Plan: | Stad Appingedam, deelplan agrarische gebieden |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0003.BPAPP10AGRARICHEGE-VA01 |
n deze regels wordt verstaan onder:
1. plan:
het bestemmingsplan Stad Appingedam, deelplan agrarische gebieden van de gemeente Appingedam;
2. bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als
vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0003.BPAPP10AGRARICHEGE-VA01 met de
bijbehorende regels en bijlagen;
3. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur,
waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld
ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
4. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een
vlak betreft;
5. ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
6. aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is
gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk
gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch
opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
7. agrarisch aanverwant bedrijf:
een bedrijf dat in nauwe relatie staat tot het agrarisch bedrijf, waarvan de werkzaamheden in hoofdzaak bestaan in de vorm van het houden van dieren en/of het telen en bewerken van gewassen, al dan niet in combinatie met het verlenen van diensten aan derden, zoals een gebruiksgerichte paardenhouderij;
8. agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
9. agrarisch loonbedrijf:
een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven;
10. archeologisch deskundige:
een afgestudeerd archeoloog met kennis en ervaring in het Noord-Nederlandse kustgebied;
11. archeologisch monument:
een terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 door het Rijk is aangewezen als beschermd archeologisch monument;
12. archeologisch onderzoek:
een onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of graven en/of begeleiden) verricht door een daartoe bevoegde instantie;
13. archeologisch onderzoeksgebied:
een gebied met een daaraan toegekende hoge archeologische verwachting vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied verwachte overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
14. archeologisch waardevol gebied:
een gebied met daaraan toegekende archeologische waarde vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
15. bassin:
een mest- of waterbak voor de opslag van mest of water ten behoeve van agrarische activiteiten;
16. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of andere
bouwwerken;
17. bebouwingspercentage:
een in de regels dan wel in een bouwvlak
aangegeven percentage, dat de oppervlakte van het deel van het bouwvlak aangeeft
dat maximaal mag worden bebouwd, dit met inbegrip van de oppervlakte van andere
bouwwerken;
18. bedrijf:
een onderneming gericht op het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen;
19. (bedrijfseigen)
mest- en/of organische (bij)productvergisting:
de verwerking van op het bedrijf zelf geproduceerde en van andere bedrijven aangevoerde mest, waaraan eigen en/of van derden afkomstige co-onderstraten (bijvoorbeeld maïs) wordt/worden toegevoegd. Het digestaat (restproduct) wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt of naar derden afgevoerd;
20. bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van
een bedrijf;
21. bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een
bouwperceel, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon,
wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein
noodzakelijk is;
22. beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit
Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico dan wel een risicoafstand
is bepaald, die in acht genomen moet worden;
23. beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis:
een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit,
genoemd in bijlage 1, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het
woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke
uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is en
waarbij:
a.
detailhandel
die direct verband houdt met een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit, alsmede
in goederen die ter plaatse in het kader van de beroeps- of bedrijfsactiviteit
aan huis zijn vervaardigd, bewerkt of hersteld, in beperkte mate wordt
toegestaan;
b.
de
woonfunctie als overwegende functie van het perceel niet wordt aangetast;
c.
de
activiteiten passen binnen de woonomgeving, wat in elk geval betekent dat geen
onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende
gronden en bouwwerken, waartoe in ieder geval de ten gevolge van bedoelde
activiteiten voor de omgeving te verwachten hinder en het verlies van privacy
in aanmerking genomen dienen te worden;
d.
