Plan: | Bestemmingsplan Schildersbuurt |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0014.BP503Schildersbuur-vg01 |
Geluid is één van de factoren die invloed kan hebben op de beleving van de leefomgevingskwaliteit. Daarom moet er bij nieuwe ruimtelijke of verkeersontwikkelingen akoestisch onderzoek plaatsvinden om de geluidsituatie in beeld te brengen. Hierbij moet de geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen worden getoetst aan de wettelijke geluidnormen. Hierbij worden drie bronnen van geluidhinder onderscheiden:
Voor de bestaande situatie in dit plangebied zijn alle drie de bronnen van geluidhinder relevant.
Wegverkeerslawaai
In en langs het plangebied liggen 50 kilometerwegen zoals de Friesestraatweg, Hoendiepskade, Westersingel en Aweg. Alle 50 kilometerwegen vallen onder de werkingssfeer van de Wet geluidhinder. De geluidbelasting vanwege deze wegen op nabijgelegen woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen kan op een aantal drukke punten hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. Deze wet heeft geen gevolgen voor de bestaande situatie. De meeste overige wegen in het bestemmingsplan zijn 30 kilomterwegen en niet zoneplichtig in het kader van de Wet geluidhinder. Een maatregel om het wegverkeerslawaai te beperken is het toepassen van stil asfalt. Waar nodig en (technisch) mogelijk kan een wegdek bij groot onderhoud worden vervangen door stil asfalt.
Spoorweglawaai
Het noordelijk deel van het plangebied ligt langs de spoorlijn Groningen-Delfzijl. Zoals in veel binnenstedelijke gebieden wordt de voorkeursgrenswaarde van 53 dB voor bestaande woningen langs het spoor overschreden. Voor de bestaande situatie heeft dit geen gevolgen.
Industrielawaai
Ten westen van het plangebied ligt het gezoneerd industrieterrein Groningen West-Hoogkerk. Deze zone is vastgesteld bij Koninklijk Besluit .De geluidsuitstraling van dit industrieterrein is dusdanig dat de 50 dB(A) contour volledig over het plangebied ligt. De zone heeft geen invloed op de bestaande situatie. In dit plan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de zone van de verbeelding verwijderd kan worden, op het moment dat het gezoneerde industrieterrein wordt gewijzigd dan wel opgeheven.
Bedrijven kunnen hinder (geur, stof of geluid) of gevaar veroorzaken en daardoor de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Dit moet zoveel mogelijk worden voorkomen, vooral bij woongebieden of gevoelige bestemmingen. Anderzijds is het zaak, dat bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden.
In de woonwijk Schildersbuurt zijn bedrijven toegestaan in de categorieën 1 en 2, conform de beschrijving van de VNG in “Bedrijven en milieuzonering”. Dergelijke bedrijven passen binnen een woonomgeving. Binnen het plangebied bevindt zich 1 bedrijf uit categorie 3. Het betreft het bedrijf BSE Professionele Licht- en Geluidsapparatuur aan de Hoendiepskade 24-1. Op dit moment veroorzaakt de hierboven genoemde inrichting geen overlast voor de omgeving. De voorschriften van dit bestemmingsplan staan geen nieuwe bedrijven toe die vanwege de aard van de bedrijvigheid een risicocontour hebben die buiten het eigen terrein is gelegen.
De Wet Ruimtelijke ordening schrijft de zorg voor een goede ruimtelijke ordening voor. Bedrijfsmatige activiteiten kunnen invloed hebben op de leefomgeving. Het aanhouden van een bepaalde afstand tussen een bedrijfsmatige activiteit en een woonbestemming is een middel om overmatige hinder te voorkomen. De VNG uitgave “Bedrijven en milieuzonering”geeft hiervoor een handreiking. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Wet Milieubeheer stellen regels aan de milieugevolgen die ontstaan als gevolg van bedrijfsmatige activiteiten. Het gaat daarbij om regels ten aanzien van het voorkomen of beperken van bijvoorbeeld geluidhinder, bodemverontreiniging en risicovolle situaties. In artikel 2.1 Wabo is aangegeven dat het verboden is een inrichting op te richten zonder daarbij in het bezit te zijn van een oprichtingsvergunning. Dit verbod is niet van toepassing indien de inrichting in het activiteitenbesluit (Barim) genoemd is als een type A of B inrichting. Indien het een type A of B inrichting is, dan is respectievelijk geen melding of het doen van een melding verplicht.
In deze paragraaf komen twee onderdelen aan de orde, te weten: luchtkwaliteit en de IMR-contour.
