Plan: | Windpark Zeewolde |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | inpassingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0000.EZip16WZEEWOLDE-3004 |
Windpark Zeewolde B.V. heeft het initiatief genomen om een windpark met bijbehorende civiele en elektrische voorzieningen te realiseren in deelgebied Zeewolde in de provincie Flevoland (zie figuur 1.1 voor een overzichtskaart van het plangebied). Het windpark wordt verder aangeduid met de naam 'Windpark Zeewolde'. Windpark Zeewolde B.V. wordt verder 'de initiatiefnemer' genoemd.
Met het initiatief wil de initiatiefnemer bijdragen aan het opwekken van duurzame energie in Nederland. Door 221 windturbines die momenteel in het plangebied aanwezig zijn te vervangen door 91 nieuwe turbines wordt niet alleen het aantal windturbines gehalveerd, maar ook de energieopbrengst meer dan verdubbeld. De nieuwe generatie windturbines heeft namelijk een veel grotere opwekkingscapaciteit. Naast het opwekken van meer duurzame energie, wordt met het verminderen van het aantal windturbines ook een bijdrage geleverd aan een verbetering van de landschappelijke kwaliteit.
Om de realisatie van windpark Zeewolde mogelijk te maken is dit Rijksinpassingsplan (hierna: inpassingsplan) opgesteld. Ook heeft de initiatiefnemer verschillende vergunningen nodig.
Figuur 1.1 Overzichtskaart van het projectgebied
Onderstaand is de beoogde opstelling van het nieuwe windpark weergegeven. Gedurende de looptijd van de ruimtelijke procedure is een 3D-model beschikbaar gesteld op de website van de initiatiefnemer: www.windparkzeewolde.nl.
Figuur 1.2 Opstelling nieuwe windturbines VKA WP Zeewolde (bron: MER Pondera Consult)
Internationaal en nationaal beleid
De uitstoot van broeikasgassen als gevolg van de energiebehoefte kan worden beperkt door energiebesparing en door grootschalige inzet van duurzame energiebronnen. Een dergelijke omschakeling in de Nederlandse elektriciteitsvoorziening betekent een forse inspanning. Nederland heeft voor de doelstelling op het gebied van duurzame energie aansluiting gezocht bij de taakstelling die in Europees verband is geformuleerd. Deze EU-taakstelling voor duurzame energie bedraagt voor Nederland 14% van het energiegebruik in 2020.
De Nederlandse regering heeft met het Nationaal Energieakkoord (6 september 2013) bovenop de Europese taakstelling voor Nederland van 14% in 2020 een extra doel gesteld van 16% in het jaar 2023. In 2023 moet dus 16% van het totale jaarlijkse energieverbruik afkomstig zijn uit duurzame energiebronnen.
Windenergie op land speelt een belangrijke rol bij het behalen van de doelstellingen uit het Energieakkoord, zeker op korte termijn. De reden hiervoor is dat windenergie op land, vergeleken met andere duurzame opties, relatief kosteneffectief is en ook significant kan bijdragen aan het realiseren van de duurzame energiedoelstelling. Vanwege de klimatologische en geomorfologische kenmerken kan ons land relatief minder dan andere landen gebruik maken van andere bronnen van duurzame energie zoals zonne-energie en waterkracht. Op dit moment ligt er ook geen keuze voor tussen windenergie en andere vormen van duurzame energie: Om de doelstelling met betrekking tot duurzame energie van 2020 te halen zijn alle vormen van duurzame energie nodig (onder andere zonne-energie en windenergie). Deze sluiten elkaar niet uit, maar zijn allemaal nodig om de doelstelling te behalen.
Bovendien kost zonne-energie op dit moment meer ruimte, vergt een grotere investering en heeft een hogere kostprijs per kWh in vergelijking met windenergie op land. Innovatieve vormen van het opwekken van duurzame energie, zoals getijdenenergie en blue-energy (energie uit het verschil tussen zoet en zout water) zijn nog nergens in Nederland op een grootschalige wijze succesvol toegepast. Dit zijn dan ook geen reële alternatieven voor het opwekken van duurzame energie zoals dat nu met dit windpark wordt voorgesteld. Op verzoek van de Tweede Kamer heeft de minister van Economische Zaken een maatschappelijke-kosten-baten-analyse (MKBA) op nationaal niveau laten uitvoeren naar de huidige en verwachte ontwikkelingen van energieopwekking uit zonne-energie en windenergie op land. De resultaten zijn in januari 2017 naar de Tweede Kamer gestuurd. Uit de analyse komt onder meer naar voren dat windenergie op land tot 2030 in Nederland de meest kosten effectieve optie is van de twee.
De geschikte gebieden voor grootschalige windenergie zijn door het Rijk vastgelegd in een structuurvisie (Structuurvisie Wind op Land, vastgesteld 28 maart 2014). Zeewolde is een van deze locaties. Het doel van de structuurvisie is om ruimte te reserveren zodat 6.000 MW aan opgesteld vermogen windenergie op land voor 2020 kan worden gerealiseerd.
