direct naar inhoud van Bijlagen bij de toelichting
Plan: Bestemmingsplan Helpermaar 2014
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0014.BP539Helpermaar-vg01

Bijlagen bij de toelichting

Bijlage 1 Externe veiligheid

Ten behoeve van de beoordeling van het aspect Externe Veiligheid voor het bestemmingsplan 'Helpermaar 2014' heeft de gemeente Groningen een veiligheidsstudie uitgevoerd. Deze studie bestaat uit de volgende onderdelen:

  • een inventarisatie van de risicobronnen in en nabij het plangebied;
  • de analyse van de invloed van risicobronnen op de veiligheidssituatie;
  • de toetsing van de veiligheidssituatie aan de geldende veiligheidsnormen;
  • de beoordeling van de noodzaak van een verantwoording groepsrisico;
  • de conclusie.

De studie is uitgevoerd in december 2013 ten behoeve van de beoordeling van het bestemmingsplan Helpermaar 2014. De uitkomsten van de studie vormen de basis voor de externe veiligheidsparagraaf van dit bestemmingsplan (paragraaf 4.5.5).

2 Toelichting Externe Veiligheid

Definitie Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over overlijdensrisico's die mensen lopen vanwege gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor, vaarwegen en door buisleidingen. Gevaarlijke stoffen zijn bij- voorbeeld vuurwerk, lpg, chloor, ammoniak en munitie. De term 'externe' veiligheid wordt gehanteerd omdat het overlijdensrisico van derden centraal staat. Het gaat om mensen (externen) die zelf niet deelnemen aan de activiteit die het overlijdensrisico met zich meebrengt.

In het begrip 'risico' zijn kansen en effecten aan elkaar gekoppeld. Bij externe veiligheid gaat het om ongelukken met kleine kansen en grote effecten. Het beleidsveld Externe veiligheid richt zich op de beheersing van deze risico's.

Risiconormen

De risiconormering voor externe veiligheid concentreert zich rond twee begrippen: plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Hieronder worden deze toegelicht.

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft het minimale wettelijke niveau voor de bescherming van individuele burgers.

Het is de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval bij een risicobron, aangenomen dat de persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven.

In het plaatsgebonden risico zijn twee kansen verwerkt:

  • de kans op het plaatsvinden van een ongeluk, waarbij een gevaarlijke stof vrijkomt;
  • de kans dat een persoon daadwerkelijk overlijdt als gevolg hiervan.

Deze kans mag maximaal 1 op een miljoen (10-6) per jaar zijn.

Met het groepsrisico (GR) wordt een maat gegeven voor de maatschappelijke ontwrichting bij een ramp.

Het is de kans per jaar dat een groep van tenminste 10 personen tegelijk overlijdt als rechtstreeks gevolg van de aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron én een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

De hoogte van het groepsrisico is afhankelijk van twee factoren:

  • de jaarlijkse kans dat zich een ongeval met een gevaarlijke stof voordoet;
  • het aantal potentiële slachtoffers in het invloedsgebied van een risicovolle activiteit.

Het GR legt een relatie tussen deze twee factoren.

3 Wettelijk kader

Inleiding

Om de externe veiligheidsrisico's te beheersen heeft de Rijksoverheid een aantal nota's, circulaires en besluiten opgesteld die leidend zijn voor externe veiligheidstaken van de provincie en gemeenten. Het gaat daarbij om wet- en regelgeving waarin risiconormen zijn gesteld voor respectievelijk inrichtingen, transport van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Het Rijksbeleid staat niet op zichzelf. Ook de provincie Groningen en de gemeente Groningen hebben veiligheidskaders vastgesteld.

Rijksbeleid

Risicobedrijven

Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI, VROM, 2004, laatst gewijzigd 2009) bevat veiligheidsnormen voor bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Daarnaast stelt het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO-1999) eisen aan de meest risicovolle bedrijven in Nederland. Het BEVI verplicht gemeenten en provincies rekening te houden met de externe veiligheid als ze een milieuvergunning verlenen of een bestemmingsplan maken.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Ten aanzien van transportrisico's zijn de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, de Nota 'Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen' (RNVGS, Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2005) en de Circulaire 'Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen' (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, in nauwe samenwerking met VROM, 2004) verschenen. De circulaire bevat veiligheidsnormen voor het vervoer en voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van transportroutes. Gemeenten dienen hiermee rekening te houden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Binnenkort wordt volgens planning het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (BTEV) vastgesteld. Het BTEV is vergelijkbaar met het BEVI en bevat risiconormen voor transportroutes.

