Plan: | Meerstad-Noord |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0014.BP679MeerstadNoord-vg01 |
De gemeente Groningen wil in 2035 CO2-neutraal zijn. Om dat doel te halen, is volgens het gemeentelijke Beleidskader Zonneparken 2021-2025 in totaal 950 Megawatt (MW) aan zonnestroom nodig. Van deze energie wordt 450 MW opgewekt op daken van woningen, instellingen en bedrijven. Daarnaast is er 500 MW aan grondgebonden zonneparken nodig.
Een van de aangewezen gebieden voor grondgebonden zonneparken is polder Lageland ten oosten van de stad Groningen. De gemeente Groningen heeft het voornemen in dit gebied de realisatie van het zonnepark Meerstad-Noord (175 hectare), met brede ecologische buffer, mogelijk te maken.
Het plan is verder dat door TenneT/Enexis in het gebied een nieuw hoogspanningsstation (met 110 kV kabelverbindingen en opstijgpunt van het station naar deze verbindingen) wordt gerealiseerd. Het station is met name noodzakelijk voor het aansluiten van nieuwe duurzame energieprojecten, zoals het zonnepark Meerstad-Noord zelf, maar ook zonneparken in de omgeving. Daarnaast wordt een belemmering voor het voortzetten van de plaatsing van zonnedaken hiermee voorkomen. Ten slotte ondersteunt het hoogspanningsstation de algehele versterking van het elektriciteitsnet ten oosten van Groningen om bedrijvigheid en andere gebruikers in de toekomst van stroom te kunnen voorzien.
Deze ontwikkelingen passen niet binnen de regels van de geldende bestemmingsplannen. Er is daarom een nieuw bestemmingsplan opgesteld.
Op onderstaande afbeelding is de globale begrenzing van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1 Globale begrenzing plangebied
Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:
Naast deze bestemmingsplannen zijn voor het plangebied, deels, nog de volgende facetbestemmingsplannen van kracht of in voorbereiding:
De realisatie van een zonnepark en hoogspanningsstation is niet mogelijk binnen de regels van de geldende bestemmingsplannen. Om deze reden is een nieuw bestemmingsplan opgesteld.
Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en ontwikkelingen van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI wordt ingegaan op urgente opgaven die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Deze opgaven omvatten onder andere klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Het uitgangspunt in de aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Er zijn vier prioriteiten waar het Rijk op wil sturen en richting geven:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn 'nationale belangen'. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De Nationale omgevingsvisie (NOVI) richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
De NOVI noemt duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit als een van de belangrijkste keuzes. Gesteld wordt dat er meer windturbines en meer zonnepanelen nodig zijn. Zonnepanelen dienen daarbij bij voorkeur op daken en gevels van gebouwen worden gerealiseerd, maar om aan de energiedoelen te voldoen is het voorzien dat ook locaties in het landelijk gebied noodzakelijk zijn.
Een van de nationale belangen is het realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarvoor benodigde hoofdinfrastructuur. In dit nationale belang worden de afspraken in zowel het Klimaatakkoord van Parijs als het nationale Klimaatakkoord (ontwerp 2018) herbevestigd. Dit betekent dat de transitie naar een CO2-arme energievoorziening in 2050 gerealiseerd moet zijn, door dan 95% minder uitstoot van broeikasgassen te realiseren ten opzichte van 1990.
Het hoogspanningsnet van 110 kV en hoger is in de NOVI aangewezen als nationaal belang.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevat algemene regels als bedoeld in artikel 4.3 van de Wet ruimtelijke ordening. Hierin zijn de in de NOVI benoemde nationale belangen wettelijk verankerd. Het Barro stelt met het oog hierop regels, waarmee bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening moet worden gehouden.
Wat betreft de elektriciteitsvoorziening zijn bestaande hoogspanningsverbindingen, waaronder ook de schakel- en transformatorstations vallen, opgenomen in het Barro (artikel 2.8.7):
De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. De Ladder is opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast, zijn de volgende aspecten van belang:
Ad 1.
Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Volgend uit jurisprudentie worden zonneparken en hoogspanningsstations niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling beschouwd. Toepassing van de Ladder is daarom niet aan de orde.
Doel van de Omgevingsvisie (geconsolideerd 2022) is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, als bijvoorbeeld wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden. Door samenwerking met medeoverheden en andere partijen en het leveren van maatwerk wil de provincie haar doelen bereiken.
Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in deze Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen, zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving. In deze Omgevingsvisie is al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen':
RUIMTE
NATUUR EN LANDSCHAP
WATER
MOBILITEIT
MILIEU
De Omgevingsvisie is een kaderstellend document voor de uitwerking van het beleid op deelterreinen door de provincie zelf en door gemeenten en waterschappen. Ook voor andere partijen (bedrijven) die iets willen dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, biedt de Omgevingsvisie houvast. De provincie wil met de Omgevingsvisie ruimte bieden en uitnodigen. Maar uit deze Omgevingsvisie vloeien ook richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. Hiermee werkt het omgevingsbeleid (ruimtelijke ordening, water, mobiliteit en milieu) door in plannen van gemeenten en waterschappen.
De Omgevingsverordening Provincie Groningen (geconsolideerd 2022) bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. De Omgevingsverordening is nauw verbonden met de Omgevingsvisie provincie Groningen, zoals hiervoor beschreven. Hierna zijn de artikelen weergegeven die relevant zijn voor het plangebied.
Artikel 2.42.1 Zonneparken
Artikel 2.42.2 Borging uitvoering inrichtingsplan
Bij het zonnepark Meerstad-Noord gaat het om een park als bedoeld in artikel 2.42.1 lid 2 onder c. Voor de opzet en inpassing wordt samengewerkt met de provincie. Op de landschappelijke inpassing en de de mogelijkheid voor omwonenden om te participeren in de ontwikkeling en opbrengst van het zonnepark, wordt verder ingegaan in paragraaf 3.2. Voor de borging van de uitvoering van het inrichtingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in artikel 3.3.2 van de regels van dit bestemmingsplan. Het plan is in overeenstemming met de regels van de provinciale Omgevingsverordening.
Om de landelijke en lokale doelstellingen rondom energieneutraliteit te bereiken, werken 30 energieregio’s aan een Regionale Energiestrategie (RES). Provincie Groningen en de gemeenten in Groningen werken samen in de RES regio Groningen. Deze regio heeft in haar RES 1.0 een doelstelling gesteld van totaal 5,7 TWh in 2030 opgewekt door wind- en zonne-energie. Als gemeentes in Groningen de ambities uitvoeren die ze daar bovenop in hun beleid hebben vastgelegd, kan de productie van duurzame elektriciteit in Groningen in 2030 mogelijk oplopen tot 6,3 TWh.
In 2023 zal in de regio Groningen jaarlijks 4 TWh door wind- en zonne-energie worden geproduceerd. Die 4 TWh aan bestaande en vergunde wind- en zonneparken staat vast. Deze energieparken zijn in 2020 al in gebruik of in aanbouw, of worden tussen nu en eind 2023 gebouwd. Het basisbod van 4 TWh in 2023 wordt hoger als gemeentes al door gemeenteraden vastgestelde beleidsvisies en beleidsplannen uitvoeren (als zogenaamde bouwstenen). De totale productie kan in de regio Groningen in 2030 oplopen tot 3,3 TWh windenergie en 3,0 TWh zonne-energie. Zonnepark Meerstad-Noord maakt hier deel van uit.
De Omgevingsvisie Levende Ruimte (vastgesteld 26 januari 2021) gaat over de ontwikkeling van de ruimtelijke en sociale leefomgeving van Groningen. De ontwikkelingen en uitgangspunten dragen bij aan het doel van de Omgevingsvisie: een zo hoog mogelijke leefkwaliteit in een groene, gezonde en veilige leefomgeving.
Figuur 2.1 Visiekaart Omgevingsvisie gemeente Groningen
De energietransitie wordt versneld. Het is strategie dat investeringen in energietransitie en klimaatadaptatie bijdragen aan de economische en ruimtelijke ontwikkeling van stad en land.
Zonne-energie is een van de belangrijkste dragers van de energietransitie. De gemeente blijft het opwekken van zonne-energie actief stimuleren en ontwikkelen. Voor het plaatsen van zonnepanelen hebben daken de voorkeur, het liefst in combinatie met groene daken. De opgave voor zonne-energie is echter groter dan wat op daken past. Daarom wordt ook ruimte gegeven aan zonneparken. Dat gebeurt bij voorkeur op onbenutte locaties met de mogelijkheid tot dubbelgebruik, zoals slibdepots of vuilstortplaatsen en in gebieden als Meerstad-Noord en Westpoort-Noord. Deze grootschalige projecten ontwikkelt de gemeente zelf.
In de Omgevingsvisie is Meerstad-Noord aangewezen als zoekgebied voor grootschalige energieopwekking (zon).
In november 2021 is het Beleidskader Zonneparken 2021-2025 vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeente Groningen wil in 2035 CO2-neutraal zijn. Dat wil zeggen dat er veel energie bespaart wordt en de resterende energie die gebruikt wordt afkomstig is van hernieuwbare bronnen. De helft hiervan wordt in de gemeente Groningen zelf opgewekt.
Allereerst komen er veel zonnepanelen op daken en parkeerterreinen. Hiervoor is het Beleidskader Zon op daken 2021-2025 vastgesteld. Daarnaast is er beperkt plek voor zonneparken, onder strenge voorwaarden. Dit is verwerkt in de visie van het zonneparkenbeleid. Deze zonneparken zijn altijd lokaal: wie doun ’t zulf, en de opbrengsten komen ten goede aan de lokale gemeenschap. Het grootste deel legt de gemeente daarvoor zelf aan op eigen grond; in Meerstad-Noord en Westpoort-Noord. Dit betreft gebieden in de gemeente waar een verstedelijkingsopgave voor de langere termijn speelt, en waar in de tussentijd plek is voor de uitwerking van grootschalige energie-oplossingen, samen met andere functies. Dit worden pauzelandschappen genoemd.
Daarnaast is beperkt plek voor kleinere, lokale initiatieven met draagvlak in de omgeving, met zoveel mogelijk, maar minimaal met 51 procent lokaal eigendom. Er wordt geen ruimte gegeven aan nieuwe commerciële initiatieven.
De omgeving wordt altijd nauw betrokken bij een initiatief voor een zonnepark. De initiatiefnemer maakt afspraken over locatie, inpassing, compensatie en opbrengsten. De omgeving krijgt voorrang bij lokaal eigendom. Dit is ook vastgelegd in het participatiekader voor zonne- en windparken in de gemeente Groningen dat eind 2023 is vastgesteld.
Het uitgangspunt van het Groningse zonbeleid is om zonnepanelen op daken te prioriteren boven zonneparken. Daarbij is de gemeente actief bezig met invulling te geven aan zonnepanelen op P+R parkeerterreinen en doet de gemeente mee met een project van Rijkswaterstaat voor zonnepanelen nabij de A7. Voor het Groningse zonbeleid is ook een potentiescan gedaan van daken in de gemeente. Daaruit blijkt dat zelfs wanneer alle geschikte daken vol worden gelegd, er alsnog een restopgave overblijft die met zonneparken dient te worden ingevuld. Voor zonneparken geldt dat er hoge eisen worden gesteld aan landschap, ecologie en betrokkenheid van de omgeving. Hierbij wordt het principe van de zonneladder toegepast. Deze is verwerkt in een kaart met voorkeurslocaties (treden 0 en 1), beperkte mogelijkheden in het buitengebied (trede 2) en locaties waar zonneparken ongewenst of uitgesloten zijn (treden 3 en 4).
Figuur 2.2 Zonneparken in Groningen
Trede 0: zonnepanelen op zoveel mogelijk geschikte daken en parkeerterreinen
Trede 1: lokale zonneparken met slim dubbelgebruik of tijdelijk in pauzelandschappen
Trede 2: kleine lokale zonneparken, beperkt in het buitengebied
Trede 3: kwetsbaar gebied: hier zijn zonneparken ongewenst
Trede 4: beschermd gebied: hier zijn zonneparken uitgesloten
De gehele huidige opgave voor zonne-energie past ruimschoots binnen treden 0, 1 en 2. Tot 2025 wordt aan maximaal vijf lokale initiatieven medewerking verleend. Vanaf 2025 wordt de voortgang geëvalueerd, op basis van nieuwe inzichten in de opgave en de uitkomsten.
