direct naar inhoud van Regels
Plan: Bestemmingsplan Woonschepenhaven
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0014.BP598Woonschehaven-vg01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Woonschepenhaven met identificatienummer NL.IMRO.0014.BP598Woonschehaven-vg01van de gemeente Groningen.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 verbeelding:

de verbeelding van het bestemmingsplan Woonschepenhaven, met het identificatienummer NL.IMRO.0014.BP598Woonschehaven-vg01

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.7 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.8 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.9 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.10 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.11 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.12 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.13 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.14 aan huis verbonden beroep:

het beroepsmatig uitoefenen van activiteiten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en/ of de daarbij behorende aangebouwde bijbehorende bouwwerken kan worden uitgeoefend, mits:
1. het beroep door de bewoner van het pand wordt uitgeoefend, en
2. de woonfunctie in overwegende mate intact blijft, en
3. waarbij het beroep een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.15 additionele voorzieningen:

voorzieningen die een onderdeel vormen van en ondergeschikt zijn aan een bestemming of functie.

1.16 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.17 bestaand:

op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand, danwel krachtens overeenkomstig een verleende bouwvergunning, omgevingsvergunning, ligplaatsvergunning of ontheffing aanwezig.

1.18 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is tevens functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw.

1.19 bijboot:

een licht vaartuig dat bij een groter schip behoort, waarvan de bovenkant niet hoger is dan 1 meter boven de waterspiegel en de oppervlakte niet groter is dan 10 m².

1.20 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.21 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.22 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.23 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, als meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.24 horecabedrijf:

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.

1.25 huishouden:

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; daaronder niet begrepen kamerverhuur.

1.26 kamerverhuur:

gebruik van een woning als onzelfstandige woning, ongeacht de duur van het verblijf en of er sprake is van betaling, met uitzondering van begeleid wonen.

1.27 kamerverhuurschip:

een schip dat wordt gebruikt voor kamerverhuur.

1.28 kap:

een door tenminste één hellend dakvlak omsloten dak dat meer dan 50% van de bovenste vloerlaag van de onderliggende verdieping omvat.

1.29 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:

bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woning met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.30 legaal:

overeenkomstig een verleende bouwvergunning, omgevingsvergunning, ligplaatsvergunning of ontheffing.

1.31 ligplaats:

een bij een bestemmingsplan aangewezen plaats in het water, die door een woonschip wordt ingenomen.

1.32 ligplaatsvergunning of -ontheffing:

een vergunning of ontheffing voor het innemen van een ligplaats met een woonschip of ander vaartuig krachtens een gemeentelijke verordening.

1.33 meergezinswoonschip:

een woonschip, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen zelfstandige woonruimten omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

1.34 opduwer:

een vaartuig dat behoort bij een ander schip en bedoeld is om dat schip voort te duwen.

1.35 peil:

      • a. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde: het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke niet bij het verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven
      • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.36 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.37 recreatieschip:

een schip bestemd voor recreatiedoeleinden.

1.38 schip:

elk vaartuig, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, glijboten en pontons.

1.39 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.40 standplaats voor woonwagen:

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

1.41 tuin

Een begrensd, meestal omheind, stuk grond behorende bij de buitenruimte van een ligplaats van een woonschip dan wel standplaats van een woonwagen of een bij 1 persoon in gebruik zijnde stuk grond behorende bij een volkstuin.

1.42 uitwendige scheidingsconstructie:

constructie die de scheiding vormt tussen een voor personen toegankelijke besloten ruimte van een gebouw en de buitenlucht, de grond of het water, waaronder begrepen de op die constructie aansluitende delen van andere constructies, voor zover die delen van invloed zijn op het voldoen van die scheidingsconstructie aan een bij of krachtens de wet gegeven voorschrift.

1.43 varend schip voor verblijf:

schip dat wordt gebruikt voor verblijf en dat is bestemd en wordt gebruikt voor de vaart.

1.44 voorzieningen voor een woonschip

objecten in of boven het water die verband houden met het wonen op een woonschip, zoals een loopplank of steiger, een vlot, drijvende tuin of drijvend terras.