Lucht
De Wet luchtkwaliteit geeft het kwaliteitsniveau aan waaraan de buitenlucht moet voldoen om ongewenste effecten van luchtverontreiniging op de gezondheid van mensen te voorkomen. In deze wet zijn luchtkwaliteitsnormen vastgelegd voor onder meer stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De voornaamste bron van luchtverontreiniging in Groningen is het wegverkeer. De bijdrage van het lokale verkeer aan de luchtverontreiniging wordt berekend met behulp van een wettelijk voorgeschreven model. Voor het bestemmingsplan Schildersbuurt is nagegaan wat de concentraties zijn van de luchtverontreinigende stoffen en of er luchtkwaliteitsnormen worden overschreden. Hierbij is gekeken naar de jaren 2010 en 2020. De concentraties zijn berekend voor de 4 meest drukke wegen in het plangebied te weten de Friesestraatweg, A-weg, Herman Colleniusstraat en Westersingel. Als input voor de berekeningen zijn verkeerscijfers gebruikt uit het verkeersmodel Regio Groningen - Assen (RGA), versie 1.2. De onderzochte situaties voldoen aan de luchtkwaliteitsnormen.
Vanwege de luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
De notitie luchtkwaliteit is als losse bijlage in dit bestemmingsplan opgenomen.
IMR-contour
Begin 2008 is er voor de suikerfabrieken een nieuwe IMR-contour vastgesteld. IMR staat voor Integratie Milieu en Ruimtelijke ordening. Binnen de IMR-contour hanteert de gemeente een restrictief beleid voor de bouw van nieuwe woningen. De IMR-contour heeft geen consequenties voor bestaande woningen of vervangende nieuwbouw. Voor dit plangebied ligt het westelijk deel langs de Friesestraatweg binnen de IMR-contour. Omdat er geen nieuwe woningen voorzien zijn in dit deel van het plangebied heeft de IMR-contour geen invloed op dit bestemmingsplan.
ligging IMR-contour
Met de sluiting van de suikerfabriek in de stad Groningen wordt sinds 2010 gewerkt aan een nieuwe IMR-contour.
Inleiding
Externe veiligheid gaat over overlijdensrisico's die mensen lopen vanwege productie, gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor, vaarwegen en buisleidingen. Gevaarlijke stoffen zijn bij voorbeeld vuurwerk, lpg, chloor, ammoniak en munitie. De term 'externe' veiligheid wordt gehanteerd omdat het overlijdensrisico van derden centraal staat. Het gaat om mensen die zelf niet deelnemen aan de activiteit die het overlijdensrisico met zich meebrengt.
Wettelijk kader
De minister van VROM is verantwoordelijk voor de coördinatie van het externe veiligheidsbeleid voor gevaarlijke stoffen. Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI, 2004) bevat veiligheidsnormen voor bedrijven. Het beleid voor gevaarlijk transport staat in de nota 'Vervoer gevaarlijke stoffen', opgesteld door het ministerie van Verkeer en Waterstaat (2005) in nauwe samenwerking met VROM. Op dit moment wordt een nieuw wettelijk instrumentarium ontwikkeld voor het transport van gevaarlijke stoffen (Besluit Transport Externe Veiligheid (BTEV), Basisnetten Weg, Spoor en Water, treed inwerking medio 2011). Voor hogedruk aardgastransportleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB, 2011).
De genoemde kaders verplichten gemeenten om bij het opstellen van ruimtelijke plannen veiligheidsafstanden toe te passen en het externe veiligheidsrisico zo laag mogelijk te houden.
Veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en in het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico vormt het basisbeschermingsniveau voor individuele burgers, het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een ramp. Bij negatieve veranderingen van het groepsrisico moet de gemeente een verantwoording van het groepsrisico afleggen.
Risicosituatie
De Milieudienst van de gemeente Groningen heeft voor het bestemmingsplan een risico-onderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er één risicobron binnen het plangebied aanwezig is namelijk de spoorweg Groningen-Sauwerd. Tevens zijn er in de omgeving van het plangebied een aantal risicobronnen, te weten:
risicobronnen
Uit nader onderzoek is gebleken dat aan veiligheidsnormen wordt voldaan. Dat wil zeggen dat voor deze risicobron wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde van het plaatsgebonden risico, evenals voor het plasbrandaandachtsgebied (PAG).
Voor het groepsrisico geldt dat voor de meeste ongevallenscenario's het effectgebied veel kleiner is dan 200 meter. Er zijn echter enkele scenario's met een grotere effectafstand. Het plangebied ligt daarom voor een heel klein gedeelte binnen het invloedsgebied van het spoor. Daarom kan worden volstaan met beperkte groepsrisico verantwoording bestaande uit een beschouwing van de aspecten 'bestrijdbaarheid' en 'zelfredzaamheid'. Deze verantwoording maakt onderdeel uit van de veiligheidsstudie die als bijlage is toegevoegd.