De gemeente werkt, ook in RES-verband, samen met de netbeheerders om te zorgen dat de ontwikkeling van de netcapaciteit tot 2035 gelijke tred houdt met de ambities.
Het plangebied (Meerstad-Noord) is in het beleidskader aangewezen als zoekgebied grootschalig zon (trede 1). Met de realisatie van het hoogspanningsstation wordt de netcapaciteit vergroot. Het bestemmingsplan past binnen het Beleidskader Zonneparken.
De gemeenteraad heeft in 2018 de 'Routekaart Groningen CO2 neutraal in 2035' vastgesteld. Om de gewenste omslag van fossiele naar duurzame energie daadwerkelijk voor elkaar te krijgen, moeten gemeente en inwoners aan de slag. Met woningen, in huishoudens, in de bedrijven en met mobiliteit. En ook aan de andere kant, waar de energie vandaan wordt gehaald: zon, wind en andere duurzame bronnen. De Routekaart presenteert een samenhangend scenario waarin al deze sporen zijn opgenomen.
Centraal in het beleid voor hernieuwbare energieproductie staat Meerstad-Noord. Op dit terrein wil de gemeente een energielandschap ontwikkelen waar duurzame energie wordt geproduceerd, gedistribueerd en getransformeerd. Centraal staat de productie van zonne-energie. Voor de energievoorziening van de stad is het noodzakelijk dat ruimte wordt gecreëerd voor een zonnepark van ten minste 250 MWp. Aanvullende kansen in het gebied zijn onder meer zonnethermie, een wijkcentrale, aanland- en verdeelpunt van het warmtenet uit de Eemshaven, windturbines langs het Eemshavenkanaal, de productie van groene waterstof, een onderstation van Enexis of TenneT en tijdelijke energieopslag.
De routekaart gaat over de gemeentelijke opgave om in 2035 CO2-neutraal te zijn en hoe de gemeente dat doel wil bereiken. De zaken die hier worden genoemd betreffen gemeentebrede ideeën en zijn niet van toepassing op de huidige gebiedsontwikkeling Meerstad-Noord. Behalve het hoog- en middenspanningsstation, eventueel zonnethermie en tijdelijke energieopslag, worden de andere genoemde kansen niet meegenomen in dit bestemmingsplan.
Met dit bestemmingsplan wordt de realisatie van een zonnepark en hoogspanningsstation mogelijk gemaakt in Meerstad-Noord. Dit gebied is in de Routekaart aangewezen als energielandschap waar duurzame energie wordt geproduceerd, gedistribueerd en getransformeerd.
Met de Gebiedsvisie Meerstad-Noord is een integraal plan gemaakt om op regionaal niveau meerwaarde te genereren. Primair door een bijdrage te leveren aan opwekking en distributie van duurzaam opgewekte energie. Er is een contour vastgelegd waarbinnen maximaal 175 hectare aan zonelektriciteit en/of warmte wordt opgewekt. In het plan is daarnaast een locatie voor een hoogspanningsstation opgenomen, dat van belang is voor distributie van opgewekte energie in de regio.
Gekoppeld aan de energie-opgave wordt in het gebied blijvende meerwaarde gerealiseerd door te investeren in een duurzaam groen/blauw raamwerk. Dat bedient meerdere doelen: waterberging, natuur en recreatie. De inrichtings- en beheersmaatregelen in het groen/blauwe netwerk zijn zo gekozen dat deze toekomstbestendig zijn en ook ná zon, bij een volgende transformatie, behouden kunnen blijven.
In de polder als geheel wordt gestreefd naar een toename van biodiversiteits-, landschaps-, recreatie- en natuurwaarden door:
Samen met provincie en waterschap worden de kansen onderzocht om in het gebied veenoxidatie te reduceren. Daarbij is het uitgangspunt dat de te nemen maatregelen niet voor overlast voor omwonenden zorgen.
De ruime bufferzone houdt een agrarische bestemming. Tijdens de looptijd van het zonnepark kan het worden gebruikt door omwonenden en wordt de zone samen met hen ingericht. Indien dit een meerwaarde betekent, kan ook hier de bestemming in samenspraak met direct omwonenden (tijdelijk) wijzigen. In Hoofdstuk 3 wordt verder ingegaan op de onderdelen van de gebiedsvisie.
Het gebied Meerstad-Noord, ook wel polder Lageland genoemd, maakt deel uit van de streek Duurswold: een klei-op-veenontginningslandschap in het laagste gedeelte van de provincie Groningen, tussen Groningen en Appingedam.
De eerste bewoners in Duurswold vestigden zich op hoger gelegen delen: dekzandruggen, zandopduikingen en rivieroevers. Vanaf daar werd het gebied stukje bij beetje ontgonnen. De ontginningen worden ‘randveenontginningen’ genoemd. Ze worden gekenmerkt door een langgerekte strokenverkaveling, die ook in de polder terug te zien is.
De aanleg van het Damsterdiep (12e/13e eeuw) zorgde voor een betere ontwatering in het gebied. Polder Lageland is vanaf die tijd in gebruik genomen. Dat gebeurde zowel vanaf de oostkant (vanaf de Hamweg (Lageland)) als vanaf de westkant. De Kleisloot, die middenin het gebied loopt, vormde de grens tussen beide ontginningen. In het begin werden er vooral rogge en andere granen verbouwd, maar het veenpakket oxideerde en klonk in door ontwatering. Op den duur waren veel landerijen alleen nog geschikt als weide- of hooiland.
Figuur 3.1 Topografie circa 1850 (bron: Gebiedsvisie)
Na 1800 zochten de boeren van Duurswold aansluiting bij de welvaart van de kleistreek. Er werden poldermolens gerealiseerd die zorgden voor een betere ontwatering. Daardoor kon ook in het Duurswold de akkerbouw worden geïntensiveerd. Schrale hooilanden veranderden opnieuw in vruchtbare roggevelden en aardappelakkers, mede dankzij bemesting. In 1877 was het Eemskanaal gereed. Ook dit had een rol in het verbeteren van de ontwatering van het gebied. Tevens werd het een belangrijke route voor de scheepvaart.
Figuur 3.2 Topografie circa 1910 (bron: Gebiedsvisie)
Door ruilverkavelingen in de jaren zestig en zeventig is het landschap ook in polder Lageland drastisch veranderd. Aan de westzijde is het historische verkavelingspatronen nog herkenbaar, in het oostelijk deel is dat lastig. De twee verschillende ontginningen zijn nog wel altijd in het landschap te herkennen, vooral door het verschil in oriëntatie.
In 1969 werd in Groningen het eerste gas ontdekt en vanaf de jaren '60 is het gasveld stap voor stap in gebruik genomen. Ook in het gebied bevindt zich een locatie voor gaswinning van de Nederlandsche Aardolie Maatschappij (NAM). De hoogspanningsleiding naar middenstation Euroborg loopt aan de oostkant door het gebied.
Begin jaren 2000 vormde de polder het noordelijk deel van het ontwikkelgebied Meerstad. In het masterplan Meerstad (2005) kreeg het gebied deels een bestemming woningbouw en werd het deels benut voor de regionale waterbergingsopgave. In die tijd zijn veel gronden in de polder aangekocht door ontwikkelaars. Vanaf 2008 werd duidelijk dat woningbouw hier op de korte tot middellange termijn niet nodig was. De gemeente Groningen heeft de gronden overgenomen van ontwikkelende partijen en heeft sindsdien het grootste deel van de gronden in de polder in haar bezit. Vanaf toen werd gezocht naar een andere invulling, waarmee het al enige tijd duidelijk is dat het open landschap zoals het nu is niet blijft. In 2012 heeft de gemeente uitgesproken te onderzoeken of het gebied voor de realisatie van een zonnepark gebruikt kon worden. In 2016 is een groot deel van het gebied in de gemeente Groningen komen te liggen na een grenscorrectie met de voormalige gemeente Slochteren.
Landschap en cultuurhistorie
Polder Lageland heeft een zeer open landschap en grotendeels een agrarisch gebruik. Zo’n 60% van de agrarische gronden is in gebruik als weide- of hooiland en 40% is in gebruik als akkerland (suikerbiet, mais, aardappelen). Middenin het gebied ligt de gaswinlocatie van de NAM, omgeven door bomen. Langs het Eemskanaal bevindt zich een provinciaal slibdepot dat inmiddels volledig begroeid is. Opgaande beplanting is verder te vinden op en rond de boerenerven en langs wegen in het gebied.
Het cultuurlandschap is door de laatste ruilverkaveling zo veranderd dat het als geheel niet van bijzondere waarde wordt geacht. Het verschil in ontginningsgeschiedenis tussen het westelijk en oostelijk deel is nog wel herkenbaar en wordt van waarde geacht. Verder bevinden zich in het gebied enkele landschappelijke elementen met cultuurhistorische waarde: restanten van de kleisloot, enkel oudere waterlopen en kavelgrenzen. De archeologische waarden in de polder zijn eveneens geïnventariseerd. Het betreft vooral oude huiswierden uit de tijd van de eerste bewoning van de polder.
Natuurwaarden
De gronden in de polder zijn intensief door landbouw en veehouderij in gebruik. De geproduceerde gewassen, zoals suikerbieten en mais, kenmerken zich veelal als monoculturen waar voor insecten en andere dieren weinig of geen voortplantingsruimte en voedsel te vinden is. Ook de weide- of hooilanden zijn als onderdeel van veehouderijen vaak intensief in beheer. De bodemkwaliteit in polder Lageland is daardoor mager en van oorspronkelijke of kenmerkende flora is nauwelijks sprake.
Water
De polder Lageland wordt efficiënt ontwaterd en staat geheel in dienst van het huidige agrarische gebruik. Het systeem van hoofd- en nevenwatergangen is weergegeven op figuur 3.3. Binnen het gebied zijn drie peilgebieden aanwezig, waarvan de peilen van noord naar zuid steeds iets lager liggen. De peilen ten opzichte van NAP voor respectievelijk de zomer en winter zijn -2,75/-3,05 m, -3,0/-3,40 m en -3,15/-3,5 m. Het gebied watert af in zuidelijke richting naar het gemaal Lageland aan het Slochterdiep.
Figuur 3.3 Watersysteem (bron: Gebiedsvisie)
Met de Gebiedsvisie Meerstad-Noord is een integraal plan gemaakt om op regionaal niveau meerwaarde te genereren. Primair door een bijdrage te leveren aan opwekking en distributie van duurzaam opgewekte energie. Er is een contour vastgelegd waarbinnen maximaal 175 hectare aan zon-elektriciteit en/of warmte wordt opgewekt. In het plan is daarnaast een locatie voor een hoogspanningsstation opgenomen, dat van belang is voor distributie van opgewekte energie in de regio.
Gekoppeld aan de energie-opgave wordt in het gebied blijvende meerwaarde gerealiseerd door te investeren in een duurzaam groen/blauw raamwerk. Dat bedient meerdere doelen: waterberging, natuur en recreatie. De inrichtings- en beheersmaatregelen in het groen/blauwe netwerk zijn zo gekozen dat deze toekomstbestendig zijn en ook ná zon, bij een volgende transformatie, behouden kunnen blijven. Hiervoor is een inpassingsplan opgesteld (Bijlage 1).
Ruimtelijke opzet
Het zonnepark wordt grotendeels gerealiseerd binnen de bestaande hoofdwaterlopen in het gebied. Daarmee sluit het park aan op de bestaande landschappelijke structuur, wordt afstand gehouden van bestaande woningen en worden de hoeveelheid hekwerken geminimaliseerd. In het gebied daarbinnen wordt verwacht ruim 200 MWp elektriciteit per jaar over de komende 25 jaar te kunnen realiseren. Indien zonne-elektriciteit deels wordt vervangen door zonnewarmte, gelden dezelfde uitgangspunten.
Het zonnepark krijgt twee oriëntaties. Het westelijk deel, in de oude ‘Heidenschap-ontginning’, voegt zich in het verkavelingspatroon van dit gebied. Panelen hebben er een iets verdraaide zuid-oriëntatie met de bestaande kavelrichting mee. Het oostelijk deel van het zonneveld betreft de ‘Lageland-ontginning’. Het is de bedoeling de opstelling eveneens met de kavelrichting (NW-ZO) mee op te stellen. In beide delen van het zonnepark worden de meeste sloten behouden.
