Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Zuidwolde Kern
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0005.BPZW13BEHE1-VA01

Regels

1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Het plan
het bestemmingsplan Zuidwolde Kern van de Gemeente Bedum;
1.2 Het bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0005.BPZW13BEHE1-VA01;
1.3 Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 Aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 Aan huis verbonden beroep of bedrijf
een dienstverlenend beroep of bedrijf (zoals bv. adviesbureau, pedicure, schoonheidssalon, kapsalon, makelaar, kinderopvang), dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.6 Afhankelijke woonruimte
gedeelte van een woning waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg en of het levensloopbestendig wonen is gehuisvest;
1.7 Agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van
gewassen en/of het houden van dieren, niet zijnde intensieve veehouderij;
1.8 Ambacht
het bedrijfsmatig geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die verband houden met het ambacht;
1.9 Archeologische waarden
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;
1.10 Bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.11 Bebouwingspercentage
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.12 Bedrijfsgebouw
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.13 Bedrijfswoning/dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.14 Beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten;
1.15 Bestaand
bij bouwwerken:
bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften;
 
ten aanzien van het gebruik:
het gebruik dat op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestond en niet in strijd was met een gebruiksverbod;
1.16 Bestemmingsgrens
een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak;
1.17 Bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak op de verbeelding met eenzelfde bestemming;
1.18 Bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.19 Bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.20 Bouwen
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk;
1.21 Bouwgrens
een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak;
1.22 Bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.23 Bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.24 Bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.25 Bouwvlak
een op de verbeelding aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegelaten;
1.26 Bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.27 Cultuurgrond
grasland, akkerbouw- of tuinbouwgronden;
1.28 Dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.29 Detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.30 Dienstverlening
het (bedrijfsmatig) verlenen van diensten op technisch, administratief en/of persoonlijk
gebied al dan niet met een publiek-aantrekkend karakter (c.q. met een baliefunctie) en naar de aard daarmee gelijk te stellen diensten.
De volgende bedrijven en/of instellingen worden in ieder geval gezien als dienstverlenende bedrijven en/of instelling: uitzend- en/of detacheringsbedrijven, uitvaartzorg, pedicure, fysiotherapie, makelaar, huisartsenpraktijk, administratiekantoor.
Seksinrichtingen, uitleen- en/of verhuurbedrijven in grootschalige roerende goederen, zoals transportmiddelen, machines of werktuigen en reparatie- en/of herstelbedrijven, zoals een garagebedrijf, worden in ieder geval niet gezien als een dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling;
1.31 Eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond;
1.32 Gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.33 Gevellijn
een als zodanig aangeduide lijn op de verbeelding waar bouwregels aan verbonden zijn;
1.34 Handel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, het verkopen en/of afleveren van goederen;
1.35 Hoofdgebouw
een gebouw dat gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
1.36 Horizontale diepte van een gebouw
de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel;
1.37 Kantoor
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;
1.38 Kap
een dakafdekking onder een hoek van meer dan 5° met het horizontale vlak;
1.39 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
de in de bijlage bij de regels opgenomen Staat van bedrijven (ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering VNG) onder categorie 1 en 2 vallende bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woning met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
1.40 Kleinschalige detailhandel
detailhandel welke naar aard en omvang geen bedreiging vormt voor de bestaande detailhandelsstructuur;
1.41 Ligplaats
een gedeelte van het openbaar water, bestemd of geschikt om door een woonschip met bijbehorende voorzieningen te worden ingenomen;
1.42 Maatschappelijke voorzieningen
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca;
1.43 Mantelzorg
het op individuele basis, buiten organisatorisch verband, bieden van zorg aan personen die fysiek, psychisch of verstandelijk ernstig hulpbehoevend zijn;
1.44 Nijverheid
bedrijfsactiviteiten gericht op reparatie/onderhoud, verhuur, op- en overslag en transport van goederen, op technische dienstverlening, op constructie, assemblage en bewerking/verwerking van producten en op hiermee naar de aard vergelijkbare bedrijfsactiviteiten;
1.45 Oeverstrook
een strook met een diepte van circa 5 meter vanaf de waterlijn, welke (tevens) dient als oever van het aangrenzende water;
1.46 Overkapping
een bijbehorend bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte ruimte vormt en geheel of gedeeltelijk is omsloten door ten hoogste één wand;
1.47 Peil
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang, voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw en indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijk te hanteren waterpeil;
1.48 Recreatie
recreatieve activiteiten (in hoofdzaak gerelateerd aan natuur-, en landschapsbeleving) die plaats vinden buiten de woning zonder dat daar een overnachting elders/buiten de woning mee gepaard gaat;
1.49 Recreatief medegebruik
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
1.50 Verbeelding
de digitale weergave met bijbehorende verklaring waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangewezen;
1.51 Voorgevel
de naar de gevellijn gekeerde gevel van een gebouw;
1.52 De wet
de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
1.53 Wonen
het gehuisvest zijn in een woning en/of woonschip, met uitzondering van woonvormen met een maatschappelijk karakter met intensieve begeleiding en vormen van kamerverhuur;
1.54 Woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.55 Woonschip
elk vaartuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot, een als hoofdverblijf geldend dag- of nachtverblijf van een of meer personen;
1.56 Zijdelingse perceelsgrens
de grens van een bouwperceel die is gelegen langs het zijerf;
1.57 Zij- en achtererf
gedeelte van het erf dat aan de zijkant (achter het verlengde van de voorgevel) en de achterkant van het hoofdgebouw is gelegen;
 
Voor alle wetten, regelingen en besluiten geldt de versie zoals gold ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen; 
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;  
2.5 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;  
2.6 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel.
 
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de plaatsing van gebouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, rookkanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.
Voor zover in de regels een goothoogte is voorgeschreven, is het bepaalde onder 2 niet van toepassing op dakkapellen en op dakvlakken die niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarische bedrijven;
  2. detailhandel in streekeigen producten binnen gebouwen tot een verkoopvloeroppervlakte van ten hoogste 60 m²;
  3. bed and breakfast, met dien verstande dat deze functie ondergeschikt dient te blijven aan bovengenoemde functies;
  4. cultuurgrond;
  5. recreatief medegebruik;
  6. bedrijfsgebouwen, waaronder kassen;
  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. bijbehorende bouwwerken;
  9. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - schuur’ een schuur alleen voor agrarisch gebruik;
  10. ter plaatse van de aanduiding ‘wonen’ maximaal één (bedrijfs-)woning; 
met daarbij behorende:
  1. tuinen, erven, terreinen, waterlopen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, straten en paden en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
met dien verstande dat onder de bestemming niet worden begrepen:
  1. intensieve veehouderijen;
  2. agrarische loonbedrijven.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:  
  1. gebouwen dienen binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. bij het bedrijf mag maximaal 1 bedrijfswoning worden opgericht;
  3. indien een bouwvlak is voorzien van een gevellijn, dient het hoofdgebouw met de voorgevel in de gevellijn te worden gebouwd;
  4. de bebouwde oppervlakte van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van een bouwperceel mag niet meer bedragen dan is aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%);
  5. bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen dienen te worden voorzien van een afdekking met een kap, waarbij de dakhelling minimaal 35o bedraagt, met dien verstande dat bestaande afwijkingen zijn toegestaan;
  6. de goot- en bouwhoogte bedraagt niet meer dan de op de verbeelding aangegeven maximale goot- en bouwhoogte, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  7. de oppervlakte van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 200 m2, dan wel maximaal de oppervlakte van de bestaande bedrijfswoning indien deze meer bedraagt;
  8. de totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de woonfunctie bedraagt maximaal 70 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  9. de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bijgebouwen ten behoeve van de woonfunctie bedragen respectievelijk maximaal 3 en 5,5 meter, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedraagt, met dien verstande dat overkappingen en plat afgedekte bijgebouwen niet hoger mogen worden gebouwd dan 3 meter;
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:  
  1. het bouwen van mest-, sleufsilo’s en andere silo's, hooitorens en rijkuilen is niet toegestaan;
  2. het bouwen van windturbines is niet toegestaan;
  3. het bouwen van reclame-uitingen in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, is niet toegestaan;
  4. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 meter bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Na beëindiging van de bedrijfsactiviteiten is het toegestaan om de voormalige bedrijfswoning als woning te gebruiken.
 