Regioplan: Herstructurering
De provincie Flevoland heeft samen met de Flevolandse gemeenten specifiek voor windprojecten in Flevoland een structuurvisie ontwikkeld: het Regioplan windenergie zuidelijk en oostelijk Flevoland (hierna: Regioplan), dat is vastgesteld op 13 juli 2016. Dit plan is tot stand gekomen in overleg met initiatiefnemers voor de bouw van windturbines en het Rijk. Een belangrijk onderdeel van het Regioplan is dat de ontwikkeling van nieuwe windturbines in Zeewolde gepaard gaat met het saneren van bestaande windturbines (herstructurering). Deze opgave voor herstructurering maakt integraal deel uit van het provinciale beleid.
Windpark Zeewolde
Het doel van het initiatief in Zeewolde is de (gezamenlijke) realisatie van een windpark met een opgesteld vermogen van tussen 300 en 400 MW dat de volgende doelen nastreeft:
Het initiatief past bij en geeft invulling aan de doelen van het nationale en internationale milieu- en energiebeleid. Dit beleid is gericht op het toepassen van duurzame energie (een bijdrage van 14 % in 2020 (EU-doelstelling voor Nederland) tot 16 % van het jaarlijkse energieverbruik in Nederland in 2023, en het beperken van de uitstoot van broeikasgassen, zoals kooldioxide (CO2). Daarnaast geeft het initiatief invulling aan de herstructureringsopgave in Zuidelijk Flevoland, om zo te komen tot een landschappelijk meer aanvaardbare verdeling van windturbines in Zeewolde en omgeving.
Planvorm
De huidige bestemmingsregeling staat de bouw van het beoogde windpark en de aanleg van de daarbij behorende voorzieningen niet toe. Daarom is het noodzakelijk dat een nieuwe juridisch-planologische regeling tot stand komt. Gezien de omvang van het project (een windenergieproject met een opwekkingscapaciteit groter dan 100 MW) ligt de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor het besluitvormingsproces van het ruimtelijke plan bij het Rijk. Dit wordt in paragraaf 1.4 nader toegelicht. Uitgangspunt vanuit het Regioplan is dat per windproject waarop de RCR-regeling van toepassing is, de Rijksoverheid één inpassingsplan vaststelt. Het Rijk neemt het provinciaal beleid als uitgangspunt bij dit project voor windenergie waarvoor hij het bevoegd gezag is. Voor het windpark Zeewolde voorziet dit inpassingsplan in de nieuwe juridisch-planologische regeling. In hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op de vraag hoe het inpassingsplan zich verhoudt met de huidige bestemmingsplannen.
Huidige bestemmingsplannen
De gronden waarop de initiatiefnemers het windpark willen realiseren zijn hoofdzakelijk
juridisch-planologisch geregeld in de volgende bestemmingsplannen:
Om de milieueffecten in kaart te brengen, wordt de procedure van een milieueffectrapportage (m.e.r.) doorlopen. De m.e.r.-procedure heeft tot doel het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. In het kader van de m.e.r.-procedure is een milieueffectrapport (MER) opgesteld. Het MER beschrijft zo objectief mogelijk welke milieueffecten te verwachten zijn wanneer een bepaalde activiteit in een bepaald gebied wordt ondernomen. De m.e.r.-procedure is wettelijk geregeld in de Wet milieubeheer.
De Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage 1994 (hierna: Besluit m.e.r.) maken onderscheid in:
Een milieueffectrapport staat niet op zichzelf, maar is een hulpmiddel bij de besluitvorming over een plan of project. Een planMER is gekoppeld aan de besluiten (plannen) van de overheid die een kader scheppen voor een mer-(beoordelings)plichtige activiteit. Een planMER is tevens aan de orde indien voor een project een zogenoemde passende beoordeling is vereist op grond van de Wet natuurbescherming.
Een projectmer is gekoppeld aan de besluiten (plannen of vergunningen) die de uitvoering van mer-(beoordelings)plichtige activiteiten direct mogelijk maken.
Het oprichten van een windpark van 10 windturbines of meer, of met een vermogen van 15 MW of meer is genoemd in categorie 22.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Op de activiteiten in deze zogeheten D-lijst is geen directe projectmer-plicht van toepassing maar geldt de mer-beoordelingsplicht.
De initiatiefnemer heeft ervoor gekozen om niet eerst een mer-beoordelingsprocedure te doorlopen maar direct vrijwillig een projectMER op te stellen, vanwege de toegevoegde waarde aan het proces om, vanuit milieuoogpunt, te komen tot een optimale invulling van de locatie. Deze keuze is mede ingegeven door het feit dat op het project reeds een planMER-plicht van toepassing is. De reden daarvoor is dat het inpassingsplan een kader schept voor of vooruit loopt op een mer-beoordelingsplichtige besluit, te weten de omgevingsvergunning voor het windpark. Ook is op grond van de beoordeling van effecten op nabijgelegen Natura 2000-gebieden (voortoets) gebleken dat een passende beoordeling nodig is en dus een planMER-plicht optreedt voor het inpassingsplan. Er is hoe dan ook sprake van een planMER-plicht.
Combinatieprocedure projectMER en planMER
Nu zowel een projectMER wordt gemaakt en een planMER moet worden opgesteld, schrijft artikel 14.4b van de Wet milieubeheer voor dat de m.e.r.-procedures en de procedure voor het inpassingsplan gecombineerd en gelijktijdig worden doorlopen en dat één gecombineerd MER wordt gemaakt. Kortheidshalve wordt daarom gesproken over de 'combinatieprocedure' en hierna enkel nog over 'het MER'.
