Plan: | Bestemmingsplan Beijum |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0014.BP505Beijum-vg01 |
In 1992 is door Nederland het 'verdrag van Valetta' ondertekend, in de volksmond ook wel 'verdrag van Malta' genoemd. Het verdrag van Malta is wettelijk vertaald met een ingrijpende wijziging in de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten, zoals de Ontgrondingenwet en de Woningwet. Hierin wordt de verantwoordelijkheid voor een goede omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden bij de gemeenten gelegd. De bescherming van die waarden dient te worden meegenomen in de ruimtelijke ordening, dat wil zeggen de bestemmingsplannen.
Elk bestemmingsplan dient vanaf 1 september 2007 daarom een paragraaf archeologie te bevatten, waarin wordt aangegeven welke archeologische waarden in het plan aanwezig, dan wel te verwachten zijn. Daarnaast dient het bestemmingsplan regels te bevatten om eventueel aanwezige archeologische waarden te beschermen. Die regels kunnen in enkele, op archeologische gronden geselecteerde, gebieden aan een 'omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden' worden verbonden. Daarmee wordt de aanvrager van een dergelijke vergunning verantwoordelijk voor behoud van archeologisch erfgoed. De Monumentenwet 1988 en de Erfgoedverordening van de gemeente en dit bestemmingsplan beschrijven vervolgens de procedure.
Het bestemmingsplan Beijum is een actualisering van het vigerende bestemmingsplan. Er is in het grootste gedeelte van het plan géén archeologisch (voor) onderzoek verricht en de gegevens in het plan over de ligging van archeologische waarden zijn daarmee (nog) schaars. Er zijn echter wel archeologische waarden aanwezig, die samen een (nog incompleet) beeld kunnen geven van de bewoningsgeschiedenis van het gebied dat nu Beijum heet.
Hieronder wordt kort de bewoningsgeschiedenis van het plangebied weergegeven:
Beijum aan zee
Ooit heeft de wijk Beijum deel uitgemaakt van de kust. Enkele eeuwen voor de jaartelling maakte Beijum deel uit van een breed estuarium, waarin verschillende kleine getijdenrivieren uitmondden. In het gebied vormde zich een noord-zuid lopende, uit zandige klei opgebouwde kwelderwal, grofweg langs de Beijumerweg. Verder naar het noorden liggen de dorpen Zuid- en Noordwolde op dezelfde kwelderwal (Halbertsma 1963).
IJzertijd: bewoning in het veenmoeras
Zo rond de jaartelling is de situatie een heel andere: het westelijk deel van Beijum ligt dichtbij de begaanbare oeverwallen van de Hunze en haar zijkreken; verder naar het oosten is er sprake van een veenmoeras, dat vrij ontoegankelijk was. Maar in de eerste eeuwen na de jaartelling wordt het droger: het veen droogt in, klinkt in en wordt toegankelijk. Er kan turf worden gegraven, om als brandstof te dienen en er kunnen akkers worden aangelegd. En er kan in de randzone worden gewoond, permanent of misschien wel alleen in de zomers. En met dat graven en akkeren, ontwatert het veen, zodat het verder inklinkt. Van die bewoning uit deze tijd getuigen in de westelijke helft van Beijum zeker twee en waarschijnlijk meer vindplaatsen, één in de omgeving Amkemaheerd, waar de boerderij Bovenstreek heeft gestaan, en een recentelijk ontdekte vindplaats bij de afslag 'Beijum-Zuid' van de N34.
Beide vindplaatsen zijn op de verbeelding dubbelbestemd als 'Waarde - Archeologie 1'. Hoewel de vindplaats Bovenstreek overbouwd is – en daarmee haar status als archeologisch rijksmonument verloren heeft, kan de ondergrond nog wel archeologische resten bevatten, zowel van de boerenplaats als van de meer zeldzamere ijzertijdsporen en -vondsten. De vindplaats aan de ringweg heeft dezelfde datering als de vindplaats Bovenstreek. Hoewel beide vindplaatsen niet zijn opgegraven, wordt vermoed dat deze bewoningsplekken in de veenrandzone vanaf ongeveer de tweede eeuw na christus niet meer worden bewoond tot de middeleeuwen.