In het zonnepark wordt in het westelijk deel, in de oude ‘Heidenschap-ontginning’, uitgegaan van een tussenruimte tussen de rijen zonnepanelen van 3 meter. In de ‘Lageland-ontginning’ is de ruimte tussen de rijen zonnepanelen 2,50 meter. Zonnepanelen en de benodigde omvormers hebben een maximale hoogte van 2,40 meter boven het huidige maaiveld.
Figuur 3.4 Inpassingsplan
Tussen beide delen van het zonnepark bevindt zich de oude Kleisloot, een door mensen vergraven zijtak van de Fivel en van oudsher de scheiding tussen beide ontginningen. Ook liggen er meerdere gasleidingen waarboven geen zonnepanelen mogen worden gerealiseerd. Er wordt van uitgegaan dat de bestaande gasleidingen worden behouden, ook na vertrek van de NAM-locatie. De bestaande gasleidingen kunnen in de toekomst worden gebruikt voor transport van bijvoorbeeld electriciteit via gecompresseerde lucht, buitenlands gas of biogas. De oude loop van de Kleisloot wordt hersteld. Rondom, en deels bovenop de gasleidingen, wordt een groenzone aangelegd. Die vormt de scheiding tussen beide delen van het zonnepark.
Het is de ambitie de hoeveelheid hekken rondom het zonnepark te minimaliseren door maximaal gebruik te maken van bestaande waterlopen als grens. Langs de waterlopen en in de zone rondom de kleisloot worden de ecologische waarden versterkt. De noodzakelijke omvormers en alle andere randzaken van het zonnepark worden conform de maatwerkmethode van de provincie landschappelijk ingepast en gesitueerd.
Het zonnepark bevindt zich aan de oostkant, met de Blokumersloot als grens, op ruim 500 meter van de achtererfgrens van woningen. Aan de westkant ligt de grens op 300 meter vanaf de achtererfgrens van de woningen aan het Eemskanaal/Zuiderweg. Negen woningen liggen binnen 300 m afstand vanaf het zonnepark. De buffer van 300 meter is groter dan normaal wordt toegepast bij soortgelijke parken.
Gemeentelijke ontwikkeling
De gemeente Groningen heeft het grootste deel van de grond (circa 85%) in eigendom en heeft de wens het zonnepark zelfstandig, onder eigen regie, te ontwikkelen. Het rendement dat wordt behaald, wordt ingezet voor bijvoorbeeld de verduurzaming van de bestaande woningvoorraad.
Het gaat met name om het aanpakken van ‘energie-armoede’ waarbij woningen worden verduurzaamd van eigenaren die zelf geen financiële middelen hebben. Zo is sprake van sociaal eigendom.
Vanzelfsprekend wordt samengewerkt met de overige grondeigenaren in het gebied. Uitgangspunt hierbij zal zijn dat de grondeigenaren, indien ze zelf een deel van het zonnepark behorend bij hun eigendom willen realiseren, dit 50% lokaal wegzetten. Hiermee wordt de mogelijkheid geboden dat ongeveer 15 hectare door direct aanwonenden - lokale omwonenden - bewoners van de gemeente Groningen kan worden gefinancieerd waarmee eigenaarschap en zeggenschap ontstaat. Zo is ook sprake van lokaal eigendom.
Verdere aspecten
Omdat de gemeente optreedt als ontwikkelaar kan ervoor worden gezorgd dat, verdergaand dan wettelijk noodzakelijk, gebruik kan worden gemaakt van de Best Beschikbare Technieken voor aspecten als opwekcapaciteit, circulariteit en vorm, afmeting en geluidsproductie. Bij de bouw en verdere exploitatie van het zonnepark wordt zoveel als mogelijk gebruik gemaakt van lokale werknemers.
In het gebied wordt een nieuw hoogspanningsstation gerealiseerd dat van belang is voor de distributie van elektriciteit in de regio. Voor Tennet is het relevant dat dit station in de nabijheid van de hoogspanningslijn ligt. Voor Enexis is een belangrijke voorwaarde dat er zo min mogelijk kruisingen en parallel liggingen worden gecreëerd met bestaande buisinfra in het gebied. Het benodigde oppervlak van een dergelijk station is ongeveer 150 bij 150 meter. Op figuur 3.4 is ten oosten van de NAM-locatie een voorlopige locatie aangegeven. Ambitie is de locatie zoveel mogelijk uit het zicht van omwonenden te houden. Dit moet echter technisch wel mogelijk zijn. De voorziene hoogte van de gebouwen van het station is circa 6,5 meter, met een aantal bliksemafleiders met een hoogte van 20 meter. Het terrein waar het station komt te staan moet nog opgehoogd worden om aan drooglegging van de bodem te voldoen.
De NAM-locatie is gesloten. Bij het vertrek van de NAM kan de locatie worden benut voor zonne-energie en/of stroombuffering. Te denken valt aan bijvoorbeeld zoutbatterijen in zeecontainers. De businesscase hiervoor staat nog in de kinderschoenen, maar dit kan op termijn een rol spelen.
In een eerder stadium van planvorming was sprake van de komst van een testcentrum van het European Hyperloop Center (EHC) in het plangebied. Deze ontwikkeling vindt geen doorgang in het plangebied en is daarom niet meegenomen in dit bestemmingsplan.
Bij de ontwikkeling wordt gestreefd naar toename van de kwaliteit van de bodem, het landschap en het groen/blauwe raamwerk, dat meerdere doelen (waterberging, natuur, recreatie) bedient. Er wordt gekozen voor inrichtings- en beheersmaatregelen die ook ná het zonnepark behouden kunnen blijven.
In het zonnepark
In het zonnepark wordt gewerkt met een dichtheid en plaatsing van panelen die ontwikkeling van bloemrijke graslanden met kenmerkende oorspronkelijke en gebiedseigen soorten mogelijk moet maken. Streven is ter plaatse van het zonnepark als geheel de bodemkwaliteit licht te verbeteren. Er wordt geaccepteerd dat onder de panelen die kwaliteit achteruitgaat. Het streven is echter om tussen de panelen de bodemkwaliteit te verhogen, met daarmee netto een positief effect op bodemkwaliteit. Bodemkwaliteit en soortenrijkdom worden tijdens de looptijd van het zonnepark gemonitord.
Natuurzone Kleisloot
De Kleisloot, een door mensen vergraven zijtak van de Fivel, krijgt een meer continu profiel terug. Dit door de delen van de kleisloot, die nog aanwezig zijn, waar mogelijk door te koppelen en iets te verbreden. De kleisloot vormt een natuurlijke grens tot het westelijk deel van het zonnepark. De ruimte ten oosten van de kleisloot varieert van 30 meter op zijn smalst tot ruim 100 meter, daar waar er verschillende gasleidingen naast de kleisloot zijn gelegen. In de brede zone langs de kleisloot wordt gestreefd naar biotopen als bloemrijk grasland, water en beperkt moerasvegetatie en struweel. De ruimte wordt ecologisch optimaal ingericht en beheerd en wordt openbaar toegankelijk.
Randen van het zonnepark
De directe randen van het zonnepark worden grotendeels gevormd door bestaande hoofdwatergangen. Onderzocht wordt of en zo ja hoe de randen gevarieerder kunnen worden ingericht. Langs elke hoofdwatergang blijft in ieder geval een openbaar maaipad in stand. Dat heeft ook een functie voor recreatief medegebruik. Er wordt onderzocht of waterlopen kunnen worden voorzien van een natuurvriendelijke oever. Langs het maaipad wordt struweel aangeplant. Dat wordt afgestemd op zowel de wenselijke biotopen en doelsoorten in de polder als op wensen van omwonenden.
Bufferzone
De bufferzone is de groene ruimte tussen de bestaande bewoning en het zonnepark en heeft over het algemeen een breedte van 300 tot 500 meter.
De bufferzone wordt verpacht aan boeren en omwonenden. Er zijn afspraken gemaakt met het collectief van pachters over het beheer dat er op gericht is het gebied te transformeren tot extensief gebruikt agrarisch gebied. Randvoorwaarden daarbij zijn: geen gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, geen kunstmest en geen drijfmest. Door over te stappen van monocultuur op meerdere teelten per perceel, afgewisseld met braakliggende en teeltvrije zones ontstaat meer variatie in het landschap. Door de variatie en het verspreid door het jaar bewerken en oogsten ontstaan kansen voor het vergroten van de biodiversiteit. Gecombineerd met het verhogen van het waterpeil (met als doel het remmen van de veenoxidatie) en het vasthouden van water in het gebied, zal de bufferzone transformeren tot een extensief beheerd agrarisch cultuurlandschap met hoge natuurwaarden.
Voor het zuidelijk deel van de bufferzone (langs het Slochterdiep) is het de ambitie vorm te geven aan de regionale ecologische verbinding tussen de natuurgebieden ten noord(oost)en van de stad Groningen en het Roegwold. Daar wordt de inrichting primair op afgestemd.
Er wordt gestreefd naar een slimme mix van ingrepen, die zowel wensen van omwonenden bedienen als landschapsdoelen en ecologische doelen dienen. Hierbij wordt samengewerkt met de provincie binnen de programma's Bos & Hout en Natuur.
Kader
De procedure van milieueffectrapportage (m.e.r.) is voorgeschreven op grond van nationale en Europese wetgeving indien sprake is van activiteiten met potentieel aanzienlijke milieueffecten. Het doel van de m.e.r. is om te verzekeren dat adequate milieuinformatie beschikbaar is ten behoeve van de besluitvorming over dergelijke activiteiten.
De activiteiten waarvoor een m.e.r-plicht of m.e.r-beoordelingsplicht geldt, zijn vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). De inhoudelijke vereisten aan een milieueffectrapport (MER) zijn vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm). De m.e.r.-procedure mondt uit in een rapport, het milieueffectrapport (MER). Er wordt onderscheid gemaakt in het plan-MER en het project-MER.
Afweging
De oprichting van een zonnepark en een hoogspanningsstation vallen niet specifiek onder de m.e.r.-regelgeving. De drempelwaardes voor een m.e.r.-plicht worden niet overschreden. In principe is er daarmee sprake van een project-m.e.r.-beoordelingsplicht. Dit houdt in dat het bevoegd gezag beoordeelt of er aanleiding is een project-m.e.r. te doorlopen.
De gemeente Groningen heeft ervoor gekozen vrijwillig een gecombineerde plan- en project-MER op te stellen om daarmee zorgvuldige besluitvorming te ondersteunen. Een beoordeling door het bevoegd gezag of inderdaad een project-MER noodzakelijk is voor de omgevingsvergunning, kan daarom achterwege blijven.
Over het MER is door de Commissie m.e.r. een voorlopig advies uitgebracht. De commissie adviseert om de milieugevolgen voor landschap, natuur en water nog nader inzichtelijk te maken. Dit betreft een nadere onderbouwing van de milieugevolgen voor de groene buffer. Op basis hiervan is het MER aangevuld (Bijlage 2).
PLAN-MER
Het plan-MER betreft de onderbouwing van de locatiekeuze voor een zonnepark met HS-station binnen de gemeente Groningen. Onderzocht is of er alternatieve locaties beschikbaar zijn om het project te realiseren en of deze zwaarwegende voor- of nadelen hebben vanuit het oogpunt van milieueffecten ten opzichte van de voorziene locatie.
Op grond van de omvang van het project, het gemeentelijke beleid en een wenselijke afstand tot woningen zijn er twee alternatieve locaties aangewezen in het MER. Deze blijken beide op basis van milieueffecten echter geen zwaarwegende voor- of nadelen te hebben ten opzichte van de gekozen locatie.
PROJECT-MER
In het project-MER is onderzoek gedaan naar concrete inrichtingsalternatieven voor het plangebied, dus op de voorziene locatie, en de milieueffecten daarvan. De variaties in de inrichting van het gebied die zijn onderzocht betreffen:
Figuur 4.1 Plangebied, globale indeling, bestaande objecten en autonome ontwikkelingen (bron: Pondera)
De vijf mogelijke posities van het hoogspanningsstation (noord, zuid, oost, west en midden) zijn vergeleken op grond van de milieueffecten magnetische velden, geluid, cultuurhistorie, archeologie, landschap, veiligheid en ruimtegebruik.
