Inhoudsopgave
HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS
HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Bedum Kern, locatie De Plank met identificatienummer NL.IMRO.0005.BPBE14HERS1-VA02 van de gemeente Bedum;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan huis verbonden beroep of bedrijf:
een dienstverlenend beroep of bedrijf (zoals bv. adviesbureau, pedicure, schoonheidssalon, kapsalon, makelaar, kinderopvang), dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.6 afhankelijke woonruimte:
gedeelte van een woning waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg en of het levensloopbestendig wonen is gehuisvest;
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.8 bebouwingspercentage:
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.9 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten;
1.10 bestaand:
- bij bouwwerken:
bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften;
- ten aanzien van het gebruik:
het gebruik dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan bestond en niet in strijd was met een gebruiksverbod;
1.11 bestemmingsgrens:
een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak op de verbeelding met eenzelfde bestemming;
1.13 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.14 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.15 bouwen:
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk;
1.16 bouwgrens:
een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak;
1.17 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.18 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.19 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.20 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.21 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.22 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.23 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.24 gevellijn:
een als zodanig aangeduide lijn op de verbeelding waar bouwregels aan verbonden zijn;
1.25 handel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, het verkopen en/of afleveren van goederen;
1.26 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.27 horizontale diepte van een gebouw:
de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel;
1.28 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
de in de bijlage bij de regels opgenomen Staat van bedrijven (ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering VNG) onder categorie 1 vallende bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woning met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
1.29 kleinschalige detailhandel:
detailhandel welke naar aard en omvang geen bedreiging vormt voor de bestaande detailhandelsstructuur;
1.30 mantelzorg:
het op individuele basis, buiten organisatorisch verband, bieden van zorg aan personen die fysiek, psychisch of verstandelijk ernstig hulpbehoevend zijn;
1.31 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.32 overkapping:
een bijbehorend bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte ruimte vormt en geheel of gedeeltelijk is omsloten door ten hoogste één wand;
1.33 pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.34 peil:
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang, voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw en indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijk te hanteren waterpeil;
1.35 verbeelding:
de digitale weergave met bijbehorende verklaring waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangewezen;
1.36 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.37 zijdelingse perceelgrens:
de grens van een bouwperceel die is gelegen langs het zijerf;
1.38 zij- en achtererf:
gedeelte van het erf dat aan de zijkant (achter het verlengde van de voorgevel) en de achterkant van het hoofdgebouw is gelegen.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.5 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de plaatsing van gebouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, rookkanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
Voor zover in de regels een goothoogte is voorgeschreven, is het bepaalde onder 2 niet van toepassing op dakkapellen en op dakvlakken die niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen.
HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. groenvoorzieningen;
b. bermen en beplanting.
3.2 Bouwregels
a. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
a. het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de opslag van voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie, puin- en vuilstortingen.
Deze bepaling is niet van toepassing op de opslag van materialen welke strekken tot realisering van de aan de grond gegeven bestemming, voor de opslag ten behoeve van de normale bedrijfsvoering en het normale onderhoud van groen, waterlopen, paden en wegen.
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wegen en (woon)straten;
b. (voet- en fiets)paden;
c. parkeervoorzieningen en overige verharding;
d. groenvoorzieningen, bermstroken, beplanting en waterlopen;
e. speelvoorzieningen;
met dien verstande dat:
-
het aantal rijstroken niet meer dan twee bedraagt;
-
in de bestemming de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermbeplanting, voorzieningen voor voetgangers en fietsers, bushaltes, bruggen en dergelijke zijn begrepen.
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van waterbeheersing, nutsvoorzieningen en de geleiding, regeling van het verkeer niet meer dan 10 m mag bedragen en van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer dan 2 m mag bedragen.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a. een samenhangend bebouwingsbeeld;
b. de verkeersveiligheid;
c. de sociale veiligheid;
d. de gebruiksmogelijkheden en de landschappelijke waarden van de aangrenzende gronden;
e. de perceelinrichting (groen-/tuinkarakter);
f. de plaatsing en oriëntatie van de gebouwen.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
a. het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de opslag van voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie, puin- en vuilstortingen.
Deze bepaling is niet van toepassing op de opslag van materialen welke strekken tot realisering van de aan de grond gegeven bestemming, voor de opslag ten behoeve van de normale agrarische bedrijfsvoering en het normale onderhoud van tuinen en erven, waterlopen, paden en wegen.
