direct naar inhoud van Artikel 5 Bedrijf
Plan: Bestemmingsplan Kleine Dorpskernen Ten Boer
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0009.BP023KleineDorpker-vg01

Artikel 5 Bedrijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 van de bij dit plan behorende Staat van bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van geluidszoneringplichtige en risicovolle inrichtingen;
  • b. bedrijven die zijn genoemd in de categorieën 3.1 en 3.2 van de bij dit plan behorende Staat van bedrijfsactiviteiten, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 3', met uitzondering van geluidszoneringplichtige en risicovolle inrichtingen;
  • c. een bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • d. detailhandel, ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
  • e. een vlooienmarkt, ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening';
  • f. één zendmast, ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie';
  • g. een café, ter plaatse van de aanduiding 'horeca', met dien verstande dat de oppervlakte van deze functie maximaal 100m2 mag bedragen;
  • h. een agrarisch loonbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf';
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. water;
  • k. additionele voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemene bouwregels

Er zijn wat de bebouwing betreft uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegestaan ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde doeleinden.

5.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. De gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a mogen, ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening', nutsgebouwen worden gebouwd tot een maximale hoogte van 4 meter.
  • c. Indien er op de verbeelding een bebouwingspercentage is aangegeven mag het bebouwingspercentage maximaal het aangegeven percentage bedragen.
  • d. De afstand tussen vrijstaande gebouwen en de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 3 meter, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welk geval de bestaande afstand geldt.
  • e. De afstand tussen twee aaneengebouwde gebouwen en één van beide zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt minimaal 3 meter, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welk geval de bestaande afstand geldt.
  • f. De goot- en/of bouwhoogte mogen maximaal de aangegeven goot- en/of bouwhoogte bedragen, tenzij de bestaande hoogtes groter zijn, in welk geval de bestaande hoogtes gelden.
5.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van een bedrijfswoning geldt dat, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', per bedrijf maximaal 1 bedrijfswoning is toegestaan.

5.2.4 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  • a. Aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend aan de achtergevel van de hoofdmassa van een bedrijfswoning worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de maximale bouwhoogte 4 meter bedraagt;
    • 2. de maximale bouwhoogte niet hoger is dan 0,3 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van een bedrijfswoning;
    • 3. de maximale diepte, gemeten vanuit (het verlengde van) de achtergevel van de hoofdmassa van de bedrijfswoning, 4 meter bedraagt;
    • 4. de afstand tot de zij- en achtererfgrens, indien deze grenst aan het openbaar toegankelijk gebied, minimaal 1 meter bedraagt.
  • b. Vrijstaande bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend op het achtererfgebied worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de maximale bouwhoogte 3 meter bedraagt;
    • 2. de afstand tot de zij- en achtererfgrens, indien deze grenst aan het openbaar toegankelijk gebied, minimaal 1 meter bedraagt.
  • c. Door het hier bedoelde bouwen mag de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken inclusief bouwwerken, geen gebouw zijnde, op het achtererfgebied maximaal 70 m² bedragen, met dien verstande dat het achtererfgebied voor maximaal 50% mag zijn bebouwd.
5.2.5 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. Voor zover het niet erf- of perceelsafscheidingen betreft mogen de bouwwerken, geen gebouw zijnde, uitsluitend op het achtererfgebied worden gebouwd.
  • b. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag voor (het verlengde van) de voorgevel maximaal 1 meter bedragen en achter (het verlengde van) de voorgevel maximaal 3 meter.
  • c. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag maximaal 6 meter bedragen.
  • d. In afwijking van het bepaalde onder c mag de bouwhoogte van de zendmast, ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie', maximaal 20 meter bedragen.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a. de verblijfssituatie;

b. het straat- en bebouwingsbeeld;

c. de verkeersveiligheid;

d. de sociale veiligheid;

e. de milieusituatie;

f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

Voor een toelichting zie paragraaf 5.3.1 van de juridische toelichting onder het kopje Nadere eisen.

