Plan: | Bestemmingsplan Kleine Dorpskernen Ten Boer |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0009.BP023KleineDorpker-vg01 |
Bedrijven kunnen hinder (geur, stof of geluid) of gevaar veroorzaken en daardoor de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Dit moet zoveel mogelijk worden voorkomen, vooral bij woongebieden of gevoelige bestemmingen. Anderzijds is het zaak, dat bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden. In de bebouwde omgeving van de dorpskernen zijn bedrijven toegestaan in de categorieën 1 en 2, conform de beschrijving van de VNG in hun uitgave “Bedrijven en milieuzonering”. Bedrijven van deze categorieen passen binnen een woonomgeving.
Op dit moment zijn er vier bestaande bedrijven of inrichtingen met een hogere categorie in de dorpskernen. Het zijn de volgende vier bedrijven:
Deze drie bedrijven vallen onder categorie 3. Op dit moment veroorzaken de hierboven genoemde bedrijven geen overlast voor de omgeving. Bij vertrek van de hierboven genoemde bedrijven is het gewenst dat hiervoor in de plaats maximaal een categorie 1- of 2- inrichting is toegestaan. Aangezien het bedrijf in Sint Annen al in het vorige bestemmingsplan was wegbestemd is dat in het voorliggende plan zo gelaten. Het perceel is voorzien van een wijzigingsbevoegdheid waarmee 3 nieuwe woningen kunnen worden gerealiseerd. Het bedrijf aan de Stadsweg in Ten Post is recentelijk verkocht. Omdat deze nieuwe partij elders in de provincie Groningen loonbedrijven exploiteert lijkt het erop dat er op dit perceel ook een loonbedrijf gevestigd zal worden. Vandaar dat de aanduiding voor bedrijvigheid tot categorie 3 voor dit perceel gehandhaaft blijft.
De regels van dit bestemmingsplan staan geen nieuwe bedrijven toe die vanwege de aard van de bedrijvigheid een risicocontour hebben die buiten het eigen terrein is gelegen. De Wet ruimtelijke ordening schrijft de zorg voor een goede ruimtelijke ordening voor. Bedrijfsmatige activiteiten kunnen invloed hebben op de leefomgeving. Het aanhouden van een bepaalde afstand tussen een bedrijfsmatige activiteit en een woonbestemming is een middel om overmatige hinder te voorkomen. De VNG-uitgave “Bedrijven en milieuzonering”geeft hiervoor een handreiking. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Wet milieubeheer stellen regels aan de milieugevolgen die ontstaan als gevolg van bedrijfsmatige activiteiten. Het gaat daarbij om regels ten aanzien van het voorkomen of beperken van bijvoorbeeld geluidhinder, bodemverontreiniging en risicovolle situaties. In artikel 2.1 Wabo is aangegeven dat het verboden is een inrichting op te richten zonder daarbij in het bezit te zijn van een oprichtingsvergunning. Dit verbod is niet van toepassing indien de inrichting in het activiteitenbesluit (Barim) genoemd is als een type A- of B-inrichting. Indien het een type A- of B-inrichting is, dan is respectievelijk geen melding of het doen van een melding verplicht.
Geluid is één van de factoren die (grote) invloed kan hebben op de beleving van de leefomgevingskwaliteit. Daarom moet er bij nieuwe ruimtelijke- of verkeersontwikkelingen akoestisch onderzoek plaatsvinden om de geluidsituatie in beeld te brengen. Hierbij moet de geluidbelasting op de gevel van (nieuwe) geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) worden getoetst aan de wettelijke geluidnormen. Hierbij worden drie bronnen van geluidhinder onderscheiden:
In dit plangebied zijn alleen wegverkeerslawaai en industrielawaai van belang.
Industrielawaai
Aan de rand van de dorpskern Ten Post ligt een gaslocatie. Dit terrein is gezoneerd in het kader van de Wet geluidhinder. Buiten de geluidzone (die indertijd is vastgesteld bij Koninklijk Besluit) mag de geluidbelasting vanwege de gaslocatie niet hoger zijn dan 50 dB(A). Het plangebied van het bestemmingsplan Kleine Dorpskernen Ten Boer (wat betreft het dorp Ten Post) ligt voor een deel binnen deze geluidzone. De geluidzone is weergegeven op de verbeelding. Voor bestaande woningen heeft de geluidzone geen gevolgen.