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. water, oeverstroken en paden;
b. bruggen;
c. waterstaatkundige werken in de vorm van steigers en kaden;
d. waterlopen.
5.2 Bouwregels
a. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.
5.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
a. het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de opslag van voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie, puin- en vuilstortingen.
Deze bepaling is niet van toepassing op de opslag van materialen welke strekken tot realisering van de aan de grond gegeven bestemming, voor de opslag ten behoeve van het normale onderhoud van waterlopen, oeverstroken, paden, bruggen en overige waterstaatkundige werken.
Artikel 6 Wonen – 2
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep of bedrijf, met in achtneming van het bepaalde in lid 6.5, sub d;
met de daarbij behorende
b. hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken, tuinen, erven, waterlopen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
b. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
c. de afstand van vrijstaande zijden van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 2,5 m;
d. het aantal te realiseren woningen bedraagt niet meer dan 20;
e. de (voor)gevel van een hoofdgebouw mag uitsluitend worden gebouwd in of maximaal 2 m achter de naar de weg gekeerde bouwgrens en/of in de gevellijn ter plaatse van de aanduiding ‘gevellijn’;
f. de horizontale diepte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 15 m bedragen en de afstand tussen de achtergevel van een hoofdgebouw en de achterliggende grens van het bijbehorende bouwperceel mag niet minder dan 7 m bedragen;
g. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mogen niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’.
6.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
a. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. bijbehorende bouwwerken dienen minimaal 2 m achter het (verlengde van) de voorgevel van een hoofdgebouw te worden gebouwd;
c. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 75 m², met dien verstande dat het bebouwingspercentage van het als zij- en achtererf aan te duiden deel van een bouwperceel niet meer dan 50% mag bedragen;
d. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken met een platte afdekking mag niet meer dan 3,5 m bedragen, terwijl bij afdekking met een kap de goothoogte niet meer dan 3 m en de bouwhoogte niet meer dan 5,5 m mag bedragen, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
e. in afwijking van het bepaalde onder d mag de bouwhoogte van een overkapping niet meer bedragen dan 3 m;
f. de afstand van de bijbehorende bouwwerken tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 1 m bedragen, behoudens bij plaatsing op deze perceelgrens, met dien verstande dat de afstand tot de gebouwen op het naastgelegen perceel niet minder dan 1 m mag bedragen, tenzij ze aaneen gebouwd worden.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de gevellijn c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen;
b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6 m bedragen.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a. een samenhangend bebouwingsbeeld;
b. de verkeersveiligheid;
c. de sociale veiligheid;
d. de gebruiksmogelijkheden en de landschappelijke waarden van de aangrenzende gronden;
e. de perceelinrichting (groen-/tuinkarakter);
f. de plaatsing en oriëntatie van de gebouwen.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Afwijking
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:
a. het bepaalde in lid 6.2.1, sub f en toestaan dat de horizontale diepte van een hoofdgebouw wordt vergroot en/of de afstand tussen de achtergevel van een hoofdgebouw en de achterliggende grens van het bijbehorende bouwperceel wordt verkleind tot niet minder dan 5 m, met dien verstande dat:
1. daarbij wordt gelet op afstand en situering van het betreffende hoofdgebouw ten opzichte van de bebouwing op het achterliggende perceel met het oog op een onevenredige vermindering van woongenot en privacy;
2. het als achtererf aan te merken deel tussen een bestaand hoofdgebouw en de achterliggende grens van het bijbehorende bouwperceel voor niet meer dan 60% mag worden bebouwd (hoofd- en bijgebouwen);
b. het bepaalde in lid 6.2.1, sub g en toestaan dat de goothoogte van een hoofdgebouw wordt vergroot tot niet meer dan 6,6 m;
c. het bepaalde in lid 6.2.1, sub g en toestaan dat de bouwhoogte van een hoofdgebouw wordt vergroot tot niet meer dan 11 m;
d. het bepaalde in lid 6.2.2, sub a en toestaan dat bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak worden gebouwd;
e. het bepaalde in lid 6.2.2, sub b en toestaan dat erkers aan de voorgevel van een hoofdgebouw wordt gebouwd, met dien verstande dat:
1. de oppervlakte niet meer dan 6 m² mag bedragen;
2. de hoogte niet meer dan 4 m mag bedragen;
3. de breedte niet meer dan 60% van de voorgevel van het hoofdgebouw mag bedragen;
f. het bepaalde in lid 6.2.2, sub b en toestaan dat een bijbehorend bouwwerk tot maximaal in de gevellijn van een hoofdgebouw wordt gebouwd;
g. het bepaalde in lid 6.2.2, sub c en toestaan dat ten behoeve van:
1. een ruimtebehoevende hobby;
2. een aan huis verbonden beroep of bedrijf;
3. het verlenen van mantelzorg en/of het levensloopbestendig wonen;
de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot een oppervlakte van ten hoogste 100 m², met dien verstande dat het in lid 6.2.2, sub c genoemde bebouwingspercentage van 50% niet mag worden overschreden en een afhankelijke woonruime niet vrijstaand van het hoofdgebouw mag worden gebouwd;
h. het bepaalde in lid 6.2.2, sub f en toestaan dat de afstand tussen gebouwen wordt verkleind tot minder dan 1 m, met dien verstande dat voldoende mogelijkheid aanwezig blijft voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.
