direct naar inhoud van 4.5 Milieu
Plan: Bestemmingsplan Ebbingekwartier
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0014.BP506Ebbingekwarti-oh01

4.5 Milieu

4.5.1 Bedrijven

De Wet ruimtelijke ordening schrijft de zorg voor een goede ruimtelijke ordening voor. Bedrijfsmatige activiteiten kunnen invloed hebben op de leefomgeving. Het aanhouden van een bepaalde afstand tussen een bedrijfsmatige activiteit en een woonbestemming is een middel om overmatige hinder te voorkomen. De VNG uitgave “Bedrijven en milieuzonering” geeft hiervoor een handreiking. In het plangebied kunnen bedrijven die vallen binnen de categorie 1 en 2 zich vestigen.

De Wet algemene bepalingen (Wabo) omgevingsrecht en de Wet milieubeheer stellen regels aan de milieugevolgen die ontstaan als gevolg van het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten. Het gaat daarbij om regels ten aanzien van het voorkomen of beperken van bijvoorbeeld geluidhinder, bodemverontreiniging en risicovolle situaties. In artikel 2.1 van de Wabo is aangegeven dat het verboden is een inrichting op te richten zonder daarbij in het bezit te zijn van een oprichtingsvergunning. Dit verbod is niet van toepassing indien de inrichting in het Activiteitenbesluit (Barim) genoemd is als een type A- of B-inrichting. Indien het een type A-inrichting is, dan is vestiging zonder melding mogelijk; als het een B-inrichting is dan is het doen van een melding verplicht.

Uitritten Boterdiepgarage

In het plangebied zijn twee extra uitritten voor de Boterdiepgarage, de parkeergarage onder het plangebied, geprojecteerd. Boven de uitgang aan de Bloemsingel is wonen mogelijk, boven de uitgang ter plaatse van Boterdiep-zuidzijde zijn onderwijs en een hotel mogelijk. De uitgangen dienen zo te worden gerealiseerd, dat de bovenliggende functies hiervan geen hinder ondervinden.

Onderstation voor tram

Onderstations zorgen voor de elektrische voeding van de bovenleiding van de tram. De voedingskabels naar het station hebben een capaciteit van 10 kVA. De spanning op de bovenleiding bedraagt circa 750 Volt. Voor de tramlijn zijn minimaal twee voedingspunten nodig met een opstelvermogen van circa 1 MVA per station. De beoogde locaties liggen op het Zernikecomplex en aan het Boterdiep.

De onderstations zullen worden uitgevoerd als een gesloten gebouw, waarin zich de transformatoren bevinden. De oppervlakte bedraagt circa 5 x 10 meter. Het onderstation valt onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (WABO), indien deze aanwezig is in een gesloten gebouw en het gebouw voorzien is van een koelinstallatie of anderszins waarvan het electromotorisch vermogen groter is dan 1,5 kW. Indien het gesloten gebouw, waarin zich de transformatoren bevinden, is voorzien van een airco of andere koelinstallatie waarvan het electromotorisch vermogen meer is dan 1,5 kW, dan dient er voor het onderstation een melding te worden gedaan op grond van het activiteitenbesluit.

Transformatoren kunnen geluid produceren vanwege het verschijnsel dat de magneetkern krimpt en uitzet met de grootte van het magnetisch veld (magnetostrictie). De optredende trilling veroorzaakt een bromgeluid (100 Hz) dat vaak rond een transformator hoorbaar is. In dit bestemmingsplan gaat het om een transformator met een elektrisch vermogen van circa 1 MVA, die in een gesloten gebouw zal worden opgesteld. De VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' geeft een richtafstand van 10 meter voor transformatorgebouwen t/m 1 MVA van de inrichtinggrens tot een gevoelig object.

Dit neemt niet weg dat door middel van geluidsisolatie, het aanbrengen van dempingsmateriaal aan binnenwanden en geluiddempende ventilatieopeningen de geluidsbelasting op de omgeving dient te worden verminderd. Tevens dient gekeken te worden naar eventueel contactgeluid; dit geldt ook voor trilling. Alles dient zo te worden gerealiseerd dat de nabijgelegen functies geen hinder ondervinden van het onderstation.

