Plan: | Delfzijl - Schrijversbuurt |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0010.17BP9933-VG01 |
Delfzijl-Noord is een van de prioritaire gebieden in het meerjarenprogramma van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG). De Zandplatenbuurt in Delfzijl-Noord is de eerste buurt waar binnenkort duidelijk wordt welke versterkingsmaatregelen genomen moeten worden om woningen aardbevingsbestendig te maken. De gemeente Delfzijl heeft samen met Acantus, de bewoners en organisaties een gebiedsvisie voor heel Delfzijl-Noord opgesteld. Deze visie is een uitwerking van de gemeentelijke Woonvisie. De gebiedsvisie brengt in beeld wat de kansen en opgaven zijn voor Delfzijl-Noord en de Zandplatenbuurt in het bijzonder.
Voor de Zandplatenbuurt zijn drie uitgangspunten leidend:
Voor de wensen van de bewoner geldt dat wie in Delfzijl wil blijven wonen, in Delfzijl kan blijven wonen. Met het voorliggend bestemmingsplan wordt het mogelijk gemaakt dat de bewoners die uit hun woning moeten in verband met de versterkingsopgave, in Delfzijl kunnen blijven wonen. Tevens wordt met het plan ingespeeld op veranderende woonwensen en wordt de doorstroming voor huurders en huiseigenaren bevorderd.
Het vigerende bestemmingsplan Delfzijl-Kern Noord (2010) geeft al de mogelijkheid tot het bouwen van woningen in de Schrijversbuurt. Aan de noordzijde zijn ook reeds 16 woningen gerealiseerd. Het bestemmingsplan sluit echter niet aan bij de ontwikkelingen en trends in de woonwensen. Op grond van het bestemmingsplan mogen uitsluitend vrijstaande en twee-aaneen-gebouwde woningen worden gerealiseerd en is het aantal woningen gemaximaliseerd op 69.
Er is thans ook behoefte aan rijwoningen en gestapelde woningen. Dit sluit aan op de transitieopgave vanuit de versterking.
Bovenstaande is aanleiding voor het opstellen van onderhavig bestemmingsplan. Het betreft een flexibel bestemmingsplan waarin de nodige ruimte geboden wordt voor de ruimtelijke ontwikkeling, maar waarin tevens de nodige rechtszekerheid aan de burger geboden wordt.
Op onderstaande afbeelding is het plangebied globaal weergegeven.
Plangebied (bron: pdokviewer.nl)
In het volgende hoofdstuk wordt de huidige en toekomstige situatie van het plangebied omschreven. In hoofdstuk 3 komt het relevante rijksbeleid, provinciaal en gemeentelijk beleid aan de orde. De resultaten van diverse onderzoeken komen in hoofdstuk 4 aan bod. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische vormgeving van het plan. Ten slotte gaan de hoofdstukken 6 en 7 kort in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Het plangebied is onderdeel van wijk Delfzijl-Noord en ligt ingeklemd tussen de Hogelandsterweg, Europaweg, het winkel en voorzieningencentrum De Wending en de spoorlijn Groningen-Delfzijl.
De Saul van Messelstraat en de Ede Staalstraat takken aan op de Europaweg en zorgen voor de ontsluiting van het plangebied.
Aan de westzijde van het plangebied ligt een woon-werkzone, waar onder andere zijn gehuisvest een autowasstraat en een rijschool. Aan de oostzijde zijn voornamelijk maatschappelijke functies gehuisvest, zoals een woonzorgvoorziening , apotheek, huisarts, fysiotherapeut en een islamitisch centrum.
Aan de noordzijde (Jan Plenterstraat) zijn 16 rijwoningen gerealiseerd. Het gebied zelf is braakliggend en bestaat grotendeels uit grasland.
plangebied in noordelijke richting. Aan de linkerzijde de woon-werkzone
Zoals in de inleiding staat vermeld, is de gemeente Delfzijl voornemens om dit gebied te ontwikkelen ten behoeve van woningbouw. Het vigerende bestemmingsplan Delfzijl-Kern Noord (2010) geeft al de mogelijkheid tot het bouwen van woningen in de Schrijversbuurt.
Gelijk aan het oorspronkelijk plan wordt het plangebied ontsloten door de Saul van Messelstraat en de Ede Staalstraat die aantakken op de Europaweg. Twee oost-west gelegen verbindingsstraten zorgen voor een opdeling van het plangebied in drie delen.
woonprogramma
Het plan bestaat uit het realiseren van maximaal 136 woningen. Zoals hiervoor aangegeven kunnen de woningen vrijstaand, twee-aaneen, in rijen én gestapeld gebouwd worden. In aansluiting op de reeds gerealiseerde woningen aan de Jan Plenterstraat worden in de twee noordelijke deelgebieden maximaal 60 rijwoningen gerealiseerd. Het betreft huurwoningen van Acantus in maximaal twee bouwlagen met een plat dak.
Opzet noordelijke deelgebieden
Het zuidelijke deelgebied kent de mogelijkheid om maximaal 76 woningen te bouwen. Om flexibel te kunnen inspelen op de woonwensen van toekomstige bewoners zijn hier meerdere woningtypen mogelijk: vrijstaand, twee-aaneen, rijen en gestapeld. De verhouding tussen koop en huur ligt op voorhand niet vast. De maximale bouwhoogte van de woningen bedraagt 14 m.
Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is de ligging nabij het treinstation Delfzijl-West aanleiding om een grotere bouwhoogte mogelijk te maken. Daarnaast dienen vooral één- en tweepersoonshuishoudens te worden voorzien van een nieuwe woning en deze doelgroep heeft ook behoefte aan appartementen en aldus gestapelde woonvormen.
Onderstaand zijn enkele stedenbouwkundige varianten voor de invulling weergegeven, respectievelijk rijwoningen, combinatie vrijstaand en twee-aaneen, gestapelde woningen als een hofje (carré) of blokvormig. Dit bestemmingsplan maakt ook een combinatie tussen deze invullingen mogelijk.
parkeren
Voor het plangebied worden de volgende parkeernormen gehanteerd te worden om het parkeren zo te organiseren dat zich geen parkeerproblemen door ondercapaciteit gaan voordoen. Deze normen zijn afkomstig van de CROW-uitgave 381 'Toekomstig parkeren' (2018), op basis van de stedelijkheidsgraad "weinig stedelijk".