Samengevat scoren de zuidelijke en noordelijke locaties relatief slecht. Het verschil tussen de overige drie is minder groot. De oostelijke locatie scoort licht beter op de mogelijke effecten op de gastransportinfrastructuur.
Voor het ontwerp van het zonnepark en de groene buffer zijn hierna de onderscheidende effecten van de ontwerpkeuzes op het milieu omschreven.
Het oppervlakte van het zonnepark: 125, 150 of 175 hectare
Een groter oppervlak leidt tot een evenredige verhoging van de hoeveelheid opgewekte duurzame energie, maar gaat ten koste van de groene buffer en daarmee van de potentie om de natuurwaarde binnen het plangebied te vergroten. Een groter oppervlak heeft wel effect op een groter gebied met een archeologische verwachtingswaarde, maar dit kan goed door middel van vooronderzoek in het veld (boringen) en waar nodig opgevolgd door het opgraven, documenteren, conserveren, rapporteren en deponeren van waarden worden gemitigeerd.
De afstand tussen de panelen: 0,5 meter, 3,4 meter of 6 meter
Een kleinere afstand tussen de panelen verhoogt de duurzame energieproductie per hectare zonnepark, maar bij een onderlinge afstand van 2 meter of meer wordt de potentie voor natuurontwikkeling binnen het zonnepark significant hoger.
De oriëntatie van de panelen: zuid of oost-west
Zuid-oriëntatie levert theoretisch iets meer duurzame energie, maar het verschil tussen de productiepieken en -dalen is wel groter. Deze oriëntatie is daarmee lastiger in te passen op het netwerk.
De hoogte van de panelen
Hogere panelen kunnen een meerwaarde hebben voor zonlicht en daarmee voor de potentie voor natuurwaarden onder de panelen.
Voorkeursvariant
Het gecombineerde plan- en project-MER is op 5 april 2023 vastgesteld door de gemeenteraad. De voorkeursvariant is in december 2023 vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders:
HSMS-Station
Het advies wat betreft de locatie van het HSMS-station is om de middenvariant aan te houden, zoals beschreven in het MER, met de aanpassing dat de locatie ongeveer 50 meter naar het noorden opschuift. Deze geeft het minste overlast voor de omwonenden en is in lijn met de locatie zoals al aangegeven in de gebiedsvisie.
Oppervlakte zonnepark
In lijn met de gebiedsvisie wordt geadviseerd een maximaal oppervlakte van 150 hectare voor het zonnepark te realiseren. Een groter oppervlak leidt tot een evenredige verhoging van de hoeveelheid opgewekte duurzame energie.
Afstand tussen panelen
Het advies wat betreft de afstand tussen de panelen, is om aan de westkant van de Fivel, daar waar de zonnepanelen op het zuiden worden gericht, een afstand aan te houden van 3 meter. Aan de oostkant worden de panelen op het oost-westen geplaatst en daar wordt geadviseerd iets dichter op elkaar te plaatsen, op 2,50 meter. Uit het MER blijkt dat er goede resultaten op biodiversiteit kunnen worden behaald wanneer er een minimale afstand van 2 meter gehanteerd wordt. Het valt of staat met beheer; de gemeente zet daarom in op optimale beheersmaatregelen.
Kader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Afweging
ARCHEOLOGIE
Ten behoeve van het plan vindt ontgraving plaats voor onder meer het leggen van kabels en het realiseren van funderingen. De precieze omvang van de ingrepen is nog niet bekend.
Voor het plan is een archeologisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 3). Voor het gemeentelijke omgevingsplan wil de gemeente naar twee archeologische waarden: archeologisch perceel (bekende waarden) en archeologische zone (verwachte waarden). Op grond hiervan is door de gemeente een archeologische waardenkaart opgesteld (zie figuur 4.2). Ter bescherming van deze percelen en zones zijn archeologische dubbelbestemmingen opgenomen in dit bestemmingsplan. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het plan.
Figuur 4.2 Archeologische waardenkaart Meerstad-Noord (bron: gemeente Groningen)
CULTUURHISTORIE
Zoals hiervoor aangegeven, beschikt de gemeente over een Cultuurhistorische waardenkaart. Het cultuurlandschap in het plangebied is door de laatste ruilverkaveling zo veranderd dat het als geheel niet van bijzondere waarde wordt geacht. Het verschil in ontginningsgeschiedenis tussen het westelijk en oostelijk deel is nog wel herkenbaar en wordt van waarde geacht. Verder bevinden zich in het gebied enkele landschappelijke elementen met cultuurhistorische waarde: restanten van de kleisloot, enkel oudere waterlopen en kavelgrenzen. De cultuurhistorische waarden zijn hierna weergegeven.
Figuur 4.3 Cultuurhistorische waarden (bron: Gebiedsvisie)
Het ontwerp voor het zonnepark en hoogspanningsstation is gebaseerd op de historisch gegroeide landschapsstructuur. In paragraaf 3.2 is uitgebreid ingegaan op landschap, groen en opzet. Het plan respecteert de cultuurhistorische waarden in het gebied.
Het juridisch kader voor de gebiedsbescherming en de soortenbescherming ligt vast in de Wet natuurbescherming (Wnb). Het betreft een uitwerking van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen.
Gebiedsbescherming
NATURA 2000
Door middel van het beschermen van specifiek aangewezen gebieden wordt de instandhouding van de functie van deze gebieden voor flora en fauna en de instandhouding van deze soorten in die gebieden geborgd. Op grond van het voorkomen van soorten en de functie van deze soorten worden gebieden aangewezen als beschermd gebied. Deze gebieden zijn onderdeel van het Europese Natura 2000-netwerk.
De status van Natura 2000-gebieden is in het leven geroepen om de ecologische waarden te beschermen voor negatieve effecten van activiteiten in of bij deze gebieden. Bepaald dient te worden of significant negatieve effecten (ook wel 'gevolgen') kunnen optreden. Bij de beoordeling van eventuele negatieve effecten kan sprake zijn van directe effecten op het gebied of de soorten die in het gebied verblijven, maar ook indirecte effecten via de zogenaamde externe werking. Er kan mogelijk sprake zijn van effecten als gevolg van emissies (stikstof) als gevolg van de aanleg van zonnepark en hoogspanningsstation die neerslaan in stikstofgevoelige habitats.
NATUURNETWERK NEDERLAND
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het nationale netwerk van natuurgebieden, deels gerealiseerd, deels te realiseren. De verantwoordelijk voor het NNN ligt bij de provinciale overheid. De provincie Groningen heeft regels opgenomen in de provinciale Omgevingsverordening ter bescherming van NNN. Ingrepen in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden, of als negatieve effecten niet kunnen worden vermeden door het nemen van mitigerende maatregelen. Heeft een ingreep wel een (significant) negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied dat behoort tot het NNN, dan geldt het 'nee, tenzij-regime'. Een project kan dan alleen doorgaan als er geen reële alternatieven zijn en als sprake is van een groot openbaar belang. In de provincie Groningen gelden geen regels ten aanzien van externe werking op gebieden die deel uitmaken van het NNN.
NATUUR BUITEN HET NNN
Vanuit het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid wordt verder buiten de NNN-gebieden bij ruimtelijke plannen specifiek ingezet op de bescherming van bestaande bos- en natuurgebieden en weidevogel- en akkervogelleefgebieden.
Soortenbescherming
De Wnb vormt ook het wettelijk kader voor de bescherming van in het wild levende in- en uitheemse planten- en diersoorten. Op grond van deze wet geldt voor eenieder een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren en planten, en voor hun directe leefomgeving. De mate van bescherming volgt uit het wettelijk kader en is mede afhankelijk van de kwetsbaarheid van de soorten. Op grond van de Wnb gelden diverse verbodsbepalingen, zoals op doden en verstoren, waarvan onder voorwaarden voor specifieke situaties (specifiek benoemde 'belangen') ontheffing kan worden verleend.
Gebiedsbescherming
NATURA 2000
Het plangebied ligt op bijna 6 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied Zuidlaardermeer. Dit is buiten de directe invloedssfeer van de voorgenomen ingreep. Effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van verder weg gelegen Natura 2000-gebieden zijn op grond van de aard van het project en de afstand tot het plangebied uitgesloten.
Als gevolg van de werkzaamheden tijdens de aanleg van het zonnepark treedt emissie van schadelijke stoffen (verontreiniging) naar lucht, water en/of bodem op. Dit kan leiden tot extra stikstofdepositie wat gevolgen kan hebben voor de kwaliteit van habitat of leefgebied. De aanlegfase van het project leidt tot een (zeer geringe) extra depositie van stikstof in Natura 2000-gebieden. Het eerdergenoemde Natura 2000-gebied Zuidlaardermeer is niet-stikstofgevoelig. Gezien de afstand van het plangebied tot de dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000 gebieden (>12 kilometer), het tijdelijke karakter van de aanleg, is de verwachting dat dit geen significant negatief effect zal hebben. De uitgevoerde Aerius-berekening (Bijlage 4) bevestigt dit. Het resultaat is een stikstofdepositie van 0,00 mol per hectare in de gevoelige gebieden. Van de gebruiksfase worden hoe dan ook geen effecten verwacht, aangezien er enkel beperkt verkeersbewegingen zijn te verwachten voor het onderhoud.
NATUURNETWERK NEDERLAND
Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland. Het NNN kent in de provincie Groningen geen externe werking. Directe effecten op de NNN zijn uit te sluiten en het toetsingskader van de NNN is niet van toepassing.
NATUUR BUITEN HET NNN
Het plangebied ligt buiten de akker- en weidevogelkerngebieden die zijn aangewezen door de provincie Groningen. De provincie Groningen beschouwd akker- en weidevogels echter als soorten met een jaarrond beschermd nest, waardoor ook gebieden buiten de kerngebieden mogelijk gecompenseerd moeten worden. Het plangebied wordt zeer intensief gebruikt voor landbouw en heeft weinig schuilmogelijkheden en voedselaanbod voor akker- en weidevogels. Tijdens het veldbezoek zijn ook weinig akker- en weidevogels aangetroffen. Het plangebied is marginaal geschikt voor akker- en weidevogels. Er hoeft geen compensatie plaats te vinden voor akker- en weidevogels.
Soortenbescherming
Ten behoeve van het MER (Bijlage 2) zijn verschillende natuuronderzoeken uitgevoerd naar soorten.
HEIKIKKERS
Afhankelijk van de precieze uitvoering van de werkzaamheden, zal als gevolg van de ingreep verblijf-, voortplantings- en foerageergebied van de heikikker verloren gaan. Daarnaast kunnen heikikkers tijdens de werkzaamheden mogelijk worden gedood of verstoord.
Bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van heikikkers om negatieve effecten op deze soort - en daarmee overtreding van verbodsbepalingen van de Wnb - te voorkomen. Tevens wordt aanbevolen om in de gebieden waar heikikker kan voorkomen te werken buiten het kwetsbare seizoen van heikikkers (voortplantingsseizoen: februari tot en met juli, winterrust: oktober tot en met februari).
BROED- EN WEIDEVOGELS
Indien de werkzaamheden tijdens het broedseizoen plaatsvinden, kunnen mogelijk nesten van vogels worden verstoord of vernietigd. Verstoring van vogelnesten die in gebruik zijn, dient te worden voorkomen. Dit kan door te werken buiten het broedseizoen of het plangebied voor aanvang van het broedseizoen ongeschikt te maken voor broedvogels. Dit kan door bomen en struiken buiten het broedseizoen te verwijderen. Het rooien van beplanting binnen het broedseizoen is mogelijk, indien is vastgesteld dat met deze werkzaamheden geen nesten van vogels worden verstoord. Voor het broedseizoen wordt in het kader van de Wet natuurbescherming geen standaardperiode gehanteerd. De lengte en de aanvang van het broedseizoen verschilt per soort. Globaal moet rekening gehouden worden met de periode half maart tot half augustus. Indien aan deze maatregelen wordt voldaan, is geen ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming nodig.
AMFIBIEËN
Het plangebied vormt leefgebied voor enkele algemeen voorkomende beschermde soorten grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Grond- en graafwerkzaamheden in het kader van de voorgenomen ingreep kunnen deze soorten treffen. Het gaat om soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt voor overtreding van verbodsbepalingen bij werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling. Een ontheffing is dus niet nodig.