1.45 woonschip:

een drijvende woonfunctie op een locatie die in een bestemmingsplan is aangewezen als een ligplaats voor een woonschip.

1.46 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.47 woonwagen:

voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

1.48 zelfstandige woonruimte:

besloten ruimte die, al dan niet tezamen met een of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning door een huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Algemeen

Bij toepassing van deze regels wordt, tenzij in lid 2.2 anders bepaald, als volgt gemeten:

  • a. de bouwhoogte van een bouwwerk:


vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

  • b. de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

  • c. de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

  • d. de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 Woonschepen

De afmetingen van woonschepen worden als volgt gemeten:

  • a. lengte schip:


de afstand tussen voor- en achterkant van een schip over alles gemeten, inclusief eventuele aanbouwsels, maar exclusief roer en een eventuele boegspriet of kluiverboom.

  • b. breedte schip:


de afstand tussen de zijkanten van het schip, daarin begrepen gangboorden en eventuele aanbouwsels aan de zijkanten.

  • c. hoogte schip:


de afstand tussen de waterspiegel en de bovenkant (dek of dak) van het schip, masten, antennes en schoorstenen daaronder niet begrepen.

Artikel 3 Uitmetingsverschillen

Voor zover op de kaart niet anders is aangegeven, wordt de vaststelling van afmetingen bepaald door middel van meting op de kaart, met dien verstande dat:

  • a. de maatbepaling tot op 1 meter nauwkeurig geschiedt, en
  • b. de maat van de openbare ruimte wordt berekend naar de ter plaatse geldende werkelijke situatie, behoudens indien de grenslijn van de bebouwing niet in de bestaande voorgevellijn is geprojecteerd.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bermen en beplantingen;
  • c. behoud, herstel en ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke en ecologische waarden;
  • d. waterlopen en waterpartijen;
  • e. fiets- en voetpaden;
  • f. ontsluitings- en onderhoudswegen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. recreatieve voorzieningen, waaronder sport- en speelvelden;
  • i. een voetbalkooi ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - voetbalkooi';
  • j. additionele voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemene bouwregels

Er zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegestaan ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde doeleinden.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter;
  • b. de bouwhoogte van sport- of speeltoestellen mag niet meer bedragen dan 2,50 meter;
  • c. de bouwhoogte van hekwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - voetbalkooi' mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 meter.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 4.2.1 voor het bouwen van gebouwen ten dienste van de bestemming, zoals gebouwen voor onderhoud en beheer of voor recreatief (mede)gebruik van de in lid 4.1 bedoelde gronden, daaronder mede begrepen dierenverblijven, mits de oppervlakte per gebouw maximaal 50 m2 en de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt.

4.3.2 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken van de regels met toepassing van sublid 4.3.1 is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 5 Maatschappelijk - Buurtcentrum

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Buurtcentrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een buurtcentrum;
  • b. een speeltuin;
  • c. wegen en paden;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. waterlopen en waterpartijen;
  • g. additionele voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemene bouwregels

Er zijn uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegestaan ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde doeleinden.

5.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte mag ten hoogste de op de verbeelding aangegeven maximum-bouwhoogte bedragen.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 meter.
5.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 5.2.2, onder a, voor het bouwen buiten het bouwvlak;
  • b. lid 5.2.2, onder b, ten behoeve van het vergroten van de toegestane bouwhoogte met maximaal 4 meter.
5.4.2 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken van de regels met toepassing van sublid 5.4.1 is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 6 Tuin

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen ten behoeve van ligplaatsen voor woonschepen;
  • b. bergingen ten behoeve van ligplaatsen voor woonschepen;
  • c. bergingen ten behoeve van volkstuinen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemene bouwregels

Ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde doeleinden zijn uitsluitend bergingen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegestaan.