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. reclamedoeleinden;
  2. het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de opslag van voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze regel is niet van toepassing op de opslag van materialen welke strekken tot realisering van de aan de grond gegeven bestemming, voor de opslag ten behoeve van de normale agrarische bedrijfsvoering en het normale onderhoud van tuinen en erven, waterlopen, paden en wegen;
  3. het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardenbak;
  4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. bedrijven die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, met dien verstande dat:
    1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 1', uitsluitend bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - autobedrijf' een bedrijf dat handelt in auto's, motorfietsen, bijbehorende onderdelen en accesoires en voorziet in de reparatie en service voor auto's en motorfietsen;
  3. bedrijfsgebouwen, 
  4. bijbehorende bouwwerken;
  5. ter plaatse van de aanduiding ‘wonen’ maximaal één (bedrijfs-)woning;
  6. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - wonen A’ uitsluitend één (bedrijfs-)woning met bijbehorende bouwwerken met uitsluiting van de bestemmingen genoemd onder 4.1 sub a en b;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' is geen (bedrijfs-)woning toegestaan;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' zijn geen hoofdgebouwen toegestaan;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - detailhandel motorfietsen' een bedrijf ten behoeve van de (internet-)handel in onderdelen, reparatie en restauratie van motorfietsen;
  10. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - orgelbouwer' een bedrijf in het vervaardigen van orgels;
  11. tuinen, erven, terreinen, watergangen, parkeervoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, groenvoorzieningen, straten en paden en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
met dien verstande dat onder de bestemming niet worden begrepen:
  1. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  2. detailhandelsbedrijven die niet zijn genoemd in artikel 4 lid 1 onder a t/m h, tenzij het gaat om de uitoefening van detailhandel in:
    • goederen die ter plaatse zijn vervaardigd, bewerkt of hersteld;
    • goederen in een onderneming, waarin een nijverheidsbedrijf en/of ambachtelijk bedrijf wordt uitgeoefend, mits detailhandel een wezenlijk bestanddeel van de totale bedrijfsuitoefening in de onderneming uitmaakt;
  3. risicovolle inrichtingen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. gebouwen dienen binnen het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de bouwaanduiding 'bijgebouwen' geen hoofdgebouwen zijn toegestaan; 
  2. indien een bouwvlak is voorzien van een gevellijn, dient een gebouw met de voorgevel in de gevellijn te worden gebouwd;
  3. de bebouwde oppervlakte van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van een bouwperceel mag niet meer bedragen dan is aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%);
  4. ter plaatse van de aanduiding 'wonen' mag maximaal 1 bedrijfswoning worden gebouwd;
  5. bedrijfsgebouwen dienen te worden voorzien van een afdekking met een kap, waarbij de dakhelling minimaal 35o bedraagt, met dien verstande dat bestaande afwijkingen zijn toegestaan en bij uitbreidingen mogen worden vergroot, mits een samenhangend (gevel-)beeld ontstaat;
  6. de goot- en bouwhoogte bedraagt niet meer dan de op de verbeelding aangegeven maximale goot- en bouwhoogte, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het bedrijf mag ten hoogste 5 meter bedragen, met dien verstande dat voor erf- en terreinafscheidingen geldt dat de hoogte voor de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfsbebouwing niet meer dan 1 meter mag bedragen en daarachter niet meer dan 2 meter mag bedragen;
  2. de hoogte van reclame-uitingen in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 3,5 meter bedragen.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. een samenhangend bebouwingsbeeld; 
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de sociale veiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden en de landschappelijke waarden van de aangrenzende gronden;
  5. de perceelinrichting (groen-/tuinkarakter);
  6. de plaatsing en oriëntatie van de gebouwen.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Na beëindiging van de bedrijfsactiviteiten is het toegestaan om de voormalige bedrijfswoning als woning te gebruiken.
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf;
  2. het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de opslag van voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en puin- en vuilstortingen. Deze regel is niet van toepassing op de opslag van materialen die strekken tot realisering van de aan de grond gegeven bestemming, voor de opslag ten behoeve van de normale  bedrijfsvoering en het normale onderhoud van tuinen en erven, waterlopen, paden en wegen;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:  
  1. artikel 4 lid 1 voor het toelaten van een bedrijfsactiviteit die niet in de Staat van bedrijven voorkomt of die behoort tot een categorie die hier op basis van het bepaalde in artikel 4 lid 1 niet is toegelaten, met dien verstande dat:
    1. de betreffende activiteit naar aard en invloed op het woon- en leefklimaat in de omgeving gelijkgesteld kan worden met een krachtens genoemd artikellid wel toegestane activiteit. Daarbij dient aangetoond te worden dat door middel van een aan te houden afstand ten opzichte van milieugevoelige bestemmingen in de omgeving, het woon- en leefklimaat daar niet onevenredig worden aangetast;
    2. rekening gehouden dient te worden met eventueel aanwezige (bedrijfs)woningen;
Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorziening
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf - Nutsvoorziening’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. gebouwen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorgebouwen, gebouwen ten behoeve van de gasvoorziening, een (riool)gemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen;
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. de goot- en bouwhoogte bedraagt niet meer dan de op de verbeelding aangegeven maximale goot- en bouwhoogte, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 10 meter bedragen.
Artikel 6 Detailhandel
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Detailhandel’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. detailhandel;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum' een tuincentrum/kwekerij;
  3. ter plaatse van de aanduiding ‘wonen’ maximaal één (bedrijfs-)woning;
    met de daarbij behorende:
    parkeervoorzieningen;
  4. tuinen;
  5. erven;
  6. terreinen;
  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
    In de bestemming zijn niet begrepen:
    grootschalige detailhandel in de vorm van detailhandel in volumineuze goederen;
  9. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  10. risicovolle inrichtingen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. de gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. indien een bouwvlak is voorzien van een gevellijn, dient een gebouw met de voorgevel in de gevellijn te worden gebouwd;
  3. de bebouwde oppervlakte van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van een bouwperceel mag niet meer bedragen dan is aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%);
  4. gebouwen dienen te worden voorzien van een afdekking met een kap met een minimale dakhelling van 35o;
  5. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 4 meter, respectievelijk 8 meter, dan wel de op de verbeelding aangegeven maximale goot- en bouwhoogte;
  6. de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 meter, respectievelijk 5,5 meter, dan wel de op de verbeelding aangegeven maximale goot- en bouwhoogte, met dien verstande dat overkappingen niet hoger mogen worden gebouwd dan 3 meter.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bedrijfswoning mag ten hoogste 3 meter bedragen, met dien verstande dat voor erf- en terreinafscheidingen geldt dat de hoogte voor de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning niet meer dan 1 meter mag bedragen en daarachter niet meer dan 2 meter mag bedragen;
  2. de hoogte van reclame-uitingen in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 1,5 m bedragen;
  3. binnen het bouwvlak mag de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het bedrijf ten hoogste 5 meter bedragen.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. een samenhangend bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de sociale veiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden en de landschappelijke waarden van de aangrenzende gronden;
  5. de perceelinrichting (groen-/tuinkarakter);
  6. de plaatsing en oriëntatie van de gebouwen.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Na beëindiging van de detailhandelsactiviteiten is het toegestaan om de voormalige bedrijfswoning als woning te gebruiken.
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf;
  2. het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de opslag van voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en puin- en vuilstortingen. Deze regel is niet van toepassing op de opslag van materialen die strekken tot realisering van de aan de grond gegeven bestemming, voor de opslag ten behoeve van de normale bedrijfsvoering en het normale onderhoud van tuinen en erven, waterlopen, paden en wegen;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 7 Dienstverlening
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Dienstverlening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. gebouwen ten behoeve van dienstverlening;
  2. bedrijven die zijn genoemd in de categorie 1 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven;
  3. bedrijfsgebouwen;
  4. bijbehorende bouwwerken; 
  5. ter plaatse van de aanduiding ‘wonen’ maximaal één (bedrijfs-)woning;
  6. tuinen, erven, terreinen, watergangen, parkeervoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, groenvoorzieningen, straten en paden en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
In de bestemming zijn niet begrepen:
  1. detailhandelsbedrijven, tenzij het gaat om de uitoefening van detailhandel in:
    1. goederen die ter plaatse zijn vervaardigd, bewerkt of hersteld;
    2. goederen in een onderneming, waarin een nijverheidsbedrijf en/of ambachtelijk bedrijf wordt uitgeoefend, mits detailhandel een wezenlijk bestanddeel van de totale bedrijfsuitoefening in de onderneming uitmaakt.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. gebouwen dienen binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. indien een bouwvlak is voorzien van een gevellijn, dient een gebouw met de voorgevel in de gevellijn te worden gebouwd;
  3. het hoofdgebouw wordt gebouwd op minimaal 2,50 meter van de zijdelingse perceelsgrens, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
  4. het hoofdgebouw heeft een maximale bebouwingsdiepte van 20 meter;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'wonen' mag maximaal 1 bedrijfswoning worden gebouwd;
  6. bedrijfsgebouwen dienen te worden voorzien van een afdekking met een kap, waarbij de dakhelling minimaal 35o bedraagt, met dien verstande dat bestaande afwijkingen zijn toegestaan;
  7. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt niet meer dan de op de verbeelding aangegeven maximale goot- en bouwhoogte, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  8. de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 meter, respectievelijk 5,5 meter, met dien verstande dat overkappingen niet hoger mogen worden gebouwd dan 3 meter.
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het bedrijf mag ten hoogste 5 meter bedragen, met dien verstande dat voor erf- en terreinafscheidingen geldt dat de hoogte voor de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfsbebouwing niet meer dan 1 meter mag bedragen en daarachter niet meer dan 2 meter mag bedragen;
  2. de hoogte van reclame-uitingen in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 3,5 meter bedragen.
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. een samenhangend bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de sociale veiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden en de landschappelijke waarden van de aangrenzende gronden;
  5. de perceelinrichting (groen-/tuinkarakter);
  6. de plaatsing en oriëntatie van de gebouwen.
7.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. artikel 7 lid 1 sub b voor het toelaten van een bedrijfsactiviteit die niet in de Staat van bedrijven voorkomt of die behoort tot een categorie die hier op basis van het bepaalde in artikel 7 lid 1 sub b niet is toegelaten, met dien verstande dat:
    1. de betreffende activiteit naar aard en invloed op het woon- en leefklimaat in de omgeving gelijkgesteld kan worden met een krachtens genoemd artikellid wel toegestane activiteit. Daarbij dient aangetoond te worden dat door middel van een aan te houden afstand ten opzichte van milieugevoelige bestemmingen in de omgeving, het woon- en leefklimaat daar niet onevenredig worden aangetast;
    2. rekening gehouden dient te worden met eventueel aanwezige (bedrijfs)woningen.
7.5 Specifieke gebruiksregels
Na beëindiging van de dienstverleningsactiviteiten is het toegestaan om de voormalige bedrijfswoning als woning te gebruiken.
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf;
  2. het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de opslag van voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en puin- en vuilstortingen. Deze regel is niet van toepassing op de opslag van materialen die strekken tot realisering van de aan de grond gegeven bestemming, voor de opslag ten behoeve van de normale bedrijfsvoering en het normale onderhoud van tuinen en erven, waterlopen, paden en wegen;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 8 Groen
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen;
  2. antenne- en zendmasten;
  3. paden;
  4. parkeervoorzieningen tot een diepte van 5 meter aan weerszijden van een weg of (woon)straat en overige verharding;
  5. waterlopen en waterpartijen, waaronder voorzieningen ten bate van waterbeheer;
  6. bermen en beplanting;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening' speelvoorzieningen; 
  8. ter plaatse van de aanduiding 'waterkering' een regionale waterkering;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats', bijbehorende bouwwerken ten behoeve van stalling en/of berging behorende bij het woonschip;

