Plan: | Bestemmingsplan Bodenterrein - UMCG |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0014.BP459BodenterreinU-oh01 |
Het plangebied ging een onderdeel van de stad Groningen vormen, toen het een functie kreeg in de verdediging van de stad.
Vestingwerken in de zeventiende eeuw
Na de 'Reductie' van Groningen in 1594 en de samenvoeging van de 'stadsstaat' Groningen bij de Verenigde Provinciën (daarmee waren het er zeven) werd een begin gemaakt met de vernieuwing van de stedelijke verdedigingswerken. Deze gordel bestond uit een een brede gracht met bastions (dat wil zeggen: de dwingers/ de uitspringende vijfhoekige delen van de vesting). De dwingers hadden een doorsnee van ongeveer 120 meter, de courtines (de muur tussen twee bastions) en de bastions hadden een hoogte van ongeveer 10 meter. Het oppervlak van de stad werd hiermee aanzienlijk uitgebreid, met name in noordelijke en oostelijke richting.
Het voorliggend plangebied omvat bijna de gehele oostelijke rand van de vestingwerken. Behalve de Jacobijnerdwinger op het huidige Bodenterrein lagen hier ook de Sint Walburgdwinger, de Sint Johannesdwinger en een groot deel van de voormalige Poeledwinger. De Jacobijnerdwinger diende tevens als militiaire gerichts- en begraafplaats voor terechtgestelden.
Het gedeelte van het Bodenterrein binnen de wal bleef lange tijd onbebouwd, omdat er een weiland lag, dat later werd aangekocht voor de uitbreiding van de gasfabriek aan de Bloemstraat.
In tegenstelling tot het noordelijke areaal van de stedelijke verdedigingswerken (de Hortusbuurt), dat in de 17de eeuw een bestemming als woongebied kreeg, werd het oostelijke deel meer gebruikt als plaats voor de legering van garnizoenen en als exercitieveld. Het Kruithuis, gebouwd in de 17de eeuw en gelegen ter plaatse van de Stadsschouwburg, herinnert daaraan. Het laag gelegen oostelijke deel van de stad bleef grotendeels leeg; alleen aan de (binnen)stadszijde vond eenvoudige bebouwing plaats. Op de dwingers verrezen molens. Deze situatie bleef tot circa 1874 nagenoeg ongewijzigd.
De verkaveling tussen de vestingwerken en de Hunze, die nog zichtbaar is op de kadastrale minuut uit 1820, geeft de richting van een aantal oude wegen in het plangebied aan (zie de afbeelding hierna) . Eén van deze wegen ligt precies op het tracé van de geplande wegomlegging in het noorden van het plan, op het Bodenterrein. Deze verharde weg werd toentertijd de Vrydemaweg genoemd, naar het daargelegen erf van de familie Vrydema. De weg zette zich in noordoostelijke richting voort in wat nu de E. Thomassen à Thuessinklaan is. Deze Vrydemaweg werd later de Jacobijnerweg genoemd, omdat aan het eind van de weg monniken van het Jacobijner klooster land bezaten en het huis van de familie Vrydema was afgebroken.
De kadastrale minuut uit 1820 met moderne topografie
Ruimtelijke ontwikkelingen na de Vestingwet (1874)
In 1874 werd de status van Groningen als vestingstad opgeheven en kon zij zich ontdoen van haar als klemmend ervaren vestinggordel. Vier jaar later werd begonnen met het slechten van de wallen. De grachten werden opgevuld en de vrijkomende terreinen opgehoogd. Een immense strook grond, die in eigendom was bij het Rijk, bleef over. De oostelijke vestingterreinen waren oorspronkelijk gereserveerd voor een veemarkt en een houthaven. De vestinggracht, die even westelijk van de huidige Petrus Campersingel lag, werd vergraven tot een kanaal, het Verbindingskanaal, dat het Damsterdiep in het zuiden verbond met het Boterdiep in het noorden. Aan de buitenkant werd de landelijke Singel aangelegd.
Ontstaan van het Academisch Ziekenhuis
In 1797 kreeg Groningen een voorloper van het Academisch ziekenhuis, dat vanaf 1803 was gevestigd aan de Munnekeholm. Van stadswege werd als gevolg van een epidemie in 1819 het Stads-Armen Ziekenhuis aan de Schuitemakerstraat opgericht. In 1852 ontstond uit een fusie van beide ziekenhuizen het Algemeen Provinciaal, Stads- en Academisch Ziekenhuis. Dit bleef tot het einde van de 19de eeuw gevestigd op de bestaande locatie. De toenemende aandacht voor de volksgezondheid en de veranderingen in het denken over patiëntenzorg noodzaakten tot plannen voor uitbreiding van het ziekenhuis. Omdat het historische centrum geen ruimte meer bood voor groei, moest het ziekenhuis zoeken naar een andere locatie. Deze werd gevonden op de voormalige stadswallen aan de oostkant van de stad.