Met dit plan wordt een windpark mogelijk gemaakt met een potentieel opgesteld vermogen van meer dan 100 MW. Op grond van artikel 9b, aanhef en onder a, van de Elektriciteitswet 1998 is daarom de rijkscoördinatieregeling van artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet ruimtelijke ordening op dit project van toepassing. Het voorliggende plan is een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.28 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro).
Het inpassingsplan heeft de status van een bestemmingsplan maar wordt vastgesteld door de ministers van Economische Zaken (hierna: EZ) en van Infrastructuur en Milieu (hierna: IenM) op grond van artikel 9c, eerste lid van de Elektriciteitswet 1998 jo. artikel 3:35, derde lid, Wro. Tevens wordt de rijkscoördinatieregeling van artikel 3.35 Wro toegepast.
De wettelijke procedure voor vaststelling van het inpassingsplan is gelijk aan de procedure voor de vaststelling van een bestemmingsplan. Deze ruimtelijke besluitvorming is onderdeel van de ruimtelijke module binnen de rijkscoördinatieregeling (hierna RCR). Daarnaast omvat deze regeling een zogenoemde uitvoeringsmodule; dit betreft de gecoördineerde voorbereiding van de uitvoeringsbesluiten (diverse vergunningen of toestemmingen) die voor dit project nodig zijn. Beide modules zijn van toepassing op de procedures voor Windpark Zeewolde.
Ruimtelijke module
Voor de realisatie van het windpark is een ruimtelijk besluit nodig: het project moet planologisch mogelijk worden gemaakt. Dat wil zeggen dat het bestemmingsplan moet worden aangepast. Als de RCR wordt toegepast, wordt niet gesproken over een bestemmingsplan, maar van een inpassingsplan. Het inpassingsplan wordt vastgesteld door de ministers van EZ en IenM gezamenlijk. Omdat het planMER is gekoppeld aan het inpassingsplan, zijn de ministers van EZ en IenM gezamenlijk verantwoordelijk voor het planMER.
Uitvoeringsmodule
Het tweede onderdeel van de RCR is de uitvoeringsmodule. Deze houdt kort gezegd in dat alle (overige) voor een windproject benodigde besluiten gezamenlijk worden voorbereid, gecoördineerd en bekendgemaakt door de minister van EZ.
Voor een grootschalig energieproject zijn veel besluiten nodig, zoals een omgevingsvergunningen, een watervergunning en een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming. Voor al die besluiten zijn verschillende overheden verantwoordelijk, zoals de gemeente of de provincie. In het geval van het doorlopen van de uitvoeringsmodule blijven alle overheden verantwoordelijk voor de inhoud van hun eigen besluit, maar de minister van EZ bepaalt binnen welke termijnen alle (ontwerp)vergunningen afgegeven moeten worden en zorgt dat alle besluiten inhoudelijk goed op elkaar afgestemd zijn. Ook zorgt de minister van EZ ervoor dat alle (ontwerp)besluiten ter inzage worden gelegd.
De voorbereiding van deze besluiten gaat op dezelfde manier als bij het inpassingsplan: eerst wordt van alle besluiten een ontwerp gemaakt, waarop het indienen van een zienswijze mogelijk is. Vervolgens worden de besluiten, rekening houdend met de ontvangen zienswijzen, definitief vastgesteld. Het inpassingsplan wordt in beginsel tegelijkertijd met de andere besluiten voorbereid en bekendgemaakt.
Zienswijzen en beroep
Bij de toepassing van de RCR worden de voor het project benodigde besluiten in beginsel in één keer ter inzage gelegd. Dat geldt zowel voor de ontwerpbesluiten als de definitieve besluiten. Er kan wel een fasering worden toegepast in de vorm van 'mandjes'. Met zogeheten 'mandjes' wordt bedoeld dat de verschillende besluiten binnen één Rijkscoördinatieregeling worden gefaseerd. De eerste set besluiten wordt dan het eerste mandje genoemd, de daarop volgende set besluiten wordt het tweede mandje genoemd enzovoorts. Iedereen kan zienswijzen indienen op de ontwerpbesluiten.
Tegen de vastgestelde besluiten kan door belanghebbenden die tegen een of meerdere ontwerpbesluiten een zienswijze hebben ingediend, rechtstreeks beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Crisis- en herstelwet
Omdat de ontwikkeling van het beoogde windpark een project betreft als bedoeld in het eerste lid van artikel 9b van de Elektriciteitswet, alsmede voor de 'ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens Afdeling 3.5 Wro', is op grond van artikel 1.1, eerste lid, onder a in samenhang met categorie 1.2 en 2.1 van bijlage I van de Crisis- en herstelwet, de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit brengt onder meer met zich mee dat:
Inpassingsplan
De conclusies uit het MER zijn bedoeld voor de onderbouwing van het inpassingsplan. Het voorkeursalternatief uit het MER is vertaald in dit inpassingsplan. Zowel het MER als de toelichting bij het inpassingsplan bevatten informatie over de milieueffecten. In het MER zijn de effecten van de onderzochte alternatieven beoordeeld en worden effecten van maatregelen beschreven. In de toelichting bij het inpassingsplan worden de milieueffecten van het beoogde windpark getoetst aan het beleid en de normstelling ten aanzien van de relevante sectorale aspecten. Het MER en het inpassingsplan bevatten zodoende beide informatie over de milieueffecten en waar nodig bevat het inpassingsplan de afweging van de belangen, waaronder de milieueffecten zoals beschreven in het MER.
