direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Oosterweg 83 Groningen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0014.BP676Oosterweg83-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

In het oosten van de wijk Oosterpoort ligt de Oosterweg. De percelen aan de Oosterweg hebben woon- en gemengde bestemmingen.

Binnen het plangebied staat op een binnenterrein een leegstaand pand. Het was een kantoorgebouw bij de voormalige kerk aan de Oosterweg. Er is vraag naar nieuwe woningen en de gemeente wil graag leegstand tegengaan.

In dit bestemmingsplan zijn drie woningen in het bestaande pand op het plangebied vergund. Met de nieuwe invulling word tegemoet gekomen aan de vraag naar woningen.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied Oosterweg 83 is een binnenterrein, begrensd door het de percelen aan de Oosterweg, de Lodewijkstraat en de Boumanstraat.

Ten zuidwesten van het plangebied ligt het spoor.

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.BP676Oosterweg83-vg01_0001.png"

Ligging Oosterweg 83 in de stad (Bron Google Maps)

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de wet bedoeld.


De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.


Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.


In zijn totaliteit kent de NOVI 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en,
  • Afwentelen wordt voorkomen.


Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de afwegingsprincipes benut worden.

Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.

Conclusie:

Dit bestemmingsplan is niet strijdig met de NOVI. Om die reden kan een verdere toetsing aan de NOVI achterwege blijven.

Duurzame verstedelijking
De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd. Doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, door een zorgvuldige afweging van de behoefte en locatiekeuze van nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen en overaanbod van plancapaciteit van nieuwe stedelijke ontwikkelingen voorkomen.

Op 1 oktober 2012 is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder vormt daarmee een bindend toetsingskader voor alle gemeentelijke bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen en provinciale ruimtelijke verordeningen. Per 1 juli 2017 is een wetswijziging met betrekking tot deze Ladder in werking getreden. Deze wijziging heeft als doel de regeling te vereenvoudigen, met behoud van de effectiviteit.

Op grond van de wet bevat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Het voorliggend plan gaat om de realisatie van drie woningen in een bestaand gebouw. De woningen zijn reeds vergund. Hiermee wordt geen nieuwe stedelijke ontwikkeling veroorzaakt.

Conclusie

In voorliggend plan is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

2.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie 2016-2020 en Omgevingsverordening
Op 1 juni 2016 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie 2016-2020 vastgesteld. De Omgevingsvisie bevat de integrale langetermijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Deze is in de plaats van het Provinciaal Omgevingsplan (POP) gekomen.

Uit de Omgevingsvisie vloeien regels voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening.

In de Omgevingsvisie heeft de provincie al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen'.

Volgens afdeling 2.4 van de omgevingsverordening moeten woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal overeenstemmen met een regionale woonvisie. De woonvisie staat bij gemeentelijk beleid weergegeven.

Voorliggend plan is in overeenstemming met de Omgevingsvisie 2016-2020 en de Omgevingsverordening van de provincie Groningen.

Actualisering Omgevingsvisie en Omgevingsverordening
De provincie heeft recentelijk aanleiding gezien om de Omgevingsvisie op een aantal onderdelen aan te passen. De wijzigingen vloeien voort uit beleid dat na 1 juni 2016 is vastgesteld of gewijzigd op het gebied van de thema's ruimte, natuur en landschap, water, mobiliteit en milieu. Bovendien zijn er tekstuele wijzigingen doorgevoerd. Voor de Omgevingsverordening geldt hetzelfde. Er zijn regels aangepast, die voortvloeien uit na 1 juni 2016 vastgesteld of gewijzigd beleid op het gebied van de thema's ruimte, natuur en landschap, water, mobiliteit en milieu.

Deze actualiseringen raakt voorliggend plan niet.

2.3 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie Levende Ruimte
In de omgevingsvisie 'Levende Ruimte' van de gemeente Groningen zijn de strategische keuzes beschreven voor de toekomstige ontwikkeling van de stad. Het accent van de visie ligt op de fysieke leefomgeving. In de omgevingsvisie is aangegeven hoe een evenwicht kan worden gevonden tussen verschillende functies, belangen, wensen en de kwaliteit van de leefomgeving. Een zo hoog mogelijke leefkwaliteit staat hierbij voorop. Een van de uitgangspunten om die hoge leefkwaliteit te bereiken is dat de gemeente strikt vasthoudt aan het beleid om geen toestemming meer te geven voor het volbouwen van binnenterreinen in de Binnenstad en Oude Wijken.

