|
|||||||||
|
|||||||||
|
|||||||||
|
|||||||||
Begrippen |
|||||||||
|
|||||||||
|
In deze regels wordt verstaan onder: |
||||||||
1. |
plan: het bestemmingsplan ‘Krewerd’
van de gemeente Delfzijl; |
||||||||
2. |
bestemmingsplan: de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat
in het GMLbestand NL.IMRO.0010.15BP-OH01 met de
bijbehorende regels (en eventuele bijlagen); |
||||||||
3. |
aanbouw: een gebouw dat als een afzonderlijke ruimte is
aangebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk
gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch
opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; |
||||||||
4. |
aanduiding: een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee
gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regel regels worden gesteld ten
aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden; |
||||||||
5. |
aanduidingsgrens: de grens van een aanduiding
indien het een vlak betreft; |
||||||||
6. |
aan-huis-verbonden bedrijf: het beroepsmatig verlenen van diensten of het
uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan
de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en de woonfunctie in
ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate behouden blijft; |
||||||||
7. |
aan-huis-verbonden beroep: een beroep of het beroepsmatig verlenen van
diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig,
ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte
omvang in een woning en de daarbij behorende gebouwen, met behoud van de
woonfunctie kan worden uitgeoefend; |
||||||||
8. |
agrarisch bedrijf: een bedrijf dat is
gericht op het voortbrengen van productendoor middel van het telen van
gewassen en/of het houden van dieren; |
||||||||
9. |
archeologisch deskundige: een door het college van burgemeester en
wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie; |
||||||||
10. |
archeologisch monument: terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988
door het Rijk is aangewezen als beschermd archeologisch monument; |
||||||||
11. |
archeologisch onderzoek: onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of graven
en/of begeleiden) verricht door een daartoe bevoegde instantie; |
||||||||
12. |
archeologisch onderzoeksgebied: een gebied met een daaraan toegekende hoge
archeologische verwachting vanwege de kennis en wetenschap van de in dat
gebied verwachte overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten
uit het verleden;
|
||||||||
13. |
archeologisch waardevol gebied: een gebied met een daaraan toegekende
archeologische waarde vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende
overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden; |
||||||||
14. |
bebouwing: één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen
gebouwen zijnde; |
||||||||
15. |
bed and breakfast: een kleinschalige, aan de woonfunctie
ondergeschikte accommodatie voor uitsluitend logies en ontbijt, die geschikt
is voor maximaal vier personen, verdeeld over maximaal twee slaapkamers en is
bedoeld voor doorstroom in de recreatieve verhuur; |
||||||||
16. |
bebouwingspercentage: een op de plankaart of in de regels aangegeven
percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal
mag worden bebouwd; |
||||||||
17. |
bedrijfsvloeroppervlakte: de totale bruto oppervlakte van de ruimte die
wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden
beroep c.q. een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit bij een woning,
inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke; |
||||||||
18. |
bedrijfswoning: een woning in of bij een gebouw of op een
terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon,
wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein,
noodzakelijk is; |
||||||||
19. |
bestaand bouwwerk: een bouwwerk, dat ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestaat,
wordt gebouwd, dan wel nadien krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de
aanvraag voor dat tijdstip is ingediend, kan worden gebouwd; |
||||||||
20. |
bestaand gebruik: het gebruik dat bestaat ten tijde van het van
kracht worden van het betreffende gebruiksverbod; |
||||||||
21. |
bestemmingsgrens: de grens van een bestemmingsvlak; |
||||||||
22. |
bestemmingsvlak: een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde
bestemming; |
||||||||
23. |
bijgebouw: een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand
gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in
ruimtelijk en functioneel/architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het
hoofdgebouw; |
||||||||
24. |
bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk
oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede
het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een
standplaats; |
||||||||
25. |
bouwgrens: de grens van een bouwvlak; |
||||||||
26. |
bouwlaag: een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op
gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is
begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van
onderbouw, souterrain en zolder; |
||||||||
27. |
bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge
de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten; |
||||||||
28. |
bouwperceelsgrens: een grens van een bouwperceel; |
||||||||
29. |
bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak,
waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en
bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten; |
||||||||
30. |
bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen,
metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is
verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond; |
||||||||
31. |
carport: een overkapping, al dan niet aangebouwd aan een ander
bouwwerk, die van boven geheel of gedeeltelijk is afgesloten en met maximaal
3 wanden is omsloten; |
||||||||
32. |
cultuurhistorische waarden: positieve waardering van sporen, objecten,
patronen en structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken
van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of
ontwikkeling; |
||||||||
33. |
dak: iedere bovenbeëindiging van een gebouw; |
||||||||
34. |
detailhandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder
begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen
aan personen die die goederen kopen voor gebruik,
verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of