Functie | Parkeernorm |
Kleine niet-grondgebonden huurwoningen (o.a. benedenwoning, appartementen, studio's, jongerenwooneenheid) | <50 m2 = 0,3 |
Kleine niet-grondgebonden koopwoningen (o.a. benedenwoning, appartementen, studio's, jongerenwooneenheid) | < 50 m2 = 0,5 |
Overige niet-grondgebonden huur-/ koopwoningen (o.a. benedenwoning, appartementen, studio's, jongerenwooneenheid) | 50 – 79 m2 = 1,1 80 – 99 m2 = 1,3 100 – 149 m2 = 1,6 > 150 m2 = 2,0 |
In het stedenbouwkundig plan is voorzien in voldoende parkeercapaciteit door met name aan de buitenranden parkeervakken voor haaksparkeren te situeren.
groen
In het middendeel en aan de zuidzijde voorziet het plan in openbaar groen met ruimte voor speelvoorzieningen, waterberging in de vorm van wadi's en lokale initiatieven zoals snoei- en bloeiprojecten.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en AMvB Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee zal omgaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. De structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak. Verschillende nationale belangen zijn opgenomen in de AMvB Ruimte (Barro), die met de structuurvisie naar de Tweede Kamer is verzonden.
De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering.
Ook wil het rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. (Samenwerkende) gemeenten zorgen voor (boven) lokale afstemming van woningbouwprogrammering die past binnen de provinciale kaders. Ook zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningbouwprogramma's. Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio's rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio's wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet.
Gezien de beperkte aard en omvang van de ontwikkeling vormt het SVIR geen concreet beoordelingskader voor het plan. Wel is het Rijksbeleid verder uitgewerkt in het onderliggend beleid.
De Ladder voor duurzame verstedelijking
De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.
De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:
In hoofdstuk 4 wordt deze Ladder verder uitgewerkt.
Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2022
Op 1 juni 2016 is door Provinciale Staten de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 en de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 vastgesteld. Op 15 november 2017 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening op een aantal onderdelen gewijzigd.
Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving.
'Groei en krimp' is een belangrijk thema in de Omgevingsvisie. Waar de stad Groningen te maken heeft met een forse demografische groei, hebben randgebieden van de provincie te maken met krimp en afname van het aantal voorzieningen. De stad Delfzijl is aangewezen als regionaal centrum met voorzieningen waarin de opgave 'centrumherstel' centraal staat. In de Omgevingsvisie wordt onder andere ingezet op concentratie van voorzieningen in de centrumgebieden en herstel en verbetering van ruimtelijke kwaliteit in deze gebieden door bijvoorbeeld sloop en inbreiding in plaats van uitbreiding en nieuwbouw. Een goede fysieke bereikbaarheid van voorzieningen is daarnaast een belangrijk aandachtspunt.
Het plan sluit aan bij het provinciaal beleid. Het planvoornemen voorziet in de inbreiding van woningbouw in Delfzijl.
Omgevingsverordening provincie Groningen 2016
De Omgevingsverordening is opgesteld om het omgevingsbeleid uit de Omgevingsvisie goed te kunnen uitvoeren en te handhaven. In de Omgevingsverordening zijn bijvoorbeeld afspraken over ontgrondingen, grondwaterbescherming, stiltegebieden en handhaving opgenomen. Daarnaast bevat de Omgevingsverordening regels over de ruimtelijke ordening. Deze regels gaan over de inrichting van de ruimte binnen de provincie en daarmee over de leefomgeving van de inwoners van Groningen. Onderstaand zijn de artikelen weergegeven die betrekking hebben op het plangebied:
Woningbouw (artikel 2.15.1)
In artikel 2.15.1 is opgenomen dat een ruimtelijk plan alleen kan voorzien in de bouw van nieuwe woningen, voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal in overeenstemming zijn met het woon- en leefbaarheidsplan waarover ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening overeenstemming bestaat met de gemeenten in het regionaal samenwerkingsverband waar de betreffende gemeente deel van uitmaakt.
Dit aspect wordt nader verantwoord in paragraaf 3.3
Invloedsgebied provinciaal basisnet Groningen (artikel 2.23.3)
In artikel 2.23.3 is opgenomen dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart drie aangegeven veiligheidszone twee invloedsgebied provinciale wegen een nadere verantwoording van het groepsrisico bevat en inzicht biedt in de manier waarop rekening is gehouden met het advies van de Veiligheidsregio Groningen.
Dit aspect wordt nader verantwoord in paragraaf 4.2.
Woon- en Leefbaarheidsplan Noord-Groningen
Voor Noord-Groningen is het Woon- en Leefbaarheidsplan 'Noord-Groningen Leeft!' (WLP) met een bijbehorend Uitvoeringsprogramma vastgesteld voor de periode van 2017 tot 2021. Het plan is opgesteld voor het grondgebied van de gemeenten Appingedam, Delfzijl, De Marne, Eemsmond en Loppersum. Behalve deze gemeenten zijn allerlei partijen, waaronder de provincie, welzijns- en zorginstellingen, scholen en woningcorporaties betrokken bij het opstellen en uitvoeren van het WLP.
In 2011 is het eerste WLP voor deze regio opgesteld. In het geactualiseerde WLP wordt ingegaan op de ontwikkeling van de leefbaarheid in de regio sinds 2011 en welke maatregelen er zijn getroffen om de leefbaarheid te verbeteren. Daarnaast zijn voor de periode 2017-2021 nieuwe doelstellingen geformuleerd. Ingezet wordt op krachtige buurten en dorpen die samen een toekomstbestendige en duurzame regio vormen. Op regionaal niveau worden programma's, werkwijzen en instrumenten gevormd die voor het gebied als geheel van belang zijn en die op lokaal niveau kunnen worden ingezet voor lokale oplossingen.