Voorliggend plan zal geen extra bebouwing veroorzaken. De woningen komen in een bestaand pand. Hiermee voldoet het plan aan de omgevingsvisie Levende Ruimte.

Woonvisie gemeente Groningen

De raad heeft op 24 juni 2015 de Woonvisie "Wonen in Stad" vastgesteld. Deze had tot doel om te zorgen voor een woningaanbod in de stad dat aansluit op de vraag, betaalbaar en duurzaam is en zorgt voor evenwicht in de wijken. Hierbij stond de jongerenhuisvesting in relatie tot de leefbaarheid centraal. De facetbestemmingsplannen Herziening bestemmingsregels wonen uit 2017 en Herziening bestemmingsregels wonen 2 uit 2020 zijn vastgesteld ter uitvoering van de Woonvisie.

Met de genoemde facetbestemmingsplannen zijn beperkende maatregelen opgenomen in de vigerende bestemmingsplannen. Hiermee is beoogd om de leefbaarheid in de stadswijken, waar de woonfunctie een groot aandeel heeft, te beschermen tegen een al te grote aanwezigheid van kamerverhuurpanden en zeer kleine woonunits. Tegelijk kunnen betere keuzes gemaakt worden ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkeling van de stad.

In Herziening bestemmingsregels wonen is toegelicht dat de schilwijken voornamelijk woonwijken betreffen. In deze wijken is beoogd om een goede woonkwaliteit te borgen voor alle bewoners. Woonkwaliteit is niet enkel het bepaald door het niet ervaren van overlast, maar ook door voldoende lichtinval, lucht en ruimte rondom het eigen perceel. Op binnenterreinen met bouwmogelijkheden kunnen deze waarden worden aangetast. Daarom zijn destijds in een aantal bestemmingsplannen beperkende maatregelen opgelegd aan het bouwen van hoofdgebouwen op binnenterreinen. Dit om te voorkomen dat jongerenhuisvesting in (veelal) één bouwlaag op binnenterreinen kan worden gerealiseerd. In Herziening bestemmingsregels wonen 2 zijn voor meer binnenterreinen dezelfde beperkende maatregelen genomen, teneinde verdichting van de bebouwing op die plaatsen te voorkomen.

Het voorliggend plan sluit aan op bovenstaande beleidslijn.

Hoofdstuk 3 De ruimtelijk - functionele structuur

3.1 Huidige situatie

Op het moment ligt het plangebied in het bestemmingsplan "Oosterpoort" van 29 mei 2013. Na het bestemmingsplan 'Oosterpoort' zijn er partiele herzieningen geweest. Op 2 augustus 2022 zijn de plannen in het plangebied geconsolideerd.

Het plangebied heeft nu de bestemming Wonen en de dubbelbestemming Waarde - archeologie 2.

Het pand is bestemd als woonruimte. Binnen de bestemming Wonen is het toegestaan om zelfstandige woningen te hebben.

3.2 Nieuwe situatie

In de vergunde situatie zal het bestaande pand worden opgedeeld in drie zelfstandige woningen. Dit bestemmingsplan zal de vergunde situatie nauw vaststellen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.BP676Oosterweg83-vg01_0002.png"

verbeelding nieuwe situatie (bron:Melein Architectuur)

De drie woningen zullen worden voorzien van een tuin met berging in het achtererf gebied. Het plangebied zal toegankelijk zijn via de bestaande zijingang langs de kerk die direct ten zuiden ligt van het plangebied. Het terrein is niet toegankelijk voor auto's.

3.3 Verkeer

De verschillende gemeentelijke beleidsnota's gaan uit van een nauwe samenhang tussen het ruimtelijke beleid en het verkeers- en vervoersbeleid. Dit tegen de achtergrond van het verbeteren van de bereikbaarheid en leefbaarheid van de stad. Het verkeers- en vervoersbeleid is vooral gericht op stimulering van het gebruik van het openbaar vervoer en langzaam verkeer.