6.2.2 Bergingen

Voor het bouwen van bergingen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal bergingen mag niet meer dan één per tuin bedragen of, indien het bestaande aantal bergingen meer bedraagt, ten hoogste het bestaande aantal;
  • b. de oppervlakte van een berging mag niet meer bedragen dan 12 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 3 meter of, indien de bestaande afmetingen meer bedragen, ten hoogste de bestaande lengte, breedte of bouwhoogte.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • c. per tuin zal niet meer dan 50% van het terrein worden bebouwd.
6.3 Specifieke gebruiksregels
6.3.1 Gebruiksverbod

Tot een gebruik in strijd met een bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bewoning;
  • c. het gebruik van meer dan 1 tuin per ligplaats van een woonschip dan wel standplaats van een woonwagen.

Artikel 7 Verkeer

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, fiets- en voetpaden;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. nutsvoorzieningen;
  • d. bermen, taluds, groenvoorzieningen en waterlopen;
  • e. additionele voorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemene bouwregels

Er zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegestaan ten behoeve van de in lid 7.1 genoemde doeleinden.

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 meter.

Artikel 8 Water - Woonschepenhaven

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water - Woonschepenhaven' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ligplaatsen voor woonschepen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats' met dien verstande dat kamerverhuurschepen en meergezinswoonschepen niet zijn toegestaan behoudens legaal bestaand gebruik;
  • b. water, waterhuishouding, waterstaatsdoeleinden en waterberging;
  • c. steigers ter plaatse van de aanduiding 'steiger';
  • d. bergingen ten behoeve van woonschepen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - berging';
  • e. kades, wegen en paden;
  • f. bermen en groenvoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. additionele voorzieningen, waaronder bruggen, sluizen, dammen, duikers en voorzieningen voor een woonschip.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemene bouwregels

Ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde doeleinden zijn uitsluitend woonschepen, bergingen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegestaan.

8.2.2 Woonschepen

Voor het bouwen van woonschepen geldende de volgende regels:

  • a. het aantal woonschepen mag niet meer dan 67 bedragen;
  • b. de lengte van een woonschip mag maximaal 20 meter bedragen;
  • c. de breedte van een woonschip mag maximaal 5.10 meter bedragen;
  • d. de hoogte van een woonschip mag maximaal 5 meter boven de waterspiegel bedragen;
  • e. de onderlinge afstand tussen twee woonschepen dient minimaal 5 meter te bedragen, gemeten vanuit de uitwendige scheidingsconstructie van het schip;
  • f. de afstand van woonschepen ten opzichte van de gemeente steiger dient minimaal 5 meter te bedragen.
8.2.3 Bergingen

Voor het bouwen van bergingen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal bergingen mag niet meer dan één per woonschip bedragen of, indien het bestaande aantal bergingen per woonschip meer bedraagt, ten hoogste het bestaande aantal;
  • b. de oppervlakte van een berging mag niet meer bedragen dan 12 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 3 meter of, indien de bestaande afmetingen meer bedragen, ten hoogste de bestaande lengte, breedte of bouwhoogte.
8.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • b. gebouwde erf- en terreinafscheidingen zijn niet toegestaan;
  • c. niet meer dan 50% van het bijbehorende terrein zal worden bebouwd;
  • d. de afstand van pergola en overkappingen bedraagt maximaal 3 meter, gemeten vanaf de woonboot.
8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. sublid 8.2.2, onder e, ten aanzien van de onderlinge afstand;
  • b. sublid 8.2.4, onder a, tot een hoogte van maximaal 6 meter.
8.4 Specifieke gebruiksregels
8.4.1 Gebruik ligplaatsen

Voor het gebruik van gronden ten behoeve van ligplaatsen voor woonschepen gelden de volgende regels:

  • a. voor het gebruik van gronden als ligplaats voor een varend schip voor verblijf is het bepaalde in sublid 8.2.2. van overeenkomstige toepassing;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats' is per woonschip één bij het schip behorende bijboot of opduwer, niet zijnde een recreatieschip, met een oppervlakte van maximaal 10 m² toegestaan.
8.4.2 Gebruiksverbod

Tot een gebruik in strijd met een bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden als ligplaats voor woonschepen op andere gronden dan ter plaatse van de aanduidingen 'ligplaats';
  • b. het gebruik van een woonschip ten behoeve van kamerverhuur, met uitzondering van bestaand legaal gebruik;
  • c. het gebruik van een woonschip voor bewoning, anders dan door een enkel huishouden, met uitzondering van bestaand legaal gebruik;
  • d. het gebruik van gronden voor het afmeren van een bijboot, opduwer of recreatieschip anders dan ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats';
  • e. het gebruik van bergingen voor bewoning;
  • f. het gebruik van bergingen ten behoeve van een aan huis verbonden beroep;
  • g. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten.
8.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.4.1, onder a, ten aanzien van de onderlinge afstand.