Er zijn vijf kernopgaven geformuleerd waardoor de thema's bevolkingsdaling en versterking (ten gevolge van de gaswinning) als rode draden heen lopen:
In verband met de versterkingsopgave en het streven naar een leefbare en diverse leef- en woonomgeving (zie ook Gemeentelijk beleid) worden woningen gesloopt en elders in Delfzijl-Noord herbouwd. De in de Schrijversbuurt te bouwen woningen zijn primair bedoeld voor de herhuisvesters. Derhalve neemt de totale woningvoorraad in Delfzijl met de ontwikkelingen uit het onderhavig bestemmingsplan niet toe. Tevens voorziet het planvoornemen in het realiseren van aardbevingsbestendige en duurzame woningen en voldoet hiermee aan de kernopgave 'het wonen van de toekomst'. Naar aanleiding van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het planvoornemen in overeenstemming is met het woon- en leefbaarheidsplan.
Integraal InvesteringsProgramma Delfzijl 2012-2022 (IIP) en actieplan Dorpen en Wijken
Om de functie van Delfzijl als regionaal en economisch centrum te behouden zijn maatregelen nodig, zowel op het gebied van het wonen als op het gebied van de voorzieningen. Ze zijn beschreven in het Integraal InvesteringsProgramma Delfzijl 2012-2022 (IIP) dat de gemeenteraad in februari 2013 vaststelde. Investeringen zijn nodig om bij een afnemende woningbehoefte de kwaliteit van wijken en dorpen op peil te houden. Daarnaast moet Delfzijl regionale voorzieningen blijven bieden zoals een goed zorgcluster, stevige scholen, inclusief voortgezet en beroepsonderwijs, een aantrekkelijk winkelcentrum en een divers cultureel aanbod.
De gemeente Delfzijl en de Provincie Groningen hebben als nadere uitwerking van het IIP het Actieplan Dorpen en wijken opgesteld. In het Actieplan staan concrete projecten uitgewerkt waaraan de komende jaren in de dorpen en wijken wordt gewerkt. Binnen deze verschillende projecten is er één hoofdlijn gekozen, het versterken van wonen in deze dorpen en wijken.
Het planvoornemen ondersteunt deze hoofdlijn. De te realiseren woningen dragen niet alleen bij aan een goede woningvoorraad, maar ook aan een leefbare woonomgeving in het groen.
Het plan sluit aan bij het gemeentelijk beleid voor de wijken in Delfzijl.
Woonvisie 2018 -2022
De woningmarkt in de gemeente Delfzijl is steeds in beweging. Ontwikkelingen als ontgroening, vergrijzing en migratie leiden tot een veranderende vraag naar woningen en woonmilieus, zowel kwalitatief als kwantitatief. De voorziet allereerst in de behoefte aan een actuele leidraad om deze ontwikkelingen in een samenhangend perspectief te kunnen plaatsen en gericht actie te kunnen ondernemen. De versterkingsopgave door de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) maakt deze behoefte aan een actuele woonvisie nog veel groter en dringender.
Centraal uitgangspunt in de woonvisie is dat iedereen in Delfzijl moet kunnen wonen in een goede woonomgeving, van jong tot oud, van huidige inwoners tot nieuwkomers. Dat betekent boven alles dat er wordt ingespeeld op veranderende woonwensen: meer woningen voor één- en tweepersoonshuishoudens (jong én oud), minder traditionele gezinswoningen (maar wel passend bij de middengroep), meer ‘leeftijdsvriendelijke’ woningen en woningen die (energetisch) duurzaam presteren.
Er wordt gestreefd naar leefbare en diverse wijken. Alle wijken moeten leefbaar zijn en blijven. Het gaat dan om het gevoel, de beleving die bewoners bij de straat, de buurt, de wijk hebben.
Met het voorliggend bestemmingsplan wordt de leefbaarheid en de diversiteit van de Schrijversbuurt verbeterd. Tevens worden er verschillende soorten woningen gerealiseerd voor de veranderende woonwensen. Het planvoornemen is derhalve in overeenstemming met de Woonvisie 2018-2022.
Gebiedsvisie Delfzijl Noord
Delfzijl-Noord is een van de prioritaire gebieden in het meerjarenprogramma van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG). Deze visie is een uitwerking van de woonvisie die is opgesteld voor de gemeente Delfzijl. De gebiedsvisie brengt in beeld wat de kansen en opgaven zijn voor Delfzijl-Noord en de Zandplatenbuurt in het bijzonder. Voor de Zandplatenbuurt zijn drie uitgangspunten leidend:
Voor de wensen van de bewoner geldt dat wie in Delfzijl wil blijven wonen, in Delfzijl kan blijven wonen. Met het voorliggend bestemmingsplan wordt het mogelijk gemaakt dat de bewoners die uit hun woning moeten in verband met de versterkingsopgave, in Delfzijl kunnen blijven wonen. Het planvoornemen is derhalve in overeenstemming met dit uitgangspunt en de gebiedsvisie Delfzijl Noord.
Bestemmingsplan
Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan Delfzijl-Kern Noord (vastgesteld d.d. 19 augustus 2010). In het gebied komen de bestemmingen Wonen - 2c, Verkeer - verblijf, Tuin en Groen voor. Tevens heeft het plangebied verschillende bouwvlakken met een maatvoering maximaal aantal wooneenheden.
uitsnede verbeelding bestemmingsplan Delfzijl-Kern Noord
Welstandsnota
Op 30 september 2004 is de Welstandsnota door de gemeenteraad van Delfzijl vastgesteld. In de welstandsnota zijn de welstandscriteria opgenomen waaraan bouwwerken worden beoordeeld.
Op basis van de Welstandsnota valt het plangebied in het deelgebied ontwikkelingsgebieden. In de welstandsnota is opgenomen dat bij planvorming voor deze gebieden een beeldkwaliteitsparagraaf zal moeten worden opgenomen. Het plan en de beeldkwaliteitsparagraaf zal worden getoetst door de welstandscommissie.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren, hanteert het Rijk de ladder voor duurzame verstedelijking. Zoals in hoofdstuk 3 ook al omschreven is bestaat de ladder uit de volgende aspecten:
In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.
Ad 1.
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is.
Het planvoornemen bestaat uit het realiseren van maximaal 136 woningen. Gelet op deze omvang is het plan aan te merken als een stedelijke ontwikkeling.
Ad 2.
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
Het plangebied is onderdeel van het bestemmingsplan Delfzijl-Kern Noord (vastgesteld d.d. 19 augustus 2010). Voor het gebied gelden de bestemmingen Wonen - 2c, Verkeer - verblijf, Tuin en Groen. Ten opzichte van het geldende bestemmingsplan wordt met het onderhavig plan meer bebouwing mogelijk gemaakt. Er is aldus sprake van een nieuwe stedelijk ontwikkeling.