In het kader van het landelijke concept “Duurzaam Veilig” zijn in de gemeentelijke nota “Kalm aan en rap een beetje” alle wegen in de gemeente Groningen onderverdeeld in een drietal categorieën, te weten stroomwegen (ringwegen), gebiedsontsluitingswegen (50 km/u), waar stromen centraal staat en erftoegangswegen (30 km/u), waar verblijven centraal staat.

De Oosterweg is een 30 km/u weg. Het perceel is goed te bereiken met openbaar vervoer en de fiets.

Er is voor dit plangebied een vergunning verleend waarin de verkeersaspecten zijn beoordeeld. Het voorliggende plan voorziet niet in nieuwe planologische mogelijkheden. Er worden wat de toegankelijkheid betreft geen problemen verwacht.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Duurzaamheid (energie en leefomgevingskwaliteit)

Duurzame ontwikkeling is ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen.
Door de jaren heen hebben de colleges van de gemeente Groningen in toenemende mate ambities op het gebied van duurzaamheid, energie en leefomgevingskwaliteit. In voorliggend bestemmingsplan is echter geen sprake van uitbreiding van de bestaande planologische mogelijkheden. Het is dan ook niet de bedoeling geweest om in voorliggend plan aanvullende regels over deze onderwerpen te stellen.

4.2 Archeologie

Wettelijk kader

In 1992 is door Nederland het 'verdrag van Valletta' ondertekend, in de volksmond ook wel 'verdrag van Malta' genoemd. Het verdrag van Malta is wettelijk vertaald met een ingrijpende wijziging in de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten, zoals de Ontgrondingenwet en de Woningwet. Hierin wordt de verantwoordelijkheid voor een goede omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden bij de gemeenten gelegd. De bescherming van die waarden dient te worden meegenomen in de ruimtelijke ordening, dat wil zeggen de bestemmingsplannen.


Elk bestemmingsplan dient vanaf 1 september 2007 daarom een paragraaf archeologie te bevatten, waarin wordt aangegeven welke archeologische waarden in het plan aanwezig, dan wel te verwachten zijn. Daarnaast dient het bestemmingsplan regels te bevatten om eventueel aanwezige archeologische waarden te beschermen. Die regels kunnen in enkele op archeologische gronden geselecteerde gebieden aan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden worden verbonden. Daarmee wordt de aanvrager van een dergelijke vergunning verantwoordelijk voor behoud van archeologisch erfgoed. De Monumentenwet 1988, de Erfgoedverordening van de gemeente en dit bestemmingsplan beschrijven vervolgens de procedure.

Toetsing

Het voorliggende plan voorziet niet in nieuwe planologische mogelijkheden. Ook zal de grond zal niet over meer dan 200 vierkante meter geroerd worden. Er is geen verder onderzoek voor het omgevingsaspect archeologie nodig.

Conclusie

Het plan voldoet aan het omgevingsaspect archeologie.

4.3 Ecologie

Wettelijk kader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden: Natura-2000 gebieden en Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Toetsing

Het plangebied bevindt zich niet in of binnen de invloedssfeer van een Natuur Netwerk Nederland-gebied of Natura-2000 gebied. In voorliggend plan zijn, behalve het uitvoeren van de verleende vergunning, geen ontwikkelingen voorzien.

Omdat dit planvoornemen niet voorziet in enige sloopactiviteiten of bebouwing mogelijk maakt daar waar dat tot op heden nog niet mogelijk is, is een ecologische inventarisatie van de aanwezige natuurwaarden niet noodzakelijk. Om die reden is dit bestemmingsplan op het onderdeel ecologie uitvoerbaar.

Conclusie

Het milieuaspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavig planvoornemen.

4.4 Water

Wettelijk kader

Het aspect water is in de ruimtelijke ordeningspraktijk van groot belang. De 'watertoets' is in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling dan ook verplicht. De watertoets wordt gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet moeten worden afgewogen.

Toetsing

In voorliggend plan is geen sprake van een ruimtelijke ontwikkeling, maar wordt enkel beoogd om de bestaande situatie juridisch-planologisch vast te leggen.

Er is voor dit plangebied een vergunning verleend waarin de het aspect water is beoordeeld. Het voorliggende plan voorziet niet in nieuwe planologische mogelijkheden.