Situering en bouw van het nieuwe Academisch Ziekenhuis
Pas in 1889 bereikten ziekenhuis, gemeente en provincie overeenstemming en nog eens negen jaar later werd begonnen met de nieuwbouw ten oosten van de kort tevoren aangelegde Oostersingel. Het terrein was toen begrensd door het Verbindingskanaal in het oosten, in het zuiden door een naamloze straat in het verlengde van de Tuinstraat, in het noorden door een straat in het verlengde van de Walstraat en door de Oostersingel in het westen. Alleen hier was voldoende ruimte om te bouwen volgens het beoogde paviljoensysteem. De Haagse architect J.J. van Nieuwkerken ontwierp het plan, gebaseerd op de filosofie dat de klinieken zo zelfstandig mogelijk moesten functioneren. Zijn ontwerp was de neerslag van moderne opvattingen over ziekte en geneeskunde aan het einde van de 19deeeuw.
De ruimte tussen de afzonderlijke over het terrein gegroepeerde paviljoens kreeg de sfeer van een park, dit tot voorspoedig herstel van de patiënten door de aanwezigheid van voldoende frisse lucht en toetreding van zonlicht: ventilatie en hygiëne hadden de hoogste prioriteit. Ook was voor het paviljoensysteem gekozen vanwege de behoefte aan afzonderlijke ruimtes voor de verschillende specialismen, die zich na 1880 door nieuwe ontdekkingen in de geneeskunde sterk profileerden. Het ziekenhuis bestond uit drie grote klinieken (de heelkundige, de interne en de vrouwenkliniek), twee kleinere klinieken (dermatologie en psychiatrie), het Poortgebouw voor de administratie en het 'oeconomiegebouw' met voorzieningen voor verwarming en verlichting en dan nog: de barak voor besmettelijke ziekten, het lijkenhuis, een stal voor proefdieren, werkplaatsen en een kolenloods. Het terrein had aan de oostkant een natuurlijke begrenzing in de vorm van het Verbindingskanaal (de vergraven vestinggracht).
Het poortgebouw met de hoofdingang kwam aan de Oostersingel te staan, dichtbij de uitvalsweg vanuit het centrum, de Nieuwe Sint Jansstraat. In 1903 werd het ziekenhuis officieel geopend.
Figuur 3. Plattegrond en vogelvluchtperspectief van het ziekenhuisterrein
in 1907
Kort na de opening werden in opdracht van de Rijksuniversiteit het pathologisch-anatomisch laboratorium (1904) en het fysiologisch laboratorium gebouwd (1911) om in de toenmalige groei van de faculteit geneeskunde te voorzien. Beide laboratoria verrezen ten noorden van het ziekenhuisterrein en waren georiënteerd op de hoek Oostersingel/Bloemsingel (rijksbouwmeester J.A. Vrijman). Nieuwe specialismen drongen aan op eigen klinieken. Met de bouw van de neurologische kliniek (1916, W. Hoekstra) werd de Oostersingeldwarsstraat de grens in het zuiden.
Stedenbouwkundige context
Vanaf het moment dat het Academisch ziekenhuis zich een plaats aan de oostkant van de stad had verworven, had het sterke invloed op de ruimtelijke ontwikkeling van de oostkant van de stad.
Het door J.A. Mulock Houwer gemaakte 'Plan van Uitleg' van 1903-1906 laat een geïsoleerd van de stad gelegen wijk (de latere Oosterparkwijk) zien, die door het terrein van het Academisch Ziekenhuis van de stad gescheiden wordt en door slechts twee wegen met de binnenstad verbonden is: de W.A. Scholtenstraat (1914) en het Damsterdiep.
Naar aanleiding van uitbreidingsplannen van het ziekenhuis (1915) in oostelijke richting werd het algemeen uitbreidingsplan van J.A. Mulock Houwer in 1918 gewijzigd. Toen de uitvoering van de uitbreidingsplannen op zich liet wachten, verwierf het ziekenhuis alvast een stuk grond - het latere Bodenterrein - ten noorden van de geprojecteerde straat, de latere Antonius Deusinglaan. Pas in 1926, na het graven van het Gorechtkanaal en het dempen van het Verbindingskanaal (de vergraven vestinggracht), kon de nieuwe weg worden aangelegd.
