouwhoogte ten hoogste 6,00 m.
9.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, voor:

  • a. een goede waterhuishouding;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 10 Maatschappelijk

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebouwen en overkappingen voor:
    • 1. maatschappelijke voorzieningen;
    • 2. kinderopvang;
    • 3. een zorginstelling, al dan niet in combinatie bijzondere woonvormen en/of woningen, ter plaatse van de aanduiding 'zorginstelling';
  • b. garageboxen, ter plaatse van de aanduiding 'garagebox';

met daarbij behorende:

  • c. wegen en paden;
  • d. parkeervoorzieningen, waarbij ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein', uitsluitend parkeervoorzieningen zijn toegestaan;
  • e. water;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw of overkapping wordt binnen een bouwvlak gebouwd;
  • b. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven maximum goothoogte;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven maximum bouwhoogte;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder a tot en met d gelden voor garageboxen de volgende regels:
    • 1. een garagebox mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'garagebox';
    • 2. de garageboxen dienen aaneen te worden gebouwd;
    • 3. de bouwhoogte van een garagebox bedraagt ten hoogste 3,50 m;
    • 4. de oppervlakte per garagebox bedraagt ten hoogste 20 m².
10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2,00 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen bijbehorende bouwwerken zijnde, bedraagt ten hoogste 3,00 m met uitzondering van vlaggenmasten, hiervan bedraagt de bouwhoogte ten hoogste 6,00 m.
10.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, voor:

  • a. een goede waterhuishouding;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
10.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gebouwen voor bewoning, tenzij de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding 'zorginstelling', in welk geval bijzondere woonvormen zijn toegestaan;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor meer woningen dan ter plaatse is aangegeven in de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken als horecabedrijf, met uitzondering van horeca, voorzover ten dienste van en ondergeschikt aan de maatschappelijke functie;
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van detailhandel, met uitzondering van detailhandel, voorzover ten dienste van en ondergeschikt aan de maatschappelijke functie.

Artikel 11 Maatschappelijk - Begraafplaats

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Maatschappelijk - Begraafplaats’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een begraafplaats;
  • b. gebouwen ten behoeve van onderhoud en beheer;
  • c. groenvoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • e. verhardingen;
  • f. erven en terreinen;
  • g. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw of overkapping wordt binnen een bouwvlak gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven maximum bouwhoogte.
11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:

  • de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 2,00 m.
11.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, voor:

  • a. een goede waterhuishouding;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 12 Sport

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebouwen en overkappingen voor sportvoorzieningen;

waarbij een goede landschappelijke inpassing van de gebouwen en terreinen wordt nagestreefd;

met daarbij behorende:

  • b. wegen en paden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. water;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, waaronder een antennemast, ter plaatse van de aanduiding 'antennemast'.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw of overkapping wordt ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven maximum bouwhoogte;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a en b mogen gebouwen en overkappingen buiten de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. ter plaatse van het bouwvlak voorzien van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende bouwregels' mag niet buiten het bouwvlak worden gebouwd;
    • 2. de bouwhoogte van de buiten het bouwvlak gelegen gebouwen en overkappingen zal ten hoogste 4,00 m bedragen;
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte van de buiten het bouwvlak gelegen gebouwen en overkappingen zal ten hoogste 20% van de oppervlakte van het bouwvlak bedragen.
12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 15,00 m;
  • b. de bouwhoogte van ballenvangers bedraagt ten hoogste 10,00 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw en geen overkappingen zijnde bedraagt ten hoogste 5,00 m.
  • d. in afwijking van het bepaalde onder c, mag ter plaatse van de aanduiding 'antennemast', een antennemast met een bouwhoogte van ten hoogste 40,00 m worden geplaatst.
12.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, voor:

  • a. een goede waterhuishouding;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
12.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de milieusituatie kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 12.2.1 sub c onder 1 in die zin dat ter plaatse van het bouwvlak met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende bouwregels' gebouwen en overkappingen gedeeltelijk buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:

  • a. er sprake is van een incidentele uitbreiding;
  • b. de bouwhoogte van de buiten het bouwvlak gelegen gebouwen en overkappingen ten hoogste 4,00 m bedraagt;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van de buiten het bouwvlak gelegen gebouwen en overkappingen ten hoogste 5% van de oppervlakte van het bouwvlak bedraagt.
12.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.5.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere daar voorkomende bestemming(en), een omgevingsvergunning vereist:

  • het verwijderen van bebossing en beplanting.
12.5.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 12.5.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud, het gebruik en het beheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
12.5.3 Toetsingscriteria

De in lid 12.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke inpassing van de gebouwen en terreinen.