De locatie valt binnen het beheergebied van Waterschap Hunze en Aa's. Uit de watertoets volgt dat geen sprake is van een waterschapsbelang. Overleg met het waterschap Hunze en Aa's is om die reden niet nodig.

Conclusie:

Het milieuaspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavig planvoornemen.

4.5 Milieu

Dit hoofdstuk gaat in op de milieuaspecten die relevant zijn voor het voorliggende bestemmingsplan. Het plangebied betreft een aantal woningen. Achtereenvolgens wordt ingegaan op bedrijven, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodem en duurzaamheid.

4.5.1 Milieuzonering

Wettelijk kader

Bedrijven kunnen hinder (geur, stof of geluid) of gevaar veroorzaken en daardoor de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Dit moet zoveel mogelijk worden voorkomen, vooral bij woongebieden of gevoelige bestemmingen. Anderzijds is het zaak, dat bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden.

Toetsing

Er is voor dit plangebied een vergunning verleend waarin de milieuzonering is beoordeeld. Het voorliggende plan voorziet niet in nieuwe planologische mogelijkheden.

Conclusie

het realiseren van woningen is vanuit het oogpunt van milieuhinder aanvaardbaar.

4.5.2 Geluid

Wettelijk kader

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van dertig kilometer per uur. De wet stelt dat akoestisch onderzoek moet plaatsvinden wanneer binnen zones van (spoor)wegen nieuwe geluidsgevoelige bebouwing, zoals woningen, wordt gerealiseerd. Uit zulk onderzoek moet dan blijken in hoeverre de vastgestelde voorkeurgrenswaarden al dan niet worden overschreden. Daarnaast moet op grond van de Wet ruimtelijke ordening worden aangetoond dat een project niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Geluidsaspecten die een rol kunnen spelen betreffen:

  • menselijk stemgeluid;
  • wegverkeerslawaai;
  • aanwezigheid natuurgebieden;
  • lawaaisporten;
  • industrielawaai;
  • stiltegebieden.

Toetsing

Er is voor dit plangebied een vergunning verleend waarin de geluidsaspecten zijn beoordeeld. Het voorliggende plan maakt geen nieuwe planologische mogelijkheden mogelijk.

Conclusie

Het bestemmingsplan is voor het milieuaspect geluid uitvoerbaar.

4.5.3 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen, zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een stijging van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

In 2015 is door InfoMil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt InfoMil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd ook wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5 ".

Voor woningbouwlocaties is een nibm-grens opgenomen van 1.500 woningen, bij minimaal één ontsluitingsweg, en 3.000 woningen, bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Een ontwikkeling die kleiner is dan deze grenzen, is in beginsel 'niet in betekenende mate'.

Toetsing

Dit bestemmingsplan schept geen nieuwe mogelijkheden ten aanzien van het huidige bestemmingsplan en de verleende omgevingsvergunning. Het blijft daarmee ruimschoots onder de nibm-grens van 1.500 woningen en kan daarmee als 'niet in betekenende mate' van invloed op de luchtkwaliteit worden beschouwd.

Conclusie

Het bestemmingsplan is voor het milieuaspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.

4.5.4 Externe Veiligheid (transport, bedrijven/instellingen en buisleidingen)

Wettelijk kader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken. Onder andere de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geven kaders mee.

Toetsing

Het plangebied ligt in de buurt van het spoor. Hierover kunnen gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.BP676Oosterweg83-vg01_0003.png"

Risicokaart (bron atlasleefomgeving.nl)

Het plan maakt echter geen nieuwe planologische mogelijkheden mogelijk. De bestemming is op het moment wonen en het zal wonen blijven. Verder is het ook passend in de omgeving van het plangebied. Het plangebied is in het midden van de stad.

Conclusie

De aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voornemen.

4.5.5 Verkeer en parkeren

Verkeer

Er worden in dit plan drie woningen mogelijk gemaakt. Dit zal geen significante impact hebben op de verkeer stromen in de omgeving.

Parkeren

Voor het milieuaspect verkeer en parkeren is getoetst aan het "Bestemmingsplan Facetherziening Parkeren". Dit plan is vastgesteld op 8 juni 2016.

Het Facetbestemmingsplan stelt het volgende:

"Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort."

Het voorliggende plan voorziet niet in nieuwe bouwmogelijkheden. Omdat het plan geen nieuwe bouwmogelijkheden mogelijk maakt hoeven er ook geen extra parkeer plaatsen gerealiseerd worden.