Ad 3.
Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de behoefte aan die ontwikkeling worden gemotiveerd. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen. Voor wonen kan dit schaalniveau de gemeentegrens overstijgen.
Het ruimtelijk verzorgingsgebied is in onderhavig plan beperkt tot de gemeente Delfzijl. Het gaat hier voornamelijk om nieuwbouw voor de bewoners van Delfzijl waarvan de huizen worden gesloopt in het kader van de versterkingsopgave.
Ad 4.
Zoals hiervoor al staat vermeld, dient de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, te worden beschreven. Daarbij is het niet relevant of het plangebied binnen of buiten bestaand stedelijk gebied ligt. Kort gezegd is de 'behoefte' het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende 10 jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als dit aanbod feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
In het kader van de versterkingsopgave worden er op verscheidene locaties in Delfzijl grote aantallen woningen gesloopt. Hierdoor ontstaat er in de nabije toekomst een kwantitatieve behoefte aan nieuwe vervangende woningen. Hiernaast is er door de veranderende woonwensen een behoefte aan andere soorten woningen. Met het planvoornemen kan aan zowel de kwantitatieve als kwalitatieve behoefte worden voldaan.
Ad 5.
In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Het plangebied ligt in de kern van Delfzijl en directe omgeving bestaat uit wonen, bedrijvigheid, maatschappelijke functies, stedelijk groen en infrastructuur. Geconcludeerd kan worden dat het plangebied onderdeel is van het bestaand stedelijk gebied. Bovendien heeft de provincie Groningen in haar Omgevingsverordening het bestaand stedelijk gebied vastgelegd. Het plangebied maakt daar deel van uit.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het planvoornemen voldoet aan de Ladder van duurzame verstedelijking. Het plan voorziet in een kwalitatieve en kwantitatieve behoefte. Deze behoefte wordt opgevangen in bestaand stedelijk gebied.
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is dit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), voor transportroutes het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor hogedruk aardgastransportleidingen het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaarcontour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaarcontour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1%-letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.
Verantwoordingsplicht
In de wet -en regelgeving is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Aandacht aan de verantwoording moet worden gegeven wanneer het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde ligt of wanneer het groepsrisico (significant) toeneemt. Bij de verantwoordingsplicht dient het bevoegd gezag op een juiste wijze de toename en ligging van het groepsrisico te onderbouwen en te verantwoorden. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. De verantwoordingsplicht van het groepsrisico dient naast de rekenkundige hoogte van het groepsrisico, dat berekend wordt door middel van deze kwantitatieve risicoanalyse (QRA), tevens rekening te houden met een aantal kwalitatieve aspecten zoals mogelijke bronmaatregelen, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Risicovolle inrichtingen
In en in de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen waarvan het invloedsgebied is gelegen over het plangebied.
Risicovolle transportleiding
In en in de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen risicovolle transportleidingen met een werkdruk van 40 bar of hoger, van de Gasunie / NAM, welke relevant zijn voor externe veiligheid.
Risicovolle transportroutes
In de nabijheid van het plangebied bevindt zich de volgende risicovolle transportroutes welke relevant zijn voor externe veiligheid.
Soort | Risicobron | Wet- en regelgeving |
transport | Spoorlijn Sauwerd - Delfzijl | Basisnet |
Provinciale weg N360 | Omgevingsverordening |
De Omgevingsdienst Groningen heeft een externe veiligheidsonderzoek uitgevoerd ten behoeve van voorliggend bestemmingsplan. Hiervoor is het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van risicovolle inrichtingen, risicovolle transportassen en risicovolle transportleidingen beoordeelt. Het onderzoek en advies is als Bijlage 1 opgenomen.
De belangrijkste constateringen en te nemen maatregelen voor de verantwoording van het groepsrisico kunnen als volgt worden samengevat.
Groepsrisico
De Veiligheidsregio Groningen adviseert oom de volgende maatregelen te treffen:
Alles overwegende wordt geconcludeerd dat vanuit oogpunt van externe veiligheid het verantwoord is om voorliggend bestemmingsplan vast te stellen. Het restrisico is in dit kader aanvaardbaar.
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Het rapport van de inventarisatie is als Bijlage 3 Ecologische inventarisatie opgenomen. Onderstaand zijn de conclusies opgenomen.
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Van het doen van aanvullend onderzoek en de aanvraag van een ontheffing op grond van de Wnb is in voorliggende situatie geen sprake. Wel dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels.
Een nadere analyse in het kader van de gebiedenbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.
De uitspraak (zaaknummer 201600614/3) van de Raad van State d.d. 29 mei 2019 heeft tot gevolg dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet meer als basis voor toestemming voor activiteiten worden gebruikt.
Onder het PAS gold voor ontwikkelingen onder de grenswaarde van 1 mol/ha/jaar (dan wel 0,05 mol/ha/jaar) een vrijstelling van de Wnb-vergunningplicht .
De mogelijke bedrage van het plan aan stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden is berekend met het programma AERIUS Calculator. Het rapport van deze berekening is als Bijlage 4 Aerius-berekening opgenomen.
De berekening geeft aan dat er geen rekenresultaten zijn die hoger zijn aan 0,00 mol/ha/jaar. Dit houdt in dat er geen sprake is van een negatieve effecten op verzuringsgevoelige Natura 2000-gebieden.
De gemeente Delfzijl heeft in haar bestemmingsplan 'Delfzijl-Kern Noord' geen dubbelbestemming archeologie opgenomen. Hiernaast heeft het plangebied op de archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart ook geen archeologische verwachting.
Aangezien dit bestemmingsplan niet is gelegen binnen een archeologische dubbelbestemming en geen archeologische verwachtingswaarde kent, hoeft er geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het onderhavig bestemmingsplan.
Cultuurhistorie gaat over de geschiedenis van de gebouwde omgeving, de landschappen, tradities en de verhalen die erbij horen. Sinds 1 januari 2012 is de gemeente wettelijk verplicht om cultuurhistorische belangen mee te wegen in ruimtelijke vraagstukken.