In het MER wordt alle benodigde onderzoeksinformatie weergegeven over milieuaspecten die tevens voor de onderbouwing van het inpassingsplan (in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening') nodig is. Deze onderzoeksinformatie komt in het inpassingsplan alleen in een verkorte versie aan bod, waarbij een toetsing heeft plaatsgevonden aan het beleid en de normstelling voor de diverse aspecten en conclusies zijn getrokken over de uitvoerbaarheid van het inpassingsplan. In het inpassingsplan is tevens beschreven op welke wijze een vertaling heeft plaatsgevonden van de uitkomsten van het MER in de bestemmingsplanregeling.
De weging van de gevolgen voor de verschillende milieueffecten en de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid komen in de belangenafweging in het inpassingsplan en dus niet in het MER aan de orde.
Vergunningen en toestemmingen
Het MER dient (mede) ter onderbouwing van de aanvragen voor de verschillende noodzakelijke vergunningen en toestemmingen voor het Windpark Zeewolde. In het MER en in dit inpassingsplan wordt, daar waar dat relevant is, aangegeven wat de verhouding is met de binnen de RCR voor dit windproject betrokken vergunningen en toestemmingen.
De opbouw van deze toelichting is afgestemd op de samenhang tussen het MER, de vergunningen en dit inpassingsplan. In deze plantoelichting komen achtereenvolgens de volgende onderwerpen aan bod:
Dit hoofdstuk beschrijft de totstandkoming van het windpark Zeewolde. In paragraaf 2.2 wordt ingegaan op de eerste verkenning die heeft plaatsgevonden in het planMER voor de Structuurvisie Wind op land (SvWOL) in 2013. Parallel daaraan is de ontwikkelvereniging Windpark Zeewolde in overleg met de Provincie Flevoland betrokken bij het opstellen van het Regioplan. Dit is de provinciale en intergemeentelijke structuurvisie die in de zomer van 2016 is vastgesteld en die een essentieel uitgangspunt vormt voor de vormgeving en inrichting van het windpark. In paragraaf 2.3 wordt het totstandkomingsproces van het Regioplan beschreven. Om op een goede manier uitvoering te geven aan de opgave voor dit deelgebied in het Regioplan is tussen de verschillende betrokken partijen een intentieovereenkomst gesloten. De intentieovereenkomst wordt in paragraaf 2.4 beschreven. De initiatiefnemer voor het windpark is Windpark Zeewolde B.V.. De totstandkoming van deze vereniging wordt aan het eind van dit hoofdstuk in paragraaf 2.5 beschreven.
Gebiedsverkenning planMER (2013)
Voor de totstandkoming van het ruimtelijke beleid van het Rijk aangaande windturbinelocaties op land (de SvWOL), is een MER opgesteld op planniveau (planMER). In deze studie zijn alle door de provincies aangedragen potentiële locaties voor het op grootschalige wijze opwekken van windenergie in beeld gebracht. Onderdeel van deze planMER was een gebiedsverkenning naar de (on)mogelijkheden van het plaatsen van windturbines binnen deze locaties.
De provincie Flevoland heeft in dat kader een vijftal locaties aangedragen bij het Rijk. Voor Windpark Zeewolde zijn de locaties 13 (A27/Eemmeerdijk) en 14 (Zuidelijk Flevoland) daarbij van belang. Deze locatiesijn weergegeven in figuur 2.1.
Afbakening zoekgebied ('harde zeef') vanwege hoogtebeperkingen Luchthaven Lelystad
Bij de afbakening van de zoekgebieden in het planMER voor de SvWOL zijn een aantal criteria als harde randvoorwaarde betrokken. Voor de locaties 13 en 14 zijn de hoogtebeperkingen die gelden vanwege de verdere ontwikkeling van Lelystad Airport conform het kabinetsstandpunt op het Aldersadvies Lelystad daarin bepalend geweest. Voor deze locaties heeft dat geleid tot een herbegrenzing van de beperkingengebieden (zogenoemde 'harde zeef'). Dit heeft geleid tot een verkleining van het geschikte zoekgebied voor grootschalige windenergie tot de omvang zoals weergegeven op figuur 2.1.
Uitkomsten en aandachtspunten uit planMER SvWOL
Uit het planMER is gebleken dat beide onderzochte deellocaties geschikt zijn voor het realiseren van een windpark met een opwekkingscapaciteit van 100 MW of meer. Voor de verdere planuitwerking zijn de volgende aandachtspunten benoemd in het planMER:
Figuur 2.1 Onderzochte locaties planMER SvWOL binnen de provincie Flevoland (bron: Royal Haskoning, 2013)
Locatiekeuze Flevoland in de SvWOL en start gebiedsproces
De uitkomsten uit het planMER hebben geleid tot een keuze in de SvWOL om de verschillende deellocaties in Flevoland samen te voegen tot één locatie 'Flevoland'. Deze locatie is opgenomen in de SvWOL als locatie die geschikt is voor de grootschalige opwekking van windenergie op land, zie figuur 2.2.
