Plan: | Beheersverordening Parkeren |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | beheersverordening |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0014.BV002Parkeren-vg01 |
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0014.BV002Parkeren- vg01 met de bijbehorende regels;
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
vervoermiddel die tenminste twee wielen bevat en die wordt aangedreven door middel van spierkracht, trapondersteuning of een verbrandings- of elektromotor met een maximum van 45 km per uur, waaronder ook gehandicaptenvoertuigen;
een gelegenheid voor het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen;
alle voertuigen, als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van treinen en trams, kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen, hoogwerkers en andere voertuigen die ter plaatse als werktuig worden gebruikt.
Deze beheersverordening is van toepassing op de in bijlage 1 bij deze regels vermelde beheersverordeningen. Eerdere (geldende) bepalingen met betrekking tot parkeren komen te vervallen voor zover deze in de betreffende beheersverordening zijn opgenomen.
De overige bepalingen blijven gelden.
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik is verzekerd dat voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd alsmede in stand wordt gehouden op eigen terrein voor motorvoertuigen en/of (brom)fietsen.
Er is sprake van voldoende parkeergelegenheid indien voldaan wordt aan de door burgemeester en wethouders vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, met inbegrip van de daarin opgenomen afwijkingsmogelijkheden. Indien de beleidsregels worden gewijzigd, is sprake van voldoende parkeergelegenheid wanneer aan die gewijzigde regels wordt voldaan.
De parkeergelegenheid als bedoeld in lid 3.1 moet in stand gehouden worden én beschikbaar gehouden worden voor de doelgroepen waarvoor de parkeerbehoefte volgens de in lid 3.2 bedoelde beleidsregels nodig is. Als de norm voor de benodigde parkeergelegenheid in de beleidsregel naar beneden wordt bijgesteld, volstaat vanaf dat moment het in stand houden en beschikbaar houden van de parkeergelegenheid conform de gewijzigde norm.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van de beheersverordening Parkeren.