Hogedruk-buisleidingen

Voor aardgastransportleidingen geldt op dit moment de Circulaire 'Zonering langs hogedruk- aardgastransportleidingen 1984'. VROM heeft hierin vaste veiligheidsafstanden vastgelegd, die aangehouden moeten worden tussen een buisleiding en bebouwing. Deze circulaire wordt binnen- kort vervangen door een AMvB, het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (BEVB), naar analogie van het BEVI. Voor buisleidingen gelden dan geen vaste afstanden meer, maar wordt gekeken naar het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Beleidsvisie Externe Veiligheid gemeente Groningen

In januari 2010 heeft de gemeente Groningen een eigen externe-veiligheidsbeleid vastgesteld (Beleidsregel Externe Veiligheid gemeente Groningen, 2010). Hierin geeft de gemeente Groningen aan hoe zij binnen haar grenzen met het milieuaspect externe veiligheid om wil gaan. In de visie worden randvoorwaarden geformuleerd voor nieuwe ontwikkelingen. Daarnaast bevat de visie een afwegingskader voor de initiatieffase van nieuwe ontwikkelingen.

Provinciaal Basisnet Groningen

Voor de provinciale wegen heeft de provincie het beleidsstuk 'Veilig op weg, veiligheid rondom de weg' opgesteld. De uitwerking daarvan is verwoord in 'Het provinciaal basisnet Groningen', 2010. 'Het provinciaal basisnet' bevat daarnaast aanvullende regels voor rijks- en spoorwegen ten behoeve van extra bescherming van minder zelfredzame personen. Het betreft een robuust systeem, waarin de externe risico's van transport van gevaarlijke stoffen zijn beschouwd en de gevolgen inzichtelijk zijn gemaakt.

4. Risicosituatie plangebied

Inventarisatie risicosituatie

De gemeente Groningen heeft voor het bestemmingsplan een risico-inventarisatie uitgevoerd. Risicobronnen zijn:

  • bedrijven/inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of geproduceerd;
  • transportassen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • buisleidingen voor transport van aardgas onder hoge druk en voor K1, K2 en K3-vloeistoffen.

De inventarisatie bestaat in eerste instantie uit het in kaart brengen van de risicobronnen in en nabij het plangebied en uit een analyse van de invloed die deze bronnen hebben op de veiligheid.

Bedrijven/inrichtingen

Zowel binnen als in de nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven aanwezig.

Transport gevaarlijke stoffen

Wegen

Zowel binnen als in de nabijheid van het plangebied zijn geen wegen aanwezig die invloed hebben op de externe veiligheidssituatie binnen het plangebied.

Waterwegen

Zowel binnen als in de nabijheid van het plangebied zijn geen waterwegen aanwezig die invloed hebben op de externe veiligheidssituatie binnen het plangebied.

Spoorwegen 

Zie hierna onder Advies van de Veiligheidsregio Groningen.

Buisleidingen

Zowel binnen als in de nabijheid van het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig die invloed hebben op de externe veiligheidssituatie binnen het plangebied.

5. Advies van de Veiligheidsregio Groningen

Ten aanzien van de externe veiligheidssituatie, met name de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid, heeft de Veiligheidsregio Groningen het volgende advies gegeven.

Risicobronnen

Uit beoordeling van de Externe Veiligheidsstudie en verifiëring van de Risicokaart blijkt, dat het plangebied in het invloedsgebied ligt van het spoortracé Onnen – Sauwerd. Over dit spoortracé vindt vervoer plaats van gevaarlijke stoffen. Andere risicobronnen zijn niet van invloed op het plangebied.

Voor ruimtelijke besluiten binnen het invloedsgebied van de spoorweg is de 'Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' van toepassing. Deze circulaire wordt op 1 juli 2014 vervangen door het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het daaraan gekoppelde landelijke 'Basisnet'.