Artikel 13 Tuin

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen, geen erven zijnde, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen woonhuizen;
  • b. erkers;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • d. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. er mogen geen overkappingen worden gebouwd;
  • b. als gebouw mogen uitsluitend erkers worden gebouwd;
  • c. een erker wordt ten hoogste 1,50 m vanuit de aangrenzende bestemmingsgrens gebouwd;
  • d. een erker wordt ten hoogste over 50% van de voorgevel van het woonhuis gebouwd;
  • e. de oppervlakte van een erker bedraagt ten hoogste 3 m² bedragen.
13.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. er mogen uitsluitend erfafscheidingen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 2,00 m.
13.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, voor:

  • a. een goede waterhuishouding;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 14 Verkeer

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen;
  • b. voet- en rijwielpaden;

waarbij gestreefd wordt naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. sloten, bermen en beplanting;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • h. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

14.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:

  • de bouwhoogte bedraagt, anders dan rechtstreeks voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, ten hoogste 5,00 m.
14.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het aanleggen van wegen met meer dan twee rijstroken.

Artikel 15 Verkeer - Verblijfsgebied

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. (woon)straten;
  • b. pleinen;
  • c. voet- en rijwielpaden;
  • d. garageboxen, ter plaatse van de aanduiding 'garagebox';

met daaraan ondergeschikt:

  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. sloten, bermen en beplanting;
  • h. speelvoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • j. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
15.2 Bouwregels
15.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. er mogen geen overkappingen worden gebouwd;
  • b. als gebouw mogen uitsluitend garageboxen worden gebouwd;
  • c. een garagebox mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'garagebox';
  • d. de garageboxen dienen aaneen te worden gebouwd;
  • e. de bouwhoogte van een garagebox bedraagt ten hoogste 3,50 m;
  • f. de oppervlakte per garagebox bedraagt ten hoogste 20 m².
15.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:

  • de bouwhoogte bedraagt, anders dan rechtstreeks voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, ten hoogste 5,00 m.

Artikel 16 Water

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterlopen en waterpartijen;
  • b. oevers;
  • c. bermen en beplanting;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, duikers en/of dammen.
16.2 Bouwregels
16.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

16.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:

  • de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 1,00 m.
16.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, voor:

  • a. een goede waterhuishouding;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
16.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van de gronden voor minder dan 90% oppervlaktewater.

Artikel 17 Wonen - 1

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met:
    • 1. een aan-huis-verbonden beroep en bestaande kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
    • 2. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2 ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' dan wel 'bedrijf tot en met categorie 2';
    • 3. dienstverlening, ter plaatse van de aanduiding 'gemengd';
    • 4. winkels, ter plaatse van de aanduiding 'gemengd';
  • b. bijbehorende bouwwerken;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. tuinen;
  • d. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • e. erven en verhardingen;
  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
17.2 Bouwregels
17.2.1 Hoofdgebouwen