Voor de N370 geldt dat, slechts een heel klein gedeelte van het plangebied (namelijk een klein topje van het meest noordwestelijke deel) binnen het invloedsgebied van deze provinciale weg ligt. Uit ervaring blijkt dat het groepsrisico voor de N370 met een hogere bevolkingsdichtheid (een stukje noordelijker), geheel beneden de oriëntatiewaarde ligt (zie bijlage 'Reitdiep met Jumbo', 2010). Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat dit ook voor het betreffende gedeelte van de N370 geldt in deze.
Daarnaast dient vermeld te worden dat de actualisatie van het bestemmingsplan geen enkele toename van het GR tot gevolg heeft.
De regionale brandweer heeft daarnaast geconstateerd dat uit de beoordeling van het aspect bestrijdbaarheid blijkt dat, de bereikbaarheid van het plangebied en de bluswatervoorzieningen in het plangebied voldoende zijn. Langs de Laan 1945-1950 en het spoortracé Groningen-Sauwerd zijn nauwelijks bluswatervoorzieningen aanwezig. Dit beperkt het snel en effectief bestrijden van incidenten met gevaarlijke stoffen. Uit de beoordeling van het aspect zelfredzaamheid blijkt, dat in de invloedsgebieden geen objecten voor langdurig verblijf van verminderd zelfredzame personen worden gerealiseerd. In de bestaande situatie is wel een aantal objecten voor verminderd zelfredzame personen aanwezig. In geval van ontruiming van het gebied is hier mogelijk extra hulpverlening noodzakelijk. De ontvluchtingsmogelijkheden en de signaleringsmogelijkheden zijn voldoende.
Samenvattend kan worden geconcludeerd dat de externe veiligheidssituatie geen belemmering vormt voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
In het gebied komen voornamelijk de functies wonen en bedrijvigheid voor. De bodemkwaliteit is voor dit plan geinventariseerd. De inventarisatie is als losse bijlage bij dit plan gevoegd. De bodemkwaliteit voldoet over het algemeen aan de normen die gekoppeld zijn aan het gebruik of de huidige functie. Bodemverontreiniging kan bestaan uit bronverontreiniging of diffuse verontreiniging.
Bronverontreiniging
Eventuele bronverontreiniging wordt veroorzaakt door huidige of voormalige bedrijfsfuncties en/ of dempingen en ophogingen met verontreiniging.
Binnen het plangebied bevinden zich diverse locaties die verdacht zijn van een (ernstige) bodemverontreiniging. De verdachtmaking kan het gevolg zijn van bodembedreigende activiteiten in het verleden of een eerder bodemonderzoek. Binnen het plangebied bevinden zich voornamelijk (voormalige) tanks, (voormalige) bedrijfsterreinen en ophogingen.
Bij de aanpak van de bodemverontreiniging moet aangesloten worden bij de geplande ontwikkelingen. De verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van een bodemonderzoek en voor een sanering ligt bij de veroorzaker, de eigenaar en/of de belanghebbende. Het uitgangspunt is dat de locatie geschikt wordt gemaakt voor het beoogde gebruik.
Voordat met de sanering kan worden begonnen, moet de gemeente Groningen als bevoegd gezag op grond van de Wet bodembescherming instemmen met de voorgestelde sanering. De gemeente ziet toe op de juiste uitvoering van de sanering en van grondverzet in het algemeen.
Voor de locaties die verdacht zijn van (ernstige) bodemverontreiniging is een bodemonderzoek bij de aanvraag van een omgevingsvergunning in ieder geval noodzakelijk.
Diffuse verontreinigingen
Eventuele diffuse bodemverontreiniging ontstaat door jarenlang gebruik en is niet tot een specifieke bron te herleiden. Uit de bodemkwaliteitskaart blijkt dat in de bodem ter plaatse van het plangebied licht verontreinigd is met PAK (10 VROM) en minerale olie. Een deel van het plangebied is licht verontreinigd met koper, kwik, lood en zink.
Bij het toepassen en hergebruik van grond dient de “Nota Bodembeheer: Beleidsregels voor de toepassing van grond en baggerspecie op landbodem” in acht genomen te worden.
In het plangebied zijn twee ontwikkelingen voorzien. Voor één locatie wordt de bestemming in de toekomst mogelijk gewijzigd naar wonen. Het gaat hierbij om het kassencomplex tussen de Smalstraat en het spoor. Wanneer deze locatie ontwikkeld wordt is een wijzigingsplan noodzakelijk. In het wijzigingsplan wordt beoordeeld of aanvullende onderzoek en sanerende maatregelen noodzakelijk zijn.