5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 5.2.2 onder c voor overschrijding van het toegestane bebouwingspercentage met maximaal het getal 10;
  • b. het bepaalde in lid 5.2.2 onder f voor vergroting van de toegestane goot- en/of bouwhoogte met maximaal 4 meter;
  • c. het bepaalde in lid 5.2.4 onder a.1 voor het vergroten van de toegestane bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk bij een bedrijfswoning, echter uitsluitend ten behoeve van een kap en met dien verstande dat de goothoogte maximaal 4 meter mag bedragen;
  • d. het bepaalde in lid 5.2.4 onder a.3 voor het vergroten van de toegestane diepte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk bij een bedrijfswoning, gemeten vanuit (het verlengde van) de achtergevel van de hoofdmassa van een bedrijfswoning tot maximaal 5 meter;
  • e. het bepaalde in lid 5.2.4 onder a.4 voor het bouwen van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk bij een bedrijfswoning, tot op de erfgrens;
  • f. het bepaalde in lid 5.2.4 onder a voor het oprichten van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk bij een bedrijfswoning, aan de zijgevel van de hoofdmassa van een bedrijfswoning, met dien verstande dat:
    • 1. de maximale goothoogte 4 meter bedraagt;
    • 2. de maximale bouwhoogte niet hoger is dan 0,3 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van een bedrijfswoning;
    • 3. de maximale breedte, gemeten vanuit (het verlengde van) de zijgevel van de hoofdmassa van een bedrijfswoning, 4 meter bedraagt;
    • 4. een kap is toegestaan;
  • g. het bepaalde in lid 5.2.4 onder b.1 voor het vergroten van de toegestane bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bij een bedrijfswoning, tot maximaal 4,50 meter, echter uitsluitend ten behoeve van een kap;
  • h. het bepaalde in lid 5.2.4 onder b.2 voor het bouwen van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bij een bedrijfswoning, tot op de erfgrens;
  • i. het bepaalde in lid 5.2.4 onder b voor het oprichten van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bij een bedrijfswoning, op het voorerfgebied, met dien verstande dat:
    • 1. het vrijstaand bijbehorend bouwwerk achter (het verlengde van) de voorgevel moet zijn gesitueerd;
    • 2. de goothoogte maximaal 3 meter bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte maximaal 4,50 meter bedraagt, echter uitsluitend ten behoeve van een kap;
    • 4. door het hier bedoelde bouwen mag de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken inclusief bouwwerken, geen gebouw zijnde, op het gehele perceel maximaal 70m2 bedragen waarbij het deel van het voorerfgebied dat is gelegen achter het verlengde van de voorgevel voor maximaal 60% mag zijn bebouwd.
5.4.2 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken van de regels, als bedoeld in lid 5.4.1, is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de verblijfssituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Het gestelde in lid 5.3 is hierbij van overeenkomstige toepassing.

5.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met een bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, behorende tot een andere categorie dan die welke volgens lid 5.1 onder a en b zijn toegestaan;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandelanders dan productiegebonden detailhandel, voorzover niet toegestaan onder lid 5.1 sub d en e;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', bewoning in de vorm van één bedrijfswoning is toegestaan;
  • d. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning voor bewoning;
  • e. het gebruik van aangebouwde bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning voor zelfstandige bewoning;
  • f. het gebruik van de gronden voor recreatief nachtverblijf.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 5.1 onder d en e, juncto lid 5.5 onder b, voor het gebruik van gronden en bouwwerken voorondergeschikte detailhandel, met dien verstande dat de verkoopvloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 250 m2 en dat detailhandel in voedings- en genotmiddelen niet is toegestaan;
  • b. het bepaalde in lid 5.5 onder a, juncto lid 5.1 onder a en b, voor de vestiging van bedrijven die naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 respectievelijk 3.1 en 3.2 van de bij dit plan behorende Staat van, mits het geen geluidszoneringplichtige of risicovolle inrichtingen betreft. Afwijken van de regels, als bedoeld in dit sublid, is slechts mogelijk nadat een advies van een onafhankelijke deskundige op het gebied van het milieu is ingewonnen.