Voor hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  • b. de voorgevel van een hoofdgebouw wordt voor ten minste 50% in de ter plaatse aangeduide 'gevellijn' gebouwd;
  • c. het aantal hoofdgebouwen bedraagt per bestemmingsvlak ten hoogste het bestaande aantal, tenzij ter plaatse de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven, in welk geval het in de aanduiding aangegeven aantal als maximum geldt;
  • d. de afstand van een hoofdgebouw of een blok van aaneen gebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 3,00 m, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welk geval de bestaande afstand als minimum afstand geldt;
  • e. de grondoppervlakte bedraagt ten hoogste 120 m2;
  • f. de diepte bedraagt ten hoogste 15,00 m;
  • g. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3,50 m;
  • h. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 9,00 m, tenzij ter plaatse de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven, in welk geval de bouwhoogte ten hoogste de in de aanduiding aangegeven hoogte bedraagt;
  • i. een hoofdgebouw wordt voorzien van een kap;
  • j. in afwijking van het bepaalde onder e tot en met i geldt, indien een grotere oppervlakte, een grotere diepte, een hogere goothoogte, een hogere bouwhoogte of een plat dak aanwezig is op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dat deze oppervlakte, diepte, goothoogte, bouwhoogte of dakvorm voor dat hoofdgebouw en voor uitbreidingen van dat hoofdgebouw als maximum oppervlakte, maximum diepte, maximum goothoogte, maximum bouwhoogte en dakvorm geldt.
17.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het erfbebouwingsgebied, met inachtneming van de volgende regel:
    • 1. de regels van de Algemene Maatregel van Bestuur voor vergunningvrij bouwen zijn van toepassing, met dien verstande dat:
      • in plaats van 'achtererfgebied' wordt gelezen 'erfbebouwingsgebied';
      • de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken ten hoogste 6,00 m mag bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a is, indien de bijbehorende bouwwerken qua omvang en situering niet voldoen aan het bepaalde onder a, de bestaande omvang en situering van toepassing.
17.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt voor de voorgevel of het verlengde daarvan ten hoogste 1,00 m en achter de voorgevel ten hoogste 2,00 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen bijbehorende bouwwerken zijnde, bedraagt ten hoogste 3,00 m met uitzondering van vlaggenmasten, hiervan bedraagt de bouwhoogte ten hoogste 6,00 m.
17.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, voor:

  • a. een goede waterhuishouding;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
17.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 17.2.1 sub b in die zin dat de voorgevel van een hoofdgebouw in afwijking van de ter plaatse aangeduide 'gevellijn' wordt gebouwd, mits de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  • b. het bepaalde in lid 17.2.1 sub i in die zin dat een hoofdgebouw (deels) wordt voorzien van een plat dak.
17.5 Specifieke gebruiksregels
17.5.1 Toegestaan gebruik

Tot een gebruik, toegestaan binnen deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van de gronden voor maximaal 1 hobbymatige paardenbak voor eigen gebruik miet dien verstande dat de oppervlakte ten hoogste 800 m² bedraagt en de afstand tot een woning van derden ten minste 25 m bedraagt.
17.5.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van detailhandel, met uitzondering van de gronden die ter plaatse zijn aangeduid als 'gemengd';
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten, anders dan in de vorm van een aan-huis-verbonden beroep, met uitzondering van de gronden die ter plaatse zijn aangeduid als 'gemengd';
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, zodanig dat:
    • 1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane grondvloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel;
    • 2. de vloeroppervlakte voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep meer bedraagt dan 70 m²;
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor bed and breakfast;
  • f. het gebruik van de gronden voor geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;
  • g. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2', anders dan bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2.
17.6 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 17.5.2 sub c in die zin dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor de uitoefening van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, mits:
    • 1. het gebruik van ondergeschikte betekenis is in die zin dat de gebouwen in overwegende mate de woonfunctie blijft behouden;
    • 2. het uiterlijk van de betreffende gebouwen niet wordt aangetast;
    • 3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefmilieu en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 4. het gebruik geen afbreuk doet aan het karakter van de buurt;
    • 5. geen detailhandel van betekenis plaatsvindt;
    • 6. er voldoende parkeergelegenheid op het eigen erf voor de werknemers en bezoekers aanwezig is;
    • 7. degene die de activiteiten verricht tevens de gebruiker van de woning is;
    • 8. de activiteiten niet milieuhinderlijk zijn;
    • 9. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dat 30% van de totale gezamenlijke begane grondvloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer dan 70 m² mag bedragen;
  • b. het bepaalde in lid 17.5.2 sub e in die zin dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor bed & breakfast, mits:
    • 1. het gebruik van ondergeschikte betekenis is ten opzichte van de woonfunctie;
    • 2. het uiterlijk van de betreffende gebouwen niet onevenredig wordt aangetast;
    • 3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefmilieu en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 4. er voldoende parkeergelegenheid op het eigen erf voor gasten aanwezig is;
    • 5. degene die de bed & breakfast exploiteert tevens de hoofdbewoner van de woning is;
    • 6. de activiteiten niet milieuhinderlijk zijn;
    • 7. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
    • 8. de bed & breakfast wordt gerealiseerd in de woning, een aangebouwd bijbehorend bouwwerk, of een bestaand vrijstaand bijbehorend bouwwerk;
    • 9. er geen kookgelegenheid (zoals een keuken) aanwezig is in de bed & breakfast;
    • 10. de bed & breakfast door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet functioneren mag als zelfstandige woning;
    • 11. permanente bewoning niet is toegestaan;
  • c. het bepaalde in lid 17.5.2 sub g in die zin dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' tevens bedrijven worden gevestigd die naar aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, mits het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd of bedrijven die wel zijn genoemd in bijlage 1 onder een hogere categorie dan 2, maar in een individueel geval feitelijk een lagere milieubelasting kunnen hebben.