    met de daarbij behorende:
  10. gebouwen van ondergeschikte aard ten behoeve van onderhoud en beheer van de groen- en nutsvoorzieningen.
8.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen uitgesloten' zijn geen bouwwerken toegestaan;
  2. de goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 3 meter, dan wel ten minste de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats' de goothoogte niet meer mag bedragen dan 2,5 meter;
  3. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 4 meter,
    met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats' de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,5 meter;
  4. de maximale oppervlakte van een gebouw mag 15 m2 bedragen, met dien verstande dat:
    1. de minimale afstand tussen deze gebouwen 25 meter bedraagt;
    2. ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats' per ligplaats gezamenlijk maximaal 10 m2 aan bijbehorende bouwwerken mag worden gebouwd;
  5. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats' de hoogte niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  6. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6 meter bedragen, met dien verstande dat antenne- en zendmasten niet meer dan 18 meter mogen bedragen.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:    
  1. artikel 8 lid 2 sub b en toestaan dat gebouwen worden gebouwd tot een maximale goothoogte van 4 meter, met uitzondering van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats';
  2. artikel 8 lid 2 sub d en toestaan dat gebouwen tot maximaal 25 m2 mogen worden opgericht, met uitzondering van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats';
  3. Aan de onder a en b genoemde afwijking kan slechts medewerking worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. het straatwand- en bebouwingsbeeld;
    2. de woonsituatie;
    3. de verkeersveiligheid;
    4. de sociale veiligheid;
    5. de milieusituatie;
    6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
8.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de opslag van voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie, puin- en vuilstortingen.
Deze bepaling is niet van toepassing op de opslag van materialen welke strekken tot realisering van de aan de grond gegeven bestemming, voor de opslag ten behoeve van de normale bedrijfsvoering en het normale onderhoud van groen, waterlopen, paden en wegen.
 