4.5.2 Geluid (tram en wegverkeer)

De Wet geluidhinder schrijft voor, dat er onderzoek moet worden gedaan naar de geluidbelasting op de gevels van toekomstige geluidgevoelige bebouwing. Het gaat hierbij om het wegverkeerslawaai vanwege de omliggende wegen, waaronder het Boterdiep, de Bloemsingel en de Bloemstraat. Omdat de toekomstige tram langs en door het plangebied loopt, is in het akoestisch onderzoek ook hiermee rekening gehouden (tramlawaai).

Bij de bouw van nieuwe geluidgevoelige bebouwing moet de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder in acht worden genomen. Als de verwachte geluidbelasting hoger is dan 48 dB, dan is er een geluidontheffing nodig, ofwel een hogere-waardenbesluit op basis van de Wet geluidhinder.

Voor het ontwerp-bestemmingsplan Ebbingekwartier is akoestisch onderzoek uitgevoerd (Verkennend akoestisch onderzoek bestemmingsplan Ebbingekwartier, adviesbureau WMA 15 juni 2011, zie de afzonderlijke bijlage behorend tot dit plan). Uit het onderzoek blijkt, dat de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai op een deel van de toekomstige geluidgevoelige bebouwing hoger zal zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Daarom zullen voor deze bebouwing hogere waarden worden vastgesteld voor de maximaal toelaatbare geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai. Zie de afzonderlijk toegevoegde bijlage bij dit bestemmingsplan.

Het hogere-waardenbesluit heeft alleen betrekking op de geluidgevoelige bebouwing die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt (de zogenoemde geprojecteerde bebouwing). In het akoestisch onderzoek is aangegeven wat de toekomstige geluidbelasting zal zijn op de gevels van deze geprojecteerde bebouwing. Om een goed beeld te geven van de toekomstige geluidbelasting op deze bebouwing is hierbij ook rekening gehouden met het verwachte tramlawaai.

Overigens is in het akoestisch onderzoek ook de geluidbelasting voor bestaande en in aanbouw zijnde woningen in het plangebied aangegeven. In het kader van de Wet geluidhinder behoeven deze woningen echter pas aandacht in het ontwerp-bestemmingsplan voor de Regiotram, tracédelen III en IV. De Wet geluidhinder schrijft namelijk voor dat er bij wijzigingen aan een 50 km-weg akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd én (indien de geluidbelasting op woningen mogelijk toeneemt) de reconstructie- en hogere-waardenprocedure van de Wet geluidhinder moet worden doorlopen. Onderdeel van deze procedure is dat er bij voorkeur bronmaatregelen moeten worden getroffen om een toename van de geluidbelasting zo veel mogelijk te voorkomen. Eén en ander betekent, dat er ook voor het bestemmingsplan Regiotram, tracédelen III en IV akoestisch onderzoek zal worden uitgevoerd, waarbij de geluidbelasting op alle (dat wil zeggen op de bestaande én de toekomstige) woningen opnieuw in beeld zal worden gebracht. Voor woningen die door de aanleg van de tramlijn bloot komen te staan aan een hogere geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai (inclusief tramlawaai) zal dan een hogere-waardenbesluit moeten worden genomen.

4.5.3 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit geeft het kwaliteitsniveau aan, waaraan de buitenlucht moet voldoen om ongewenste effecten van luchtverontreiniging op de gezondheid van mensen te voorkomen. In deze wet zijn luchtkwaliteitsnormen vastgelegd voor onder meer stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).

De voornaamste bron van luchtverontreiniging in Groningen is het wegverkeer.