8.6 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken van de regels met toepassing van de leden 8.3 en 8.5 is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. nautische-, waterhuishoudkundige- en waterstaatsdoeleinden;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. verkeers- en externe veiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 9 Wonen - Woonwagens

9.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor 'Wonen-Woonwagens' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in woonwagens, met dien verstande dat het aantal standplaatsen ten hoogste 6 mag bedragen;
  • b. opslag van oliebollenkramen en kermisattracties en daarbij behorende grondstoffen, materialen en voorraad, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan in samenhang met de woonfunctie als bedoeld onder a;
  • c. groenvoorzieningen en water;
  • d. behoud, herstel en ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke en ecologische waarden;
  • e. ontsluitingswegen en parkeerplaatsen;
  • f. additionele voorzieningen.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemene bouwregels

Er zijn uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegestaan ten behoeve van de in lid 9.1 genoemde doeleinden.

9.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. als gebouwen zijn uitsluitend toegestaan woonwagens, bijbehorende bergingen en bedrijfsgebouwen ten dienste van de opslag van kermisattracties en oliebollenkramen;
  • b. het aantal woonwagens mag per standplaats niet meer dan één bedragen;
  • c. per standplaats is ten hoogste één bedrijfsgebouw of één vrijstaande of aangebouwde berging toegestaan;
  • d. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de op de verbeelding aangegeven maximum-bouwhoogte, met dien verstande dat
    • 1. de bouwhoogte van een woonwagen, indien deze wordt afgedekt met een kap, ten hoogste 5,50 meter mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw ten hoogste 6 meter mag bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van een vrijstaande berging ten hoogste 3 meter mag bedragen;
  • f. de oppervlakte van een aangebouwde of vrijstaande berging mag niet meer dan 30 m² bedragen;
  • g. de bedrijfsgebouwen dienen te worden afgedekt met een plat dak of met een kap met een dakhelling van minimaal 20o en maximaal 60o;
  • h. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan het op de verbeelding aangegeven maximum-bebouwingspercentage;
  • i. de onderlinge afstand tussen de woonwagens dient minimaal 5 meter te bedragen.
9.2.3 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde zijde van een woonwagen maximaal 1 meter bedragen en achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde zijde van een woonwagen maximaal 2 meter;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw en geen bijbehorend bouwwerk zijnde, mag maximaal 4 meter bedragen.
9.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
9.4 Afwijken van de bouwregels
9.4.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. het bepaalde in sublid 9.2.2, onder b, voor een tweede woonwagen;
  • b. het bepaalde in sublid 9.2.2, onder g, voor het overschrijden van de toegestane bouwhoogte van een vrijstaande berging tot maximaal 4,00 meter uitsluitend ten behoeve van de afdekking met een kap;
  • c. het bepaalde in sublid 9.2.2, onder i, voor het overschrijden van het maximum-bebouwingspercentage met ten hoogste het getal 10;
  • d. het bepaalde in sublid 9.2.2, onder i, voor een geringere onderlinge afstand bij clustering van woonwagens, mits het aantal woonwagens per cluster maximaal 4 bedraagt en de afstand tussen de clusters minimaal 5 meter bedraagt.
9.4.2 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken van de regels met toepassing van sublid 9.4.1 is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

9.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met een bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van woonwagens voor andere doeleinden dan wonen;
  • b. het gebruik van vrijstaande bergingen en bedrijfsgebouwen voor bewoning;
  • c. het gebruik van vrijstaande bergingen en bedrijfsgebouwen ten behoeve van een aan huis verbonden beroep;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten anders dan de opslag van kermisattracties en oliebollenkramen als bedoeld in lid 9.1 onder b.

