direct naar inhoud van Artikel 13 Wonen
Plan: Bestemmingsplan Oosterhoogebrug en Ulgersmaborg
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0014.BP491OosterhbUborg-oh01

Artikel 13 Wonen

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. bijzondere vormen van huisvesting, zoals begeleid wonen en kamerverhuur;
  • c. logies met ontbijt, met dien verstande dat deze functie uitsluitend mag worden uitgeoefend in het hoofdgebouw en ten dienste van deze functie maximaal twee (slaap)kamers voor toeristisch-recreatief nachtverblijf mogen worden gebruikt;
  • d. een bedrijf als bedoeld in de categorieën 1 en 2 van de bij dit plan behorende 'Staat van' (bijlage 2), met uitzondering van geluidszoneringplichtige en risicovolle inrichtingen, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf';
  • e. garageboxen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - garageboxen';
  • f. additionele voorzieningen.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Algemene bouwregels

Er zijn wat de bebouwing betreft uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegestaan ten behoeve van de in lid 13.1 genoemde doeleinden.

13.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. De gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.
  • b. de afstand tussen vrijstaande hoofdgebouwen en de zijdelingse perceelsgrens mag minimaal 3 meter bedragen, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welk geval de bestaande afstand geldt;
  • c. de afstand tussen twee aaneengebouwde hoofdgebouwen en één van beide zijdelingse perceelsgrenzen mag minimaal 3 meter bedragen, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welk geval de bestaande afstand geldt;
  • d. De bouw- en goothoogte mogen maximaal de aangegeven bouw- en goothoogte bedragen.
  • e. Het aantal woningen mag maximaal het aantal aangegeven wooneenheden bedragen.
13.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. Aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend aan de achtergevel van de hoofdmassa van de bebouwing worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de maximale bouwhoogte 4 meter bedraagt;
    • 2. de maximale bouwhoogte niet hoger is dan 0,3 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw;
    • 3. de maximale diepte, gemeten vanuit (het verlengde van) de achtergevel van de hoofdmassa van de bebouwing, 4 meter bedraagt;
    • 4. de afstand tot de zij- en achtererfgrens, indien deze grenst aan het openbaar toegankelijk gebied, minimaal 1 meter bedraagt.
  • b. Vrijstaande bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend op het achtererfgebied worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de maximale bouwhoogte 3 meter bedraagt;
    • 2. de afstand tot de zij- en achtererfgrens, indien deze grenst aan het openbaar toegankelijk gebied, minimaal 1 meter bedraagt.
  • c. Door het hier bedoelde bouwen mag de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken inclusief bouwwerken, geen gebouw zijnde, op het achtererfgebied maximaal 50 m² bedragen, met dien verstande dat het achtererfgebied voor maximaal 50% mag zijn bebouwd.
  • d. In afwijking van het bepaalde onder a. mogen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' bijbehorende bouwwerken op het voorerf worden gebouwd met een maximale oppervlakte van 10 m² en een bouwhoogte van 3,50 meter.
  • e. In afwijking van het bepaalde onder a. mogen ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding - 1 aangebouwde bijbehorende bouwwerken uitsluitend tussen (het verlengde van) de zijgevels en achter de bestaande bebouwing worden gebouwd, met met een maximum oppervlakte van 20 m2.
13.2.4 Garageboxen

De bouwhoogte van garageboxen mag maximaal 3 meter bedragen.

13.2.5 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. Voorzover het niet erf- of perceelsafscheidingen betreft mogen de bouwwerken, geen gebouw zijnde, uitsluitend op het achtererf worden gebouwd.
  • b. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag op het voorerf maximaal 1 meter bedragen en op het zij- en achtererf maximaal 2 meter.
  • c. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag maximaal 4 meter bedragen.
  • d. Door het hier bedoelde bouwen mag de totale oppervlakte van bebouwing op het achtererf maximaal 50 m² bedragen, en mag het achtererf voor maximaal 50% zijn bebouwd.
  • e. In afwijking van het bepaalde onder a. mogen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' carports op het voorerf worden gebouwd met een maximale oppervlakte van 10 m² en een bouwhoogte van 3,50 meter.
13.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a. de woonsituatie:

Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening gehouden te worden met het instandhouden c.q. tot stand brengen van een redelijke lichttoetreding, alsmede de aanwezigheid van voldoende privacy;

b. het straat- en bebouwingsbeeld:

Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient te worden gestreefd naar het instandhouden c.q. tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld. In het algemeen zal bij bebouwing worden gestreefd naar:

  • een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
  • een goede hoogte-breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

c. de verkeersveiligheid:

Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. tot stand brengen van een verkeersveilige situatie;

d. de sociale veiligheid:

Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient te worden voorkomen dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is;

e. de milieusituatie:

Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de milieuaspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking;

f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:

Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed.