Artikel 18 Wonen - 2

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met:
    • 1. een aan-huis-verbonden beroep en bestaande kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
    • 2. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2';
  • b. bijbehorende bouwwerken;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. tuinen;
  • d. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • e. erven en verhardingen;
  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
18.2 Bouwregels
18.2.1 Hoofdgebouwen

Voor hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  • b. de voorgevel van een hoofdgebouw wordt voor ten minste 50% in de ter plaatse aangeduide 'gevellijn' gebouwd;
  • c. het aantal hoofdgebouwen bedraagt per bestemmingsvlak ten hoogste het bestaande aantal, tenzij ter plaatse de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven, in welk geval het in de aanduiding aangegeven aantal als maximum geldt;
  • d. de afstand van een hoofdgebouw of een blok van aaneen gebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 3,00 m, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welk geval de bestaande afstand als minimum afstand geldt;
  • e. de grondoppervlakte bedraagt ten hoogste 120 m2;
  • f. de diepte bedraagt ten hoogste 15,00 m;
  • g. de goothoogte bedraagt ten hoogste 7,00 m;
  • h. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 11,00 m;
  • i. een hoofdgebouw wordt voorzien van een kap;
  • j. in afwijking van het bepaalde onder e tot en met i geldt, indien een grotere oppervlakte, een grotere diepte, een hogere goothoogte, een hogere bouwhoogte of een plat dak aanwezig is op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dat deze oppervlakte, diepte, goothoogte, bouwhoogte of dakvorm voor dat hoofdgebouw en voor uitbreidingen van dat hoofdgebouw als maximum oppervlakte, maximum diepte, maximum goothoogte, maximum bouwhoogte en dakvorm geldt.
18.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het erfbebouwingsgebied, met inachtneming van de volgende regel:

  • de regels van de Algemene Maatregel van Bestuur voor vergunningvrij bouwen zijn van toepassing, met dien verstande dat:
    • 1. in plaats van 'achtererfgebied' wordt gelezen 'erfbebouwingsgebied';
    • 2. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken ten hoogste 6,00 m mag bedragen.
18.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt voor de voorgevel of het verlengde daarvan ten hoogste 1,00 m en achter de voorgevel ten hoogste 2,00 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen bijbehorende bouwwerken zijnde, bedraagt ten hoogste 3,00 m met uitzondering van vlaggenmasten, hiervan bedraagt de bouwhoogte ten hoogste 6,00 m.
18.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, voor:

  • a. een goede waterhuishouding;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
18.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 18.2.1 sub b in die zin dat de voorgevel van een hoofdgebouw achter de ter plaatse aangeduide 'gevellijn' wordt gebouwd;
  • b. het bepaalde in lid 18.2.1 sub i in die zin dat een hoofdgebouw (deels) wordt voorzien van een plat dak.
18.5 Specifieke gebruiksregels
18.5.1 Toegestaan gebruik