Figuur 2.2 Aanwijzing locatie Flevoland in SvWOL
In de SvWOL is over de locatie Zeewolde het volgende opgenomen:
De locatiekeuze voor Windpark Zeewolde volgt met het opnemen van deze locatie in de SvWol uit het geldende Rijksbeleid. Dit inpassingsplan geeft invulling en uitvoering aan die beleidskeuze. De afbakening van de locatie en de randvoorwaarden waaronder hier een groot windpark gerealiseerd kon worden, stonden bij de vaststelling van de SvWOL (voorjaar 2014) voor deze locatie nog niet vast. De provincie, de betrokken gemeenten en het Rijk zijn daarvoor een gebiedsproces gestart. Dat gebiedsproces heeft geresulteerd in het Regioplan dat in de volgende paragraaf aan bod komt.
Aanleiding voor het Regioplan
Het Regioplan is een structuurvisie van provincie Flevoland en de drie gemeenten Dronten, Lelystad en Zeewolde gezamenlijk en vervangt het eerdere beleidskader voor windenergie van de provincie Flevoland. Omdat de Rijksoverheid reeds was gestart met het aanwijzen van locaties voor de productie van windenergie in de provincie Flevoland via de SvWOL (zie hiervoor), hebben de provincie Flevoland en de gemeenten Dronten, Lelystad en Zeewolde gezamenlijk het initiatief genomen om het actualiseren van het beleidskader gelijktijdig met de uitwerking van de SvWOL uit te werken en te vertalen in een ruimtelijke structuurvisie. Dat is het Regioplan geworden. Het Regioplan is daarmee de gebiedsgerichte uitwerking van de SvWOL.
Doelstelling uit het Regioplan
De provincie wil aan haar taakstelling van 1.390,5 MW in 2020 als afspraak in het Nationaal Energie-akkoord voldoen door middel van opschaling en saneren van bestaande windturbines. 1.390,5 MW opgesteld vermogen in 2020 is voor de provincie Flevoland een tussendoel. Het einddoel van het Regioplan is om het huidige aantal windturbines te halveren en met de nieuwe windturbines twee keer zoveel duurzame energie op te wekken, waarbij in 2030 de bestaande windturbines allemaal zijn gesaneerd. Dat biedt de kans om de nieuwe windturbines op te stellen in lijnen die beter passen in het landschap. Uitgangspunt van het Regioplan is dat twee recent gebouwde windparken gehandhaafd blijven. Dit betreft windpark Sternweg en windpark prinses Alexia (zie tevens figuur 2.3, de donkerblauwe lijnopstellingen nabij het plangebied zijn de recente windparken). Ook het windpark Noordoostpolder zal gehandhaafd blijven. Deze parken omvatten gezamenlijk 637 MW.
De kern van de strategie van 'opschalen en saneren' is een zo direct mogelijke koppeling van de nieuwbouw met de sanering. Wie nieuwe windturbines bouwt, moet een aantal oude weghalen. Zo'n directe koppeling beperkt de periode dat grote en kleinere windturbines door elkaar heen staan, wat landschappelijk een rommelig en ongewenst beeld zou opleveren. Tegelijk biedt het goede kansen om eigenaren van te saneren windturbines een redelijk alternatief te bieden.
Figuur 2.3 Huidige windturbines in Flevoland Bron: Provincie Flevoland 2013
Uitkomsten planMER
Aan het Regioplan ligt ook een planMER ten grondslag. In dit planMER is de benodigde ruimte onderzocht om aan de doelstellingen voor nieuwe windturbines te kunnen voldoen. Dit is gedaan door de optimale lengte te bepalen van de lijnopstellingen waarbinnen windturbines geplaatst kunnen worden. De totale lengte van de lijnopstellingen is bepaald op 135 km. Deze lengte is vervolgens gebruikt om voor de plaatsingsruimte voor windturbines aan de hand van drie leidende principes drie te onderzoeken alternatieven samen te stellen:
De alternatieven zijn in het kader van het planMER en de passende beoordeling op diverse milieu- en natuuraspecten getoetst.
Figuur 2.4 Alternatief Landschap (bron: Regioplan Windenergie Zuidelijk en Oostelijk Flevoland, planMER)
Figuur 2.5 Alternatief Natuur (bron: Regioplan Windenergie Zuidelijk en Oostelijk Flevoland, planMER)
Figuur 2.6 Alternatief opbrengst (bron: Regioplan Windenergie Zuidelijk en Oostelijk Flevoland, planMER)
Keuze voor het Poldermodel als voorkeursalternatief
De uitkomsten van het planMER zijn door de betrokken gemeenten en de provincie gebruikt als basis voor het ontwikkelen van een voorkeursalternatief (het poldermodel geheten). De plaatsingszones van het Alternatief Landschap (zie figuur 2.4) zijn daarbij zoveel mogelijk als uitgangspunt gehanteerd, maar bij de keuze voor het poldermodel zijn meer uitgangspunten betrokken door de gemeenten en de provincie:
Op basis van deze criteria zijn vier projectgebieden gedefinieerd. Een projectgebied is een ruimtelijk en functioneel met elkaar samenhangend gebied waarbinnen wordt voldaan aan de drie leidende principes:
De projectgebieden zijn daarom zo afgebakend, dat evenwicht mogelijk is tussen de nieuwbouwcapaciteit, de saneringsopgave en de financiële participatie.