13.4 Afwijken van de bouwregels
13.4.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 13.2.2 onder d voor vergroting van de toegestane goot- en/of bouwhoogte met maximaal 4 meter;
  • b. lid 13.2.3 onder a.1 voor het vergroten van de toegestane bouwhoogte van een aangebouwdbijbehorend bouwwerk, echter uitsluitend ten behoeve van een kap en met dien verstande dat de goothoogte maximaal 4 meter mag bedragen;
  • c. lid 13.2.3 onder a.3 voor het vergroten van de toegestane diepte van een aangebouwdbijbehorend bouwwerk, gemeten vanuit (het verlengde van) de achtergevel van de hoofdmassa van de bebouwing tot maximaal 5 meter;
  • d. lid 13.2.3 onder a.4 voor het bouwen van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk tot op de erfgrens;
  • e. lid 13.2.3 onder a voor het oprichten van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk aan de zijgevel van de hoofdmassa van de bebouwing, met dien verstande dat:
    • 1. de maximale goothoogte 4 meter bedraagt;
    • 2. de maximale bouwhoogte niet hoger is dan 0,3 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw;
    • 3. de maximale breedte, gemeten vanuit (het verlengde van) de zijgevel van de hoofdmassa van de bebouwing, 4 meter bedraagt;
    • 4. een kap is toegestaan;
  • f. lid 13.2.3 onder b.1 voor het vergroten van de toegestane bouwhoogte van een vrijstaandbijbehorend bouwwerk tot maximaal 4,50 meter, echter uitsluitend ten behoeve van een kap;
  • g. lid 13.2.3 onder b.2 voor het bouwen van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk tot op de erfgrens;
  • h. lid 13.2.3 onder b voor het oprichten van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk op het voorerfgebied, met dien verstande dat:
    • 1. het vrijstaand bijbehorend bouwwerk achter (het verlengde van) de voorgevel moet zijn gesitueerd;
    • 2. de goothoogte maximaal 3 meter bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte maximaal 4,50 meter bedraagt, echter uitsluitend ten behoeve van een kap;
    • 4. door het hier bedoelde bouwen mag de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken inclusief bouwwerken, geen gebouw zijnde, op het gehele perceel maximaal 70m2 bedragen waarbij het deel van het voorerfgebied dat is gelegen achter (het verlengde van) de voorgevel voor maximaal 60% mag zijn bebouwd;
    • 5. voor vrijstaande woningen geldt dat door het hier bedoelde bouwen de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken inclusief bouwwerken, geen gebouw zijnde, op het gehele perceel maximaal 100m2 mag bedragen waarbij het deel van het voorerfgebied dat is gelegen achter (het verlengde van) de voorgevel voor maximaal 60% mag zijn bebouwd;
  • i. lid 13.2.3 onder c voor vergroting van de totale oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken inclusief bouwwerken, geen gebouw zijnde, op het achtererfgebied tot maximaal 70m² waarbij het achtererfgebied voor maximaal 60% mag worden bebouwd;
  • j. lid 13.2.3 onder c voor vergroting van de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken inclusief bouwwerken, geen gebouw zijnde, op het achtererfgebied van vrijstaande woningen tot maximaal 100m² waarbij het achtererfgebied voor maximaal 60% mag worden bebouwd.
13.4.2 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken van de regels met toepassing van lid 13.4.1 is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Het gestelde in 13.3 is hierbij van overeenkomstige toepassing.

13.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 7.10, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • b. het gebruik van aangebouwde bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van standplaatsen;
  • d. het gebruik van bijgebouwen ten behoeve van een aan huis verbonden beroep;
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van kleinschalige bedrijfsmatige voor zover dit al niet is toegestaan op grond van artikel 13, lid 1 onder d.
13.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 13.5 onder d voor het gebruik van bijgebouwen ten behoeve van een

aan huis verbonden beroep tot een maximum van 70m². Het gestelde in lid 13.4.2 onder b, c, e en f is hierbij van overeenkomstige toepassing;

  • b. het bepaalde in lid 13.5 onder e voor het gebruik van hoofd- en bijgebouwen ten behoeve van een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit tot een maximum van 70 m² en voor zover voorkomend op de bij dit plan behorende Staat van bedrijfsactiviteiten wonen-werken (bijlage 2). Het gestelde in lid 13.4.2 onder b, c, e en f is hierbij van overeenkomstige toepassing.