Volgens de circulaire alsmede het Bevt, moeten bij een voorgenomen ruimtelijk besluit binnen het invloedsgebied van een transportroute voor gevaarlijke stoffen de mogelijkheden voor de rampenbestrijding en de zelfredzaamheid van mensen worden onderzocht en verantwoord. Indien een ruimtelijke ontwikkeling binnen 200 meter van een transportroute is gelegen, moet een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico worden gegeven.

Het plangebied ligt in het invloedsgebied, maar buiten 200 meter van het spoor. Daarom is een uitgebreide groepsrisicoverantwoording niet noodzakelijk. Wel dienen de aspecten bestrijdbaarheid en de zelfredzaamheid te worden onderzocht en verantwoord. De veiligheidsregio heeft de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid beoordeeld. De bevindingen staan hieronder weergegeven.

Bestrijdbaarheid

Bij bestrijdbaarheid gaat het om de voorbereiding op de bestrijding èn om de beperking van de omvang van een ramp of een zwaar ongeval. Om de gevolgen zoveel mogelijk te beperken, is het van belang dat de hulpverleningsdiensten niet worden belemmerd in de uitvoering van hun hulpverlenende taken. Om de bestrijdbaarheid goed te kunnen beoordelen, is gekeken naar:

  • effecten van een incident met gevaarlijke stoffen;
  • bereikbaarheid van het plangebied;
  • bluswatervoorzieningen binnen het plangebied.

Effecten

Het plangebied is beoordeeld op de effecten die hier kunnen optreden in geval van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Hierbij is gekeken welke stoffen dan wel stofcategorieën een gevaar opleveren en tot op welke afstand effecten kunnen optreden. Uit de beoordeling blijkt het volgende.

Het transport van gevaarlijke stoffen over het spoortracé Onnen - Sauwerd veroorzaakt externe veiligheidsrisico's. Bij een ongeval zijn drie maatgevende ongevalscenario's mogelijk, namelijk een plasbrand, een explosie (BLEVE) en/of het vrijkomen van een toxische wolk. Uit referentie- scenario's blijkt dat bij een plasbrand de 1% letaliteitsgrens op circa 45 meter ligt. Voor een explosie is dit circa 330 meter en voor een toxische wolk circa 1.400 meter. Het spoortracé ligt op circa 900 meter van het plangebied. Daarom zijn in het gehele plangebied dodelijke toxische effecten mogelijk als gevolg van een toxische wolk.

Bereikbaarheid

Het plangebied is beoordeeld op de bereikbaarheid voor de hulpdiensten. Om te bepalen of de hulpdiensten tijdens een ramp of een zwaar ongeval voldoende snel kunnen optreden, is de opkomsttijd beoordeeld. Om te bepalen of het plangebied en de risicobron bovenwinds (met de windrichting mee) zijn te benaderen, is de tweezijdige bereikbaarheid beoordeeld.

Uit de beoordeling blijkt, dat de opkomsttijd voldoende is. Het plangebied is tevens in voldoende mate tweezijdig bereikbaar.

Het spoor is, vanwege de deels verhoogde ligging en het beperkt aantal verharde toegangen, slechts voor een deel bereikbaar voor hulpdiensten. Dit geeft beperkingen aan het snel en effectief bestrijden van incidenten op het spoor. Verbetering van de bereikbaarheid van het spoortracé is wenselijk, maar dit valt buiten de reikwijdte van dit plan.

Bluswatervoorzieningen

Het plangebied en de risicobron zijn beoordeeld op de aanwezigheid en de beschikbaarheid van bluswatervoorzieningen. Om te bepalen of de brandweer snel kan beschikken over voldoende bluswater, is de beschikbaarheid van zowel primaire (brandkranen) als secundaire (open water) bluswatervoorzieningen beoordeeld.

Ter hoogte van het noordelijke deel van het plangebied (voormalig ziekenhuisterrein) zijn geen primaire bluswatervoorzieningen aanwezig.