DAS
Binnen het plangebied bevinden zich geen verblijfplaatsen van de das. Grenzend aan het plangebied bevindt zich een dassenburcht. Deze burcht blijft behouden. Tijdens de werkzaamheden dient verstoring van das zoveel mogelijk te worden voorkomen. Dit kan onder andere door de werkzaamheden uit te voeren vóór zonsondergang of op zijn laatst tot 19:00 uur 's avonds.
Door de voorgenomen activiteiten zal na realisatie van het project wel foerageergebied van de das verloren gaan. Dit is geen overtreding van de Wet natuurbescherming, maar er mag geen aantasting plaatsvinden van essentieel foerageergebied zodanig dat hierdoor de functionaliteit van de burcht wordt aangetast. Om de burcht te kunnen laten functioneren als vaste rustplaats, is voldoende foerageergebied van goede kwaliteit nodig, met schuilplaatsen, geen versnippering van het territorium en geen verstoring door honden of recreatie. Ook de wissels die de das gebruikt, zijn van invloed op het succesvol kunnen functioneren van de burcht als voortplantingsplaats.
Dit kan mogelijk worden opgevangen door een van navolgende opties. Geadviseerd wordt om deze voor te leggen aan bevoegd gezag.
BUIZERD
Er zijn drie nesten aanwezig in het gebied die worden gebruikt door buizerd. Deze bomen en de aangrenzende bomen blijven behouden. Er zal daarom geen permanent effect optreden op de voortplantingsplaatsen na realisatie van het plan.
Het plangebied vormt foerageergebied voor buizerd. Er zijn echter voldoende alternatieven aanwezig in de omgeving. Het plangebied betreft daarom geen essentieel foerageergebied. Ook de toekomstige inrichting biedt mogelijkheden aan de buizerd om te foerageren. Het wordt wel minder gunstig, omdat het aandeel open terrein afneemt; open gebied heeft de voorkeur als jachtgebied voor buizerd.
Indien tijdens de broedtijd van buizerd wordt gewerkt (februari tot juli), dient een afstand van minimaal 150 meter tot de nesten te worden aangehouden. Dit voorkomt dat broedende buizerds worden verstoord.
KERKUIL
Er zijn minimaal twee vaste verblijfplaatsen/voortplantingsplaatsen in boerderijen in het gebied. Omdat deze plaatsen zich binnen bevinden, zullen deze door de werkzaamheden niet worden aangetast.
Het plangebied vormt foerageergebied voor kerkuil. Uitvoering van werkzaamheden in de directe omgeving van het plangebied in de periode maart tot oktober hebben een verstorend effect op de kerkuilen die het plangebied gebruiken als foerageergebied. Zij kunnen uitwijken naar omliggend gebied om te foerageren. Vanuit de zorgplicht wordt aanbevolen de werkzaamheden overdag uit te voeren. Ook wordt aanbevolen de werkzaamheden uit te voeren buiten de kwetsbare periode van kerkuil. Dit is de periode waarin uilen voedsel zoeken voor hun jongen. Dit is ongeveer van februari tot en met augustus.
De omgeving rondom het te realiseren zonnepark wordt ingericht als natuurzone. Indien deze zone dusdanig wordt ingericht dat dit geschikt blijft als foerageergebied voor kerkuil, blijft voldoende essentieel foerageergebied behouden. Dit kan onder meer door het gebied aantrekkelijk te maken voor muizen. De grootte van het territorium van kerkuil is afhankelijk van de hoeveelheid voedsel die te vinden is. Door het overgebleven foerageergebied aantrekkelijk te maken voor muizen, kan het verlies aan oppervlakte foerageergebied worden gecompenseerd. Ook kan de ruimte tussen de panelen geschikt worden gemaakt als jachtgebied voor kerkuil.
HAAS, BUNZING, HERMELIJN EN WEZEL
De soorten haas, bunzing, hermelijn en wezel zijn sinds de uitvoering van de natuurtoets en de onderzoeken door de provincie toegevoegd aan de lijst van beschermde soorten. Naar deze soorten moet extra onderzoek worden verricht.
ANDERE SOORTEN
Binnen het plangebied bevinden zich geen verblijfplaatsen van steenmarter. Het plangebied kan van belang zijn voor enkele soorten amfibieën en voor enkele kleine zoogdieren, zoals kleine marterachtigen en verschillende muizensoorten. Dit betreft echter nationaal beschermde soorten, waarvoor de provincie Groningen een algemene vrijstelling heeft gegeven bij, onder andere, ruimtelijke ontwikkelingen. Wel dient rekening te worden gehouden met de zorgplicht. Aan de zorgplicht kan worden voldaan door bij verstoring van dieren tijdens de werkzaamheden deze de gelegenheid te geven te vluchten naar een nieuwe leefomgeving.
Het is nodig voor de geplande werkzaamheden een ontheffing van de Wet natuurbescherming aan te vragen. Hiervoor is een Activiteitenplan opgesteld ter onderbouwing (Bijlage 5). De ontheffing is op 8 juli 2024 verleend (Bijlage 6). Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het plan.
Kader
De locatie valt binnen het beheergebied van Waterschap Hunze en Aa's. De waterbeheerplannen van het waterschap sluiten aan bij de Europese, nationale en provinciale wetgeving. Waterschap Hunze en Aa's heeft het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vastgesteld. Het Waterbeheerprogramma geeft in hoofdlijnen de ambities van het waterschap weer op het gebied van waterveiligheid, voldoende water en schoon en ecologisch gezond water.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Het is verplicht plannen te toetsen op wateraspecten. Het doel van de watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
Afweging
Voor het plan is een waterhuishoudkundig plan opgesteld (Bijlage 7). De uitgangspunten voor het toekomstige watersysteem in het plangebied zijn:
WATERBERGING
In het plangebied worden delen van watergangen gedempt. In totaal gaat het om 18.250 m2.
Binnen het plangebied is sprake van een toename van verhard afvoerend oppervlak door de bouw van het hoogspanningsstation. Dit betreft een oppervlak van circa 4 ha. De benodigde extra waterberging bedraagt 40.000*90 liter/m2 = 3.600 m3. De gemiddelde drooglegging bedraagt circa 1,20 m-mv. Uitgaande van een toelaatbare waterstandstijging van circa 0,90 m bedraagt het benodigde extra bergende wateroppervlak 4.000 m2.
Het totaal te compenseren areaal bergend wateroppervlak bedraagt daarmee 22.250 m2.
Door het graven van nieuwe watergangen en de verbreding van bestaande watergangen neemt het bergend wateroppervlak toe met 50.450 m2. Met de beoogde nieuwe watergangenstructuur neemt het bergend wateroppervlak toe met 50.450-22.250=28.200 m2 ten opzichte van de huidige situatie.
DROOGLEGGING
Omdat de huidige peilen in het plangebied worden gehandhaafd wijzigt de huidige drooglegging niet. Bij het nieuw aan te leggen hoogspanningsstation wordt rekening gehouden met ophoging om minimaal te voldoen aan de vereiste drooglegging. De mate van ophoging wordt bepaald door de eventuele peilopzet binnen het zonnepark.
REDUCTIE UITSTOOT BROEIKASGASSEN
Met het mogelijk opzetten van het peil binnen het zonnepark (areaal circa 200 ha) wordt een bijdrage geleverd aan de emissiereductieopgave van de provincie. Hoeveel reductie is niet onderzocht en is afhankelijk van de mate van peilopzet, peilbehoud in droge perioden en wegzijging naar de omliggende gebieden met lagere peilen. In de notitie "Meerstad-Noord waterhuishoudkundige varianten" (Sweco, 30-10-2023) zijn varianten beschouwd met een groter gebied met peilopzet (dus ook de randzone rondom het zonnepark). De totale uitstoot wordt ook bij deze varianten niet volledig gestopt. Verwacht wordt dat met de mogelijke peilopzet in het zonnepark een geringe beperking van de veenoxidatie kan worden gerealiseerd in de laagste terreindelen.
Peilopzet binnen het zonnepark kan leiden tot een afname van het waterbergend vermogen in de bodem (de gewenste grondwaterstand is immers hoger). Er is met de beoogde waterstructuur een surplus aan bergend wateroppervlak die kan worden gebruikt om afwenteling te voorkomen.
WATERKWALITEIT
Verontreiniging van grond- en oppervlaktewater door het zonnepark en het hoogspanningsstation wordt voorkomen middels het ontwerp en specifieke voorzieningen.
De rekken waarop de zonnepanelen worden bevestigd worden gemaakt van gegalvaniseerd staal. Het ontwerp van de zonnepanelentafels is zodanig dat het verzinkte oppervlak waarlangs afstroming van regenwater plaatsvindt zo beperkt mogelijk is en daardoor de uitloging zoveel mogelijk wordt beperkt. Het zonnepark zal daardoor (nagenoeg) geen verontreinigende effecten op de bodem hebben.
Binnen het hoogspanningsstation worden (vloei)stoffen gebruikt, met name olie in de transformatoren, welke bij calamiteiten kunnen leiden tot verontreinigingen van de bodem. Er worden vloeistofkerende voorzieningen toegepast in de vorm van het realiseren van een lekkelder en olieafscheiders. Er wordt op grond van de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) een zodanige combinatie van maatregelen getroffen dat sprake zal zijn van een verwaarloosbaar bodemrisico.
Het niet-agrarische grondgebruik ter plaatse van het zonnepark en de landschappelijke en ecologische zones leidt automatisch ook op korte en langere termijn tot minder uit- en afspoeling van nutriënten en overige verontreinigende stoffen die behoren bij reguliere agrarische activiteit. In de landbouwzone rondom het zonnepark wordt een extensievere vorm van landbouwkundig gebruik beoogd waardoor ook hier een afname van uit- en afspoeling van nutriënten en verontreinigende stoffen wordt verwacht.
Kader
Milieuaspecten worden geregeld via de daartoe geëigende wetgeving, maar daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient met deze aspecten rekening te worden gehouden. Het gaat dan om de situering van milieugevoelige objecten ten opzichte van milieuhinderlijke elementen. De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan globaal worden beoordeeld met behulp van de methodiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'.
Afweging
Ten opzichte van de huidige situatie maakt het plan een zonnepark en hoogspanningsstation mogelijk op gronden die nu een agrarische functie hebben. Het plan maakt geen nieuwe milieugevoelige functies mogelijk die een grotere bescherming ten opzichte van die functie noodzakelijk maken.
Het hoogspanningsstation moet op grond van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' worden beschouwd als een elektriciteitsdistributiebedrijf, met transformatorvermogen van 200 tot 1.000 MVA. Hiervoor geldt een grootste richtafstand van 300 meter (voor geluid). De afstand van het hoogspanningsstation tot de dichtstbijzijnde woningen bedraagt ruim 300 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan.
Zonneparken zijn niet opgenomen in de VNG-brochure. Om deze reden is voor het zonnepark aangesloten bij de enigszins vergelijkbare functie 'elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen van 100 tot 200 MVA'. Hiervoor geldt een grootste richtafstand van 100 meter (voor geluid). De afstand van het zonnepark tot de dichtstbijzijnde woningen bedraagt ruim 100 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan.
Kader
Voorzien wordt een plaatsing van een zonnepark, een batterijopslag (50MW/200MWh), een transformatorstation van Enexis, een schakelveld van TenneT en een inkoopstation. Het gelijktijdig in bedrijf zijnde opgesteld vermogen van de transformatoren zal meer dan 200 MVA gaan bedragen. Hierdoor wordt de betreffende transformatorstations vergunningplichtig in de zin van de Wet milieubeheer en zoneringsplichtig in de zin van de Wet geluidhinder. Het terrein zal dan moeten worden voorzien van een geluidzone. De zoneringsplicht geldt niet voor de andere inrichtingen (zonnepark, batterijsopslag, schakelstation en inkoopstation).
Door gemeente Groningen is aangegeven dat zij graag één gezamenlijk geluidgezoneerd industrieterrein willen realiseren waarbij de zonegrens wordt vastgesteld op basis van de gezamenlijke geluidcontour van alle inrichtingen op het terrein. Hiermee worden geluidgevoelige bestemmingen (woningen) in de omgeving eenduidig en inzichtelijk beschermd (geen separate geluidgrenswaarden per inrichting).
