|
|||||||||
|
|||||||||
|
|||||||||
|
|||||||||
Algemene wijzigingsregels |
|||||||||
|
|||||||||
32.1 |
Burgemeester en wethouders
kunnen op grond van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke
ordening het plan wijzigen in dié zin dat: a.
de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop
of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate
wordt aangepast, indien de
verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft; b.
ten behoeve van de aanleg van rijwielpaden de
onderlinge begrenzing van bestemmingen in geringe mate wordt aangepast; c.
de bestemmingen ‘Wonen - 1A’, ‘Wonen - 1.
het aantal woningen mag ten opzichte van het bestaande
aantal niet toenemen; 2.
er voldoende parkeergelegenheden in de directe
omgeving aanwezig zijn; 3.
de woningen op een adequate wijze worden
ontsloten; 4.
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de
stedenbouwkundige uitgangspunten van het gebied, waarbij met name rekening
wordt gehouden met de structuur en het karakter van de omgeving en de
oppervlakte, de ligging en de afmetingen van de gebouwen op de aangrenzende
bouwpercelen; 5.
de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige
objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een
vastgestelde hogere grenswaarde. d.
de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst- en antennemasten wordt vergroot tot ten
hoogste 1.
bij
de plaatsing wordt aangesloten bij bestaande hoge elementen, zoals gebouwen,
torens, torensilo’s of masten; 2.
bij
de plaatsing rekening wordt gehouden met een goede bereikbaarheid en
landschappelijke inpasbaarheid; 3.
de
noodzaak van de plaatsing wordt aangetoond, waarbij het principe geldt dat er
voorkeur bestaat voor de plaatsing van één grote antenne boven meerdere kleine
antennes (benutten van elkaars opstelpunten) alsmede de voorkeur voor
plaatsing in stedelijk gebied; 4.
aangetoond
is dat er geen onevenredige schade wordt gedaan aan de veiligheid en de
gezondheid; 5.
geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke
waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende
gronden; |
||||||||
32.2 |
Burgemeester en
wethouders kunnen op grond van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet
ruimtelijke ordening het plan wijzigen in dié zin
dat: -
aan
een of meerdere bestemmingsvlakken een archeologische dubbelbestemming
(Waarde - archeologie 1-4) wordt toegekend indien uit nader onderzoek is
gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn. |
||||||||
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|