Middeleeuwen
Op het einde van de vroege middeleeuwen, vóór 1000 na christus, neemt de bevolking in de noordelijke Nederlanden weer in omvang toe. Nieuwe wierden worden opgeworpen en vanaf de oeverwallen van de riviertjes, zoals de Hunze, worden sloten en greppels gegraven om de naastgelegen kleigebieden te ontwateren en te ontginnen. Deze ontginnings- en bewoningssporen uit het laatste deel van de vroege middeleeuwen (9e-10e eeuw) worden dan voor de 12e eeuw nogmaals overstroomd (met uitzondering van de hogere delen) en afgedekt met een kleiig sediment, waarna in de late 12e-13e eeuw alles opnieuw wordt ontgonnen, met de bekende strokenverkaveling, die we rond Beijum nog in het landschap terugvinden. Aan beide zijden van de Beijumerweg vestigden zich vanaf die tijd ook nieuwe bewoners die hun sporen in de ondergrond achterlieten.
Het twaalfde/dertiende eeuwse Beijum bestond uit een aantal verhoogde boerenplaatsen, waarvan de sporen in ieder geval zijn teruggevonden onder Beijumerweg 17 en 19. Ook op een wierde bij het Koerspad is aardewerk aangetroffen uit deze tijd. Het adres Beijumerweg 19 is beschermd als archeologisch rijksmonument, het adres Beijumerweg 17 wordt in dit bestemmingsplan dubbelbestemd als 'Waarde - Archeologie 1'. Het ging het middeleeuwse Beijum zelfs zo voor de wind dat het een eigen kerk (later kapel) kon onderhouden.
Een lang leven was het middeleeuwse Beijum overigens niet beschoren; sporen uit de veertiende en vijftiende eeuw ontbreken goeddeels. Er kunnen nog wat boerderijen hebben gestaan, maar de archeologische aanwijzingen daarvoor zijn niet talrijk, in tegendeel. Het ziet er naar uit dat in de vijftiende en zestiende eeuw Beijum wel eens goeddeels ontvolkt zou kunnen zijn. Deze leegloop past goed in het meer algemene beeld van ontvolking in de klei en veenontginningsgebieden rond Groningen.
Nieuwe tijd
Maar het tij keerde weer: aan het eind van de zestiende eeuw worden op de 'verlaten' podia rond Groningen weer nieuwe boerderijen en schuren gebouwd. Zo ook op de plek van Beijumerweg 17. Maar Beijum bleef een klein dorp, een beetje ingeklemd tussen Zuidwolde en Noorddijk. Die twee dorpen hadden toen nog parochiekerken, terwijl die van Beijum eerst gedevalueerd werd tot kapel, en later werd afgebroken.
Uit de tweede helft van de 16e eeuw dateert ook het gemeentelijk archeologisch monument op Beijumerweg 15. Dit terrein herbergt het noordelijke en centrale gedeelte van het verhoogde, voormalige borgterrein van de familie Sickinghe (bewoond vanaf 1550). Het voormalige schathuis is nu bebouwd, maar delen van de binnen- en buitengracht zijn bewaard gebleven in de ondergrond.
Ook uit de nieuwe tijd, maar wellicht van eerder dateert een boerenplaats aan de Beijumerweg 18. De boerderij wordt al weergegeven op de kadastrale minute van 1830.
Beschermde gebieden
In het bestemmingsplan Beijum is een viertal terreinen dubbelbestemd als 'Waarde - Archeologie 1' en een vijftal gebieden als 'Waarde - Archeologie 2'.
De terreinen met de aanduiding 'Waarde - Archeologie 1' betreffen de bovengenoemde (twee) vindplaatsen uit de ijzertijd, (één uit) de middeleeuwen en (één uit) minimaal de nieuwe tijd. Op deze plekken dient – alvorens een omgevingsvergunning kan worden verkregen- archeologisch onderzoek te worden verricht, als de ingreep groter is dan 50 vierkante meter. De percelen Beijumerweg 15 en 19 hebben deze aanduiding niet gekregen, omdat het respectievelijk een archeologisch gemeentelijk monument en een archeologisch rijksmonument betreft, en ze dus een ander beschermingsregime kennen (zie ook onderstaande toelichtingskaart).
De terreinen met de aanduiding 'Waarde - Archeologie 2' betreffen verwachtingsgebieden waarin zich nog archeologische resten vanaf de ijzertijd zouden kunnen bevinden, maar waar dat (nog) niet aangetoond is. De gebieden die zijn aangewezen betreffen voornamelijk de groengebieden, waar het meeste kans is op intacte aanwezigheid van archeologische resten. Mochten zich in deze gebieden grotere ingrepen voordoen, dan dient –alvorens een omgevingsvergunning kan worden verkregen- archeologisch onderzoek te worden verricht. Ingrepen onder de 200 vierkante meter worden hiervan echter vrijgesteld.