In het plangebied bevindt zich open water. Dit oppervlaktewater is echter niet officieel aangemerkt als secundaire bluswatervoorziening. Hieronder wordt open water verstaan, waaruit een onbeperkte hoeveelheid water kan worden onttrokken. Ook moet er een minimale waterdiepte van 0,6 meter beschikbaar blijven om opzuigen van modder, waterplanten en kolkvorming te voorkomen. Dat is voor het aanwezige open water niet geborgd. Voor het bestrijden van grote incidenten is daarom ondersteuning vanuit de regio (groot watertransport) benodigd. Hiervoor geldt een opkomsttijd van minimaal een half uur. Hierdoor is een calamiteit met gevaarlijke stoffen mogelijk niet snel en effectief te beheersen.

Veiligheidsregio: Ik adviseer u om het noordelijke deel plangebied in het kader van de geplande woningbouw te voorzien van adequate bluswatervoorzieningen. Dit in afstemming met brandweer Cluster Stad en in overeenstemming met de handleiding B&B''. Daarnaast geldt het Bouwbesluit 2012 (artikel 6.30) als uitgangspunt.

Zelfredzaamheid

Bij zelfredzaamheid gaat het om de mogelijkheden voor personen in het invloedsgebied van een risicobron, om zichzelf in veiligheid te brengen, indien een ramp of een zwaar ongeval plaatsvindt. Belangrijk aspect hierbij is, dat zij zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar zonder daadwerkelijke hulp van de hulpverleningsdiensten, bijvoorbeeld door te vluchten of te schuilen. De mate van zelfredzaamheid in het rampgebied is bepalend voor de omvang van de hulpverlening tijdens een ramp of een zwaar ongeval. Om de zelfredzaamheid van de aanwezige personen te beoordelen, zijn de volgende aspecten beoordeeld:

  • zelfredzaam vermogen;
  • ontvluchtingsmogelijkheden;
  • alarmeringsmogelijkheden.

Zelfredzaam vermogen

Het plangebied is beoordeeld op de mate van zelfredzaamheid van personen. Hierbij is het fysieke vermogen beoordeeld, zoals geestelijke en/of lichamelijke beperkingen van groepen personen. Uit de beoordeling blijkt het volgende.

Het toekomstige plan voorziet niet in de realisatie van objecten waarbij sprake is van langdurig verblijf van groepen verminderd zelfredzame personen (zoals kleine kinderen, zieken en ouderen). De toekomstige bewoners in het plangebied vormen een gemiddelde bevolkingsgroep uit de samenleving, die over het algemeen als zelfredzaam wordt beschouwd. Het aspect zelfredzaam vermogen geeft daarom geen aanleiding tot het treffen van maatregelen.

Ontvluchtingsmogelijkheden

Het plangebied is beoordeeld op de mogelijkheden voor ontvluchten van het mogelijke rampgebied. Hierbij zijn de vluchtmogelijkheden (zo snel mogelijk) weg van de risicobronnen beoordeeld.

Het plangebied als geheel en de directe omgeving daarvan bieden over het algemeen voldoende mogelijkheden voor het ontvluchten van het mogelijke rampgebied. Op dit moment ligt het noordelijke deel van het plangebied braak. In de toekomst zal de locatie bebouwd worden. Het is belangrijk dat ook in de toekomstige situatie voldoende vluchtwegen binnen het plangebied aanwezig zijn.

Veiligheidsregio: Ik adviseer u om tijdens de ontwikkeling van het plangebied te zorgen voor voldoende vluchtwegen uit het gebied. Hiervoor kan de handleiding 'B&B' als uitgangspunt worden gebruikt.

Alarmeringsmogelijkheden

Het plangebied is beoordeeld op de mogelijkheden voor alarmering. Hierbij is beoordeeld of het plangebied in het sirenebereik van het bestaande Waarschuwing en Alarmering Systeem (WAS) ligt.

De planlocatie ligt binnen het sirenebereik van het bestaande Waarschuwing en Alarmering Systeem (WAS). Daarnaast is NL-Alert (alarmering via tekstberichten op mobiele telefoons) geïntroduceerd. Hierdoor is een snelle signalering mogelijk.

Veiligheidsregio: Ten aanzien van het aspect zelfredzaamheid adviseer ik u om de bevolking bij een ramp niet alleen via het bestaande WAS, maar ook op een andere wijze te alarmeren (radio, NL-Alert, televisie, geluidswagen, enz.).