Afweging
Voor het plan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 8). Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van de woningen over het algemeen langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus kunnen optreden van ten hoogste 38 dB(A) in de dagperiode, 39 dB(A) in de avondperiode en 35 dB(A) in de nachtperiode. Eén ander komt overeen met een etmaalwaarde van ten hoogste 45 dB(A). Hierbij is rekening gehouden met de toepassing van een toeslag van 5 dB voor het tonale karakter van het geluid. Hiermee wordt voldaan aan de richtwaarde volgens de VNG-richtlijn.
Uit de berekeningen blijkt verder dat de omvormers van het zonnepark de grootste bijdrage hebben op de geluidniveaus in de omgeving. Hierbij is sprake van een “worstcase” benadering door uit te gaan van de langste dag van het jaar voor wat betreft het zonnepark. Ten aanzien van de op te stellen installaties wordt opgemerkt dat rekening is gehouden met de Beste Beschikbare Technieken (BBT). Ten aanzien van de omvormers van het zonnepark is dit zonder meer het geval.
De woningen aan het Slochterdiep 15, 17, 23 en Eemskanaal Zz 9-13 bevinden zich binnen de zonegrens van de NAM-locatie. In concreto komt het erop neer dat de toegestane geluidniveaus ter plaatse van deze woningen momenteel 50 dB(A) etmaalwaarde of hoger mogen bedragen, exclusief toeslag voor tonaal geluid. In de toekomstige situatie zullen deze woningen zich niet meer binnen de geluidzone bevinden en bedragen de geluidniveaus maximaal 45 dB(A) inclusief toeslag. Er zal sprake zijn van een verbetering van de geluidsituatie.
Bij de woningen op grotere afstand geldt ook dat sprake zal zijn van lagere geluidniveaus in vergelijking met wat momenteel mogelijk is op grond van het bestemmingsplan (geluidzone).
Gesteld wordt dat sprake is van een toelaatbare situatie. De realisatie van het zonnepark, batterijopslag, transformatorstation, schakelstation en inkoopstation zal niet leiden tot een verslechtering van de geluidsituatie ter plaatse van de aanwezige geluidgevoelige bestemmingen (woningen).
In het akoestisch onderzoek is een voorstel uitgewerkt waarbij alle inrichtingen worden gezoneerd. Deze geluidzone is vastgelegd op de verbeelding en in de regels van dit bestemmingsplan.
Kader
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen, zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.
In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
In 2015 is door Infomil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt Infomil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd ook wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5".
Afweging
Op grond van de nibm-tool (versie 2022) is een project pas in betekende mate bij een toename van het aantal verkeersbewegingen met ruim 450 per dag (met 20% aandeel vrachtverkeer). Het plan betreft de realisatie van een zonnepark en hoogspanningsstation. Tijdens de aanleg zal tijdelijk sprake zijn van een toename van het aantal verkeersbewegingen. Na de opening van het park en hoogspanningsstation zijn er in de gebruiksfase incidenteel verkeersbewegingen die samenhangen met het beheer en onderhoud.
In beide perioden blijft het aantal verkeersbewegingen ruim onder het genoemde aantal van 450 ritten per dag. Het plan leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit met 3% en kan als 'niet in betekenende mate' worden beschouwd. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Uit het Verslag luchtkwaliteit en de luchtkwaliteitskaart van de gemeente Groningen blijkt daarnaast dat in Groningen overal (ruimschoots) wordt voldaan aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen. Dit betekent, dat er vanwege de luchtkwaliteit geen belemmering is voor het project.
Kader
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof).
Om voldoende ruimte te scheppen tussen risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.
Afweging
Binnen het plangebied bevindt zich een NAM-locatie met buisleidingen van NAM en Gasunie richting het noorden, oosten en zuidoosten. Direct ten noorden van het plangebied bevindt zich het Eemskanaal, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Noordelijk van het Eemskanaal ligt de rioolwaterzuivering Garmerwolde met drooginstallatie voor zuiveringsslib.
Figuur 4.4 Risicokaart (bron: Atlas leefomgeving)
Het zonnepark en het hoogspanningsstation zijn geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi); er zijn geen personen aanwezig. Beide functies zijn ook geen inrichtingen als bedoeld in het Bevi. Voor een hoogspanningsstation en een zonnepark zijn er geen effecten vanuit externe veiligheid waaraan getoetst moet worden. Er zijn geen relevante risico’s voor personen en omliggende woningen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.
Kader
Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.
Afweging
Voor het plan is een vooronderzoek naar bodem uitgevoerd (Bijlage 9). De conclusies daarvan zijn hieronder weergegeven:
ALGEMEEN LANDBODEM
Ter plaatse van het huidige plangebied worden, met uitzondering van de wegberm aan de Lagelandsterweg waar een sterke verontreiniging met PAK is aangetoond, geen sterke verontreinigingen van de landbodem (grond en grondwater) verwacht die zijn veroorzaakt door menselijk handelen.
Zeer plaatselijk is het grondwater mogelijk sterk verontreinigd met zware metalen (met name arseen en chroom, maar mogelijk ook met nikkel en zink) vanwege een natuurlijke achtergrondconcentratie.
NAM-LOCATIE
Ter plaatse van de NAM-locatie zijn in het verleden diverse onderzoeken en saneringen uitgevoerd. Hierbij zijn op de locatie zelf in het verleden diverse sterke verontreinigingen in grond en grondwater zijn aangetoond, maar deze zijn gesaneerd of ze worden beheerst.
Op basis van recente gegevens uit 2022 blijkt dat in het grondwater direct rondom de locatie geen overschrijdingen van de streefwaarden worden gemeten. Ter plaatse van afsluiters wordt maximaal een lichte verhoging met benzeen gemeten. Het oppervlaktewater in de kavelsloten voldoet aan de lozingsnormen. Eventueel aanwezige verontreinigingen op de locatie verspreiden zich niet naar buiten de locatie.
In het verleden is een lekkage opgetreden van een WaCo-leiding (water en condensaat) (1997). De leiding is geïnspecteerd en gerepareerd. Geconstateerde verontreinigingen met minerale olie, vluchtige aromaten en/of kwik zijn volledig gesaneerd en er zijn geen restverontreinigingen achtergebleven.
De NAM-locatie wordt op dit moment ontmanteld en de planning is dat dit op 1 mei 2026 voltooid zal zijn. Verdachte parameters bij NAM locaties zijn de volgende stoffen: benzeen, kwik en minerale olie in zowel grond als grondwater en barium in de grond.
LANDBOUWPERCELEN
De bovengrond (tot 0,5 m -mv) van de landbouwpercelen is verdacht op het voorkomen van lichte verontreinigingen met bestrijdingsmiddelen. Voor bestrijdingsmiddelen is momenteel geen beleid opgenomen in de Nota bodembeheer van de gemeente Groningen.
Indien bij de civieltechnische werkzaamheden ten behoeve van de ontwikkelingen, grondverzet plaatsvindt, dan kan de landbouwgrond binnen het plangebied vrij worden verzet naar andere plekken waar landbouwgrond aanwezig is.
Indien grond wordt afgevoerd naar buiten het plangebied, maar binnen het beheersgebied van de Nota bodembeheer van de gemeente Groningen, dan is dit voor wat betreft bestrijdingsmiddelen mogelijk, mits de grond functiegericht wordt toegepast (dus ook weer in landbouwgebied) en mits de overige parameters voldoen.
Zeer plaatselijk zijn binnen het plangebied in de boven- en ondergrond lichte verontreinigingen met parameters uit het standaardpakket grond gemeten.
Verder zijn over het algemeen lichte, maar plaatselijk matig tot sterk verhoogde concentraties aan metalen (met name arseen, chroom, nikkel) gemeten in het grondwater. Dit betreffen van nature verhoogde achtergrondconcentraties die vaker voorkomen in het gebied. (Zeer) plaatselijk zijn verder lichte verontreinigingen aangetoond met minerale olie, vluchtige aromaten of VOCl in het grondwater. Hiervoor zijn geen puntbronnen aan te wijzen.
De landbouwpercelen (bovengrond en diepere geroerde grondlaten) zijn diffuus verdacht op het voorkomen van PFAS.
De landbouwpercelen zijn niet verdacht op het voorkomen van asbest.
DEMPINGEN
Een groot aantal van de aanwezige dempingen is reeds onderzocht. In geen van deze dempingen is bodemvreemd dempingsmateriaal waargenomen. Tevens zijn geen asbestverdachte waarnemingen gedaan. Aangenomen wordt dan ook dat de dempingen binnen het plangebied zijn uitgevoerd met gebiedseigen grond. De grond is, vanwege het ontbreken van aanwijzingen op bodemverontreiniging, analytisch niet onderzocht. De omringende landbouwpercelen zijn echter wel onderzocht. Deze resultaten zijn voldoende representatief voor de kwaliteit van de gebiedseigen grond ter plaatse van de dempingen.
WEGEN EN KAVELPADEN
De toegangsweg naar de NAM-locatie en het kavelpad langs de Blokkumersloot zijn verhard met asfalt. Dit kavelpad gaat daarna over in een puinverharding. De Lagelandsterweg is verhard met beton. Verder is een aantal (delen van) kavelpaden verhard met puin en een aantal kavelpaden is verwijderd of niet meer als zodanig te herkennen in het veld.
De met asfalt verharde wegen/paden zijn aangelegd voor 1994. Vermoedelijk is teerhoudend asfalt aanwezig en mogelijk een puinfundering.
Indien ter plaatse van de huidige paden een puinverharding aanwezig is of als tijdens toekomstig onderzoek puindelen worden waargenomen (baksteen uitgezonderd) in de kavelpaden of voormalige kavelpaden, dan zijn deze verdacht op het voorkomen van een bodemverontreiniging met parameters uit het standaardpakket grond en asbest. Indien de puinmaterialen worden afgevoerd dan dient de (indicatieve) kwaliteit van het puin te worden onderzocht.
DAMMEN
In het plangebied is een groot aantal dammen aanwezig. Het kan niet worden uitgesloten dat, voor demping van de watergang om de dam te creëren of voor versteviging van de doorgang, verontreinigd of asbesthoudend dempingsmateriaal of puin is gebruikt. Om deze reden zijn de dammen verdacht op het voorkomen van een verontreiniging met parameters uit het standaardpakket grond en asbest.
VOORMALIGE ERVEN
De voormalige erven zijn verdacht op het voorkomen van een verontreiniging met parameters uit het standaardpakket grond en tevens diffuus verdacht (bovengrond en diepere geroerde grondlagen) op het voorkomen van PFAS. De volgende erven zijn daarnaast verdacht op het voorkomen van asbest:
WATERBODEM
De watergangen binnen het plangebied voor het zonnepark hebben een gezamenlijke lengte van ongeveer 27 km. Op basis van de bekende gegevens zijn de watergangen grotendeels met elkaar verbonden door de aanwezigheid van duikers.
Op basis van de verzamelde informatie wordt geconcludeerd dat over het algemeen in het slib maximaal lichte verontreinigingen worden verwacht met parameters uit het Regionaal Waterbodempakket A. Er wordt op basis van in het verleden uitgevoerde onderzoeken verwacht dat de milieuhygiënische kwaliteit van de waterbodem over het algemeen voldoet aan kwaliteit vrij toepasbaar, maar dat de waterbodem rondom de NAM-locatie mogelijk Klasse A of Klasse B betreft. Uitzondering hierop is de plaatselijk sterk met nikkel verontreinigde sliblaag in een watergang centraal gelegen in het plangebied. De verontreiniging is afgeperkt en lokaal aanwezig. Aangezien de ontwikkeling van de Hyperloop niet heeft plaatsgevonden, is het aannemelijk dat dit slib nog niet is gebaggerd.
De aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen in de waterbodem is in het verleden niet onderzocht. Gezien de bovengrond van de agrarische percelen over het algemeen licht verontreinigd is met bestrijdingsmiddelen, wordt de waterbodem ook als verdacht beschouwd op het voorkomen hiervan.