Cultuurhistorische waardenkaart Beijum
Verkaveling
Bewoning in het gebied wat sindsdien De Wolden genoemd wordt, vindt rond het jaar 900 plaats op oeverwallen, zoals die van de Hunze, en op huiswierden. Overtollig water wordt met sloten en greppels afgevoerd naar lage plekken, zoals kreken en geulen. Deze incidentele verkaveling raakt later overslibd. Van structurele ontginning en verkaveling van het veengebied achter de oeverwallen is pas sprake in de 11e eeuw, hiermee de basis vormend voor de huidige verkaveling. Waarschijnlijk worden er vanaf de 11e eeuw gezamenlijk en centraal aangestuurd door de landheer of zijn 'ambtenaren' afspraken gemaakt over wie welk gebied op welke manier ontgint. Als eerste verkaveld zijn waarschijnlijk de gebieden nabij de rivier Hunze. Structuurlijnen in het land, zoals regelmatige langgerekte sloten, maren, weteringen, wendingen en waterscheidingen zorgen ervoor dat water langs natuurlijk verval kan worden geloosd. De afvoer van het water gaat door gebieden die steeds verder af komen te liggen van de belangrijkste waterwegen. Het vereist visie en inzicht om zowel bovenstrooms (in de ontginningsgebieden) als benedenstrooms een goede waterhuishouding te kunnen hebben. Het is waarschijnlijk dat het veenmoeras destijds 'op papier' al is verdeeld en ingedeeld met lijnen gelegen tussen in het veld herkenbare punten. Alle inspanningen leiden tot een veen- en kleigebied dat doorsneden wordt door vele waterwegen, samen een blokverkavelingspatroon vormend.
In het gebied ten oosten van de stad Groningen en ten noorden van het Damsterdiep vallen drie noord-zuid georiënteerde, in de verkaveling herkenbare, 'structuurlijnen' nadrukkelijk op. Het gaat om:
Deze lijnen doorsnijden bekende middeleeuwse waterstaatkundige en politieke grenzen. Dat is de reden om ze als ouder dan die grenzen aan te merken. De verkaveling is globaal georiënteerd op deze lijnen. Toen in de jaren '60 en '70 de plannen voor Beijum werden ontwikkeld was het verkavelingspatroon nauwelijks anders dan zo rond 1250. Ondanks de stedenbouwkundige ontwerpfilosofie van Beijum verwijzen verschillende elementen in het plangebied nog naar de oorspronkelijke kavelstructuur. Dit zijn ten eerste twee van de drie noord-zuid georiënteerde structuurlijnen, in het Beijum van nu:
Beijum in relatie tot de verkaveling (1832)
Op bovenstaande afbeelding van Beijum in relatie tot de verkaveling in 1832 zijn in het paars het Boterdiep, de Beijumerweg (plus een deel van de Godekenheerd en het Koerspad), de oostgrens van Beijum en (lopend van west naar oost) de Beijumer Zuidwending aangegeven. Allen volgen vrijwel volledig de middeleeuwse verkaveling. Ook zichtbaar is dat dit ook geldt voor de noordelijke en zuidelijke begrenzing van Beijum. Ook de Groene Long is op basis van de bestaande verkavelingsrichting tot stand gekomen.
Cultuurhistorische waarden: Beijumerweg (het noord-zuid deel) plus een deel van de Godekenheerd en het Koerspad
Op de Kadastrale Minuut van 1832 toont Beijum zich als een verzameling boerderijen langs de historische structuurlijn tussen het Damsterdiep en Zuidwolde. Tussen Beijumerweg 18 en de bocht in de Beijumerweg (nu nabij het gezondheidscentrum) is er sprake van een 'buurtweg'. Ten noorden en ten zuiden hiervan blijkt de structuur uit het patroon van waterlopen die de kavels begrenzen. Al is er geen weg, ook daar is sprake van een bebouwingsoriëntatie op de structuur. Bij de opzet van de wijk is getracht het karakter van de oorspronkelijke Beijumerweg (noord-zuid) en de structuurlijnen in het verlengde hiervan zoveel mogelijk te behouden, inclusief de boerderijen die aan deze voormalige landweg liggen. Dat laatste is maar gedeeltelijk gelukt. Eén boerderij heeft moeten wijken voor nieuwbouw, twee andere zijn door brand verloren gegaan.