bedrijfsactiviteit; |
||||||||
35. |
dienstverlenend bedrijf: een bedrijf of instelling waarvan de
werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke
diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken,
schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen
bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en
een seksinrichting; |
||||||||
36. |
eerste bouwlaag: de bouwlaag op de begane grond; |
||||||||
37. |
erf: een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte
daarvan, dat is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is gericht
ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting
niet verbiedt; |
||||||||
38. |
foliebassin: een mestbassin, uitgevoerd als een met folie beklede
grondput met of zonder omdijking; |
||||||||
39. |
gebouw: elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke,
overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt; |
||||||||
40. |
grondgebonden agrarische
bedrijfsvoering: Een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk
niet in gebouwen plaatsvindt, zoals een melkveehouderij, een akkerbouwbedrijf
of een biologisch veehouderijbedrijf, waarbij het gebruik van agrarische
gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf; |
||||||||
41. |
hoofdgebouw: een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn
constructie of afmeting, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste
gebouw valt aan te merken en in architectonisch opzicht de hoofdvorm bepaalt; |
||||||||
42. |
houtteelt: bedrijfsmatige
uitoefening van uitsluitende het kweken van bomen ten behoeve van de
houtproductie op gronden die hier in principe tijdelijk voor worden gebruikt en
waarvoor ontheffing is verleend op grond van artikel 6, tweede lid, van de
Boswet; |
||||||||
43. |
kampeermiddel: een tent, een tentwagen, een
kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen,
dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden
gebruikt voor recreatief nachtverblijf, en geen bouwwerk is waarvoor
ingevolge de Wabo een omgevingsvergunning is
vereist; |
||||||||
44. |
kap: een dak met een hellingspercentage
van tenminste 25%; |
||||||||
45. |
kleinschalige bedrijfsmatige activiteit: bedrijvigheid die door zijn beperkte
omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden
uitgeoefend; |
||||||||
46. |
landschappelijke openheid: het zicht op en de herkenbaarheid
van de wierde; |
||||||||
47. |
landschappelijke waarden: essentiële elementen en kenmerken
van landschappen van fysieke aard; |
||||||||
48. |
maatschappelijke voorzieningen: educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele,
levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen, speelvoorzieningen
en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook
ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen; |
||||||||
49. |
mestbassin: een reservoir, bestemd en geschikt voor het
bewaren van dunne mest, dat geheel of gedeeltelijk is gelegen onder een stal;
|
||||||||
50. |
mestsilo: een bouwwerk in de vorm van een betonnen bak ten
behoeve van de opslag van mest; |
||||||||
51. |
mestzak: een mestbassin, geheel of grotendeels gelegen
boven het aansluitende terrein, voornamelijk opgebouwd uit kunststoffolies waarvan
de bodemafdichting en afdekking één geheel vormen; |
||||||||
52. |
niet-grondgebonden agrarische
bedrijfsvoering: een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk
in gebouwen plaatsvindt en die als zodanig niet afhankelijk is van agrarische
gronden als productiemiddel, zoals een intensief veehouderijbedrijf of een
intensief kwekerijbedrijf; |
||||||||
53. |
normaal onderhoud: het onderhoud dat gelet op de bestemming
regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen
die tot de betreffende bestemming behoren; |
||||||||
54. |
overkapping: een bouwwerk,
geen gebouw zijnde, van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet dan
wel met ten hoogste twee wanden is omgeven; |
||||||||
55. |
peil: indien op het land wordt gebouwd: -
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de
weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; -
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de toegang niet direct aan de
weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij
voltooiing van de bouw; indien in het water wordt gebouwd: -
het Normaal Amsterdams Peil (of een plaatselijk aan te houden waterpeil); |
||||||||
56. |
prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten
van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding; |
||||||||
57. |
recreatieve voorzieningen: gebouwde en niet-gebouwde
voorzieningen gericht op ontspanning en vrijetijdsbesteding, met uitzondering
van seksinrichtingen en horecavoorzieningen; |
||||||||
58. |
silo: een bouwwerk ten behoeve van
opslagdoeleinden; |
||||||||
59. |
torensilo: een gebouw ten behoeve van
opslagdoeleinden; |
||||||||
60. |
tunnelkas: elke constructie van hout, metaal
of ander materiaal, welke met plastic of in gebruik daarmee overeenstemmend
materiaal is afgedekt en dient als teeltondersteuning voor bedekte teelten; |
||||||||
61. |
seksinrichting: een voor het publiek toegankelijke
besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij
bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van
erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval
verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische
massagesalon, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub,
al dan niet in combinatie met elkaar; |
||||||||
62. |
uitbouw: een gebouw dat als vergroting van een bestaande
ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden
kan worden van het hoofdgebouw en dat in ruimtelijk/architectonisch opzicht
ondergeschikt is aan het hoofdbouw; |
||||||||
63. |
voorerf: het gedeelte van een bouwperceel gelegen voor de
voorgevel van een hoofdgebouw; |
||||||||
64. |
voorgevel: de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw
of, indien een perceel met meerdere zijden aan de weg grenst, die als zodanig
door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel(s); |
||||||||
65. |
woning: een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld
voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden; |
||||||||
66. |
woonhuis: een gebouw, dat één woning omvat en dat qua
uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden |
||||||||
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|