Wegverkeerslawaai
In en langs het plangebied liggen ontsluitingswegen zoals bijvoorbeeld de Rijksweg (N360) en de Boersterweg. Deze wegen en de overige 50-kilometerwegen vallen onder de werkingssfeer van de Wet geluidhinder. De geluidbelasting vanwege deze wegen op nabijgelegen woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen kan op een aantal drukke punten hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. Deze wet heeft geen gevolgen voor dergelijke bestaande situaties, tenzij hier nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden. In dat geval schrijft de Wet geluidhinder een procedure en werkwijze voor die consequenties kan hebben voor de geluidbelasting die is toegestaan op nieuwe maar ook op bestaande geluidgevoelige bestemmingen. Een maatregel om het wegverkeerslawaai te beperken is het toepassen van stil asfalt. Waar nodig en (technisch) mogelijk kan een wegdek bij groot onderhoud worden vervangen door stil asfalt.
De Wet luchtkwaliteit geeft het kwaliteitsniveau aan waaraan de buitenlucht moet voldoen om ongewenste effecten van luchtverontreiniging op de gezondheid van mensen te voorkomen. In deze wet zijn luchtkwaliteitsnormen vastgelegd voor onder meer stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De voornaamste bron van luchtverontreiniging in Ten Boer is het wegverkeer. De bijdrage van het lokale verkeer aan de luchtverontreiniging wordt berekend met behulp van een wettelijk voorgeschreven model. Voor de gemeente Ten Boer is berekend wat de hoogste concentraties zijn van de luchtverontreinigende stoffen en of er luchtkwaliteitsnormen worden overschreden. Hierbij is gekeken naar de jaren 2010 en 2020. De concentraties zijn berekend voor de meest drukke weg in de gemeente Ten Boer, te weten de Rijksweg (N360). Als uit de rekenresultaten blijkt dat de Rijksweg voldoet aan de luchtkwaliteitsnormen, is het aannemelijk dat de overige minder drukke wegen ook voldoen aan de luchtkwaliteitsnormen. Als input voor de berekeningen zijn verkeerscijfers gebruikt uit het verkeersmodel Regio Groningen - Assen (RGA), versie 1.2. De berekeningen zijn alleen uitgevoerd voor de luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide en fijn stof, omdat alleen de normen voor deze twee stoffen nog op grote schaal worden overschreden. De jaargemiddelde norm voor beide stoffen is 40 ug/m3 .
De berekeningen laten de volgende resultaten zien: in het jaar 2010 ligt de concentratie van stikstofdioxide rond de 21 ug/m3 en de concentratie van fijn stof ronde de 16 ug/m3. In het jaar 2020 ligt de concentratie van stikstofdioxide rond de 13 ug/m3 en de concentratie van fijn stof rond de 14 ug/m3. Uit de resultaten blijkt dat de onderzochte situatie voldoet aan de luchtkwaliteitsnormen. Dit betekent, dat er vanwege de luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor het vaststellen van dit plan.
Externe veiligheid gaat over overlijdensrisico's die mensen lopen vanwege productie, gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor, vaarwegen en buisleidingen. Gevaarlijke stoffen zijn bij voorbeeld vuurwerk, lpg, chloor, ammoniak en munitie. De term 'externe' veiligheid wordt gehanteerd omdat het overlijdensrisico van derden centraal staat. Het gaat om mensen die zelf niet deelnemen aan de activiteit die het overlijdensrisico met zich meebrengt.
De minister van Infrastructuur & Milieu (I&M) is verantwoordelijk voor de coördinatie van het externe veiligheidsbeleid voor gevaarlijke stoffen. Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen(BEVI, VROM, 2004, laatst gewijzigd 2009) bevat veiligheidsnormen voor bedrijven. Het beleid voor gevaarlijk transport staat in de nota 'Vervoer gevaarlijke stoffen', opgesteld door het ministerie van Verkeer en Waterstaat (2005) in nauwe samenwerking met I&M. Voor aardgastransportleidingen geldt het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (1-1-2011). Op dit moment wordt nieuw wettelijk instrumentarium ontwikkeld voor het transport van gevaarlijke stoffen (Besluit Transport Externe Veiligheid (BTEV), verwacht in 2013 en Basisnetten Weg, Spoor en Water). De genoemde kaders verplichten gemeenten om bij het opstellen van ruimtelijke plannen veiligheidsafstanden toe te passen en het externe veiligheidsrisico zo laag mogelijk te houden.
Veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en in het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico vormt het basisbeschermingsniveau voor individuele burgers, het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een ramp. Bij negatieve veranderingen van het groepsrisico moet de gemeente een verantwoording van het groepsrisico afleggen.