De Beijumerweg (noord-zuid) en in het verlengde hiervan een deel van de Godekenheerd en het Koerspad zijn als historisch-geografische structuur nog aanwezig (zie de cultuurhistorische waardenkaart in paragraaf 3.2.1). Ondanks de afname van het aantal boerderijen is het rurale karakter van met name de Beijumerweg nog grotendeels beleefbaar. Hieraan dragen specifiek de (grotendeels) ruimtelijke afscheiding ten opzichte van de bebouwing aan de heerden, het smalle profiel van de weg, het groen en de aanwezigheid van verschillende boerenplaatsen, erven en groengebieden omgeven door oude sloten die zich nog altijd naar de oorspronkelijke verkaveling schikken bij. Twee boerderijen met een specifieke beeldondersteunende betekenis voor de Beijumerweg (noord-zuid) zijn:
Beeldbepalende boerderijen in Beijum (zie de cultuurhistorische waardenkaart in paragraaf 3.2.1)
De noordelijke, oostelijke en zuidelijke begrenzing van Beijum
De noordelijke grens van Beijum volgt exact de loop van een op de Kadastrale Minuut van 1832 voorkomende buurtweg. De 'buurtweg' zelf (gelegen in de gemeente Bedum) is nog herkenbaar in het landschap. De waterloop aan de zuidzijde van deze weg, tevens de grens tussen de gemeente Bedum en de gemeente Groningen, volgt de loop van deze weg en daarmee het oorspronkelijk aanwezige verkavelingspatroon.
De oostelijke grens van Beijum volgt behoorlijk precies de eerder beschreven historische 'structuurlijn', lopend vanaf een deel van de Oosterseweg bij Zuidwolde via de oostgrens van Beijum in zuidelijke richting doorlopend als het Dwarsdijkje naar Lewenborg. Het vrijliggende fietspad met aan weerszijden kavelsloten volgt de op de Kadastrale Minuut van 1832 aanwezige kavelgrenzen, inclusief de kenmerkende knik in de historische 'structuurlijn' achter waar nu de Hylkemaheerd gelegen is. Ten zuiden van de Beijumer Zuidwending volgt het fietspad exact de loop van een oorspronkelijke dijk.
De zuidelijke begrenzing van Beijum volgt fraai de patronen van het op de Kadastrale Minuut van 1832 getekende, maar uiteraard reeds veel oudere, verkavelingspatroon. Dit is niet alleen het geval bij de oost-west structuur, maar ook bij de noord-zuid lopende 'verspringingen', bijvoorbeeld bij het Koerspad en de Nijensteinheerd.
Cultuurhistorische waarde: de Beijumer Zuidwending
De Beijumer Zuidwending (zie de cultuurhistorische waardenkaart in paragraaf 3.2.1), soms ook wel als Noorddijkermaar betiteld, is in Beijum een opvallende structuur: een doorsnijding van de wijk, maar tegelijk ook een verbinding door het parallel aan de Beijumer Zuidwending gelegen fietspad. Binnen de wijk Beijum vormt het één van de weinige structuren die nog verwijst naar de verkavelingsstructuur van voor de jaren '80.
Het gebied ten noorden van de Beijumer Zuidwending is waarschijnlijk eerder ontgonnen en verkaveld dan het gebied ten zuiden ervan. Ze werd met name ook gegraven met het doel het noordelijke gebied tegen overstromingen te beschermen. Van den Broek (2007) komt voorzichtig tot de conclusie dat de Beijumer Zuidwending een jongere toevoeging is aan de oorspronkelijke verkaveling. Onder andere de aanwezigheid van gérende verkavelingslijnen (waarbij percelen dus steeds smaller worden) ten zuiden van de Zuidwending zou hierop kunnen duiden. Gelet op de waarschijnlijke aanwezigheid van ver doorgevoerde ontginningsafspraken in de 11e eeuw (zie onder het kopje 'verkaveling') en de rol die de Beijumer Zuidwending gespeeld kan hebben bij de waterafvoer ten tijde van de ontginning, is een 11e eeuwse Beijumer Zuidwending ook allerminst ondenkbaar.