Artikel 9 Horeca
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. gebouwen ten behoeve van horecabedrijven;
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘wonen’ maximaal één bedrijfswoning;

    met de daarbij behorende:
  3. parkeervoorzieningen, tuinen, erven, terreinen, en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend in een bouwvlak worden gebouwd;
  2. indien een bouwvlak is voorzien van een gevellijn, dient een hoofdgebouw met de voorgevel in de gevellijn te worden gebouwd; 
  3. de minimale afstand van een hoofdgebouw tot de perceelgrens bedraagt minimaal 2,5 meter; 
  4. gebouwen moeten met een kap afgedekt worden, waarvan de dakhelling niet minder dan 35° mag bedragen;
  5. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw en de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  6. de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 2,5 meter respectievelijk 5 meter, met dien verstande dat overkappingen niet hoger mogen worden gebouwd dan 3 meter.
9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de gevellijn c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  2. de hoogte van reclame-uitingen in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 1,5 meter bedragen.
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. een samenhangend bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de sociale veiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden en de landschappelijke waarden van de aangrenzende gronden;
  5. de perceelinrichting (groen-/tuinkarakter);
  6. de plaatsing en oriëntatie van de gebouwen.
9.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 10 Maatschappelijk
 
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. maatschappelijke voorzieningen;
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘wonen’ maximaal één (bedrijfs-)woning; 
met de daarbij behorende:
  1. parkeervoorzieningen, tuinen, erven, terreinen, waterlopen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend in een bouwvlak worden gebouwd;
  2. de bebouwde oppervlakte van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van een bouwperceel mag niet meer bedragen dan is aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%);
  3. gebouwen mogen zowel plat als met een kap afgedekt worden;
  4. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan op de verbeelding staat aangegeven, dan wel niet meer dan de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan bestaande bouw- en goothoogte, voor zover deze afwijkt;
  5. de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3, respectievelijk 5,5 meter, met dien verstande dat overkappingen niet hoger mogen worden gebouwd dan 3 meter;
  6. bij een platte afdekking mag de bouwhoogte van een gebouw niet meer bedragen dan de maximaal toegestane goothoogte.
10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de gevellijn c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  2. de hoogte van overkappingen met open constructie -zoals een carport- mag niet meer dan 3 meter bedragen, met dien verstande dat deze uitsluitend binnen een bouwvlak mag worden gebouwd;
  3. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 meter bedragen.
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. een samenhangend bebouwingsbeeld; 
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de sociale veiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden en de landschappelijke waarden van de aangrenzende gronden;
  5. de perceelinrichting (groen-/tuinkarakter);
  6. de plaatsing en oriëntatie van de gebouwen.
10.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. artikel 10 lid 2.1 sub a en toestaan dat gebouwen buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat de oppervlakte per (buiten het bouwvlak gebouwde) gebouw niet meer bedraagt dan 50 m² en de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4 meter. 
  2. Aan de onder a genoemde afwijking kan slechts medewerking worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. het straatwand- en bebouwingsbeeld;
    2. de woonsituatie;
    3. de verkeersveiligheid;
    4. de sociale veiligheid;
    5. de milieusituatie;
    6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
10.5 Specifieke gebruiksregels
Ter plaatse van de aanduiding ‘wonen’ is het tevens toegestaan om het pand te gebruiken als woning al of niet in combinatie met maatschappelijke voorzieningen.
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf/instelling;
  2. het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de opslag van voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en puin- en vuilstortingen. Deze regel is niet van toepassing op de opslag van materialen die strekken tot realisering van de aan de grond gegeven bestemming, voor de opslag ten behoeve van de normale  bedrijfsvoering en het normale onderhoud van tuinen en erven, waterlopen, paden en wegen;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 11 Maatschappelijk - Begraafplaats
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Maatschappelijk - Begraafplaats’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. begraafplaats;
met de daarbij behorende:
  1. voorzieningen en materiaalberging;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen; 
  3. paden, wegen, parkeervoorzieningen, overige verharding, terreinen, groenvoorzieningen, waterlopen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. gebouwen mogen uitsluitend in een bouwvlak worden gebouwd;
  2. gebouwen mogen zowel plat als met een kap afgedekt worden;
  3. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan op de verbeelding staat aangegeven, dan wel niet meer dan de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan bestaande bouw- en goothoogte, voor zover deze afwijkt;
  4. bij een platte afdekking mag de bouwhoogte van een gebouw niet meer bedragen dan de maximaal toegestane goothoogte. 
11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 meter bedragen.
11.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. een samenhangend bebouwingsbeeld; 
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de sociale veiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden en de landschappelijke waarden van de aangrenzende gronden;
  5. de perceelinrichting (groen-/tuinkarakter);
  6. de plaatsing en oriëntatie van de gebouwen.
11.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. artikel 11 lid 2.1 sub a en toestaan dat gebouwen buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat de oppervlakte per (buiten het bouwvlak gebouwde) gebouw niet meer bedraagt dan 50 m² en de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4 meter. 
  2. Aan de onder a genoemde afwijking kan slechts medewerking worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. het straatwand- en bebouwingsbeeld;
    2. de woonsituatie;
    3. de verkeersveiligheid;
    4. de sociale veiligheid;
    5. de milieusituatie;
    6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
11.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de opslag van voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en puin- en vuilstortingen. Deze regel is niet van toepassing op de opslag van materialen die strekken tot realisering van de aan de grond gegeven bestemming, voor de opslag ten behoeve van de normale  bedrijfsvoering en het normale onderhoud van tuinen en erven, waterlopen, paden en wegen.
Artikel 12 Recreatie
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Recreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. recreatieve voorzieningen;
  2. een clubhuis;