De bijdrage van het lokale verkeer aan de luchtverontreiniging wordt berekend met behulp van een wettelijk voorgeschreven model. Voor het plangebied Ebbingekwartier is nagegaan wat de concentraties zijn van de luchtverontreinigende stoffen en of er luchtkwaliteitsnormen worden overschreden. Hierbij is gekeken naar de jaren 2010 en 2020. De concentraties zijn berekend voor de twee meest drukke wegen in het plangebied te weten: het Boterdiep en de Bloemstraat. Als input voor de berekeningen zijn verkeerscijfers gebruikt uit het verkeersmodel Regio Groningen - Assen (RGA), versie 1.2. De onderzochte situaties voldoen aan de luchtkwaliteitsnormen. De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan. De notitie luchtkwaliteit voor deze ontwikkeling is als bijlage 1 in dit bestemmingsplan opgenomen.

4.5.4 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over overlijdensrisico's die mensen lopen vanwege productie, gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor, vaarwegen en buisleidingen. Gevaarlijke stoffen zijn bijvoorbeeld: vuurwerk, lpg, chloor, ammoniak en munitie. De term 'externe' veiligheid wordt gehanteerd, omdat het overlijdensrisico van derden centraal staat. Het gaat om mensen die zelf niet deelnemen aan de activiteit die het overlijdensrisico met zich meebrengt.

De minister van I&M is verantwoordelijk voor de coördinatie van het externe veiligheidsbeleid voor gevaarlijke stoffen. Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen bevat veiligheidsnormen voor bedrijven. Het beleid voor gevaarlijk transport staat in de nota 'Vervoer gevaarlijke stoffen', opgesteld door het ministerie van Verkeer en Waterstaat (2005) in nauwe samenwerking met VROM. Voor hogedruk-aardgastransportleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB, 2011).

De genoemde kaders verplichten gemeenten om bij het opstellen van ruimtelijke plannen veiligheidsafstanden toe te passen en het externe veiligheidsrisico zo laag mogelijk te houden.

Veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en in het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico vormt het basisbeschermingsniveau voor individuele burgers, het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een ramp. Bij het vaststellen van ruimtelijke plannen dient de gemeente het groepsrisico te verantwoorden.

De gemeente Groningen heeft voor het voorliggend bestemmingsplan een risico-inventarisatie uitgevoerd. Deze is opgenomen in bijlage 2 bij de toelichting van dit bestemmingsplan. Uit de inventarisatie blijkt dat er binnen het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Wel is er in de omgeving van het plangebied een risicobron aanwezig, te weten de spoorlijn Groningen-Sauwerd.

Uit het onderzoek blijkt dat in de bestaande situatie sprake is van een hoog groepsrisico voor de hele spoorbaan. De oriëntatiewaarde wordt ruimschoots overschreden. Vanwege de overschrijding van de oriëntatiewaarde bestaat een verantwoordingsplicht. De verantwoordingsplicht is verankerd in het BEVI. In de 'Circulaire RNVGS' is een vergelijkbare verplichting opgenomen.

De verantwoording groepsrisico is uiteengezet in de veiligheidsstudie die als 2 is toegevoegd aan dit bestemmingsplan.

Ook de regionale brandweer heeft geconstateerd dat er in het plangebied sprake is van externe veiligheidsrisico's door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoortracé Groningen-Sauwerd en dat er in de bestaande situatie sprake is van een overschrijding van de oriënterende waarde. Hierdoor is verantwoording van de groepsrisico's noodzakelijk.

De regionale brandweer heeft daarnaast de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid voor het plangebied onderzocht en het volgende geconstateerd. Uit de beoordeling van het aspect bestrijdbaarheid blijkt, dat de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen aandachtspunten zijn. Daarom adviseert de regionale brandweer om bij de realisatie/uitwerking van het plan de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen nader uit te werken. De handleiding 'Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening regio Groningen' (2010) geldt daarbij als uitgangspunt.

Uit de beoordeling van het aspect zelfredzaamheid blijkt, dat de alarmerings- en ontvluchtings- mogelijkheden voldoende zijn. In het invloedsgebied is mogelijk in beperkte mate sprake van langdurig verblijf van verminderd zelfredzame personen. Het aspect zelfredzaamheid geeft echter geen aanleiding tot het treffen van maatregelen.