Artikel 10 Leiding - Riool

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van ondergrondse rioolleidingen.

10.2 Bouwregels

Er zijn wat de bebouwing betreft, in afwijking van de bepalingen bij de andere voorkomende bestemming(en), uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegestaan ten behoeve van de rioolleiding tot een maximale bouwhoogte van 3 meter.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2 ten behoeve van de bouw van bouwwerken overeenkomstig de regels van de andere bij dit plan aangewezen bestemmingen, mits geen onevenredig afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de rioolleiding en voorafgaand overleg met de leidingbeheerder heeft plaatsgevonden.

Artikel 11 Waarde - Archeologie 1

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
  • 1. Voor bouwwerken met een diepte groter dan 0,30 meter beneden het maaiveld en een oppervlakte groter dan 50 m² moet aanvrager, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, een rapport van een archeologisch deskundige overleggen waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:
    • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  • 2. In afwijking van het bepaalde onder 1 behoeft aanvrager geen rapport te overleggen als naar het oordeel van het bevoegd gezag:
    • a. reeds voldoende informatie beschikbaar is over de archeologische waarden die zich in de bodem bevinden; en
    • b. behoud en/of documentatie van die waarden niet noodzakelijk is.
11.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het rapport of de informatie als bedoeld in lid 11.2.1 blijkt dat door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen archeologische waarden kunnen worden verstoord, kunnen aan de omgevingsvergunning voor het bouwen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van onderzoek door middel van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontgronden, afgraven, (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van de gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • c. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen.
11.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 11.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud betreffen;
  • b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. die worden uitgevoerd in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • d. tot een diepte van ten hoogste 0,30 meter beneden het maaiveld en een oppervlakte van ten hoogste 50 m2.
11.3.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

11.3.4 Onderzoeksplicht
  • 1. Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:
    • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  • 2. In afwijking van het bepaalde onder 1 behoeft aanvrager geen rapport te overleggen als naar het oordeel van het bevoegd gezag:
    • a. reeds voldoende informatie beschikbaar is over de archeologische waarden die zich in de bodem bevinden; en
    • b. behoud en/of documentatie van die waarden niet noodzakelijk is.
11.3.5 Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien uit het rapport of de informatie als bedoeld in lid 11.3.4 blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden kunnen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van onderzoek door middel van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 12 Waterstaat - Waterkering

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor waterkering.

12.2 Bouwregels

Er zijn, in afwijking van de bepalingen bij de andere voorkomende bestemming(en), uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan ten behoeve van waterkering.

12.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2 ten behoeve van de bouw van bouwwerken overeenkomstig de regels van de andere bij dit plan aangewezen bestemmingen, mits uit vooraf ingewonnen advies bij de betreffende waterbeheerder is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig waterbeheer geen bezwaar bestaat en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 13 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 14 Algemene aanduidingsregels

14.1 Geluidzone - industrie

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, bestemd voor een zone als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.

14.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de bouwregels bij de bestemmingen geldt dat er geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogen worden gebouwd.

14.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde sublid 14.1 voor het bouwen van geluidsgevoelige objecten, mits de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein van de gevel van deze gebouwen niet meer bedraagt dan de voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.

14.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met een bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gebouwen als geluidsgevoelig object voor zover het niet gaat om gebouwen welke vallen onder de bestemmingen Water - Woonschepenhaven en Wonen - Woonwagens.

14.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 14.3 voor het gebruik van niet-geluidsgevoelige objecten als geluidsgevoelig object, mits de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein van de gevel van deze gebouwen niet meer bedraagt dan de voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.

14.6 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin dat:

  • a. de aanduiding 'geluidzone - industrie' wordt verwijderd, mits geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen meer aanwezig dan wel toegestaan zijn;
  • b. de aanduiding 'geluidzone - industrie' wordt gewijzigd, mits de geluidsbelasting vanwege een industrieterrein van de gevels van een geluidsgevoelig object niet hoger zal zijn dan de voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.