Het Poldermodel bestaat uit 144 kilometer aan lijnopstellingen voor nieuwe windturbines en is daarmee iets groter dan de drie onderzochte alternatieven uit het planMER. Deze vergroting is ingegeven vanuit de optiek dat voldoende ruimte moet worden geboden om binnen elk projectgebied een financieel uitvoerbaar plan te kunnen realiseren. Het poldermodel is op basis van deze criteria vertaald naar een zoneringskaart, zie figuur 2.7. In de zoneringskaart is onderscheid gemaakt tussen de vier projectgebieden uit het regioplan:
De zoneringskaart is de basis geweest voor het ontwerp van het Regioplan en wijkt ten opzichte van de SvWOL op een tweetal punten af.
Hoogtebeperkingen rondom Luchthaven Lelystad
In 2015 is het luchthavenbesluit voor de Luchthaven Lelystad gepubliceerd. Dat geeft duidelijkheid over de zones waarbinnen de plaatsing van windturbines (on)mogelijk is en waar hoogtebeperkingen gelden dan wel waarvoor een verklaring van geen bezwaar nodig is. Bij het vaststellen van de SvWOL in 2014 bestond die duidelijkheid nog niet. Toen zijn alle zones vrijgehouden waarbinnen zich mogelijk belemmeringen zouden kunnen voordoen met betrekking tot de Luchthaven Lelystad. Dat is de reden dat in het Regioplan een groter deelgebied (Zuid) is aangewezen dan in de SvWOL (vergelijk figuur 2.2 en 2.7).
Hoogtebeperkingen rondom Zenderpark Zeewolde
Het Regioplan gaat ervan uit dat rondom het Defensie zenderpark Zeewolde wel hoogtebeperkingen gelden, maar dat de plaatsing van windturbines in de nabijheid ervan desondanks tot de mogelijkheden behoort. Dat is de reden dat in de nabijheid van het zenderpark ook plaatsingszones zijn aangewezen.
Figuur 2.7 Het poldermodel gebiedsindeling en opstellingszones (bron: Regioplan Windenergie Zuidelijk en Oostelijk Flevoland, planMER)
Vaststelling van het Regioplan
Na publicatie van het ontwerp Regioplan zijn enkele omstandigheden gewijzigd, die onderstaand worden besproken. Bovendien hebben de resultaten van de zienswijzeprocedure, diverse consultaties en het overleg en inspraak geleid tot voortschrijdend inzicht. Dit heeft geleid tot het doorvoeren van een aantal aanpassingen bij de vaststelling in de zoneringskaart ten opzichte van het ontwerp-Regioplan. Voor het projectgebied Zuid zijn de volgende aanpassingen van belang.
De zone langs de Rijksweg A6 is komen te vervallen. Daarvoor in de plaats is een plaatsingszone in het middengebied aangewezen. Figuur 2.8 illustreert deze wijziging en figuur 2.9 toont de projectgebieden uit het vastgestelde regioplan. Deze wijziging is ingegeven vanuit de aspecten natuur en landschap (zie de a- en b-alternatieven zoals beschreven in het MER in hoofdstuk 14).
Figuur 2.8 Wijzigingen in plaatsingszones tussen ontwerp en vastgesteld Regioplan (bron: Pondera Consult)
Figuur 2.9 Projectgebieden Regioplan (bron: Regioplan d.d. 13 juli 2016)
Status en gevolgen voor dit inpassingsplan
Status van het regioplan
De gemeenteraden van Dronten, Lelystad en Zeewolde en de Provinciale Staten van Flevoland hebben het Regioplan in de periode juni-juli 2016 vastgesteld. Bij de vaststelling van het Regioplan hebben Provinciale Staten het plan geamendeerd (zie paragraaf 4.3). De gemeente Almere is betrokken geweest bij de voorbereiding van het Regioplan, maar stelt het niet vast. Hiervoor is gekozen vanwege de zeer beperkte omvang van het gemeentelijk grondgebied van Almere binnen het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt verder ingegaan op de doorgevoerde wijzigingen naar aanleiding van het amendement en welke gevolgen die hebben voor het windpark en dit inpassingsplan. Gezien de omvang van de vier projectgebieden ligt de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor het vervolgproces voor een belangrijk deel bij de rijksoverheid (via de RCR-procedure, zie hoofdstuk 1).
Gevolgen Regioplan voor dit inpassingsplan
De betrokken ministers beschouwen het Regioplan als het resultaat van het gebiedsproces zoals dat in de SvWOL reeds was aangekondigd. De keuzes die in het Regioplan zijn gemaakt, zijn daarmee een nadere uitwerking en invulling van de keuze uit het SvWOL om in Flevoland op grootschalige wijze windenergie op te wekken. Voor dit inpassingsplan is het provinciaal en gemeentelijk windenergiebeleid, zoals neergelegd in het Regioplan in principe leidend. Daar waar het inpassingsplan afwijkt van het Regioplan, wordt dat in deze plantoelichting gemotiveerd.