De gemeente heeft ten behoeve van het aspect cultuurhistorie de (concept) Nota Cultuurhistorie opgesteld. Om de cultuurhistorische waarden te beschermen dient deze nota door de gemeente te worden omgezet in een cultuurhistorische verordening ter aanvulling op de huidige bestemmingsplannen binnen het grondgebied. Bij een herziening van de bestemmingsplannen kunnen de cultuurhistorische waarden middels een dubbelbestemming worden meegenomen.
Bij de nota is een cultuurhistorische waardenkaart gevoegd. Op basis van deze waardenkaart is het plangebied niet gelegen binnen een cultuurhistorische waarde. Derhalve vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor het onderhavig bestemmingsplan.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. Deze waterparagraaf doet verslag van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie, dat wil zeggen voor het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
Het bestemmingsplan is op 8 maart 2019 via de online watertoets aangemeld bij het Waterschap Noorderzijlvest. In Bijlage 5 is de uitkomst van de digitale watertoets te vinden. Uit de watertoets blijkt dat het plan invloed heeft op de waterhuishouding en/of de belangen raakt van het waterbeheer. Hieronder is de uitkomst van de watertoets kort weergegeven.
Hoofdwatergangen
Aan de oostzijde van het plangebied ligt een hoofdwatergang. Hoofdwatergangen zijn de belangrijkste watergangen voor de wateraanvoer en waterafvoer van een gebied. Deze zijn essentieel voor het goed functionereren van het watersysteem. Tevens hebben de hoofdwatergangen een waterbergende functie. Alle watergangen, inclusief de daarin gelegen kunstwerken (bruggen, duikers, stuwen, gemalen enz.) worden beschermd door middel van de Keur van waterschap Noorderzijlvest. Voor het verrichten van handelingen binnen de kern- en beschermingszone is een watervergunning nodig. De kernzone betreft de watergang tussen de beide boveninsteken, de beschermingszone reikt tot 5 m buiten de beide boveninsteken.
Afvoer van riool- en hemelwater
Het beleid van waterschap en gemeente is dat afvalwater en schoon hemelwater gescheiden moeten worden afgevoerd.
Het waterschap geeft aan dat infiltratie van water in de bodem beperkt toepasbaar is. Schoon hemelwater dient derhalve te worden afgevoerd naar de naastgelegen hoofdwatergang. Indien de bodem geschikt is voor infiltratie, is dat een goede manier voor het afvoeren van schoon hemelwater. De wijze waarop dit geschiedt zal in overleg met het waterschap worden bepaald.
Grondwater
Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening te worden met de drooglegging. Om grondwateroverlast te voorkomen worden de volgende indicatieve droogleggingsnormen toegepast. Bij de uitwerking van het plan zal hierover afstemming met het waterschap plaatsvinden.
drooglegging | |
woningen met kruipruimte | 1,3 m |
woningen zonder kruipruimte | 1,0 m |
gebiedsontsluitingswegen | 0,8 m |
erftoegangswegen | 0,8 m |
groenstroken/ecologische zones | 0,5 m |
Beleid en regelgeving
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de Europese luchtkwaliteitseisen verankerd in de Nederlandse wetgeving. Er is vastgelegd dat ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden en richtwaarden.
De belangrijkste grenswaarden zijn de jaargemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide en de 24-uursgemiddelde grenswaarde voor fijn stof, omdat deze in Nederland worden overschreden. De grenswaarden van de overige stoffen worden, op enkele uitzonderingen na, in Nederland niet overschreden. Ruimtelijke plannen die in betekenende mate bijdragen worden getoetst aan de grenswaarden.
In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van maximaal 136 woningen. Op basis van de CROW-publicatie nr. 381 'Toekomst bestendig parkeren, deel A kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' bedraagt de verkeersgeneratie van een woning, in een weinig stedelijk gebied, maximaal 8,6 ritten per etmaal. De totale verkeersgeneratie bedraagt derhalve maximaal 1.170 ritten.
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft VROM in samenwerking met InfoMil de nibm-tool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.
Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project.
Achtergrondniveaus
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.
Daartoe is gebruik gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2013. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometervak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.
De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) is voor beide stoffen 40 µg/m3.
Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moest al aan de grenswaarden voor fijn stof worden voldaan.
Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het plangebied de volgende achtergrondniveaus zijn gemeten en worden verwacht voor NO2 en PM10.
Stof | 2011 | 2015 | 2020 |
PM10 | 21,5 | 14,4 | 14,6 |
NO2 | 14,2 | 10,9 | 9,9 |
Conclusie
Uit de gemeten en berekende achtergrondniveaus blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen blijven. Daarnaast is geconcludeerd dat het een nibm-project betreft. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
In het kader van het vigerende bestemmingsplan Delfzijl-Kern Noord en de daarin opgenomen ontwikkelingen zijn diverse bodemonderzoeken conform NEN 5740 uitgevoerd. De resultaten van de uitgevoerde (historische) bodemonderzoeken geven aan dat het plangebied voldoende zijn onderzocht in het kader van de Wet bodembescherming.
Gelet op de ouderdom van de uitgevoerde onderzoeken, worden deze geactualiseerd.
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt dat bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, dat geheel of gedeeltelijk binnen de zone van een weg is gelegen, onderzocht moet worden wat de optredende geluidbelasting is ter plaatse van geluidgevoelige bestemmingen binnen het nieuwe bestemmingsplan. In het kader van onderhavige ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De nieuw te realiseren woningen bevinden zich binnen de geluidzone van de Damsterweg/Parallelweg, Hogelandsterweg en Europaweg en de spoorlijn Groningen-Delfzijl.
De rapportage van het akoestisch onderzoek is als Bijlage 6 Akoestisch onderzoek opgenomen. Onderstaand zijn de conclusies opgenomen.
Wegverkeerslawaai
De in de nabijheid van het plangebied gelegen Damsterweg/Parallelweg, Hogelandsterweg en Europaweg kennen een maximum snelheid van 50 km/uur en zijn gelegen in stedelijk gebied. Deze wegen kennen derhalve een zone van 200 meter. De te realiseren geluidsgevoelige bebouwing ligt binnen de zone van deze wegen en er dient daarom akoestisch onderzoek plaats te vinden.