6.4.2 Voorwaarde
Aan de in lid 6.4.1 genoemde afwijkingsmogelijkheden kan slechts medewerking worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
a. het straatwand- en bebouwingsbeeld;
b. landschappelijke waarden;
c. de verkeersveiligheid;
d. de sociale veiligheid;
e. de milieusituatie;
f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen:
a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als woonruimte;
b. het gebruik van gebouwen ten behoeve van mantelzorg, indien:
1. deze een groter ruimtebeslag kent dan 50 m2;
2. de belangen van omwonenden en bedrijven onevenredig worden aangetast, waarbij rekening moet worden gehouden met milieuaspecten als geur, geluid, hinder en externe veiligheid;
3. een splitsing van eigendom van het betreffende bouwperceel plaatsvindt;
4. het aantal personen aan wie mantelzorg wordt verleend meer dan twee bedraagt;
5. deze niet (meer) noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
c. het gebruik van gebouwen ten behoeve van het levensloopbestendig wonen, indien:
1. deze een groter ruimtebeslag kent dan 50 m2;
2. de belangen van omwonenden en bedrijven onevenredig worden aangetast, waarbij rekening moet worden gehouden met milieuaspecten als geur, geluid, hinder en externe veiligheid;
d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep en/of bedrijf, zodanig dat:
1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane grond vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op een bouwperceel;
2. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 50 m2;
3. het nevengebruik wordt uitgeoefend door iemand anders dan de bewoner van de woning;
4. de activiteiten vergunning- of meldingplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving;
5. de bedrijfsactiviteiten niet voorkomen in of niet gelijk zijn te stellen met categorie 1 als vermeld in de bijlage opgenomen Staat van Bedrijven;
6. het beroeps- of bedrijfsmatig nevengebruik van de bebouwing nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer of onevenredige parkeerdruk veroorzaakt, ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
e. het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de opslag van voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en puin- en vuilstortingen. Deze regel is niet van toepassing op de opslag van materialen die strekken tot realisering van de aan de grond gegeven bestemming;
f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
g. het gebruik van gronden als paardenbak;
h. het gebruik van gebouwen ten behoeve van een bed- and breakfast;
i. het gebruik van de gronden ten behoeve van detailhandel.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a. lid 6.5, sub d en tevens toestaan dat de maximale oppervlakte ten behoeve van een ruimtebehoevende hobby, een aan huis verbonden beroep of bedrijf of wordt vergroot tot een oppervlakte van ten hoogste 100 m2, met dien verstande dat het in lid 6.2.2, sub c genoemde bebouwingspercentage van 50% niet mag worden overschreden;
b. lid 6.5, sub h ten behoeve van bed and breakfast, met dien verstande dat deze functie ondergeschikt dient te blijven aan de woonfunctie;
c. lid 6.5, sub i ten behoeve van kleinschalige detailhandel, met dien verstande dat de detailhandelsfunctie geen grotere oppervlakte beslaat dan 30% van de totale gezamenlijke begane grond vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op een bouwperceel, met een maximum van 100 m2, met inachtneming van het bepaalde in lid 6.2.2, sub c.
HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS
Artikel 8 Overgangsrecht
A. Overgangsrecht bouwwerken
1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
B. Overgangsrecht gebruik
1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 9 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Bedum Kern, locatie De Plank van de gemeente Bedum.