De Beijumer Zuidwending (met bijbehorend dijkje) komt onder andere voor op de kaart van Teijsinga (1732) als Suijdwenningsdijk, gebr. Derk Jans, op de kaart van Huguenin (1819-1829) als Groenen Dijk (niet te bereiden) en op de Militaire Kaart (1850-1864) als Noorddijker Maar. Op de Kadastrale Minuut (1832) wordt zowel een buurtweg weergegeven als een waterloop. De huidige Beijumer Zuidwending alsmede het deel van de Beijumerweg vanaf het Heerdenpad in westelijke richting volgen globaal de historische loop. Wel is het zo dat het water veelal ietwat in zuidelijke richting, soms in noordelijke richting verlegd is en er sprake is van een verbrede waterloop.
Cultuurhistorische waarde: het Boterdiep
Het Boterdiep is een cultuurhistorisch waardevolle historisch-geografische structuur die samen met een brede groene zone de zeer duidelijke westelijke begrenzing van Beijum vormt (zie de cultuurhistorische waardenkaart in paragraaf 3.2.1). Al maakt het Boterdiep zelf geen deel uit van het bestemmingsplan Beijum, de walkanten/kades/dijklichamen doen dat wel. Het Boterdiep is een 17e eeuwse waterloop die de verkavelingsstructuur doorsnijdt. Het deel van Noorderhoogebrug tot Bedum, en daarmee het gedeelte binnen dit bestemmingsplan, werd omstreeks 1624 gegraven. Omstreeks 1659 wordt het Boterdiep geschikt gemaakt voor scheepvaart en werd ook het jaagpad aangelegd, nu de weg.Op de Kadastrale Minuut (1832) staat het Boterdiep aangegeven als "Trekvaart van Uithuizen en Ulrum op Groningen". De loop van het Boterdiep is hier sindsdien, maar waarschijnlijk al sinds het 1659, nauwelijks veranderd. Wel is de 'buurtweg' aan de westzijde inmiddels een drukke weg en is de 'buurtweg' aan de oostzijde, gelegen in dit bestemmingsplan, niet meer als weg, maar slechts als walkant, deels fietspad, herkenbaar. Het Boterdiep heeft een belangrijke rol gespeeld als verkeersader tussen Noord- en Midden-Groningen en de stad, zowel voor personenvervoer als voor het vervoer van agrarische producten, vee, bakstenen en wat al niet meer. Hiermee is het Boterdiep van groot belang geweest voor de economische ontwikkeling van de stad Groningen, maar ook voor de plaats Onderdendam die als spin in een waterwegenweb sterk profiteerde van de totstandkoming van het Boterdiep. Deze economische betekenis in combinatie met de vrijwel ongewijzigde loop maken het tot een cultuurhistorisch waardevolle historisch-geografische structuur waarvan het wenselijk is de structuur te koesteren.
Overige herkenbare historisch-geografische structuren
Naast de verkaveling in het algemeen die zo nu en dan goed herkenbaar is en bovengenoemde historisch-geografische structuren zijn soms ook minder nadrukkelijk aanwezige structuren herkenbaar. Dit geldt bijvoorbeeld voor het oost-west lopend deel van de Beijumerweg (tussen het gezondheidscentrum en het fietspad naar de Amkemaheerd). Op de Kadastrale Minuut (1832) wordt dit aangegeven als 'buurtweg'. Anno 2011 is dit deel van de Beijumerweg nog maar zeer beperkt als beleefbare historisch-geografische structuur intact, onder andere doordat de bebouwing zich niet richt op de Beijumerweg. Echter, de op de Kadastrale Minuut getekende loop van de Beijumerweg is als grotendeels vrijliggende fietsroute nog immer aanwezig. Zelfs daar waar over de structuur heen is gebouwd (Grevingaheerd) is de loop van deze 'buurtweg' middels onderdoorgangen voor fietsers intact gebleven.
Ook enkele pas later ontstane structuren, aangegeven op de Bonnebladen (1916), zijn zichtbaar in Beijum. Een herkenbaar voorbeeld vormt het korte noord-zuid gedeelte van de Beijumerweg met in het verlengde hiervan het Heerdenpad, eindigend bij een voormalige boerenplaats. Op het kruispunt van Beijumerweg, Heerdenpad en (brede) Beijumer Zuidwending vormt boerenplaats Beijumerweg 24 een beeldondersteunend en groen element in de wijk, duidend op de (recente) rurale geschiedenis van het gebied.