Tot een gebruik, toegestaan binnen deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van de gronden voor maximaal 1 hobbymatige paardenbak voor eigen gebruik met dien verstande dat de oppervlakte ten hoogste 800 m² bedraagt en de afstand tot een woning van derden ten minste 25 m bedraagt.
18.5.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van detailhandel;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten, anders dan in de vorm van een aan-huis-verbonden beroep;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, zodanig dat:
    • 1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane grondvloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel;
    • 2. de vloeroppervlakte voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep meer bedraagt dan 70 m²;
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor bed and breakfast;
  • f. het gebruik van de gronden voor geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;
  • g. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2', anders dan bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2.
18.6 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 18.5.2 sub c in die zin dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor de uitoefening van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, mits:
    • 1. het gebruik van ondergeschikte betekenis is in die zin dat de gebouwen in overwegende mate de woonfunctie blijft behouden;
    • 2. het uiterlijk van de betreffende gebouwen niet wordt aangetast;
    • 3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefmilieu en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 4. het gebruik geen afbreuk doet aan het karakter van de buurt;
    • 5. geen detailhandel van betekenis plaatsvindt;
    • 6. er voldoende parkeergelegenheid op het eigen erf voor de werknemers en bezoekers aanwezig is;
    • 7. degene die de activiteiten verricht tevens de gebruiker van de woning is;
    • 8. de activiteiten niet milieuhinderlijk zijn;
    • 9. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dat 30% van de totale gezamenlijke begane grondvloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer dan 70 m² mag bedragen;
  • b. het bepaalde in lid 18.5.2 sub e in die zin dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor bed & breakfast, mits:
    • 1. het gebruik van ondergeschikte betekenis is ten opzichte van de woonfunctie;
    • 2. het uiterlijk van de betreffende gebouwen niet onevenredig wordt aangetast;
    • 3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefmilieu en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 4. er voldoende parkeergelegenheid op het eigen erf voor gasten aanwezig is;
    • 5. degene die de bed & breakfast exploiteert tevens de hoofdbewoner van de woning is;
    • 6. de activiteiten niet milieuhinderlijk zijn;
    • 7. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
    • 8. de bed & breakfast wordt gerealiseerd in de woning, een aangebouwd bijbehorend bouwwerk, of een bestaand vrijstaand bijbehorend bouwwerk;
    • 9. er geen kookgelegenheid (zoals een keuken) aanwezig is in de bed & breakfast;
    • 10. de bed & breakfast door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet functioneren mag als zelfstandige woning;
    • 11. permanente bewoning niet is toegestaan;
  • c. het bepaalde in lid 18.5.2 sub g in die zin dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' tevens bedrijven worden gevestigd die naar aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, mits het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd of bedrijven die wel zijn genoemd in bijlage 1 onder een hogere categorie dan 2, maar in een individueel geval feitelijk een lagere milieubelasting kunnen hebben.

Artikel 19 Wonen - Woongebouw

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Woongebouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woongebouwen;
  • b. gebouwen voor bijzondere woonvormen;
  • c. gebouwen, voorzover ten dienste van de bijzondere woonvormen, voor:
    • 1. sociaal-/medische voorzieningen;
    • 2. sociaal-/culturele voorzieningen;
    • 3. dagrecreatieve doeleinden;
    • 4. onderhoud en beheer;

met de daarbij behorende:

  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. tuinen, erven en terreinen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
19.2 Bouwregels
19.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw of overkapping wordt ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gebouwd;
  • b. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven maximum goothoogte.
  • c. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven maximum bouwhoogte.
19.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen, ten hoogste 2,00 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, ten hoogste 3,00 m bedraagt.
19.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bedrijfsdoeleinden;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken als horecabedrijf;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van detailhandel.
19.4 Wijzigingsbevoegdheid
19.4.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat de oppervlakte van een bouwvlak wordt vergroot, dan wel de ligging van een bouwvlak wordt gewijzigd, mits de vergroting ten hoogste 25% van de oppervlakte van het bouwvlak bedraagt.