Aan de westzijde van het Eemskanaal is een RWZI aanwezig, mogelijk bevat het effluent hiervan PFAS. Omdat de RWZI en de huidige onderzoekslocatie van elkaar worden gescheiden door het Eemskanaal, wordt niet verwacht dat de aanwezigheid van de RWZI (puntbron voor PFAS) van negatieve invloed is op de (water)bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voor het zonnepark. Het kan op basis van het Handelingskader PFAS echter niet worden uitgesloten dat de waterbodem PFAS bevat als gevolg van atmosferische depositie. De waterbodem wordt niet als verdacht op het voorkomen van verhoogde gehalten aan GenX beschouwd vanwege het ontbreken van GenX producerende bedrijven in deze regio.
Er zijn geen beschoeiingen of andere mogelijk asbesthoudende materialen bekend. De waterbodem is daarom niet verdacht op het voorkomen van asbest.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het plan.
In het plangebied bevinden zich ondergrondse hoogspannings- en gastransportleidingen die onderdeel uitmaken van de ondergrondse hoofdstructuur. Deze leidingen met bijbehorende belemmeringenstrook zijn in dit plan voorzien van een dubbelbestemming.
Ten behoeve van het plan wordt te zijner tijd een graafmelding in het kader van KLIC/WION gedaan.
Kader
In april 2023 heeft de rijksoverheid een advies uitgebracht over de herijking van het voorzorgbeleid voor magneetvelden in het elektriciteitsnet. Het voorzorgbeleid is er op gericht om, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te voorkomen dat burgers (volwassen en kinderen) langdurig worden blootgesteld aan magneetvelden, die afkomstig zijn van de elektriciteitsinfrastructuur. Niet omdat dit om gezondheidsredenen noodzakelijk is, maar uit voorzorg.
Het voorzorgbeleid is gericht op het beperken van (de blootstelling aan) magneetvelden afkomstig van 50 hertz wisselspanningscomponenten in het elektriciteitsnet. De volgende netcomponenten vallen onder het voorzorgbeleid:
Opstijgpunten (de overgang tussen een bovengrondse en ondergronds deel van een hoogspanningsverbinding) worden gezien als onderdeel van de bovengrondse hoogspanningslijn.
Het voorzorgbeleid voor magneetvelden bestaat uit de volgende onderdelen:
Afweging
Toekomstige bovengrondse hoogspanningsverbinding
Voor de bestaande bovengrondse 110 kV-lijnverbinding ten zuiden van het plangebied geldt een rekenafstand van 2 x 75 m aan weerszijden van het hart van de hoogspanningsverbinding (bron: data.rivm.nl/apps/netkaart/). Deze rekenafstand is bedoeld als eerste toets of er gevoelige bestemmingen zijn die dermate dicht bij de hoogspanningslijn zijn gelegen dat deze blootgesteld zouden kunnen worden aan een jaargemiddelde magneetveldsterkte hoger dan 0,4 µT. Dit zou het geval kunnen zijn als er gevoelige bestemmingen binnen de rekenafstand liggen.
Een nieuw opstijgpunt wordt gerealiseerd om het hoogspanningsstation aan te sluiten op de bestaande 110 kV-lijnverbinding ten zuiden van het plangebied. Voor de de nieuwe situatie geldt dat de dichtstbijzijnde woning is gelegen op circa 200 meter van het opstijpunt, ruim buiten de rekenafstand. Het is daarom uitgesloten dat woningen blootgesteld worden aan een jaargemiddelde magneetveldsterkte boven 0,4 µT.
Ondergrondse 110 kV-kabelverbindingen en hoogspanningsstation
Bij de uitvoering van het plan worden de proportionele bronmaatregelen uit het voorzorgbeleid getroffen om de magneetvelden in de buurt van het elektriciteitsnet te verminderen.
Om ongerustheid over magneetvelden bij bewoners te voorkomen, heeft TenneT in het verleden bij diverse hoogspanningsstations en ondergrondse kabelverbindingen onderzoek uitgevoerd naar magneetvelden. Daaruit volgt dat de contour van 0,4 microtesla (jaargemiddeld) voor ondergrondse kabelverbindingen op minder dan 25 meter uit het hart van de kabel ligt. Voor hoogspanningsstations geldt dat deze contour op minder dan 40 meter van het hek van een hoogspanningsstation (en opstijgpunten) ligt.
De dichtstbijzijnde woningen liggen op ruim 25 meter van de ondergrondse 110 kV-kabelverbinding. Het hoogspanningsstation ligt op ruim 400 meter van de dichtstbijzijnde woning. Het is dus ten aanzien van de ondergrondse 110 kV-kabelverbinding en het hoogspanningsstation uitgesloten dat woningen worden blootgesteld aan magneetveldsterkten hoger dan 0,4 µT.
Voor het gebied is onderzoek naar ontplofbare oorlogsresten uit de Tweede Wereldoorlog uitgevoerd (Bijlage 10 en paragraaf 2.3 van Bijlage 9). Op basis van de Conventionele Explosieven-Bodembelastingkaart Groningen blijkt dat tijdens de Tweede Wereldoorlog binnen het plangebied diverse loopgraven aanwezig waren. Uit het historisch vooronderzoek naar de aanwezigheid van conventionele explosieven blijkt echter dat het plangebied onverdacht is op het voorkomen van ontplofbare oorlogsresten.
De onverdachtheid staat echter niet gelijk aan een vrijwaring van explosieven en daarom kan niet worden uitgesloten dat er in onverdachte gebieden ontplofbare oorlogsresten aangetroffen worden. Omdat er echter geen specifieke aanwijzingen zijn dat het gebied verdacht is op ontplofbare oorlogsresten wordt er niet van uit gegaan dat er op dit vlak begeleiding of maatregelen noodzakelijk zijn bij de uitvoering van onderzoek of werkzaamheden in de bodem.
Bij de realisatie van een hoogspanningsstation, zonnepark en/of de aanleg van verbindingen moet voor onder meer buisleidingen rekening worden gehouden met elektrische beïnvloeding (NEN-EN 50341). Hiervoor zijn bij dit plan uitgangspunten opgesteld (Bijlage 11) en is onderzoek uitgevoerd (Bijlage 12). De conclusies hiervan zijn hieronder weergegeven:
STATIONS
Voor de nieuw te bouwen stations is er geen sprake van ontoelaatbare beïnvloeding op de buisleidingen van Gasunie en NAM indien een afschakeltijd voor kortsluitsituaties van 0,1 seconde wordt aangehouden. Voor het 'zonneparkstation' zou een afschakeltijd van 0,3 of 0,5 seconde ook nog acceptabel zijn.
110KV-KABELS
Geen van de aan te leggen 110kV-kabels van TenneT zorgen voor ontoelaatbare inductieve beïnvloeding op de buisleidingen van Gasunie en NAM. Er is ook geen sprake van ontoelaatbare thermische beïnvloeding op de leidingen van Gasunie. De temperatuur nabij de leidingen van de NAM bedraagt maximaal 24,7 °C. Met de NAM moet afgestemd worden of dit acceptabel is.
Van de twee voorkeuropties van de toekomstige verbinding Meerstad-Vierverlaten geeft de westelijke optie de minste beïnvloeding. Beide opties voldoen wel (ruim) aan de eisen uit de NEN 3654. Dit betreft specifiek alleen het deel direct in de omgeving van het station Meerstad en geldt niet voor de gehele verbinding.
ZONNEPARK
Voor het zonnepark gelden uitgangspunten waar aan moet worden voldaan ter voorkoming van dc-zwerfstroombeïnvloeding. Dit betreft onder andere het vrijhouden van een strook met een breedte van 5 m aan weerszijden van de gastransportleidingen. Ook moeten er nader afspraken gemaakt worden tussen de ontwikkelaar van het park en Gasunie/NAM. Dit betreffen procedures en instellingen die vastgelegd moeten worden, een nulmeting die uitgevoerd moet worden, en het laten plaatsen van meetpalen.
Ervan uitgaande dat de kabels in driehoekligging worden toegepast valt er geen ontoelaatbare inductieve beïnvloeding te verwachten wanneer de kabels een kortere parallelloop hebben met de buisleidingen van 500 meter.
Er kan rekening mee worden gehouden dat de middenspanningskabels niet binnen 5 meter vanaf de buisleidingen komen te liggen. Anders moet met een detailbeschouwing de thermisch beïnvloeding worden onderzocht.
Het bestemmingsplan Meerstad-Noord voorziet in een actueel en adequaat juridisch kader voor beheer en ontwikkeling van het plangebied. Het is een plan op basis van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee kunnen met direct recht omgevingsvergunningen worden verleend. De gekozen bestemmingen en de daarbij behorende regels geven helder aan welke functies op welke plaats zijn toegestaan.
Dit bestemmingsplan is gemaakt conform SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) en het standaard-bestemmingsplan van de gemeente Groningen. Daarin zijn de regels gestandaardiseerd. De bestemmingsregels zijn opgemaakt in een vaste indeling en bevatten in principe voor elke bestemming achtereenvolgens: een bestemmingsomschrijving, bouwregels, nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels, en waar nodig een vergunningenstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
Het bestemmingsplan is digitaal gemaakt. De digitale verbeelding is variabel in schaal doordat kan worden in- en uitgezoomd, en bezit een meetfunctie. Het digitale plan is raadpleegbaar via het internet (www.ruimtelijkeplannen.nl). Daar zijn de digitale bestanden ook te downloaden.
De verbeelding is getekend conform de PRABPK 2012 (Praktijkrichtlijn Analoge Bestemmingsplankaart). De verbeelding geeft in samenhang met de regels de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied aan.
Deze worden geheel of gedeeltelijk door het voorliggend bestemmingsplan vervangen. Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:
Naast deze bestemmingsplannen is voor het plangebied nog het volgende facetbestemmingsplan in voorbereiding:
Verder is voor de gronden die behoren tot het bestemmingsplan Meerstad-Midden het volgende facetbestemmingsplan van kracht:
Inleidende regels
De artikelen 1 en 2 bevatten achtereenvolgens de in het plan gebruikte begrippen en hun definitie en de wijze waarop moet worden gemeten.
Met de definitie van een aantal begrippen is, vaak letterlijk, aangesloten bij de definitie, zoals opgenomen in bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor), dat op 1 november 2014 in werking is getreden.
Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch met waarden
De bestemming Agrarisch met waarden is van toepassing op de agrarische cultuurgronden. Uitgangspunt voor deze gronden is een op natuur- en landschapsbeheer afgestemd agrarisch gebruik in de vorm van extensief beheerd grasland of natuurakkers. De versterking van natuur- en landschapswaarden en het tegengaan van veenoxidatie staat hierbij voorop.
Op deze gronden is een aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zonnepark' opgenomen, waarbinnen het zonnepark mag worden opgericht. Op een deel van de NAM-locatie, ter plaatse van de aanduiding 'opslag', is het mogelijk om zonnepanelen en/of opslagmiddelen voor energie te plaatsen. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - klantstation' kan een energietransformatorstation voor het zonnepark worden gerealiseerd.
Door het gebied loopt van zuid naar noord de Kleisloot, een door mensen vergraven zijtak van de Fivel. Deze zone is aangeduid als 'natuur'. In dit gebied staat het behoud, herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, natuurlijke en/of landschappelijke waarden voorop.
De functie als zonnepark met energietransformatorstation en opslag en de natuurzone zijn toegestaan tot 25 jaar nadat het zonnepark in gebruik is genomen.
Op deze gronden is een aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - delfstoffenwinning' opgenomen, voor het deel van de bestaande NAM-locatie die in gebruik blijft voor monitoring.
Artikel 4 Bedrijf - Gasontvangststation
Deze bestemming is gelegd op de bestaande locatie waar ontvangst en transport van aardgas plaatsvindt en/of afsluitervoorzieningen ten behoeve van aardgastransportleidingen aanwezig zijn.
Artikel 5 Bedrijf - Hoogspanningsstation
De gronden waarop het hoogspanningsstation wordt gebouwd, zijn bestemd met de enkelbestemming Bedrijf - Hoogspanningsstation. De maximale bouwhoogte van de gebouwen is 6,5 meter. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een hoogte van maximaal 20 meter.
Artikel 6 Bedrijf - Opstijgpunt
Deze bestemming geldt voor de gronden die de overgang markeren van de bovengrondse 110 kV-lijnverbinding naar de ondergrondse 110 kV-kabelverbinding. Binnen deze bestemming zijn Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan tot een hoogte van maximaal 55 meter.