Na moeizame onderhandelingen tussen provincie, gemeente en het rijk volgde in 1926 een forse uitbreiding van het ziekenhuisterrein in oostelijke richting. Het al genoemde Verbindingskanaal werd gedempt. De nieuwe oostelijke begrenzing bestond uit een langgerekte boulevard van monumentale allure, de Petrus Campersingel/S.S. Rosensteinlaan. Ook de oude Singelweg verdween, met uitzondering van het meest zuidelijke deel bij het Damsterdiep waaraan nu nog het Typografengasthuis (1903) staat. Nieuw is de aanleg van de Antonius Deusinglaan, als ontsluiting van de in de jaren twintig gebouwde Oosterparkwijk via de W.A. Scholtenstraat (1913) naar het centrum. De huidige straatnamen aan de noordoostzijde van het gebied refereren nog aan de grondleggers van het Academisch Ziekenhuis en de medische faculteit rond die periode, zoals Evert Jan Thomassen à Theussink, Wouter van Doeveren en Antonius Deusing.
In 1928 en 1932 stelden Berlage en Schut voor de stad een nieuw uitbreidingsplan op. Het was voor een belangrijk deel een economisch ontwikkelingsmodel, waarbij bereikbaarheid en ontsluiting belangrijke thema's waren. In die tijd ging veruit het meeste vervoer nog over het water, reden waarom consequent alle terreinen die naast waterwegen gelegen waren, werden bestemd voor industriële ontwikkelingen. Langs het Van Starkenborghkanaal, het Damsterdiep, het Oosterhamrikkanaal en zelfs langs het Gorechtkanaal was industrie gedacht. Het nieuwe Gorechtkanaal was aan de oostkant van de stad ontworpen (1919); het kanaal zou in een boog van het Winschoterdiep naar het Eemskanaal en vandaar naar het Boterdiep lopen. Na de gereedkoming van het ruimer om de stad heen geleide Van Starkenborghkanaal verviel deze waterweg. Het al gereed zijnde westelijke deel (1924) kreeg een functie voor de aanvoer van kolen naar de gemeentelijke gasfabriek aan de Bloemsingel. Enkele jaren later kwam er een verbinding tot stand tussen dit westelijke kanaaldeel en het Van Starkenborghkanaal: het Oosterhamrikkanaal.
Het Bodenterrein
In de plannen van Mulock Houwer zijn de terreinen aan weerszijden van de nieuwe Antonius Deusinglaan gereserveerd voor uitbreiding van het Academisch Ziekenhuis en/of de Rijksuniversiteit. Maar doordat deze de grond voorlopig niet nodig hadden, werd het noordelijke deel in 1938 bestemd tot Bodenterrein. De boderijders hadden van oudsher hun standplaatsen op de Grote Markt, de Vismarkt of het A-Kerkhof. Doordat het aantal bodediensten enorm groeide, leidde dit tot enorme drukte in de binnenstad, vooral op marktdagen. Op advies van de afdeling Groningen voor Handel en Nijverheid werden in 1940 alle boderijders geconcentreerd op een centraal terrein aan de Bloemsingel. Hier was plek voor 463 boderijders.
Om de aansluiting van de Oosterpark op het stedelijke netwerk van de stad te realiseren, was de Thomassen à Thuessinklaan en in het verlengde daarvan de Vinkenstraat gedacht als doorgaande hoofdverbinding, evenals de Hortensialaan en de Resedastraat. De functie van deze laatste verbinding werd echter in de uitwerking overgenomen door de Rijksstraatweg langs het Damsterdiep, terwijl de route door de Vinkenstraat nooit werd doorgetrokken naar de overzijde van het Van Starkenborghkanaal. Dit heeft er echter wel toe geleid dat de Oosterparkwijk tot op de dag van vandaag een min of meer in zichzelf gekeerde wijk is gebleven die slecht op zijn omgeving is gericht: achter het UMCG, achter het Van Starkenborghkanaal en achter het Oosterhamrikkanaal.