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor het voornemen.

4.5.6 Bodem

Wettelijk kader
Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet men de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk maken. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.

Afweging
Het voorliggende plan maakt geen nieuwe gevoelige objecten mogelijk. Er zullen aan de hand van dit plan geen nieuwe werkzaamheden plaatsvinden die de bodem aantasten. De bestemming blijft ook hetzelfde. Het blijft wonen.

Op grond van het bovenstaande is er geen reden voor verder bodemonderzoek.

Conclusie
Het aspect bodem levert geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemeen

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een ruimtelijk plan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • een verbeelding van het plangebied, zowel analoog als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een bestemmingsplan te voorzien van een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachte aan het plan ten grondslag ligt, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplan te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige planregels puntsgewijs besproken.

5.2 Bestemmingsregels

In het navolgende wordt de opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Overgangs- en slotregels.

De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.

5.2.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Begrippen) en de wijze van meten (Wijze van meten). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast in overeenstemming de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.

Voor de begrippen is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan dat elders in Groningen geldt: bestemmingsplan 'Oosterpoort' van 29 mei 2013. Voor de wijze van meten geldt dat ook deze overeenkomt met dat bestemmingsplan.

5.2.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit een tweetal bestemmingen:

  • Wonen;
  • Waarde - Archeologie 2.

De navolgende tekst bespreekt de bestemmingen afzonderlijk.

'Wonen'
De woningen staan in een bouwvlak. De bouwhoogtes staan aangegeven op de verbeelding. Het plangebied is omringd door bebouwing. Het is niet direct duidelijk wat de voorgevel is aan de hand van het gebruikelijke begrip. Om verwarring te voorkomen is de voorgevel is aangegeven via de aanduiding 'voorgevelrooilijn'.

Het gebruik van de gronden en gebouwen voor een bed & breakfast is bij recht - onder voorwaarden - toegestaan

'Waarde - Archeologie 2'
Ter bescherming van de archeologische waarden in het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen in het plan. In de regels is vastgelegd onder welke condities bij ruimtelijke ingrepen een (verkennend) archeologisch onderzoek nodig is.

5.2.3 Algemene regels

De algemene regels bestaan uit een vijftal regels:

  • Anti-dubbeltelregel;
  • Algemene bouwregels;
  • Algemene gebruiksregels;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Algemene wijzigingsregels.

De Anti-dubbeltelregel is op basis van artikel 3.2.4 van het Bro. De Algemene bouwregels, Algemene gebruiksregels, Algemene afwijkingsregels en de Algemene wijzigingsregels zijn ontleend aan het bestemmingsplan 'Oosterpoort' van 29 mei 2013. Ook zijn de regels verwerkt uit de volgende partiële herziening:

  • Oosterpoort geconsolideerde versie van 2 augustus 2022.

Voor deze algemene regels geldt hetzelfde als voor de bestemmingsregels. Onderdelen van de regels die niet van toepassing zijn in het plangebied zijn uit de artikelen verwijderd.

5.2.4 Overgangs- en slotbepalingen

Overgangsrecht
Het overgangsrecht is conform de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening vastgelegd.

Slotbepaling
De slotregel is bedoeld is voor een eenduidige vastlegging van de naam van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Procedure en overleg

Dit bestemmingsplan is een juridisch-technische aanpassing van regels volgend op de verlening van een vergunning. Daarom wordt uitsluitend de door de Wro voorgeschreven procedure gevolgd: ter inzagelegging van een ontwerpbestemmingsplan met de mogelijkheid van zienswijzen, en daarna vaststelling door de gemeenteraad.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid / exploitatie

Onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen heeft in het algemeen betrekking op nieuwe ontwikkelingen waarvoor bestemmingswijzigingen nodig zijn en die door de gemeente worden gerealiseerd. Omdat het voorliggende plan niet voorziet in een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, Wro, hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld. Er doet zich dus geen mogelijkheid voor van kostenverhaal als bedoeld in afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening. De door de gemeente te maken kosten bestaan uitsluitend uit plankosten en de kosten van onderzoek, dat nodig is met het oog op de voorbereiding van het plan. Deze uitgaven komen ten laste van de algemene middelen van de gemeente.