De in het plangebied te realiseren wegen zullen een 30 km/uur regime krijgen en als zodanig vormgegeven worden. De intensiteit op deze wegen zal laag zijn. In het kader van een goede ruimtelijke ordening behoeft naar deze wegen geen akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Uit de berekeningen blijkt dat de betreffende te realiseren woningen geen te hoge geluidsbelasting kent vanwege de Damsterweg/Parallelweg, Hogelandsterweg en Europaweg afzonderlijk. De geluidsbelasting vanwege de Damsterweg/Parallelweg, Hogelandsterweg en Europaweg bedraagt maximaal 48 dB.
Geconcludeerd mag worden dat de Wet geluidhinder zich wat betreft wegverkeerslawaai zich niet verzet tegen de komst van de woningen en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Spoorweglawaai
In de nabijheid van het plangebied ligt de spoorlijn Groningen Delfzijl. Uit onderstaande afbeelding uit het register (09-11-2018) blijkt dat het geluidsproductieplafond ter hoogte van het voornemen 52,2 dB bedraagt.
Een geluidsproductieplafond van 52,2 dB houdt in dat de zonebreedte ter plaatse 100 m bedraagt. Een deel van de te realiseren woningen (22) ligt binnen de zone van het spoor op 55 tot 100 m afstand. Gelet op de hoogte van het geluidsproductieplafond betekent dit dat de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel de 55 dB niet zal overschrijden. Daarme wordt voldaan aan de wettelijke normen. Akoestisch onderzoek naar spoorweglawaai is derhalve niet nodig.
Cumulatie
Er is alleen sprake van cumulatie indien de ten hoogste toelaatbare waarde van verscheidene bronnen wordt overschreden. Dit is niet aan de orde.
Bedrijven en milieuzonering
Uit de geactualiseerde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd. Bij de ontwikkeling van milieubelastende activiteiten of milieugevoelige objecten wordt aan deze richtafstanden getoetst. Uit de toetsing blijkt of er door de ontwikkeling een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden.
In de VNG-publicatie wordt uitgegaan van richtafstanden in een rustig buitengebied of rustige woonwijk. Indien er sprake is van een 'gemengd gebied', waarin sprake is van functiemenging, kan gesteld worden dat de milieubelasting in het gebied hoger is dan in een rustig buitengebied of woonwijk. Daarom kan in een gemengd gebied een verkleining van de richtafstanden worden toegepast.
Toetsing
Het plangebied wordt gekenmerkt als gemengd gebied, gezien de ligging van de woningen, wegen, bedrijven en maatschappelijke functies rondom het plangebied.
Het planvoornemen betreft de realisatie van milieugevoelige objecten in de vorm van woningen. In de omgeving van het plangebied bevinden zich, of is er de mogelijkheid tot het creëren van, milieuhinderlijke functies in de vorm van maatschappelijke voorzieningen en bedrijven tot en met een milieucategorie 3.1.
Voor de maatschappelijke functies in gemengd gebied geldt, volgens de VNG-publicatie, een richtafstand van respectievelijk 0 en 10 meter (in rustige gebied respectievelijk 10 en 30 meter). Aan de richtafstanden van van de maatschappelijke functies wordt voldaan.
Ten westen van het plangebied is het mogelijk om bedrijven tot en met een milieucategorie 3.1 te realiseren. Voor deze milieuhinderlijke functies in gemengd gebied geldt, volgens de VNG-publicatie, een maximale richtafstand van 30 meter (in rustig gebied 50 meter). De woningen worden binnen de maximale richtafstand van 30 meter mogelijk gemaakt. Echter, aangezien er in het vigerend plan ook al woningen op deze afstand mogen worden gebouwd, kan er worden geconcludeerd dat de bedrijvigheid op deze locatie geen extra hinder van de milieugevoelige objecten zal ondervinden. Omgedraaid geldt dat de woningen geen extra hinder van de milieuhinderlijke functies zullen ondervinden.
Conclusie
Gelet op de richtafstanden uit de VNG-publicatie en het vigerend planologisch kader kan worden geconcludeerd dat het aspect milieuzonering geen belemmering vormt voor het onderhavig bestemmingsplan.
Wettelijk kader
Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.
Vormvrije mer-beoordeling
Het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.) is gewijzigd. De wijziging is het gevolg van de implementatie van Richtlijn 2014/52/EU die ziet op het wijzigen van Richtlijn 2011/92/EU. Dit is de richtlijn die ziet op projecten (kolom 4). De wijzigingsrichtlijn is voor het overgrote deel geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Het gewijzigde Besluit m.e.r. is in werking getreden op 7 juli 2017.
Eén van de belangrijkste gevolgen van de wijziging van het Besluit m.e.r. is dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie. Dit is geregeld in artikel 2 lid 5 Besluit m.e.r. De aanmeldnotitie beschrijft de gevolgen van de voorgenomen activiteit voor het milieu en geeft een conclusie omtrent de noodzaak tot een m.e.r.-procedure. Aan de hand van deze informatie kan het bevoegd gezag een beslissing nemen of voor de voorgenomen activiteit een MER dient te worden opgesteld.
Doel van een aanmeldingsnotitie ten behoeve van de (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is om op objectieve wijze informatie over mogelijk relevante milieugevolgen van de voorgenomen activiteit te verzamelen. Met deze informatie kan het bevoegd gezag een oordeel geven over de noodzaak van het doorlopen van een m.e.r.-procedure. Een m.e.r.-beoordeling betekent dat er géén MER wordt opgesteld, tenzij er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Het uitgangspunt is dus: 'Nee, tenzij....'
De 'belangrijke nadelige gevolgen' moeten worden beoordeeld op basis van het toetsingskader van bijlage III van de Europese Richtlijn Milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). Bijlage III noemt drie hoofdthema's:
Onderstaande afweging kan worden beschouwd als, de tekst van, een dergelijke aanmeldnotitie.