Pas na de Tweede Wereldoorlog werd het oorspronkelijke plan gedeeltelijk veranderd. Er werden woningen gebouwd langs het ondertussen gedempte Gorechtkanaal en ook rondom de Oostersluis. Was het Van Starkenborghkanaal vroeger de rand van de stad, door de ontwikkelingssnelheid van de stad die na de Tweede Wereldoorlog plaatsvond, zijn alle industriezones rond de Oosterparkwijk door de stedelijke ontwikkeling ingehaald. Deze gebieden hebben dan ook hun functie verloren en liggen er over het algemeen desolaat bij. Omdat de zone langs het Oosterhamriktracé voornamelijk industrie- en bedrijfsgebouwen bevat, en de blokmaten ter plekke, als gevolg van het oorspronkelijke stedenbouwkundige plan van Berlage, zeker aan de kant van de Oosterparkwijk erg groot is, wordt de zone als een achterkant van zowel de Oosterpark- als de Korrewegwijk ervaren.
Luchtfoto van het ziekenhuisterrein, kort na de demping van het
Verbindingskanaal in 1926, en de aanleg van de Petrus Campersingel/
S.S. Rosensteinlaan.
Ontwikkelingen na de Tweede Wereldoorlog
Het succes en de groei van het academisch ziekenhuis en medische faculteit zorgden ervoor, dat het complex steeds meer uitbreidde en in stedelijkheid toenam.
Het ziekenhuisterrein eind jaren vijftig; de brede groenstrook in het midden is
in de plaats gekomen van het in 1926 gedempte Verbindingskanaal.
De ruime opzet met paviljoens en veel groen verdween van lieverlee door de groeiende vraag, de intensivering met nieuwbouwactiviteiten en de behoefte aan parkeerplaatsen. In de jaren zestig was het terrein van het AZG (Academisch Ziekenhuis Groningen) bijna volgebouwd, terwijl een uitgebreid (nieuw)bouwprogramma noodzakelijk geworden was. Maar verplaatsing naar de periferie van de stad werd door het gemeentebestuur afgewezen. De nieuwbouwplannen van het ziekenhuis dienden daarom te passen in het stedenbouwkundige plan uit 1976 van de gemeente, waarin nieuwbouw van het AZG alleen achter de bestaande grens van de Oostersingel mocht plaatsvinden. Hoge gebouwen, zoals de 13 verdiepingen tellende Vrouwenkliniek uit 1974, waren voortaan uit den boze. Er werden maximale bouwhoogten vastgesteld van 6 à 7 lagen in het centrum en 4 bouwlagen aan de randen.
In 1976 presenteerde het Rotterdamse architectenbureau Kruisheer en Jalink een ontwikkelingsplan voor het gehele ziekenhuisterrein, waarbij de bestaande bebouwing gefaseerd zou worden vervangen. Zij tekenden het structuurplan en ontwierpen een groot deel van het Centraal Medisch Complex, dat vanaf begin jaren tachtig tot eind jaren negentig gerealiseerd zou gaan worden. Dit Centraal Medisch Complex (nu UMCG) kreeg een nieuwe hoofdingang aan het Hanzeplein, een ondergrondse parkeergarage, een centrale receptie en overdekte binnenstraten. Het UMCG-complex kreeg daarmee duidelijker vorm en zou zich steeds meer naar de stedelijke grenzen voegen.
Ontwikkelingen aan de noordzijde, zoals de Brug met een voorzieningengebouw en een ondergrondse parkeergarage, behoorden tot de laatste grotere uitbreidingen. Nog steeds worden nieuwe ontwikkelingen in de bestaande structuur van het complex ingepast.
Het Bodenterrein verloor haar functie in de tachtiger jaren van de twintigste eeuw toen het industrieterrein aan het Winschoterdiep het nieuwe vervoerscentrum voor Noord-Nederland werd. Op het meest oostelijke deel van het terrein bouwde de Universiteit in 1971 het Centraal dierenlaboratorium (ontwerp P. Colthof). Academisch ziekenhuis en universiteit namen de rest van het Bodenterrein in gebruik als parkeerplaats voor hun personeel.
Beschermd stadsgezicht en monumenten
Beschermd Stadsgezicht
Binnen het plangebied valt een deel van de oostelijke begrenzing binnen het Beschermd Stadsgezicht Petrus Campersingel/S.S. Rosensteinlaan: de groenstrook met water langs de westzijde van de Petrus Campersingel en S.S. Rosensteinlaan met uitzondering van het zuidelijke gedeelte.
Voorbeschermd gemeentelijk monument
Onder de voorbeschermde gemeentelijke monumenten vallen:
Voorgenomen aanwijzing tot gemeentelijk monument (fase II, zomer 2009)
Onder de voorgenomen aanwijzing tot gemeentelijk monument vallen:
Cultuurhistorische waarden UMCG-Bodenterrein
Van cultuurhistorische waarde zijn:
In rood gearceerd het gebied dat voorbeschermd gemeentelijk monument is.