6 Samenvatting en conclusie

Samenvattend kan worden geconcludeerd dat de externe veiligheidssituatie geen belemmering vormt voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Bijlage 2 Bodem

Inleiding

Voor de actualisatie van het bestemmingsplan voor Helpermaar is een inventarisatie uitgevoerd inzake de bodemkwaliteit. De inventarisatie is uitgevoerd op 10 december 2013 voor de beoordeling van het bestemmingsplan.

Dit bestemmingsplan is een zogenaamd actualisatieplan. Er zijn geen inhoudelijk relevante wijzigingen ten opzichte van het vigerend bestemmingsplan.

De uitgevoerde inventarisatie

Binnen het plangebied komen de functies wonen, openbaar groen en water voor. De bodemkwaliteit toetsen we aan de normen die gekoppeld zijn aan het gebruik of de huidige functie.

De inventarisatie is gebaseerd op de op dat moment bij de gemeente Groningen beschikbare gegevens. Dagelijks worden gegevens aangeleverd en bijgewerkt. Voor een actuele situatie of voor informatie over individuele locaties wordt daarom verwezen naar www.groningen.nl. Verder bestaat de mogelijkheid om op afspraak rapporten in te zien bij de gemeente.

Voor de inventarisatie van de bodemkwaliteitsgegevens is gebruik gemaakt van de informatie zoals opgeslagen in het informatiesysteem Squit van de gemeente Groningen. In het systeem Squit zijn in ieder geval die locaties opgenomen:

1. die verdacht zijn van een geval van (ernstige) bodemverontreiniging;

2. waar sprake is van een geval van (ernstige) bodemverontreiniging:
- een historisch geval: ontstaan voor 1987;
- nieuwe bodemverontreiniging: ontstaan na 1987;

3. waar een bodemsanering is uitgevoerd en waar eventuele nazorgmaatregelen of gebruiks- beperkingen van kracht zijn.

Aan het eind van deze bijlage is een lijst opgenomen met de in Squit opgenomen locaties die binnen het betreffende plangebied liggen. Op basis van deze inventarisatie is de beoordeling uitgevoerd.

Bodemverontreiniging

Een bodemverontreiniging kan tot een specifieke bron zijn te herleiden (bronverontreinigingen) of niet tot een specifieke bron (diffuse verontreiniging).

Bronverontreiniging

Eventuele bronverontreiniging wordt veroorzaakt door huidige of voormalige bedrijfsfuncties en/ of dempingen en ophogingen met verontreiniging.

Bij de aanpak van de bodemverontreiniging moet aangesloten worden bij de geplande ontwikkelingen. De verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van een bodemonderzoek en voor een sanering ligt bij de veroorzaker, de eigenaar en/of de belanghebbende. Het uitgangspunt is dat de locatie geschikt wordt gemaakt voor het beoogde gebruik.

Voordat met de sanering kan worden begonnen, moet de gemeente Groningen als bevoegd gezag op grond van de Wet bodembescherming instemmen met de voorgestelde sanering. De gemeente ziet toe op de juiste uitvoering van de sanering en grondverzet in het algemeen.

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de gemeentelijke bouwverordening regelen in welke gevallen de aanvraag van een Wabo-vergunning vergezeld dient te gaan van een bodemonderzoek.

Voor de locaties die verdacht zijn van een geval van (ernstige) bodemverontreiniging is een bodemonderzoek in ieder geval bij de aanvraag van een Wabo-vergunning noodzakelijk. Bij een geval van ernstige bodemverontreiniging zijn de functionele eigenschappen die de bodem voor mens, plant of dier heeft ernstig verminderd. Een bodemsanering is dan nodig om de locatie weer geschikt te maken voor het beoogde gebruik.

Daarnaast geldt voor nieuwe bodemverontreiniging, ontstaan na 1987, een ander regiem. Op deze gevallen is de zorgplicht van toepassing. Dit betekent dat nieuwe bodemverontreiniging altijd zoveel mogelijk ongedaan gemaakt moet worden, ongeacht hoe ernstig de bodemverontreiniging is.