19.4.2 Criteria

Burgemeester en Wethouders kunnen toepassing geven aan de hiervoor bedoelde wijzigingsbevoegdheid indien hierdoor geen afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 20 Leiding - Riool

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. een strook ten behoeve van een rioolpersleiding;

met de daarbijbehorende:

  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
20.2 Bouwregels
20.2.1 Bouwwerken

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) worden op of in deze gronden geen bouwwerken gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming. Deze bepaling geldt niet voor bestaande bouwwerken.

20.2.2 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

20.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:

  • de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, zal ten hoogste 2,00 m bedragen.
20.2.4 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 20.2.3 in die zin dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) toegelaten bouwwerken worden gebouwd, mits:

  • a. vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder;
  • b. geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding.
20.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.3.1 Vergunningplicht

Voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemming(en) een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm;
  • c. het in de grond brengen van voorwerpen dieper dan 30 cm;
  • d. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
  • e. het planten van bomen en het aanbrengen van andere beplantingen, die dieper wortelen of kunnen wortelen dan 30 cm.
20.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 20.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
20.3.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning zal slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding.

Artikel 21 Waarde - Archeologie 3

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond verwachte (middelhoog) archeologische waarden, waarbij geldt dat indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere bestemmingen de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' prevaleert.
21.2 Bouwregels
21.2.1 Bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m2
  • a. Op of in de in 21.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) worden gebouwd, mits op basis van archeologisch (voor)onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.
  • b. het vereiste archeologische (voor)onderzoek in 21.2.1 onder a is niet van toepassing op bouwactiviteiten die betrekking hebben op grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte niet groter dan 50 m2.
21.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 21.2.1 in die zin dat ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) wordt gebouwd, indien is gebleken dat het oprichten van een bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet leidt tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin.
  • b. Er wordt niet afgeweken van het bepaalde in lid 21.2.1 dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag wordt verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria.
  • c. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in lid 21.2.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
    • 3. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is in het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden, een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegd waterschap;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  • g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • i. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • j. het scheuren van grasland;
  • k. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, en leggen van drainage en ontginnen.
21.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 21.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. betrekking hebben op een oppervlakte die minder dan 50 m2 bedragen en/of die minder dan 50 cm onder maaiveld plaatsvinden.
21.4.3 Voorwaarden

De genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. door die werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en
  • b. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    • 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • 3. de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

Voor zover de in lid 21.4.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in lid 21.4.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
  • c. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Het in lid 21.4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;
  • b. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van in werking treding van het bestemmingsplan.

De in lid 21.4.2 genoemde uitzonderingsregels gelden niet indien in de periode van 24 maanden voor de datum van voorgenomen werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een uitzonderingsregel van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein.

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 21.4.1 winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

21.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

Artikel 22 Waarde - Archeologie 4

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige archeologische waarden, waarbij geldt dat indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere bestemmingen de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' prevaleert.
22.2 Bouwregels
22.2.1 Bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m2
  • a. Op of in de in 22.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) worden gebouwd, mits op basis van archeologisch (voor)onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.
  • b. het vereiste archeologische (voor)onderzoek in 22.2.1 onder a is niet van toepassing op bouwactiviteiten die betrekking hebben op grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte niet groter dan 500 m².
22.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 22.2.1 in die zin dat ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) wordt gebouwd, indien is gebleken dat het oprichten van een bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet leidt tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin.
  • b. Er wordt niet afgeweken van het bepaalde in lid 22.2.1 dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag wordt verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria.
  • c. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in lid 22.2.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
    • 3. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
22.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is in het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden, een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegd waterschap;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  • g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • i. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • j. het scheuren van grasland;
  • k. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, en leggen van drainage en ontginnen.
22.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 22.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. betrekking hebben op een oppervlakte die minder dan 500 m2 bedragen en/of die minder dan 50 cm onder maaiveld plaatsvinden.
22.4.3 Voorwaarden

De genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. door die werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en
  • b. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    • 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • 3. de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

Voor zover de in lid 22.4.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in lid 22.4.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
  • c. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Het in lid 22.4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;
  • b. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van in werking treding van het bestemmingsplan.