Van Windvereniging naar Ontwikkelvereniging
In 2013 hebben agrariërs en windturbine-eigenaren in deelgebied Zuid de Windvereniging Zeewolde opgericht. Het doel van de windvereniging was om alle eigenaren van bestaande windturbines, en/of gronden en/of woningen én alle pachters met een langdurige pachtovereenkomst op gronden in het ontwikkelgebied te betrekken bij het proces van opschaling en sanering om zo ook de ontwikkeling van een eventueel nieuw windenergieproject zelf ter hand te nemen. Van deze vereniging zijn ruim 240 belangstellenden die eerdergenoemde relatie hebben met het projectgebied Zeewolde lid geworden. De Windvereniging heeft onder andere als klankbord gefungeerd bij de totstandkoming van het provinciale Regioplan (zie hiervoor).
De Windvereniging Zeewolde heeft eind 2014 contact gezocht met het ministerie van EZ om kenbaar te maken dat zij voornemens was een melding in te dienen voor een RCR procedure voor het mogelijk maken van een windpark groter dan 100 MW. Hierop heeft EZ een ambtelijk projectteam in het leven geroepen met vertegenwoordigers van gemeente Zeewolde, provincie Flevoland, windvereniging Zeewolde en de ministers van IenM en EZ om te onderzoeken of, en zo ja, onder welke voorwaarden een RCR procedure voor het voornemen van de windvereniging zou kunnen worden opgestart met deze initiatiefnemer. De uitkomst van deze verkenning was positief.
Op 25 maart 2015 heeft de windvereniging de Ontwikkelvereniging Zeewolde opgericht als juridische entiteit verantwoordelijk is voor de ontwikkeling van Windpark Zeewolde.
Intentieovereenkomst
Vooruitlopend op de definitieve vaststelling van het Regioplan hebben de ministers van EZ en IenM, provincie Flevoland, gemeente Zeewolde en ontwikkelvereniging Zeewolde daarom op 29 mei 2015 een intentieovereenkomst gesloten om binnen de kaders van het ontwerp regioplan gezamenlijk een plan te ontwikkelen op grond waarvan de windvereniging Zeewolde een windpark zou kunnen realiseren in het deelgebied Zuid, zoals gedefinieerd in het ontwerp-Regioplan. Het was nodig vooruit te lopen op de definitieve vaststelling van het Regioplan om het windpark voor eind 2020 te realiseren, zodat het bijdraagt aan het behalen van de doelstelling uit het Energieakkoord om in 2020 6.000 MW aan opgesteld vermogen windenergie aan land in Nederland te hebben staan.
Belangrijk element uit de intentieovereenkomst is dat aan de bouw van de nieuwe turbines de voorwaarde wordt verbonden dat zeker wordt gesteld dat de bestaande turbines in het plangebied worden gesaneerd.
De formele melding voor het starten van een RCR procedure heeft de Ontwikkelvereniging Windpark Zeewolde op 2 juni 2015 ingediend bij de minister van Economische Zaken.
Op 18 november 2016 hebben de bestuursleden van de Ontwikkelvereniging Zeewolde hun handtekening gezet onder de oprichtingsdocumenten van Windpark Zeewolde B.V. Daarmee zijn de leden van de Ontwikkelvereniging certificaathouders geworden (en financieren zij samen) Windpark Zeewolde. Nog niet eerder is een Nederlands windpark ontwikkeld met zoveel certificaathouders uit de directe omgeving. Het is de besloten vennootschap die straks het windpark gaat bouwen en exploiteren.
Grondeigenaren en grondpachters met een langdurige pachtovereenkomst, wiens gronden nodig zijn voor de realisatie van het windpark, en eigenaren van bestaande windturbines die nu nog niet deelnemen als certificaathouder in Windpark Zeewolde B.V. kunnen ook na vaststelling van dit inpassingsplan nog als certificaathouder toetreden tot de besloten vennootschap.
Participatiemogelijkheden voor betrokkenen buiten het plangebied: De Nieuwe Molenaars
Ook de bewoners in de directe omgeving van het park kunnen deelnemen in de bouw van het windpark. In 2017 is de coöperatie De Nieuwe Molenaars opgericht voor bewoners uit Almere en Zeewolde, die net buiten het ontwikkelgebied wonen. Door deel te nemen in deze burgerwindcoöperatie kunnen zij mee-investeren in het windpark. Doordat de coöperatie ook een aandeel heeft in het windpark, hebben de leden van de coöperatie daarin ook medezeggenschap.
In dit hoofdstuk wordt eerst de huidige situatie van het plangebied geschetst (paragraaf 3.2) en vervolgens wordt het voornemen van de initiatiefnemer nader beschreven (paragraaf 3.3). Dat voornemen was, tezamen met het Regioplan (zie hoofdstuk 2), het vertrekpunt voor de alternatievenstudie in het MER. In het MER zijn inrichtingsalternatieven onderzocht om te beoordelen welke turbineopstelling vanuit het oogpunt van milieueffecten het beste scoort. Deze informatie is opgenomen in het MER dat aan dit inpassingsplan ten grondslag ligt. Paragraaf 3.4 bevat een korte samenvatting met de belangrijkste uitkomsten uit het MER. Uiteindelijk heeft het Rijk op basis van de feitelijke informatie uit het MER en alle relevante belangen in het gebied een voorkeursalternatief (VKA) gekozen voor het windpark. Het VKA is de opstelling die in het inpassingsplan juridisch-planologisch mogelijk wordt gemaakt. Het VKA wordt beschreven in paragraaf 3.5. Tot slot wordt in paragraaf 3.6 aangegeven op welke wijze het VKA is vertaald naar dit inpassingsplan.