zodanige
verkeersaantrekkende activiteiten, waardoor extra verkeersmaatregelen,
waaronder extra parkeervoorzieningen buiten eigen erf, noodzakelijk zijn, niet
worden toegestaan;
e. reclame-uitingen kleiner dan 0,25 m² mogelijk zijn;
24. beroeps- dan wel bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale (bruto) vloeroppervlakte van de
ruimte die wordt gebruikt voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, een
(dienstverlenend) bedrijf en/of een dienstverlenende instelling, inclusief
opslag- en administratieruimten en dergelijke;
25. beschermd dorpsgezicht:
het beschermd dorpsgezicht Marsum zoals aangewezen bij besluit van 27 september 1991 en zoals dat met toelichting is opgenomen in bijlage 1 bij de toelichting;
26. bestaand:
de bij of
krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken
zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik, die bestaan ten tijde van het
inwerkingtreden van het bestemmingsplan;
27. bestemmingsgrens:
de grens van het bestemmingsvlak;
28. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde
bestemming;
29. bijgebouw:
een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand
gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in
architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
30. bosbouw:
het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie;
31. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk
oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede
het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een
standplaats;
32. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
33. bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
34. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop
ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is
toegelaten;
35. bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
36. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee
gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere
bouwwerken zijn toegelaten;
37. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout,
steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de
grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
38. bunker:
een opzichzelfstaand betonnen verdedigingswerk;
39. cultuurgrond:
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die hobbymatig in gebruik zijn en niet worden gebruikt ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering;
40. cultuurhistorische waarden:
waarden van een gebied en/of de daarin
voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de
beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van die
geschiedenis;
41. dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
42. detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder
begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen
aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders
dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
43. erf:
het binnen de bestemming gelegen gedeelte van het bouwperceel, met uitzondering van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van het bouwperceel;
44. erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het
doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische
aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een
seksautomatenhal;
45. evenement:
een publieke activiteit met een tijdelijk,
plaatsgebonden en van het reguliere gebruik afwijkend karakter, plaatsvindend
in de open lucht of in tijdelijke onderkomens en in het algemeen bedoeld ter
ontspanning en/of vermaak, waaronder begrepen commerciële, culturele,
religieuze, recreatieve en/of sportieve, of daarmee gelijk te stellen
activiteiten, zoals markten, braderieën, beurzen, kermissen, festiviteiten,
wedstrijden, bijeenkomsten, festivals, e.d.;
46. extensief dagrecreatief medegebruik:
een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, een vissteiger, een picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;
47. fruitteelt:
de teelt of het kweken van fruit aan houtige gewassen;
48. galerie:
tentoonstellings- en verkoopruimte voor kunst, alsook
ondergeschikte horeca ten dienste van deze functies;
49. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen
toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte
vormt;
50. gebruiksgerichte paardenhouderij:
een agrarisch aanverwant bedrijf dat is gericht op het africhten, het opleiden en het trainen, alsmede het opvangen en stallen van paarden en/of pony's;
51. gebruiksmogelijkheden:
de mogelijkheden om gronden en bouwwerken
overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;
52. geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein, een bedrijfsperceel en/of een spoorweg;
53. geluidsgevoelige functies:
in een gebouw of op een terrein aanwezige
functies die maken dat een gebouw of terrein als geluidsgevoelig object wordt
aangemerkt;
54. geluidsgevoelige objecten:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere
geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder
en/of het Besluit Geluidhinder;
55. geluidszoneringsplichtige inrichting:
een inrichting bij welke ingevolge de Wet
geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone
moet worden vastgesteld;
56. grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, zoals een melkveehouderij, een akkerbouwbedrijf of een biologisch veehouderijbedrijf, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf;
57. hogere grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen
maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die
hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden
vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
58. hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als
het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
59. horecabedrijf:
een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
60. horecabedrijf categorie 1:
een complementair horecabedrijf dat is
gericht op het hoofdzakelijk overdag bereiden en verstrekken van (niet of
licht alcoholhoudende) dranken en eenvoudige etenswaren aan bezoekers van
andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en dagrecreatie,
zoals een automatiek, een broodjeszaak, een cafetaria, een croissanterie, een