De in lid 22.4.2 genoemde uitzonderingsregels gelden niet indien in de periode van 24 maanden voor de datum van voorgenomen werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een uitzonderingsregel van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein.

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 22.4.1 winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

22.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen en toestaan dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' wordt verwijderd:

  • a. indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden;
  • b. voor gronden die ingevolge artikel 3 van de Monumentenwet 1988 zijn beschermd.

Artikel 23 Waarde - Archeologie 5

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond verwachte (middelhoog) archeologische waarden, waarbij geldt dat indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere bestemmingen de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' prevaleert.
23.2 Bouwregels
23.2.1 Bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1.000 m2
  • a. Op of in de in 23.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) worden gebouwd, mits op basis van archeologisch (voor)onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.
  • b. het vereiste archeologische (voor)onderzoek in 23.2.1 onder a is niet van toepassing op bouwactiviteiten die betrekking hebben op grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte niet groter dan 1.000 m2.
23.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 23.2.1 in die zin dat ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) wordt gebouwd, indien is gebleken dat het oprichten van een bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet leidt tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin.
  • b. Er wordt niet afgeweken van het bepaalde in lid 23.2.1 dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag wordt verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria.
  • c. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in lid 23.2.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
    • 3. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
23.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is in het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden, een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegd waterschap;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  • g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • i. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • j. het scheuren van grasland;
  • k. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, en leggen van drainage en ontginnen.
23.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 23.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. betrekking hebben op een oppervlakte die minder dan 1.000 m2 bedragen en/of die minder dan 50 cm onder maaiveld plaatsvinden.
23.4.3 Voorwaarden

De genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. door die werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en
  • b. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    • 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • 3. de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

Voor zover de in lid 23.4.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in lid 23.4.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
  • c. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Het in lid 23.4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;
  • b. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van in werking treding van het bestemmingsplan.

De in lid 23.4.2 genoemde uitzonderingsregels gelden niet indien in de periode van 24 maanden voor de datum van voorgenomen werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een uitzonderingsregel van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein.

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 23.4.1 winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

23.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

Artikel 24 Waarde - Archeologie 6

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond verwachte (middelhoog) archeologische waarden, waarbij geldt dat indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere bestemmingen de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' prevaleert.
24.2 Bouwregels
24.2.1 Bouwwerken met een oppervlakte groter dan 5.000 m2
  • a. Op of in de in 24.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) worden gebouwd, mits op basis van archeologisch (voor)onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.
  • b. het vereiste archeologische (voor)onderzoek in 24.2.1 onder a is niet van toepassing op bouwactiviteiten die betrekking hebben op grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte niet groter dan 5.000 m2.
24.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 24.2.1 in die zin dat ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) wordt gebouwd, indien is gebleken dat het oprichten van een bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet leidt tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin.
  • b. Er wordt niet afgeweken van het bepaalde in lid 24.2.1 dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag wordt verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria.
  • c. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in lid 24.2.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
    • 3. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
24.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is in het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden, een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegd waterschap;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  • g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • i. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • j. het scheuren van grasland;
  • k. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, en leggen van drainage en ontginnen.
24.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 24.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. betrekking hebben op een oppervlakte die minder dan 5.000 m2 bedragen en/of die minder dan 50 cm onder maaiveld plaatsvinden.
24.4.3 Voorwaarden

De genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. door die werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en
  • b. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    • 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • 3. de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

Voor zover de in lid 24.4.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in lid 24.4.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
  • c. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Het in lid 24.4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;
  • b. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van in werking treding van het bestemmingsplan.

De in lid 24.4.2 genoemde uitzonderingsregels gelden niet indien in de periode van 24 maanden voor de datum van voorgenomen werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een uitzonderingsregel van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein.

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 24.4.1 winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

24.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

Artikel 25 Waarde - Glaciale rug

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Glaciale rug' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van het reliëf en de herkenbaarheid van de glaciale heuvels en ruggen.