    met de daarbij behorende:
  3. gebouwen ten behoeve van het onderhoud en beheer;
  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  5. paden, wegen, parkeervoorzieningen, overige verharding, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend in een bouwvlak worden gebouwd;
  2. gebouwen mogen zowel plat als met een kap afgedekt worden;
  3. de maximale bouwhoogte bedraagt 4 meter.
12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de gevellijn c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  2. de hoogte van overkappingen met open constructie -zoals een carport- mag niet meer dan 3 meter bedragen, met dien verstande dat deze uitsluitend binnen een bouwvlak mag worden gebouwd;
  3. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 meter bedragen.
12.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. een samenhangend bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de sociale veiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden en de landschappelijke waarden van de aangrenzende gronden;
  5. de perceelinrichting (groen-/tuinkarakter);
  6. de plaatsing en oriëntatie van de gebouwen.
12.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf/instelling;
  2. het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de opslag van voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en puin- en vuilstortingen. Deze regel is niet van toepassing op de opslag van materialen die strekken tot realisering van de aan de grond gegeven bestemming, voor de opslag ten behoeve van de normale bedrijfsvoering en het normale onderhoud van tuinen en erven, waterlopen, paden en wegen;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 13 Sport
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Sport’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. sportvelden- en terreinen;
  2. gebouwen ten behoeve van sportieve doeleinden met de daarbij behorende voorzieningen, zoals kantines;
  3. volkstuinen;
  4. gebouwen ten behoeve van volkstuinen met de daarbij behorende voorzieningen, zoals kassen en bergingen;

    met de daarbij behorende:
  5. parkeervoorzieningen, terreinen, groenvoorzieningen, 
    water en waterhuishoudkundige voorzieningen  en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. gebouwen ten behoeve van sport mogen uitsluitend in een bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat: 
    • gebouwen mogen zowel plat als met een kap worden afgedekt;
    • de goot- en bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan op de verbeelding staat aangegeven, dan wel niet meer dan de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan bestaande bouw- en goothoogte, voor zover deze afwijkt;
    • bij een platte afdekking mag de bouwhoogte van een gebouw niet meer bedragen dan de maximaal toegestane goothoogte;
  2. gebouwen ten behoeve van volkstuinen mogen buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. het gezamenlijk oppervlak maximaal 75 m2 bedraagt;
    2. de goot- en bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt; 
13.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: 
  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de gevellijn c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  2. de hoogte van reclame-uitingen in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 1,5 meter bedragen;
  3. de hoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 15 meter;
  4. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6 meter bedragen.
13.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. een samenhangend bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de sociale veiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden en de landschappelijke waarden van de aangrenzende gronden;
  5. de perceelinrichting (groen-/tuinkarakter);
  6. de plaatsing en oriëntatie van de gebouwen.
13.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf/instelling;
  2. het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de opslag van voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en puin- en vuilstortingen. Deze regel is niet van toepassing op de opslag van materialen die strekken tot realisering van de aan de grond gegeven bestemming, voor de opslag ten behoeve van de normale bedrijfsvoering en het normale onderhoud van tuinen en erven, waterlopen, paden en wegen;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 14 Tuin
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. semi-agrarisch gebruik ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch'.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Gebouwen
Ten aanzien van deze bestemming geldt dat geen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken mogen worden opgericht, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' gebouwen ten behoeve van beheer en onderhoud zijn toegestaan met:
  1. een gezamenlijk maximum oppervlak van 30 m2 per aanduidingsvlak;
  2. een maximale goot- en bouwhoogte van 3 en 5,5 meter.
14.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen, met dien verstande dat een toegangshek of toegangspoort met een open constructie een hoogte mag hebben van maximaal 1,8 meter;
  2. reclame-uitingen in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zijn niet toegestaan;
  3. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 5 meter bedragen.
14.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. een samenhangend bebouwingsbeeld; 
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de sociale veiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden en de landschappelijke waarden van de aangrenzende gronden;
  5. de perceelinrichting (groen-/tuinkarakter);
  6. de plaatsing en oriëntatie van de gebouwen.
14.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de opslag van voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie, puin- en vuilstortingen.
Deze bepaling is niet van toepassing op de opslag van materialen welke strekken tot realisering van de aan de grond gegeven bestemming, voor de opslag ten behoeve van de normale agrarische bedrijfsvoering en het normale onderhoud van tuinen en erven, waterlopen, paden en wegen.
14.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.5.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen met een grotere aaneengesloten oppervlakte dan 50 m2.  
14.5.2 Voorwaarden voor vergunningverlening
Een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt slechts verleend indien voor de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij directe, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke tuinomgeving, dan wel karakteristieke bebouwing op aangrenzende percelen.
14.5.3 Toegestane werkzaamheden
Het verbod als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud en het normale gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
Artikel 15 Verkeer
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen en (woon)straten;
  2. (voet- en fiets)paden;
  3. parkeervoorzieningen en overige verharding;
  4. groenvoorzieningen, berm- en overstroken, beplanting en waterlopen;
  5. speelvoorzieningen;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'waterkering' een regionale waterkering;

    met dien verstande dat:
  • het aantal rijstroken niet meer dan twee bedraagt;
  • in de bestemming de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermbeplanting, voorzieningen voor voetgangers en fietsers, bushaltes, bruggen en dergelijke zijn begrepen;
  • de bestemming, niet in een ingrijpende wijziging van het profiel voorziet.
15.2 Bouwregels
15.2.1 Gebouwen
Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
15.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van waterbeheersing, nutsvoorzieningen en de geleiding, regeling van het verkeer mag niet meer dan 10 meter  bedragen;
  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 2 meter bedragen.
15.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. een samenhangend bebouwingsbeeld; 
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de sociale veiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden en de landschappelijke waarden van de aangrenzende gronden;
  5. de perceelinrichting (groen-/tuinkarakter);
  6. de plaatsing en oriëntatie van de gebouwen.
15.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de opslag van voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie, puin- en vuilstortingen.
Deze bepaling is niet van toepassing op de opslag van materialen welke strekken tot realisering van de aan de grond gegeven bestemming, voor de opslag ten behoeve van het normale onderhoud.
Artikel 16 Water
 
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. water, oeverstroken en paden;
  2. bruggen;
  3. waterstaatkundige werken in de vorm van steigers en kaden;
  4. waterlopen;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'waterkering' een regionale waterkering;
  6. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats' een woonschip met bijbehorende bouwwerken ten behoeve van stalling en/of berging.
16.2 Bouwregels
  1. op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  2. t.a.v. de maximale afmetingen van een woonschip als bedoeld in artikel 16 lid 1 sub f zijn de bepalingen in de Woonschepenverordening Bedum 1999 van toepassing, zoals opgenomen in bijlage 2 bij de regels;
  3. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 1 meter mag bedragen, met dien verstande dat de hoogte van bruggen niet meer mag bedragen dan de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan bestaande bouwhoogte.
16.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de opslag van voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie, puin- en vuilstortingen.
Deze bepaling is niet van toepassing op de opslag van materialen welke strekken tot realisering van de aan de grond gegeven bestemming, voor de opslag ten behoeve van het normale onderhoud van waterlopen, oeverstroken, paden, bruggen en overige waterstaatkundige werken.
Artikel 17 Wonen - 1
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het wonen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep of bedrijf, met inachtneming van het bepaalde in artikel 17 lid 5 sub d;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' naast de woonfunctie tevens ruimte voor kleinschalige detailhandel, met inachtneming van het bepaalde in artikel 17 lid 5 sub j;