Gezien de veiligheidsstudie en het advies van de regionale brandweer vormt de externe veiligheids- situatie geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.5.5 Bodem

Voor het plangebied Ebbingekwartier is een inventarisatie uitgevoerd inzake de bodemkwaliteit. De inventarisatie is in bijlage 3 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.

De bodemkwaliteit voldoet over het algemeen aan de normen die gekoppeld zijn aan het gebruik of de huidige functie. Op gevallen van nieuwe bodemverontreiniging, ontstaan na 1987, is de zorgplicht van toepassing: nieuwe bodemverontreiniging moet altijd zoveel mogelijk ongedaan gemaakt worden, ongeacht hoe ernstig de bodemverontreiniging is.

Bodemverontreiniging kan bestaan uit bronverontreiniging of diffuse verontreiniging.

Bronverontreiniging

Eventuele bronverontreiniging wordt veroorzaakt door huidige of voormalige bedrijfsfuncties en/ of dempingen en ophogingen met verontreiniging. Binnen het plangebied bevinden zich enkele locaties die verdacht zijn van een (ernstige) bodemverontreiniging. De verdachtmaking kan het gevolg zijn van bodembedreigende activiteiten in het verleden of kan worden geconstateerd op grond van een eerder bodemonderzoek. Binnen het plangebied bevinden zich voornamelijk dempingen, ophogingen en bedrijventerreinen (zowel huidig als voormalig).

Bij een geval van ernstige bodemverontreiniging zijn de functionele eigenschappen die de bodem voor mens, plant of dier heeft ernstig verminderd. Een bodemsanering is dan nodig om de locatie weer geschikt te maken voor het beoogde gebruik. Binnen het plangebied is voor een aantal locaties een geval van ernstige bodemverontreiniging vastgesteld. Tevens is één zorgplichtlocatie gesaneerd.

De locaties met ernstige bodemverontreiniging, gesaneerde locaties en lopende saneringen en de gebruiksbeperkingen zijn opgenomen in de hierna opgenomen tabel.

Locatiecode   Locatienaam   Beoordeling verontreiniging   Sanering uitgevoerd*   Zorg na sanering  
AA001400160   Boterdiep 39-45   Pot. ernstig niet spoedeisend   Loopt   n.v.t.  
AA001401545
 
Bloemstraat 4 - 6
 
Pot. ernstig, niet spoedeisend   Nee   n.v.t.  
AA001402462
 
Jodenkamp, trafo Ciboga
 
Zorgplicht   Ja   n.v.t.  
AA001402845
 
Bloemstraat, achter 10 - 18b   Ernstig, geen spoed
 
Nee   n.v.t.  
AA001403072
 
Bloemsingel, CiBoGa
 
Ernstig, spoed, risico's weg, sanering voor 2015   Loopt   n.v.t.  
AA001403216   Boterdiep 71-73   Potentieel ernstig, geen spoed   Loopt   n.v.t.  
AA001403217   Boterdiep, vml. nr. 19 - 33   Ernstig, spoed, risico's weg, sanering voor 2015   Loopt   n.v.t.  
AA001403387   Bloemsingel, vml. nr. 10   Ernstig, geen spoed   Loopt   n.v.t.  
* Bij functiewijzigingen zal nagegaan moeten worden of de sanering voldoende uitgevoerd is voor het beoogde gebruik.  

Locaties met een ernstige bodemverontreiniging en saneringen

Bij de aanpak van de bodemverontreiniging moet aangesloten worden bij de geplande ontwikkelingen. De verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van een bodemonderzoek en voor een sanering ligt bij de veroorzaker, de eigenaar en/of de belanghebbende. Het uitgangspunt is dat de locatie geschikt wordt gemaakt voor het beoogde gebruik.