25.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het afgraven, diepploegen, egaliseren van de gronden en het afschuiven van de rug.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 26 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 27 Algemene bouwregels

27.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen mogen in afwijking van dit bestemmingsplan, uitsluitend worden overschreden door:

  • tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's, afdaken en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,00 m.
27.2 Reclamemasten

De bouwhoogte van reclamemasten bedraagt, ook na toepassing van een afwijkingsbevoegdheid, ten hoogste 6,00 m.

Artikel 28 Algemene aanduidingsregels

28.1 veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen
28.1.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding ‘veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van bewoners in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor of water.

28.1.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de ter plaatse voorkomende bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.

28.1.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van de gronden en bouwwerken als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object.

Artikel 29 Algemene gebruiksregels

29.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden voor de opslag van aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  • b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een prostitutiebedrijf;
  • d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
29.2 Afwijking van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bestemmingsregels ten behoeve van het gebruik en de aanleg van ten hoogste 1 paardenbak per bouwperceel, met dien verstande dat:

  • a. deze enkel voor eigen gebruik dient;
  • b. deze dient te worden geplaatst op een bestemmingsvlak waar sprake is van een woonfunctie (al dan niet als bedrijfswoning) en wel achter de voorgevelrooilijn van de woning aansluitend aan de bestaande bebouwing, dan wel indien dat ruimtelijk gezien onmogelijk is, dient de situering van de paardenbak te voldoen aan de volgende regels:
    • 1. de paardenbak dient direct aansluitend aan de achterzijde van het bouwperceel te worden geplaatst, dan wel achter de voorgevelrooilijn van de (bedrijfs)woning;
    • 2. bij de bestemming 'Wonen - 1' of 'Wonen - 2' mag de paardenbak tot maximaal 25 meter buiten het bestemmingsvlak worden gerealiseerd;
    • 3. de afstand tussen de paardenbak en de (bedrijfs/recreatie)woning van derden niet mag minder zijn dan 25 m;
    • 4. de situering van de paardenbak buiten het bestemmingsvlak waar sprake is van een woonfunctie is niet toegestaan in kwetsbare gebieden;
  • c. de oppervlakte van de paardenbak niet meer dan:
    • 1. 800 m² mag bedragen bij een aaneengesloten perceeloppervlakte van meer dan 0,5 ha;
    • 2. bij een aaneengesloten perceeloppervlakte van meer dan 1 ha, niet meer dan 1.200 m²;
  • d. de bouwregels van artikel 30 lid b van toepassing zijn.

Artikel 30 Algemene afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat de bouwhoogte van reclamemasten ten hoogste 6,00 m bedraagt;
  • b. de bestemmingsregels ten aanzien van het toestaan van bouwwerken ten behoeve van paardenbakken, met dien verstande dat:
    • 1. tevens de omgevingsvergunning voor het afwijken van het gebruik voor de gronden als paardenbak, zoals genoemd in artikel 29 lid 29.2, is verleend;
    • 2. voor wat betreft stapmolens bij de paardenbak geldt dat:
      • een stapmolen uitsluitend mag worden gerealiseerd op een perceel met een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 0,5 ha;
      • de buitendiameter niet meer dan 14 m mag bedragen, dan wel indien sprake is van het bedrijfsmatig houden van paarden, niet meer dan 20 m;
      • de spilhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
      • deze direct aansluitend aan de achterzijde van het bouwperceel worden geplaatst, dan wel achter de voorgevelrooilijn van de (bedrijfs)woning;
    • 3. voor wat betreft omheiningen bij een paardenbak geldt dat de hoogte niet meer dan 1,80 m mag bedragen;
  • c. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 5,00 m;
  • d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van antennemasten wordt vergroot tot ten hoogste 15,00 m;
  • e. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen in die zin dat de bouwhoogte van de gebouwen voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt vergroot, mits:
    • 1. de maximale oppervlakte van de vergroting ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte leidt tot een bouwhoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

Artikel 31 Overige algemene regels

  • a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;
  • b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;
  • c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 32 Overgangsrecht

32.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
  • c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
32.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 33 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het

bestemmingsplan  Niekerk en Oldekerk

van de gemeente Grootegast .

Behorend bij besluit van 17 mei 2016.