koffiebar, een lunchroom, een ijssalon, een petit-restaurant, een snackbar, een
snack-kiosk, een tearoom, een traiteur, en/of een naar de aard en invloed op de
omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;
61. horecabedrijf categorie 2:
een horecabedrijf met een in het algemeen
hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, dat voornamelijk is gericht op
het bereiden en verstrekken van maaltijden en/of (alcoholische) dranken, zoals
een bar, een (grand)café, een eetcafé, een restaurant, een café-/restaurant,
en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen
horecabedrijf, al dan niet in combinatie met logiesvertrekking of een
zalencentrum;
62. horecabedrijf categorie 3:
een horecabedrijf, dat voornamelijk is
gericht op het ‘s avonds en/of ‘s nachts verstrekken van (alcoholische) dranken
en waar tevens gelegenheid wordt geboden tot dansen of vergelijkbaar vermaak,
zoals een bar-/dancing, een discotheek, een nachtclub, en/of een naar de aard
en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;
63. houtteelt:
de
bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend het kweken van bomen ten behoeve van
de houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt
en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldings- en herplantplicht
ex artikel 2 en 3 van de Boswet;
64. intensief kwekerijbedrijf:
een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het telen van gewassen, zoals een champignonkwekerij, een witlofkwekerij, of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen met (nagenoeg) geen gebruik van daglicht;
65. intensief veehouderijbedrijf:
een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het houden van dieren, zoals een rundveemesterij (exclusief vetweiderij), een varkens-, vleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij, of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen en (nagenoeg) geen weidegang;
66. incidenteel evenement:
een eenmalig, niet periodiek terugkerend
evenement;
67. kampeermiddel:
een tent, een
tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee
vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht
dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
68. kantine:
een restauratieve voorziening ten dienste
van een bedrijf of instelling, gericht op het verstrekken van etenswaren,
eenvoudige maaltijden en/of dranken aan de reguliere gebruikers van dat bedrijf
of die instelling;
69. kap:
een afdekking onder een hoek van meer dan 5
graden met het horizontale vlak;
70. kas:
een bouwwerk, niet zijnde een tunnelkas of een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen of planten;
71. kunstobject:
voortbrengsel van de beeldende kunsten in de
vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
72. kunstwerk:
een ander bouwwerk voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;
73. kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit
Externe Veiligheid Inrichtingen, een grenswaarde voor het risico dan wel een
risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald die in achtgenomen
moet worden;
74. landschappelijke waarden:
waarden in verband met de verschijningsvorm
van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen
in dat gebied;
75. ligplaats:
een gedeelte van het
openbare water, bestemd of geschikt om door een woonschip met toegestane
voorzieningen te worden ingenomen;
76. maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, informatieve, levensbeschouwelijke, medische, sociaal-medische, culturele en sociaal-culturele voorzieningen, zorg- en welzijnsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
77. manege:
een voorziening met een
publieksgericht karakter, waar gelegenheid wordt geboden tot het berijden en
verzorgen van paarden en/of pony’s (waaronder begrepen het stallen, het lesgeven,
de verhuur, het dresseren en trainen, alsmede het organiseren van wedstrijden
en/of andere hippische evenementen) eventueel in combinatie met daaraan
gerelateerde en ondergeschikte detailhandel;
78. manege-activiteiten:
bedrijfsactiviteiten met een publieksgericht karakter, die zijn gericht op het bieden van gelegenheid tot het berijden en verzorgen van paarden en pony's (waaronder het lesgeven, de verhuur of het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen);
79. meetverschil:
een door de feitelijke terreininrichting
aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven
bestemmings- of bouwgrens;
80. milieusituatie:
de waarde van een gebied in
milieuhygiënische zin door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en
milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan
wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;
81. natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in
verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende
in dat gebied. Onderdeel van de natuurlijke waarden vormt steeds een
beoordeling van de soortbescherming op basis van de Flora- en faunawet;
82. niet-grondgebonden agrarische
bedrijfsvoering:
een
agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt, en die
als zodanig niet afhankelijk is van agrarische gronden als productiemiddel,
zoals een intensief veehouderijbedrijf of een intensief kwekerijbedrijf;
83. normaal agrarisch gebruik:
het gebruik dat, gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goede grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en grondgebonden agrarisch gebruik van de gronden;
84. normaal onderhoud:
het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
85. ondergeschikte tweede tak:
een ondergeschikt bestandsdeel van de totale bedrijfsomvang van een agrarisch bedrijf;
86. overige opgaande teeltvormen:
de teelt van opgaande sierbeplanting als heesters en struiken, het kweken van fruit aan houtige gewassen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen vormen van opgaande teelt van meerjarige gewassen;
87. nutsvoorzieningen:
een voorziening ten behoeve van de
telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede
soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden
begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en
zendmasten;
88. overkapping:
elk ander bouwwerk dat een overdekte ruimte
vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
89. peil:
a.