Voordat met de sanering kan worden begonnen, moet de gemeente Groningen als bevoegd gezag op grond van de Wet bodembescherming instemmen met de voorgestelde sanering. De gemeente ziet toe op de juiste uitvoering van de sanering en van grondverzet in het algemeen.

Voor de locaties die verdacht zijn van (ernstige) bodemverontreiniging is een bodemonderzoek bij de aanvraag van een Wabo-vergunning in ieder geval noodzakelijk.

De informatie over de bodemsanering inclusief de genomen beschikkingen bevindt zich in het archief van de Milieudienst. Dossiers zijn op afspraak in te zien (zie voor verdere informatie www.eloket.groningen.nl).

Diffuse verontreinigingen

In de loop van de tijd zijn op allerlei manieren puinhoudend materiaal, kooldeeltjes en ander afval in de bodem terechtgekomen. Bewoning, bedrijvigheid en ook neerslag van luchtverontreiniging heeft op vele plaatsen de bodem belast. Dit heeft geleid tot diffuse, niet tot een bron ter herleiden bodem- verontreiniging.

De gemeente Groningen heeft voor haar gehele grondgebied een bodemkwaliteitskaart en de 'Nota Bodembeheer: Beleidsregels voor de toepassing van grond en baggerspecie op landbodem' opgesteld.

De bodemkwaliteitskaart geeft inzicht in de diffuse bodemkwaliteit. De kaart en het plan zijn op 10 juli 2007 geactualiseerd. Uit de bodemkwaliteitskaart blijkt dat de bodem ter plaatse van het plangebied licht verontreinigd is met PAK's (10 VROM), kwik, koper, zink, lood en minerale olie.

De 'Nota Bodembeheer: Beleidsregels voor de toepassing van grond en baggerspecie op landbodem' stelt regels voor het grondgebied van de gemeente Groningen, indien binnen het plangebied grond wordt afgevoerd of wordt toegepast. Eventueel toepassen of afvoer van grond dient gemeld te worden aan SenterNovem (www.meldpuntbodemkwaliteit.senternovem.nl). Deze zendt de melding door naar de afdeling Bodem van de Milieudienst van de gemeente Groningen.

Voor meer informatie wordt verwezen naar de bodemkwaliteitskaart en de bovenvermelde 'Nota Bodembeheer'. Deze documenten zijn in te zien via de site milieu.groningen.nl.

Ontwikkelgebieden

Voor CiBoGa is in 1998 een convenant betreffende de bodemsanering gesloten tussen rijk, provincie Groningen en gemeente Groningen over de aanpak van bekende bodemverontreiniging in het plangebied. Voor CiBoGa zijn twee saneringsplannen opgesteld. Dit zijn raamsaneringsplannen, waarbinnen saneringswerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd.

Het plangebied maakt voor een groot deel onderdeel uit van het saneringsterrein CiBoGa.

Met dit bestemmingplan wordt van een aantal locaties binnen de plangrenzen van het CiBoGa- convenant het gebruik gewijzigd. Bij de ontwikkeling van het plangebied moet rekening worden gehouden met de uitvoeringsaspecten van het convenant.

In het convenant is vastgelegd dat de bekende gevallen van bodemverontreiniging multifunctioneel worden gesaneerd. Verontreiniging die na de convenantdatum worden aangetoond, kan functiegericht worden gesaneerd. Een aantal locaties is al gesaneerd. Bij deze locaties zal bij functiewijzigingen nagegaan moeten worden of de sanering voldoende uitgevoerd is voor het beoogde gebruik. Voor de nog onbekende verontreinigingen zijn de gewenste bodemkwaliteit en terugsaneerwaarde afhankelijk van de toekomstige functie.

Voorafgaand aan iedere ontwikkeling zal onderzoek moeten worden uitgevoerd om de actuele bodemsituatie in beeld te krijgen. Van een aantal locaties zijn onderzoeksgegevens bekend. Bij ontwikkelingen zal nagegaan moeten worden in hoeverre deze gegevens nog actueel zijn.