Artikel 15 Algemene bouwregels

15.1 Parkeren
15.1.1 Vergunningverlening

Een omgevingsvergunning voor het bouwen of verbouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat ten behoeve van de betreffende functie in voldoende mate is voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

15.1.2 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 15.1.1:

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  • b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
15.1.3 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken van de regels, als bedoeld in sublid 15.1.2 is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het woon- en leefmilieu;
  • b. de parkeersituatie;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
15.1.4 Beleidsregels

Het bevoegd gezag past deze bouwregels toe met inachtneming van de door hem vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning.

15.2 Ruimte tussen bouwwerken
  • 1. De zijdelingse begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:
    a. vanaf de hoogte van het erf tot 2,2 meter daarboven minder dan 1 meter breed zijn;
    b. niet toegankelijk zijn.
  • 2. In afwijking van het bepaalde in lid 1, onder a, mogen de hoogte en breedte kleiner zijn, mits er voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.

Artikel 16 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van een seksinrichting;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de opslag van aan hun gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen, werktuigen of machines of onderdelen daarvan, verpakkingsmaterialen, schroot- en afbraak- en bouwmaterialen, bagger en grondspecie, afval, puin, grind of brandstoffen, anders dan in verband met het normale onderhoud of ter verwezenlijking van de bestemming;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van een automaten / amusementshal;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor standplaatsen voor woonwagens, met uitzondering van de voor 'Wonen-Woonwagens' aangewezen gronden.

Artikel 17 Algemene afwijkingsregels

17.1 Afwijkingsbevoegdheid

Voor zover zulks niet op grond van een andere bepaling van de regels kan worden toegestaan, kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan:

  • a. van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot maximaal 10% van die maten, afmetingen en percentages en/of van de bij recht in de regels en/of op de plankaart gegeven maten en afmetingen tot maximaal 1 meter;
  • b. voor aanpassing in geringe mate van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. voor overschrijding van de bouw- en/of maatvoeringsgrenzen:
    1. indien een meetverschil of de situatie ter plekke daartoe aanleiding geeft;
    2. ten behoeve van stoepen, toegangen, portieken, hellingbanen, buitentrappen, terrassen, erkers, balkons, luifels, hijsinrichtingen, lift- en trappenhuizen alsmede naar de aard vergelijkbare delen van bouwwerken;
  • d. voor overschrijding van de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en buitentrappen, mits:
    1. de oppervlakte van de vergroting maximaal 25 m² bedraagt;
    2. deze bouwhoogte met maximaal 25% wordt overschreden;
  • e. voor het oprichten van kleine, niet voor bewoning bestemde, gebouwtjes voor zakelijke doeleinden, zoals kiosken en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, met een maximale inhoud van 50 m3;
  • f. voor het oprichten van bouwwerken van openbaar nut, zoals abri's, telefooncellen, transformatorhuisjes, gasreduceerstations en daarmee gelijk te stellen bouwwerken met een maximale inhoud van 200 m3;
  • g. voor het oprichten van containers voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen, als bedoeld in artikel 1.1., eerste lid, Wet milieubeheer, met een maximale inhoud van 200m3, met dien verstande dat voor ondergrondse containers geen maatvoeringsbeperkingen gelden;
  • h. voor het realiseren van voorzieningen ten behoeve van de verkeers- en waterinfrastructuur;
  • i. voor het bouwen van een collector voor warmteopwekking of een paneel voor elektriciteitsopwekking op een dak van een bouwwerk;
  • j. voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals vlaggenmasten, reclame-uitingen tot een maximale hoogte van 6 meter, gedenktekens, beeldhouwwerken en andere kunstuitingen;
  • k. voor het innemen van een standplaats voor straathandel;
  • l. voor het oprichten van geluidwerende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 4 meter;
  • m. voor overschrijding van de toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 meter vanaf peil, met dien verstande dat voor reclame-uitingen een maximale hoogte van 6 meter geldt;
  • n. voor overschrijding van de toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, tot maximaal 40 meter vanaf peil.
17.2 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken van de regels met toepassing van lid 17.1 is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
18.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 19 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Woonschepenhaven.