voor
een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
-
de
hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
b.
voor
een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg
grenst:
-
de
hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de
bouw;
c.
indien
in, op of over het water wordt gebouwd:
-
het
gemiddelde waterpeil;
90. periodiek evenement:
een evenement dat in min of meer dezelfde
vorm met een zekere regelmaat (bijvoorbeeld wekelijks, maandelijks of (half)jaarlijks)
wordt gehouden;
91. productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse
worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij
de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
92. prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het
verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
93. recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt
is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is
toegestaan;
94. relatie:
een figuur dat twee afzonderlijk weergegeven delen van een bouwperceel met elkaar verbindt, zodanig dat voor toepassing van de regels sprake is van één bouwperceel;
95. restauratieve voorziening:
voorziening ten dienste van een bedrijf of
instelling, gericht op het verstrekken van (eenvoudige) spijzen en dranken aan
de reguliere gebruikers van dat bedrijf of die instelling, zoals een kantine of
mensa;
96. risicovolle inrichting:
een inrichting bij welke ingevolge het
Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor
het risico dan wel een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het
bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
97. schuur:
een vrij in het open veld staande schuur, die wordt gebruikt voor het stallen van of schuilgelegenheid bieden aan vee, de opslag van agrarische producten of agrarische werktuigen dan wel kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
98. seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten
ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was,
seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische
aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting wordt in ieder
geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische-massagesalon, een
seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan
niet in combinatie met elkaar;
99. silo:
een
bouwwerk ten behoeve van opslagdoeleinden;
100. steiger:
een zelfstandige constructie aan de oever,
die tot ligplaats dient voor vaartuigen, en die een diepte heeft van ten hoogste
1,5 m en een lengte van ten hoogste 6 m;
101. straat- en bebouwingsbeeld:
de waarde van een gebied in stedenbouwkundige
zin door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder
gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede
hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in
bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
102. torensilo:
een gebouw ten behoeve van opslagdoeleinden;
103. tunnelkas:
elke constructie van hout, metaal of ander materiaal, welke met plastic of in gebruik daarmee overeenstemmend materiaal is afgedekt en dient als teeltondersteuning voor bedekte teelten;
104. uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een
bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm
onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht
ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
105. verkeersveiligheid:
de waarde van een gebied voor de veiligheid
van het verkeer door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name
bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing
en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;
106. verkoopvloeroppervlakte:
de voor het publiek zichtbare en
toegankelijke (besloten) winkelruimte voor de detailhandel;
107. voorkeurgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen
maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals
deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit
Geluidhinder;
108. vuurwerkbedrijf:
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op
de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de handel in vuurwerk, dan wel
de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;
109. windturbine:
een bouwwerk ten behoeve van de opwekking van windenergie;
110. woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld
voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
111. woonhuis:
een gebouw dat één woning omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
112. woonsituatie:
de waarde van een gebied voor de woonfunctie
door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing,
daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate
van privacy en het voorkómen of beperken van hinder;
113. zorgboerderij:
een zorgfunctie als hoofdtak waarbij de sociaal-medische opvang van personen, al dan niet in de vorm van het ter plaatse woonachtig zijn, gecombineerd wordt met agrarische activiteiten, in die zin dat de personen behulpzaam zijn bij de agrarische of natuurbeherende activiteiten;
114. zorgfunctie:
een zorgfunctie
als neventak bij een agrarisch bedrijf waarbij een directe relatie bestaat
tussen de sociaal-medische opvang van personen en de agrarische
bedrijfsactiviteiten, in die zin dat de personen behulpzaam zijn bij de
agrarische bedrijfsactiviteiten.