    met de daarbij behorende:
  3. hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken, tuinen, erven, waterlopen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
17.2 Bouwregels
17.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
  2. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de bouwaanduiding 'bijgebouwen' geen hoofdgebouwen zijn toegestaan;
  3. hoofdgebouwen mogen maximaal met het bestaande aantal aaneen worden gebouwd;
  4. de afstand van vrijstaande zijden van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 2,5 meter, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
  5. het aantal woningen per bouwvlak bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
  6. de (voor)gevel van een hoofdgebouw mag uitsluitend worden gebouwd in of maximaal 2 meter achter de naar de weg gekeerde bouwgrens en/of een aangeduide gevellijn te worden gebouwd, met uitzondering van de voorgevel van een hoofdgebouw ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voorgevel';
  7. de horizontale diepte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 15 meter bedragen en de afstand tussen de achtergevel van een hoofdgebouw en de achterliggende grens van het bijbehorende bouwperceel mag niet minder dan 9 meter bedragen, met dien verstande dat bestaande afwijkingen hiervan zijn toegestaan;
  8. een hoofdgebouw mag voor 80% van het oppervlak uitsluitend worden afgedekt met een kap, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 35°, dan wel ten minste de op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpplan bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'plat dak' een volledig plat dak is toegestaan;
  9. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 4 meter, dan wel ten minste de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  10. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 8 meter;
  11. ter plaatse van de aanduiding 'plat dak' mag de bouwhoogte van het plat afgedekte gedeelte van een hoofdgebouw niet meer bedragen dan 4,5 meter, met dien verstande dat:
    1. bestaande afwijkingen hiervan zijn toegestaan;
    2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' ten hoogste de aangeduide bouwhoogte is toegestaan.
17.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. bijbehorende bouwwerken dienen minimaal 2 meter achter (verlengde van) de voorgevel van een hoofdgebouw te worden gebouwd, met uitzondering van bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voorgevel';
  3. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 75 m² bedragen, met dien verstande dat:
    1. het bebouwingspercentage van het als zij- en achtererf aan te duiden deel van een bouwperceel niet meer dan 50 mag bedragen;
    2. de op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpplan bestaande afwijkingen hiervan wel zijn toegestaan;
  4. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken met een platte afdekking mag niet meer dan 3,5 meter bedragen, terwijl bij afdekking met een kap de goothoogte niet meer dan 3 meter en de bouwhoogte niet meer dan 5,5 meter mag bedragen, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  5. in afwijking van het bepaalde onder d mag de bouwhoogte van een overkapping niet meer bedragen dan 3 meter; 
  6. de afstand van de bijbehorende bouwwerken tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, behoudens bij plaatsing op deze perceelgrens, met dien verstande dat de afstand tot de gebouwen op het naastgelegen perceel niet minder dan 1 meter mag bedragen, tenzij ze aaneen gebouwd worden.
17.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de gevellijn c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6 meter bedragen.
17.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. een samenhangend bebouwingsbeeld; 
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de sociale veiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden en de landschappelijke waarden van de aangrenzende gronden;
  5. de perceelinrichting (groen-/tuinkarakter);
  6. de plaatsing en oriëntatie van de gebouwen.
17.4 Afwijken van de bouwregels
17.4.1 Afwijking
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. het bepaalde in artikel 17 lid 2.1 sub g en toestaan dat de horizontale diepte van een hoofdgebouw wordt vergroot en/of de afstand tussen de achtergevel van een hoofdgebouw en de achterliggende grens van het bijbehorende bouwperceel wordt verkleind tot niet minder dan 7 meter, met dien verstande dat:
    1. daarbij wordt gelet op afstand en situering van het betreffende hoofdgebouw ten opzichte van de bebouwing op het achterliggende perceel met het oog op een onevenredige vermindering van woongenot en privacy;
    2. het als achtererf aan te merken deel tussen een bestaand hoofdgebouw en de achterliggende grens van het bijbehorende bouwperceel voor niet meer dan 60% mag worden bebouwd (hoofd- en bijgebouwen);
  2. het bepaalde in artikel 17 lid 2.1 sub h en toestaan dat de dakhelling van een hoofdgebouw wordt verkleind tot minder dan 35°;
  3. het bepaalde in artikel 17 lid 2.1 sub h en toestaan dat een hoofdgebouw (gedeeltelijk) wordt voorzien van een platte afdekking, met dien verstande dat maximaal 60% van de betreffende bebouwing plat mag worden afgedekt;
  4. het bepaalde in artikel 17 lid 2.1 sub i en toestaan dat de goothoogte van een hoofdgebouw wordt vergroot tot niet meer dan 4,4 meter;
  5. het bepaalde in artikel 17 lid 2.1 sub j en toestaan dat de bouwhoogte van een hoofdgebouw wordt vergroot tot niet meer dan 8,8 meter;
  6. het bepaalde in artikel 17 lid 2.2 sub a en toestaan dat bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak wordt gebouwd;
  7. het bepaalde in artikel 17 lid 2.2 sub b en toestaan dat erkers aan de voorgevel van een hoofdgebouw wordt gebouwd, met dien verstande dat:
    1. de oppervlakte niet meer dan 6 m² mag bedragen;
    2. de hoogte niet meer dan 4 meter mag bedragen;
    3. de breedte niet meer dan 60% van de voorgevel van het hoofdgebouw mag bedragen;
  8. het bepaalde in artikel 17 lid 2.2 sub b en toestaan dat een bijbehorend bouwwerk tot maximaal in de gevellijn van een hoofdgebouw wordt gebouwd;
  9. het bepaalde in artikel 17 lid 2.2 sub c en toestaan dat ten behoeve van: 
    1. een ruimtebehoevende hobby,
    2. een aan huis verbonden beroep of bedrijf;
    3. het verlenen van mantelzorg en/of het levensloopbestendig wonen;
de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot een oppervlakte van ten hoogste 100 m², met dien verstande dat het in artikel 17 lid 2.2 sub c onder 1 genoemde bebouwingspercentage van 50% niet mag worden overschreden en een afhankelijke woonruimte niet vrijstaand van het hoofdgebouw mag worden gebouwd;
  1. het bepaalde in artikel 17 lid 2.2 sub f en toestaan dat de afstand tussen gebouwen wordt verkleind tot minder dan 1 meter, met dien verstande dat voldoende mogelijkheid aanwezig blijft voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte;
17.4.2 Voorwaarde
Aan de in artikel 17 lid 4.1 genoemde afwijkingsmogelijkheden kan slechts medewerking worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. het straatwand- en bebouwingsbeeld;
  2. landschappelijke waarden;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de milieusituatie;
  6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
17.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen:
  1. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als woonruimte;
  2. het gebruik van gebouwen ten behoeve van mantelzorg, indien: 
    1. deze een groter ruimtebeslag kent dan 50 m2;
