Plan: | Bestemmingsplan Lewenborg/Ruischerwaard |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0014.BP497LewenborgRuis-oh01 |
In 1992 is door Nederland het 'verdrag van Valetta' ondertekend, in de volksmond ook wel 'verdrag van Malta' genoemd. Het verdrag van Malta is wettelijk vertaald met een ingrijpende wijziging in de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten, zoals de Ontgrondingenwet en de Woningwet. Hierin wordt de verantwoordelijkheid voor een goede omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden bij de gemeenten gelegd. De bescherming van die waarden dient te worden meegenomen in de ruimtelijke ordening, dat wil zeggen de bestemmingsplannen.
Elk bestemmingsplan dient vanaf 1 september 2007 een paragraaf archeologie te bevatten, waarin wordt aangegeven welke archeologische waarden in het plan aanwezig, dan wel te verwachten zijn. Daarnaast dient het bestemmingsplan regels te bevatten om eventueel aanwezige archeologische waarden te beschermen. Die regels kunnen in enkele op archeologische gronden geselecteerde gebieden aan de omgevingsvergunningen worden gehangen. Daarmee wordt de aanvrager van een dergelijke vergunning verantwoordelijk voor het behoud van archeologisch erfgoed. De Monumentenwet 1988, de erfgoedverordening van de gemeente en dit bestemmingsplan beschrijven vervolgens de procedure.
Er is in het grootste gedeelte van het plangebied géén archeologisch (voor)onderzoek verricht en de gegevens over de ligging van archeologische waarden zijn daarmee (nog) schaars.
In het plangebied worden heel weinig archeologische waarden verwacht. Bij de aanleg van de wijk zullen de eventueel aanwezige archeologische waarden waarschijnlijk verloren zijn gegaan. Er kan echter niet worden uitgesloten dat er zich nog archeologische sporen en resten bevinden in het plangebied die gerelateerd zijn aan vroegere bewoning. Het feit dat er niet zoveel vondsten in het gebied bekend zijn, wil dus niet zeggen dat het gebied ook 'archeologisch leeg' is. Mochten er bij werkzaamheden in het gebied archeologische resten aantroffen worden, dan dienen deze te worden gemeld bij de gemeentelijk archeoloog conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988.
Hieronder wordt kort de bewoningsgeschiedenis van het plangebied weergegeven.
Ontginning en verkaveling
Lewenborg is aangelegd op laaggelegen weidegebieden in een voormalig veen-op-kleigebied. In een ruime boog om Zuidwolde, Bedum en Thesinge heen - dit gebied heet de Wolden - maakte dit veen verbinding met de venen in het zuidoosten van de provincie. Het plangebied ligt grofweg tussen de meanders van de oude Hunze en het dorp Noorddijk.
Het gebied is tot ongeveer het jaar 1000 niet heel geschikt geweest voor bewoning. Rond het jaar 1000 is sprake van een grootschalige ontwikkeling en ontginning van de randen van de uitgestrekte veengebieden ten westen en ten oosten van, toen nog het dorp, Groningen. Waarschijnlijk is door een relatief droge periode het veen toegankelijk geworden en is de ontginning ingezet. Dit gebeurde door het graven van sloten en vond in oostelijke richting plaats vanaf de hooggelegen oeverwallen van de Hunze. Zodoende ontstonden langgerekte smalle percelen en haaks daarop wegen, zogenaamde nederzettingsassen. Deze nederzettingsassen werden gevormd door een open lint van solitaire gebouwen. Op het veen werd akkerbouw bedreven, vee geweid en turf gestoken. Als gevolg daarvan erodeerde het veen, daalde het maaiveld en trad vernatting op. Om deze vernatting in de hand te houden werden maren, zoals de Noorddijkermaar, gegraven en ontstonden in de middeleeuwen de zijlvesten, die de waterhuishouding regelden. Al eerder werden boerderijen en ook kerken op kleine wierden gebouwd. Langs de Noorddijkerweg zijn daarvan nog enkele voorbeelden te vinden. De nu bekende wierden zijn echter allen buiten het plangebied gelegen, omdat de Noorddijkerweg en de percelen ten westen ervan buiten dit bestemmingsplan vallen.
Stadsweg
Op de kadastrale minute van 1830 is te zien dat er een weg vanuit de stad naar het oosten loopt. Deze zeer oude middeleeuwse kleiweg wordt de Stadsweg genoemd. Omdat de weg in het begin een tracé volgt dat geen verband toont met de verkaveling, wekt het de indruk ouder te zijn dan de omliggende verkaveling (Van de Broek, J., Groningen, een stad apart. Over het verleden van een eigenzinnige stad (1000-1600). Groningen, 2007, pag. 387).
Verder naar het westen maakt de Stadsweg een dubbele knik waarna hij een kavellijn volgt die in de 'nieuwe' percelering past en die geraaid is op de driesprong Kleiweg/Korreweg. De weg liep via Noorddijk, Garmerwolde, Ten Boer en Ten Post naar een klein gehucht (Muda) bij Garrelsweer. Bij dit gehucht stak de Stadsweg het Damsterdiep over om vervolgens parallel (zuidkant) aan deze waterloop te eindigen aan de Eems.
De kadastrale minute uit 1830, waarop de Stadsweg te zien is, lopende vanaf de huidige ringweg tot voorbij Noorddijk
De Stadsweg is bij de aanleg van de wijk Lewenborg in de jaren zeventig voor het grootste gedeelte vernietigd. Slechts op drie plaatsen in het plangebied is de weg nog te herkennen:
De kadastrale minute gecombineerd met de huidige slootverkaveling. Duidelijk is nog de 'knik' in de stadsweg te zien, alsmede de kavel waar een boerderijtje gestaan heeft.