De externe veiligheidssituatie voor het bestemmingsplan Kleine Dorpskernen Ten Boer is in beeld gebracht. Uit de inventarisatie blijkt dat er zowel binnen als in de nabijheid van het plangebied risicobronnen aanwezig zijn. Binnen het plangebied zijn de volgende risicobronnen aanwezig:
Tevens zijn er buiten het plangebied risicobronnen aanwezig, namelijk de hogedruk aardgasleidingen A-541, A-601, A-640 en A-639.
Uit nader onderzoek is gebleken dat aan veiligheidsnormen wordt voldaan. Dat wil zeggen dat voor risicobronnen wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde van het plaatsgebonden risico, alsmede voor het plasbrandaandachtsgebied (PAG).
Voor het groepsrisico van Provinciale weg N360 (Rijksweg) is in 2010 een kwantitatieve analyse uitgevoerd (het rapport hiervan is als losse bijlage bij dit plan gevoegd). Conclusie hieruit is dat het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt. Gezien de geringe bevolking rondom de N865 en de N993 kan op basis van de analyse van de N360 worden geconcludeerd dat het groepsrisico voor deze wegen ook onder de oriëntatiewaarde ligt.
Tevens is uit recent onderzoek (2008) gebleken dat het groepsrisico voor het Eemskanaal laag is en de oriëntatiewaarde in de toekomst niet zal worden overschreden.
Gebaseerd op de uitkomsten van recente berekeningen voor hogedruk aardgasleidingen is geconstateerd dat het groepsrisico niet van enige betekenis is. Dit gezien de geringe bevolking die rondom de aanwezige buisleidingen.
De regionale brandweer heeft uit beoordeling van de aspecten 'bestrijdbaarheid' en zelfredzaamheid' het volgende geconstateerd.
Uit de beoordeling van het aspect bestrijdbaarheid blijkt, dat door de ligging in het buitengebied een lange opkomsttijd geldt en de brandweer niet overal optimaal kan beschikken over bluswater. Dit beperkt de mogelijkheden voor het snel en effectief bestrijden van incidenten. Omdat het een bestaande situatie betreft, geeft dit geen aanleiding tot het treffen van maatregelen. Uit de beoordeling van het aspect zelfredzaamheid blijkt, dat de plangebieden voldoende mogelijkheden bieden om van de risicobronnen weg te vluchten. Wel blijkt dat een paar dorpskernen buiten het sirenebereik van het WAS liggen. De regionale brandweer adviseert om de bevolking hier bij een ramp op een andere wijze te alarmeren (radio, NL-Alert, televisie, geluidswagen, enz.).
Aangezien dit een actualisatieplan betreft zal het groepsrisico niet worden verhoogd en wordt de zogenaamde oriëntatiewaarde, een belangrijke ijkwaarde, niet overschreden. Een beperkte groepsrisicoverantwoording (onderzoek van de aspecten 'bestrijdbaarheid' en 'zelfredzaamheid') is daarom voldoende in deze. De beschouwing van deze beide aspecten is in de veiligheidsstudie opgenomen (zie bijlage).
Samenvattend kan worden geconcludeerd dat de externe veiligheidssituatie geen belemmering vormt voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Voor dit plan is een bodeminventarisatie uitgevoerd. De inventarisatie is als bijlage bij dit plan gevoegd. De functies in dit gebied zijn voornamelijk de functies wonen en bedrijvigheid. De bodemkwaliteit voldoet over het algemeen aan de normen die gekoppeld zijn aan het gebruik of de huidige functie. In het plangebied zijn echter wel diverse bronnen van verontreiniging aanwezig en is er mogelijk sprake van een diffuse (lichte) verontreiniging van de bodem.
Bronverontreiniging
Binnen het plangebied bevinden zich diverse locaties die verdacht zijn van een (ernstige) bodemverontreiniging. De verdachtmaking kan het gevolg zijn van bodembedreigende activiteiten in het verleden of een eerder bodemonderzoek.
Diffuse verontreinigingen
Als gevolg van jarenlange activiteiten is de bodem belast met een diffuse, niet tot een bron te herleiden, bodemverontreiniging. Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Ten Boer blijkt dat in de bodem ter plaatse van het plangebied diffuse (lichte) bodemverontreiniging voorkomt ten aanzien van kwik, lood en PAK. Bij het toepassen en hergebruik van grond dient de “Nota Bodembeheer: Beleidsregels voor de toepassing van grond en baggerspecie op landbodem” in acht genomen te worden.