    2. de belangen van omwonenden en bedrijven onevenredig worden aangetast, waarbij rekening moet worden gehouden met milieu-aspecten als geur, geluid, hinder en externe veiligheid;
    3. een splitsing van eigendom van het betreffende bouwperceel plaatsvindt;
    4. het aantal personen aan wie mantelzorg wordt verleend meer dan twee bedraagt;
    5. deze niet (meer) noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  3. het gebruik van gebouwen ten behoeve van het levensloopbestendig wonen, indien: 
    1. deze een groter ruimtebeslag kent dan 50 m2;
    2. de belangen van omwonenden en bedrijven onevenredig worden aangetast, waarbij rekening moet worden gehouden met milieu-aspecten als geur, geluid, hinder en externe veiligheid;
  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep en/of bedrijf, zodanig dat:
    1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane grond vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op een bouwperceel;
    2. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 50 m2;
    3. het nevengebruik wordt uitgeoefend door iemand anders dan de bewoner van de woning; de activiteiten vergunning- of meldingplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving;
    4. de bedrijfsactiviteiten niet voorkomen in of niet gelijk zijn te stellen met categorie 1 als vermeld in de bijlage opgenomen staat van bedrijven;
    5. de beroeps- of bedrijfsmatig nevengebruik van de bebouwing nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer of onevenredige parkeerdruk veroorzaakt, ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
  5. het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de opslag van voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en puin- en vuilstortingen. Deze regel is niet van toepassing op de opslag van materialen die strekken tot realisering van de aan de grond gegeven bestemming, voor de opslag ten behoeve van het normale onderhoud van tuinen en erven, waterlopen, paden en wegen;
  6. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  7. het gebruik van gronden als paardenbak;
  8. het gebruik van gebouwen ten behoeve van een bed- and breakfast;
  9. het gebruik van de gronden ten behoeve van detailhandelsfuncties, met uitzondering van ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
  10. het gebruik van de gronden aangeduid met 'detailhandel' indien de detailhandelsfunctie een grotere oppervlakte beslaat dan 30% van de totale gezamenlijke begane grond vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op een bouwperceel en/of groter is dan 100 m2 met inachtneming van het bepaalde in artikel 17 lid 2.2 sub c voor wat betreft bijbehorende bouwwerken.
17.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in: 
  1. artikel 17 lid 5 sub d onder 2 en toestaan dat de maximale oppervlakte ten behoeve van een ruimtebehoevende hobby of een aan huis verbonden beroep of bedrijf wordt vergroot tot een oppervlakte van ten hoogste 100 m2, met dien verstande dat het in artikel 17 lid 2.2 sub c onder 1 genoemde bebouwingspercentage van 50% niet mag worden overschreden;
  2. artikel 17 lid 5 sub h ten behoeve van bed and breakfast, met dien verstande dat deze functie als ondergeschikt dient te blijven aan de woonfunctie.
  3. artikel 17 lid 5 sub i ten behoeve van kleinschalige detailhandel voor zover de gronden niet zijn voorzien van de aanduiding 'detailhandel', met dien verstande dat de detailhandelsfunctie niet een grotere oppervlakte beslaat dan 30% van de totale gezamenlijke begane grond vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op een bouwperceel met een maximum van 100 m2 met inachtneming van het bepaalde in artikel 17 lid 2.2 sub c voor wat betreft bijbehorende bouwwerken.
Artikel 18 Wonen - 2
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het wonen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep of bedrijf, met in achtneming van het bepaalde in artikel 18 lid 5 sub d;
met de daarbij behorende
  1. hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken, tuinen, erven, waterlopen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
18.2 Bouwregels
18.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
  2. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de bouwaanduidingen 'bijgebouwen' geen hoofdgebouwen zijn toegestaan;
  3. hoofdgebouwen mogen maximaal met het bestaande aantal aaneen worden gebouwd;
  4. de afstand van vrijstaande zijden van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 2,5 meter, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
  5. het aantal woningen per bouwvlak bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
  6. de (voor)gevel van een hoofdgebouw mag uitsluitend worden gebouwd in of maximaal 2 meter achter de aangeduide gevellijn;
  7. de horizontale diepte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 15 meter bedragen en de afstand tussen de achtergevel van een hoofdgebouw en de achterliggende grens van het bijbehorende bouwperceel mag niet minder dan 9 meter bedragen, met dien verstande dat bestaande afwijkingen hiervan zijn toegestaan;
  8. een hoofdgebouw mag voor 80% van het oppervlak uitsluitend worden afgedekt met een kap, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 35°, dan wel ten minste de op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpplan bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt of het gebouw plat is afgedekt;
  9. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 6 meter, dan wel ten minste de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  10. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 10 meter;
  11. bij een platte afdekking mag de bouwhoogte van het plat afgedekte gedeelte van een hoofdgebouw niet meer bedragen dan 6,5 meter, met dien verstande dat bestaande afwijkingen hiervan zijn toegestaan.
18.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. bijbehorende bouwwerken dienen minimaal 2 meter achter (verlengde van) de voorgevel van een hoofdgebouw te worden gebouwd;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 75 m², met dien verstande dat:
    1. het bebouwingspercentage van het als zij- en achtererf aan te duiden deel van een bouwperceel niet meer dan 50 mag bedragen;
    2. de op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpplan bestaande afwijkingen hiervan wel zijn toegestaan;
  4. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken met een platte afdekking mag niet meer dan 3,5 meter bedragen, terwijl bij afdekking met een kap de goothoogte niet meer dan 3 meter en de bouwhoogte niet meer dan 5,5 meter mag bedragen, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  5. in afwijking van het bepaalde onder d mag de bouwhoogte van een overkapping niet meer bedragen dan 3 meter; 
  6. de afstand van de bijbehorende bouwwerken tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, behoudens bij plaatsing op deze perceelgrens, met dien verstande dat de afstand tot de gebouwen op het naastgelegen perceel niet minder dan 1 meter mag bedragen, tenzij ze aaneen gebouwd worden.
18.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de gevellijn c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6 meter bedragen.
18.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. een samenhangend bebouwingsbeeld; 
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de sociale veiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden en de landschappelijke waarden van de aangrenzende gronden;
  5. de perceelinrichting (groen-/tuinkarakter);
  6. de plaatsing en oriëntatie van de gebouwen.
18.4 Afwijken van de bouwregels
 