Verdachte locaties

Uit de Squit-lijst blijkt dat binnen het plangebied enkele locaties aanwezig zijn die verdacht zijn van een geval van (ernstige) bodemverontreiniging. De verdachtmaking kan het gevolg zijn van bodembedreigende activiteiten die in het verleden hebben plaatsgevonden. Het kan ook zijn dat in een eerder bodemonderzoek is vastgesteld, dat er bodemverontreiniging aanwezig is, waarvan het vermoeden bestaat dat bij nader onderzoek een geval van ernstige bodemverontreiniging wordt geconstateerd.

Locatiecode   Locatienaam   vervolgtaak   beoordeling status   NA19
87  
Hoofd-
categorie  
AA001400606   Van Ketwich Verschuurlaan 82 / Verl Hereweg 165/167   voldoende gesaneerd   niet ernstig, licht tot matig verontreinigd   N   Bedrijfsterrein (Huidig)  
AA001402127   Van Ketwich Verschuurlaan, dempingen Martinizh-Van Ketwich   voldoende onderzocht   potentieel verontreinigd   N   Demping/
ophogingen  
AA001402215   Bordewijklaan, naast nr. 34   voldoende onderzocht   niet ernstig, licht tot matig verontreinigd   N   Overig  

Squit-lijst. Inventarisatie bodeminformatiesysteem Groningen

Voldoende onderzocht: Voldoende onderzocht voor het beoogde doel van het onderzoek.
Onderzoek is niet vanzelfsprekend geschikt voor alle doeleinden.

OO (fase) (fase) oriënterend bodemonderzoek

NO (fase) (fase) nader bodemonderzoek

HO historisch onderzoek

SP saneringsplan

BIO bijzonder inventariserend onderzoek

Binnen het plangebied is geen locatie aanwezig waar een geval van ernstige bodemverontreiniging is vastgesteld.

De verdachte locaties zijn beoordeeld als voldoende onderzocht of voldoende gesaneerd.

Voor de locatie die verdacht is van een geval van (ernstige) bodemverontreiniging is een bodem- onderzoek bij de aanvraag van een Wabo-vergunning in ieder geval noodzakelijk.

De informatie over de bodemsanering inclusief de genomen beschikkingen bevindt zich in het archief van de gemeente Groningen. Dossiers zijn op afspraak in te zien (zie voor verdere informatie http://gemeente.groningen.nl/bodem/plattegrond-groningen-met-bodeminformatie).

Diffuse bodemverontreiniging

In de loop van de tijd kunnen op allerlei manieren puinhoudend materiaal, kooldeeltjes en ander afval in de bodem terechtgekomen. Bewoning, bedrijvigheid en ook neerslag van luchtverontreiniging kan dan de bodem belasten en een niet tot de bron te herleiden bodemverontreiniging veroorzaken.

Hergebruik

De gemeente Groningen heeft beleid voor de toepassing van grond en baggerspecie opgesteld (Nota Bodembeheer: Beleidsregels voor de toepassing van grond en baggerspecie op landbodem, raadsbesluit 6i van 16 december 2009).

Onderdeel van het beleid is een bodemkwaliteitskaart die inzicht geeft in de diffuse bodemkwaliteit.

Uit de bodemkwaliteitskaart blijkt dat de verwachte gemiddelde kwaliteit binnen het plangebied plangebied beter is dan de betreffende 'Achtergrondwaarde'.

De Nota Bodembeheer stelt regels voor het toepassen van grond of baggerspecie. Het eventueel toepassen of afvoer van grond dient gemeld te worden bij een centraal meldpunt (https://meldpuntbodemkwaliteit.agentschapnl.nl). De beoordeling van de melding en het toezicht ligt bij de gemeente Groningen.

Voor meer informatie wordt verwezen naar de bodemkwaliteitskaart en de 'Nota Bodembeheer: Beleidsregels voor de toepassing van grond en baggerspecie op landbodem'. Deze documenten zijn in te zien via http://gemeente.groningen.nl/bodem

Bijlage 3 Vooroverleg

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.BP539Helpermaar-vg01_0020.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.BP539Helpermaar-vg01_0021.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.BP539Helpermaar-vg01_0022.png"