Kenmerken van het project
Conform bijlage III van de EU-richtlijn dienen de volgende aspecten in overweging te worden genomen:
Criteria | Beschrijving van de mogelijke effecten | Doorlopen van een mer-procedure noodzakelijk? |
Kenmerken van het project | ||
Omvang van het project | Het projectgebied is onderdeel van wijk Delfzijl-Noord en ligt ingeklemd tussen de Hogelandsterweg, Europaweg, het winkel en voorzieningencentrum De Wending en de spoorlijn Groningen-Delfzijl. De Saul van Messelstraat en de Ede Staalstraat takken aan op de Europaweg en zorgen voor de ontsluiting van het plangebied. Aan de westzijde van het projectgebied ligt een woon-werkzone. Aan de oostzijde zijn voornamelijk maatschappelijke functies gehuisvest. Aan de noordzijde (Jan Plenterstraat) zijn 16 rijwoningen gerealiseerd. Het gebied zelf is braakliggend en bestaat grotendeels uit grasland. In het gebied worden maximaal 136 grondgebonden en gestapelde woningen voor verschillende doelgroepen met bijbehorende groen- en parkeervoorzieningen gerealiseerd. |
nee |
Cumulatie met andere projecten | In de omgeving van het projectgebied zijn geen grootschalige ontwikkelingen bekend die kunnen leiden tot een stapeling (cumulatie) van milieueffecten. | nee |
Gebruik van natuurlijke hulpbronnen | Het gebruik van natuurlijke hulpbronnen ten behoeve van realisatie van de gebouwde omgeving zal plaatsvinden op een conventionele manier en geeft geen aanleiding aanzienlijke gevolgen voor het milieu te veronderstellen, zodanig dat daarvoor een MER dient te worden uitgevoerd. De woningen worden immers gerealiseerd met steenachtige materialen, staal en hout; grondstoffen die niet bijzonder schaars zijn. Wat betreft energie stimuleert de gemeente het gebruik van duurzame energie(systemen). De mogelijkheden voor toepassing van systemen voor duurzame energieopwekking worden onderzocht. |
nee |
Productie van afvalstoffen | Afvalstoffen komen vrij en/of ontstaan als gevolg van normaal gebruik van de woningen. Huishoudelijk afval wordt op de gebruikelijke wijze ingezameld en verwerkt. | nee |
Verontreiniging en hinder | Verontreiniging en hinder kunnen ontstaan als gevolg van verkeersbewegingen door vergroting van het aantal woningen. Gelet op de omvang van het plan draagt het project slechts in 'niet in betekende mate' bij aan de luchtkwaliteit. Effecten op de omgeving als gevolg van verkeerslawaai zijn eveneens beperkt aangezien de toename van het aantal verkeersbewegingen gering is en deze opgaan in de gebruikelijke verkeersstromen. Vanuit de omgeving zijn er op het projectgebied diverse milieueffecten zoals geluid en externe veiligheid. In het bestemmingsplan is aangetoond dat deze effecten gering zijn. Er is geen hogere grenswaarde vanwege geluid noodzakelijk. |
nee |
Risico van ongevallen | Er wordt voldaan aan het Besluit externe veiligheid transportroutes en het besluit externe veiligheid buisleidingen. | nee |
Plaats van het project
Bij de mate van kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop het project van invloed kan zijn, moet in het bijzonder in overweging worden genomen:
Criteria | Beschrijving van de mogelijke effecten | Doorlopen van een mer-procedure noodzakelijk? |
Plaats van het project | ||
Het bestaande grondgebruik | De Schrijverbuurt is een herontwikkelings- locatie nabij het centrum van Delfzijl. Het plangebied heeft een woonbestemming maar bestaat grotendeels uit grasland. |
nee |
Relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied | Het projectgebied heeft door het huidige gebruik geen hoge ecologische waarde. Gebieden met hogere natuurwaarden, zoals het Natura 2000-gebied Waddenzee ligt op behoorlijke afstand van het projectgebied en worden daardoor niet negatief beïnvloed. Er bestaat namelijk geen directe ecologische relatie tussen het projectgebied, de aard van het plan (woningbouw met uitsluitend lokale effecten) en de soorten waarvoor voornoemde gebieden als beschermd natuurgebied zijn aangewezen. | nee |
Het opnamevermogen van het natuurlijke milieu | Het projectgebied bestaat uit een braakliggend kruidenrijk grasveld, met in het deel ten zuiden van de Jetta Dijkstrastraat enkele jonge bomen. Bebouwing en permanent oppervlaktewater zijn niet aanwezig in het plangebied, maar wel in de directe omgeving ervan. Zelfs indien beschermde soorten aanwezig zijn, mag worden aangenomen dat deze bij voortzetting van het huidige gebruik niet in hun voortbestaan zullen worden bedreigd. De uitgevoerde ecologische inventarisatie bevestigd dit. Natuurwaarden in en rond het projectgebied worden niet negatief beïnvloed. |
nee |
Kenmerken van het potentiële effect
Bij de potentiële effecten van het project wordt voor zover relevant gekeken naar:
Criteria | Beschrijving van de mogelijke effecten | Doorlopen van een mer-procedure noodzakelijk? |
Kenmerken van het potentiele effect | ||
Het bereik van het effect | De effecten als gevolg van de nieuwbouw van woningen zijn beperkt tot enkele tientallen meters. | nee |
Het grensoverschrijdende karakter van het effect | Van grensoverschrijdende milieueffecten is geen sprake. | nee |
De waarschijnlijkheid van het effect | De effecten duren zo lang het projectgebied als zodanig in gebruik is, echter de effecten zijn uitsluitend omkeerbaar door het gebruik te beëindigen. | nee |
Conclusie
Het project is in zekere zin onomkeerbaar, maar in vergelijking met de drempelwaarde van een stedelijk ontwikkelingsproject van een relatief zeer geringe omvang. Wanneer er geen 'belangrijke nadelige gevolgen' zijn voor het milieu is het conform de wetgeving en de vigerende praktijk niet nodig om een volledige m.e.r.-procedure te doorlopen.
Uit de uitgevoerde analyse blijkt dat er geen relevante effecten zijn die het doorlopen van de m.e.r.-procedure zinvol maken. Om bovenstaande reden is het doorlopen van een m.e.r.-procedure niet noodzakelijk.
Dit hoofdstuk bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding. Daarnaast is het bestemmingsplan voorzien van een toelichting omdat het krachtens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verplicht is om een bestemmingsplan te vergezellen met een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachten aan het plan ten grondslag ligt, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met regels en gaat vergezeld met een toelichting. De regels bepalen op welke manier gronden gebruikt kunnen worden, wat de bouwmogelijkheden zijn en hoe bebouwing gebruikt mag worden. De opbouw van de regels sluit aan bij de eisen van de SVBP2012. De regels van het bestemmingsplan zijn opgedeeld in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en de overgangs- en slotregels.