Artikel 7 Water
De hoofdwatergangen in het gebied zijn bestemd als Water.
Artikel 8 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Deze bestemming heeft betrekking op de bovengrondse hoogspanningsleiding die door het gebied loopt. Door middel van de dubbelbestemming wordt het functioneren van de leiding gewaarborgd. In een zone langs de leiding mag niet worden gebouwd.
Artikel 9 Leiding - Gas
De dubbelbestemming Leiding - Gas geldt voor de hogedrukgasleidingen van Gasunie in het plangebied. Aan weerszijden van het hart van de leiding is een bebouwingsvrije zone opgenomen. Behalve bouwregels voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn ook regels opgenomen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. De regels van deze dubbelbestemming gaan, indien er strijdigheid optreedt met de regels van de andere ter plaatse gelegde bestemmingen, om redenen van veiligheid vóór op de regels van die andere bestemmingen.
Artikel 10 Leiding - Middenspanning
Deze bestemming heeft betrekking op de ondergrondse middenspanningsleidingen die door het gebied lopen, van en naar het hoogspanningsstation. Door middel van de dubbelbestemming wordt het functioneren van de leidingen gewaarborgd. In een zone langs de leidingen mag niet worden gebouwd.
Artikel 11 Leiding - Hoogspanning
Deze bestemming heeft betrekking op de ondergrondse hoogspanningsleidingen die door het gebied lopen, van en naar het hoogspanningsstation. Door middel van de dubbelbestemming wordt het functioneren van de leidingen gewaarborgd. In een zone langs de leidingen mag niet worden gebouwd.
Artikel 12 Leiding - Riool
Aan de westzijde van het plangebied ligt, min of meer parallel aan het Eemskanaal, een bestaande rioolpersleiding. Deze leiding heeft de dubbelbestemming Leiding - Riool.
Artikel 13 Waarde - Archeologie 1
Deze dubbelbestemming betreft de archeologische percelen. Voor deze gebieden geldt een beschermingsregime dat van toepassing is voor bouwwerken groter dan 50 m2. Een omgevingsvergunning is nodig voor werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 50 m2 en dieper dan 30 centimeter.
Artikel 14 Waarde - Archeologie 2
Deze dubbelbestemming betreft de gebieden met een archeologische verwachtingswaarde. Omdat dergelijke vindplaatsen (nog) niet precies zijn te duiden, geldt voor deze gebieden een beschermingsregime dat van toepassing is voor bouwwerken groter dan 200 m2. Een omgevingsvergunning is nodig voor werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 200 m2 en dieper dan 30 centimeter.
Artikel 15 Waterstaat - Waterkering
Langs het Eemskanaal en het Slochterdiep bevinden zich bestaande waterkeringen. Deze hebben de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering gekregen.
Algemene regels
Artikel 16 Anti-dubbeltelregel
Dit artikel bevat de anti-dubbeltelregel. De redactie is conform artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening. Deze bepaling is ervoor om te voorkomen dat dezelfde grond meer dan eens betrokken wordt in een omgevingsvergunningstoets en daarmee meer gebouwd kan worden dan is toegestaan.
Artikel 17 Algemene bouwregels
LID 17.2 PARKEREN
In dit artikel is geregeld dat in een omgevingsvergunning voor bouwen of verbouwen in het plangebied moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor de beoogde functie. Het toetsingskader dat hierbij wordt gehanteerd zijn de Beleidsregels Parkeernormen van de gemeente Groningen die op het moment van aanvragen van de vergunning gelden. De verwijzing naar deze beleidsregels is toegestaan op grond van artikel 3.1.2 tweede lid onder a. van het Besluit ruimtelijke ordening. In principe dient op eigen terrein in de parkeerbehoefte te worden voorzien. Voor gevallen waarin dit door bijzondere omstandigheden redelijkerwijs niet kan worden gerealiseerd, of wanneer elders aan de parkeerbehoefte kan worden voldaan, kunnen burgemeester en wethouders gebruik maken van de opgenomen afwijkingsmogelijkheid.
LID 17.3 RUIMTE TUSSEN BOUWWERKEN
De bepalingen omtrent dit onderwerp zijn overgenomen uit de inmiddels uit de Woningwet geschrapte stedenbouwkundige bepalingen van de (in dit geval) Groninger Bouwverordening.
Artikel 18 Algemene gebruiksregels
Dit artikel bevat de gebruiksregels die op alle bestemmingen van toepassing zijn.
In het voorliggend bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen toegestaan. Reden is, dat de burgemeester en het college van burgemeester en wethouders, de raad gehoord, hebben besloten seksinrichtingen te concentreren in één concentratiegebied binnen de Diepenring en in de tippelzone. Daarbuiten wordt vestiging van prostitutie-inrichtingen tegengegaan. Het gemeentelijk beleid heeft onder meer ten doel om het woon- en leefklimaat te beschermen. De strijdigheid met de woonfunctie ontstaat door de ruimtelijke uitstraling door bijvoorbeeld aanstootgevende of storende uiterlijke kentekenen, en/of door de mogelijke verkeers- en parkeeroverlast.
Artikel 19 Algemene aanduidingsregels
Dit artikel bevat de algemene aanduidingen. De aanduiding 'geluidzone - industrie' geldt op basis van de gezamenlijke geluidcontour van alle inrichtingen in het plangebied. In deze geluidzone mogen geen geluidgevoelige gebouwen worden gebouwd.
Artikel 20 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel bevat enkele afwijkingsbepalingen, die op alle bestemmingen in het plangebied van toepassing zijn. Bedoeling van de bepaling is om relatief kleine afwijkingen van het bestemmingsplan toe te staan, zowel qua omvang als qua functie.
Artikel 21 Overige regels
Dit artikel bevat regels over de voorang van dubbelbestemmingen op bestemmingen, de relatie tussen dubbelbestemmingen onderling en de verhouding van dubbelbestemmingen met onderliggende bestemmingsplannen.
Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 22 Overgangsrecht
Dit artikel regelt het overgangsrecht. De redactie is conform de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Artikel 23 Slotregel
Dit artikel bevat de zogenaamde slotregel, die bedoeld is voor een eenduidige vastlegging van de naam van het bestemmingsplan.
Interpretatieve gebruiksbepalingen
Interpretatieve gebruiksbepalingen kunnen per bestemming worden opgenomen wanneer binnen die betreffende bestemming behoefte is aan specifieke gebruiksregels of -verboden.
Wijzigingsbevoegdheid
Dit bestemmingsplan bevat geen algemene procedureregels voor wijzigingsplannen. De procedure hiervoor is nu voorgeschreven in artikel 3.6 onder 5 van de Wet ruimtelijke ordening en heeft rechtstreekse werking. Dit artikel regelt dat deze procedure de weg moet volgen die is voorgeschreven in artikel 3.4 Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent een terinzagelegging van 6 weken, gedurende welke zienswijzen kunnen worden ingediend. Burgemeester en wethouders besluiten vervolgens binnen 8 weken over de vaststelling van het wijzigingsplan.
De Gebiedsvisie is opgesteld met inbreng van omwonenden, het waterschap en de provincie. Hoewel de gebiedsvisie is gemaakt in overleg met een participatiegroep met daarin circa 20 bewoners, heerst nog steeds de mening dat de ontwikkelingen niet passen in het landschap. Daarnaast is het participatieproces volgens sommige bewoners niet geheel naar wens verlopen. Zo kwam de komst van de Hyperloop ten tijde van het begin van de gebiedsontwikkeling rauw op het dak van vele omwonenden. Ook heeft een deel van de participatie in de Coronaperiode plaatsgevonden. De omwonenden zijn gewend aan rust en ruimte en willen dit graag zo houden.
De gemeenteraad heeft in april 2021 een motie aangenomen die schetst dat er tussen de gemeente en de omwonenden een overeenkomst gesloten moet worden. Op basis van deze motie is de gemeente met de direct omwonenden van de gebiedsontwikkeling in gesprek gegaan. Tijdens deze gesprekken wordt opgehaald wat omwonenden belangrijk vinden en wat een plek moet krijgen in de omgevingsovereenkomst, afgestemd met het college. Besproken wordt onder andere de inrichting van de ecologische buffer. Er zijn al flinke stappen gemaakt onder leiding van een externe ecologisch adviseur. Ook krijgen de financiële afspraken met bewoners een plek in de omgevingsovereenkomst. Uiteindelijk is deze omgevingsovereenkomst een weerspiegeling van de afspraken die zijn gemaakt tussen de gemeente Groningen en de omwonenden. Momenteel hebben 61 van de 70 huishoudens de handtekening gezet onder de overeenkomst.
De gemeente ondersteunt verder bewonersinitiatieven in het gebied, zoals de 'Zuidertuinen' en 'Meet Jelle en Marjan'.
In de aanloop naar dit bestemmingsplan heeft een uitgebreid participatieproces plaatsgevonden met omwonenden (zie paragraaf 6.1, de website gemeente.groningen.nl/zonnepark-meerstad-noord-gebiedsontwikkeling-meerstad-noord en Bijlage 13). Het bestemmingsplan is daarom niet ter inzage gelegd voor inspraak.
In het kader van overleg op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening hebben Gasunie, GGD, Tennet, Waterschap Hunze en Aa's en Waterschap Noorderzijlvest gereageerd op het bestemmingsplan. Hierna is aangegeven welke wijzigingen zijn doorgevoerd in het plan naar aanleiding van de overlegreacties.
Gasunie
Gastransportleiding A-640-02 ontbrak op de verbeelding. Deze is alsnog opgenomen.
GGD
De reactie van GGD heeft niet geleid tot wijzigingen in het bestemmingsplan.
Tennet
In paragraaf 4.5 van de toelichting werd verwezen naar oud beleid over magneetvelden rond hoogspanningsinfrastructuur. Deze paragraaf is aangepast op basis van de recent verschenen herijking voorzorgbeleid voor magneetvelden bij elektriciteitsvoorzieningen.
Op de verbeelding zijn de locaties van het toekomstige hoogspanningsstation en de leidingtracés toegevoegd. De regels ten aanzien van het hoogspanningsstation en de leidingen zijn, waar mogelijk en nodig, op verschillende onderdelen in overeenstemming gebracht met de opmerkingen van Tennet.
Waterschap Noorderzijlvest
De reactie van Waterschap Noorderzijlvest heeft niet geleid tot wijzigingen in het bestemmingsplan.
Waterschap Hunze en Aa's
Voor de rioolpersleiding in het westelijk deel van het plangebied is een dubbelbestemming met bijbehorende regeling opgenomen.
Voor de waterkeringen langs het Slochterdiep en Eemskanaal is een dubbelbestemming met bijbehorende regeling opgenomen.
In paragraaf 3.1 van de toelichting is opgenomen dat in het plangebied niet twee, maar drie peilgebieden aanwezig zijn.
In paragraaf 3.2 van de toelichting is opgenomen dat hoofdwatergangen een openbaar maaipad hebben die ook een functie voor recreatief medegebruik hebben.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 14 december 2023 tot en met 24 januari 2024 ter inzage gelegen. Tijdens deze inzagetermijn zijn 13 zienswijzen binnengekomen. De zienswijzen zijn samengevat en van een reactie voorzien in de Nota van Zienswijzen (Bijlage 14).
Over de economische uitvoerbaarheid kan het volgende worden opgemerkt. Het plangebied maakt deel uit van de grondexploitatie van Meerstad. De ontwikkeling van het plangebied Meerstad Noord is bekostigd vanuit het Energieprogramma omdat het oogpunt van het zonnepark is om energiearmoede te bestrijden en een boost te geven aan de energietransitie. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan in het tweede kwartaal van 2024 zal de raad inzicht krijgen in een aantal mogelijkheden om deze doelen te realiseren. De eerste is dat het zonnepark in eigen beheer gebouwd en geëxploiteerd wordt. Andere opties zijn het park in die fase al dan niet volledig aan de markt te verkopen of een samenwerking aan te gaan in een PPS of samenwerking met andere overheden zoals provincie en omringende gemeenten. De uitwerking van de doelen tav energietransitie en energiearmoede zal in samenhang worden gebracht met de doelstellingen van Meerstad als gehele stadsontwikkelingen en de onderliggende grondexploitatie.