18.4.1 Afwijking
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. het bepaalde in artikel 18 lid 2.1 sub g en toestaan dat de horizontale diepte van een hoofdgebouw wordt vergroot en/of de afstand tussen de achtergevel van een hoofdgebouw en de achterliggende grens van het bijbehorende bouwperceel wordt verkleind tot niet minder dan 7 meter, met dien verstande dat:
    1. daarbij wordt gelet op afstand en situering van het betreffende hoofdgebouw ten opzichte van de bebouwing op het achterliggende perceel met het oog op een onevenredige vermindering van woongenot en privacy;
    2. het als achtererf aan te merken deel tussen een bestaand hoofdgebouw en de achterliggende grens van het bijbehorende bouwperceel voor niet meer dan 60% mag worden bebouwd (hoofd- en bijgebouwen);
  2. het bepaalde in artikel 18 lid 2.1 sub h en toestaan dat de dakhelling van een hoofdgebouw wordt verkleind tot minder dan 35°;
  3. het bepaalde in artikel 18 lid 2.1 sub h en toestaan dat een hoofdgebouw (gedeeltelijk) wordt voorzien van een platte afdekking, met dien verstande dat maximaal 60% van de betreffende bebouwing plat mag worden afgedekt;
  4. het bepaalde in artikel 18 lid 2.1 sub i en toestaan dat de goothoogte van een hoofdgebouw wordt vergroot tot niet meer dan 6,6 meter;
  5. het bepaalde in artikel 18 lid 2.1 sub j en toestaan dat de bouwhoogte van een hoofdgebouw wordt vergroot tot niet meer dan 11 meter;
  6. het bepaalde in artikel 18 lid 2.2 sub a en toestaan dat bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak wordt gebouwd;
  7. het bepaalde in artikel 18 lid 2.2 sub b en toestaan dat erkers aan de voorgevel van een hoofdgebouw wordt gebouwd, met dien verstande dat:
    1. de oppervlakte niet meer dan 6 m² mag bedragen;
    2. de hoogte niet meer dan 4 meter mag bedragen;
    3. de breedte niet meer dan 60% van de voorgevel van het hoofdgebouw mag bedragen;
  8. het bepaalde in artikel 18 lid 2.2 sub b en toestaan dat een bijbehorend bouwwerk tot maximaal in de gevellijn van een hoofdgebouw wordt gebouwd;
  9. het bepaalde in artikel 18 lid 2.2 sub c en toestaan dat ten behoeve van: 
    1. een ruimtebehoevende hobby,
    2. een aan huis verbonden beroep of bedrijf;
    3. het verlenen van mantelzorg en/of het levensloopbestendig wonen;
de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot een oppervlakte van ten hoogste 100 m², met dien verstande dat het in artikel 18 lid 2.2 sub c onder 1 genoemde bebouwingspercentage van 50% niet mag worden overschreden en een afhankelijke woonruimte niet vrijstaand van het hoofdgebouw mag worden gebouwd;
  1. het bepaalde in artikel 18 lid 2.2 sub f en toestaan dat de afstand tussen gebouwen wordt verkleind tot minder dan 1 meter, met dien verstande dat voldoende mogelijkheid aanwezig blijft voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte;
18.4.2 Voorwaarde
Aan de in artikel 18 lid 4.1 genoemde afwijkingsmogelijkheden kan slechts medewerking worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. het straatwand- en bebouwingsbeeld;
  2. landschappelijke waarden;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de milieusituatie;
  6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
18.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen:
  1. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als woonruimte;
  2. het gebruik van gebouwen ten behoeve van mantelzorg, indien: 
    1. deze een groter ruimtebeslag kent dan 50 m2;
    2. de belangen van omwonenden en bedrijven onevenredig worden aangetast, waarbij rekening moet worden gehouden met milieu-aspecten als geur, geluid, hinder en externe veiligheid;
    3. een splitsing van eigendom van het betreffende bouwperceel plaatsvindt;
    4. het aantal personen aan wie mantelzorg wordt verleend meer dan twee bedraagt;
    5. deze niet (meer) noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  3. het gebruik van gebouwen ten behoeve van het levensloopbestendig wonen, indien: 
    1. deze een groter ruimtebeslag kent dan 50 m2;
    2. de belangen van omwonenden en bedrijven onevenredig worden aangetast, waarbij rekening moet worden gehouden met milieu-aspecten als geur, geluid, hinder en externe veiligheid;
  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep en/of bedrijf, zodanig dat:
    1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane grond vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op een bouwperceel;
    2. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 50 m2;
    3. het nevengebruik wordt uitgeoefend door iemand anders dan de bewoner van de woning; de activiteiten vergunning- of meldingplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving;
    4. de bedrijfsactiviteiten niet voorkomen in of niet gelijk zijn te stellen met categorie 1 als vermeld in de bijlage opgenomen staat van bedrijven;
    5. de beroeps- of bedrijfsmatig nevengebruik van de bebouwing nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer of onevenredige parkeerdruk veroorzaakt, ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
  5. het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de opslag van voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en puin- en vuilstortingen. Deze regel is niet van toepassing op de opslag van materialen die strekken tot realisering van de aan de grond gegeven bestemming, voor de opslag ten behoeve van het normale onderhoud van tuinen en erven, waterlopen, paden en wegen;
  6. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  7. het gebruik van gronden als paardenbak;
  8. het gebruik van gebouwen ten behoeve van een bed- and breakfast.
  9. het gebruik van de gronden ten behoeve van detailhandelsfuncties.
18.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in: 
  1. artikel 18 lid 5 sub d onder 2 en toestaan dat de maximale oppervlakte ten behoeve van een ruimtebehoevende hobby, een aan huis verbonden beroep of bedrijf of  wordt vergroot tot een oppervlakte van ten hoogste 100 m2, met dien verstande dat het in artikel 18 lid 2.2 sub c onder 1 genoemde bebouwingspercentage van 50% niet mag worden overschreden;
  2. artikel 18 lid 5 sub h ten behoeve van bed and breakfast, met dien verstande dat deze functie als ondergeschikt dient te blijven aan de woonfunctie.
  3. artikel 18 lid 5 sub i ten behoeve van kleinschalige detailhandel, met dien verstande dat de detailhandelsfunctie niet een grotere oppervlakte beslaat dan 30% van de totale gezamenlijke begane grond vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op een bouwperceel met een maximum van 100 m2 met inachtneming van het bepaalde in artikel 18 lid 2.2 sub c voor wat betreft bijbehorende bouwwerken.
Artikel 19 Waarde - Archeologie 2
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen hoofdbestemmingen, bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
19.2 Bouwregels
  1. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m² moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:
    1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld;
      en
    2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  2. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sublid b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
19.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
19.3.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
  1. het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden;
  2. het woelen, mengen, diepploegen of ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking dieper dan 40 centimeter;
  3. het graven of dempen van watergangen;
  4. het dempen van kolken;
  5. het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 40 cm;
  6. het graven van sleuven breder dan 50 cm en dieper dan 100 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  7. het permanent verlagen van het waterpeil.
19.3.2 Voorwaarden voor vergunningverlening
Een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt slechts verleend indien:
  1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
  3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.
19.3.3 Toegestane werkzaamheden
Het verbod als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  4. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
19.4 Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen door:
  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
Artikel 20 Waarde - Archeologie 3
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen hoofdbestemmingen, bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
20.2 Bouwregels
  1. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:
    1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld;
      en
    2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  2. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sublid b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
20.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.3.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
  1. het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden;
  2. het woelen, mengen, diepploegen of ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking dieper dan 40 centimeter;
  3. het graven of dempen van watergangen;
  4. het dempen van kolken;
  5. het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 40 cm;
  6. het graven van sleuven breder dan 50 cm en dieper dan 100 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  7. het permanent verlagen van het waterpeil.
20.3.2 Voorwaarden voor vergunningverlening
Een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt slechts verleend indien:
  1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
  3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.
20.3.3 Toegestane werkzaamheden
Het verbod als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  4. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
20.4 Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen door:
  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
3 Algemene regels
Artikel 21 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 22 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat aan gronden alsnog de dubbelbestemming 'Waarde – archeologie (2 of 3) ' toe wordt gekend, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 23 Overgangsrecht
23.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
23.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 24 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Zuidwolde Kern' van de Gemeente Bedum.