Hieronder worden de aanwezige regels puntsgewijs besproken.
Het navolgende stelt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels aan de orde. Deze ziet er als volgt uit:
Dit wordt in het navolgende nader toegelicht.
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Begrippen) en de wijze van meten (Wijze van meten). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan.
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
Een bestemming is een omschrijving van aan de grond toegekende functies, zoals wonen, bedrijven, groenvoorzieningen enzovoorts. De aard van de toegelaten inrichting van de gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies. In de bestemmingsplannen worden verscheidene bestemmingen onderscheiden. Aan deze bestemmingen zijn regelingen als de bestemmingsomschrijving, bebouwingsmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden gekoppeld.
Per bestemming hanteert men de indeling volgens de SVBP 2012. Deze volgorde en de naamgeving zijn standaard en moet in principe worden gevolgd.
Het bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:
Wat betreft de inhoud is voor deze bestemmingen zoveel mogelijk aangesloten bij het bestemmingsplan 'Delfzijl-Kern Noord' (met identificatienummer NL.IMRO.0010.17BP-0501). Hieronder worden de bestemmingen op alfabetische volgorde besproken.
De eerste bestemming betreft de bestemming 'Groen'. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor groenvoorzieningen en de daarbij behorende wateren, paden voor verkeer, parkeren, speelvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen. Omdat groenvoorzieningen de hoofdfunctie zijn, zijn gebouwen niet toegestaan en mogen bouwwerken, geen gebouw zijnde, niet hoger zijn dan 3,00 meter. Gaat het echter om vlaggenmasten, lichtmasten, kunstobjecten en speelvoorzieningen, dan is een bouwhoogte van meer dan 5,00 m niet toegestaan en voor terreinafscheidingen geldt een bouwhoogte van niet meer dan 2,00 m.
Tot slot bevat deze bestemming ook een wijzigingsbevoegdheid. Deze wijzigingsbevoegdheid maakt het mogelijk om ter plaatse van de aanduiding 'Wetgevingzone - wijzigingsgebied' bouwvlakken op de verbeelding op te nemen en de bestemming te wijzigen naar de bestemming 'Wonen - 4'. Wel gelden er een aantal regels bij de toepassing ervan. Zo moet het aantal woningen in overeenstemming zijn met het 'Woon- en Leefbaarheidsplan 2017 - 2021 Noord - Groningen Leeft!'. Daarnaast bedraagt de bouwhoogte niet meer dan 14,00 m en zijn de regels van de bestemming 'Wonen - 4' na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid van toepassing.
Het plangebied is voorzien van de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Hier betreft het met name de openbare straten, met in hoofdzaak een functie straten en paden, bermen en beplanting, groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen. Ook water, erven en terreinen en nutsvoorzieningen vallen onder deze bestemming.
Een deel van de woningen in het plangebied heeft de bestemming Wonen - 3F. De woningen met deze bestemming kunnn twee aaneen en/of aaneengesloten worden gebouwd. De bouwhoogte bedraagt niet meer dan 7 m. Daarnaast is het aantal woningen begrensd. In de bouwregels wordt verder onderscheidt gemaakt tussen hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Behalve de functie woningen zijn in de bestemming toegelaten groenvoorzieningen, water, verkeers- en verblijfsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen.
Voor het zuidelijke deel van het plangebied geldt de bestemming 'Wonen - 4'. Ter plaatse zijn maximaal 76 woningen toegestaan. Daarnaast biedt deze bestemming - in afwijking van de andere woonbestemming - ook ruimte voor vrijstaande en gestapelde woningen. De bouwhoogte bedraagt niet meer dan 14 m. Tot slot bevat deze bestemming ook een wijzigingsbevoegdheid. Deze wijzigingsbevoegdheid maakt het mogelijk om het maximum aantal te bouwen woningen te verminderen indien in de eindsituatie een kleiner aantal woningen is gerealiseerd.
Hoofdstuk 3 - Algemene regels
Hieronder zijn begrepen de 'Anti-dubbeltelregel', 'Algemene bouwregels', 'Algemene gebruiksregels', 'Algemene afwijkingsregels' en de 'Algemene wijzigingsregels'.
Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% is mogelijk door middel van de algemene bouwregels.
Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
De kosten die gepaard gaan met het voornemen worden door de initiatiefnemer gedragen. De kosten die uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn aanvragen voor een tegemoetkoming in schade.
Schade, toegebracht door deze planologische wijziging, zal worden verhaald op de aanvrager van het bouwplan middels een gesloten planschadeovereenkomst tussen gemeente en aanvrager.
Het bestemmingsplan is in het kader van vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro voorgelegd aan de Provincie Groningen en het Waterschap Noorderzijlvest en de Veiligheidsregio Groningen.
Provincie Groningen
De Provincie Groningen heeft naar aanleiding van het bestemmingsplan twee opmerkingen:
De toelichting is aangevuld met de uitkomsten van het onderzoek externe veiligheid en het advies van Veiligheidsregio Groningen. Een planning voor nieuwbouw en sloop is in voorbereiding en wordt te zijner tijd overlegd.
De reactie van de Provincie Groningen is opgenomen als bijlage 7.
Waterschap Noorderzijlvest
Het Waterschap Noorderzijlvest heeft per email verzocht in de toelichting aan te geven hoe aan de uitgangspunten invulling wordt gegeven.
Naar aanleiding van dit verzoek is paragraaf 4.6 aangevuld.
Veiligheidsregio Groningen
In het kader van externe veiligheid heeft Veiligheidsregio Groningen de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid voor het plangebied beoordeeld. De aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn relevant voor de ruimtelijke afweging (verantwoording groepsrisico).
Het advies van Veiligheidsregio Groningen is opgenomen als bijlage 2 en verwerkt in paragraaf 4.2.
Het ontwerp-bestemmingsplan heeft 6 weken ter inzage gelegen van 27 juni 2019 tot en met 7 augustus 2019. Er zijn twee zienswijzen ontvangen. Deze zijn samengevat en voorzien van een reactie in de Nota beantwoording zienswijzen. Deze nota is opgenomen als bijlage 8.