Huidig gebruik van gronden
Het plangebied waar de realisatie van Windpark Zeewolde is beoogd (zie figuur 3.1) wordt hoofdzakelijk gekenmerkt door een grootschalig agrarisch productielandschap, met in het zuiden bebost natuurgebied genaamd het Horsterwold. Ten noorden ligt het natuurgebied de Oostvaardersplassen. Ten noordwesten van het plangebied bevindt zich de bebouwde kom van Almere. Ten zuidoosten ligt Zeewolde. Ten noordoosten ligt Luchthaven Lelystad. Het plangebied wordt doorsneden door de rijksweg A27 en ten noorden wordt het plangebied omsloten door de rijksweg A6. Ten zuiden wordt het plangebied ontsloten door de provinciale weg N305. In het gebied liggen daarnaast meerdere tochten en landwegen.
Figuur 3.1 Plangebied (bron: MER WP Zeewolde, Pondera)
Bestaande windturbines
Momenteel staan er 223 turbines in het plangebied opgesteld, zowel alleenstaande (solitaire) als in een lijnopstelling. Figuur 3.2 geeft de posities van de huidige turbines in het plangebied (groene stippen) en de huidige turbines van Windpark Sternweg en Windpark Prinses Alexia (paarse stippen) weer.
Voor twee bestaande solitaire windturbines die zijn gelegen binnen het plangebied van dit inpassingsplan, maar die zijn gebouwd na 2006, geldt dat deze gezien hun leeftijd geen deel uitmaken van de saneringsopgave zoals die in dit inpassingsplan is opgenomen. Het gaat om twee windturbines in de oostelijke zijde van het plangebied, in figuur 3.2 zijn deze twee turbines met rood aangeduid. Het vroegtijdig saneren van deze nieuwe molens zou een onredelijke voorwaarde zijn voor de totaalopgave in het gebied en bovendien kapitaalvernietiging betekenen.
Figuur 3.2 Huidige turbines in en om het projectgebied (bron: Pondera Consult). Met de groene kleur zijn de te saneren turbines weergegeven, de paarse kleur geeft de bestaande turbines weer die niet gesaneerd gaan worden. Twee turbines in het projectgebied maken geen deel uit van de saneringsopgave (rode stippen)
Windpark Zeewolde B.V. heeft het initiatief genomen een windpark met alle bijbehorende civiele en elektrische voorzieningen te realiseren in het buitengebied van Zeewolde in de provincie Flevoland. Het windpark wordt aangeduid als 'Windpark Zeewolde'.
Figuur 3.1 geeft het plangebied voor windpark Zeewolde, dit komt overeen met projectgebied Zuid uit het Regioplan.
Plaatsing van windturbines is voorzien binnen de plaatsingszones uit het Regioplan, waarbij zo veel als mogelijk wordt aangesloten bij de algemene ruimtelijke uitgangspunten die ook in het Regioplan zijn gehanteerd. Het Regioplan biedt enige ruimte voor afwijking van de ruimtelijke voorwaarden uit het plan waaronder de plaatsingszones. Gemeenten kunnen de ruimtelijke uitgangspunten uit het Regioplan op projectniveau verruimen, handhaven of aanscherpen. Daartoe wordt per project een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Voor windpark Zeewolde is een beeldkwaliteitsplan, inclusief de ontwerpcriteria waaraan de opstelling wordt getoetst, gedurende de MER-fase opgesteld. De uitkomsten uit het MER zijn getoetst aan de uitgangspunten uit het beeldkwaliteitsplan (zie hoofdstuk 5.6).
Het voornemen windpark Zeewolde bestaat uit de volgende onderdelen:
Het voornemen bestaat zowel uit de bouw als de exploitatie van het windpark.
Tijdelijke omgevingsvergunning
De omgevingsvergunning voor het bouwen en in bedrijf houden van de windturbines is aangevraagd voor een periode van 25 jaar. Dat is ook de periode waarvoor de vergunning is verleend. In de omgevingsvergunning is daarbij vastgelegd dat de windturbines na afloop van deze exploitatieperiode dienen te worden verwijderd. De randvoorwaarde hoeft zodoende geen deel uit te maken van de planregeling in dit inpassingsplan.
Realisatietermijn
De realisatie van het windpark zal een periode van circa 3 jaar beslaan. Dit betekent niet dat op alle plekken gedurende deze periode bouwwerkzaamheden plaatsvinden. De lijnopstellingen zullen gefaseerd worden gerealiseerd. De aanvang van de werkzaamheden verschilt per plaatsingszone. De initiatiefnemer wil in 2019 starten met de bouwwerkzaamheden, in 2021 moeten alle deelopstellingen elektriciteit leveren.
Onder de bouw van het windpark worden naast de realisatie van de windturbines ook alle bijbehorende voorzieningen verstaan, zoals de mogelijke aanpassing van bestaande wegen, aanleg van nieuwe ontsluitingswegen voor het windpark, aanvoer van bouwmaterialen, realisatie van kraanopstelplaatsen en de installatie van de kabels. Het transport van de turbines en toebehoren via de rijksweg dient te gebeuren volgens de richtlijnen van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW).
Netaansluiting: onderstation
Voor de aansluiting van de turbines op het hoogspanningsnetwerk zal de initiatiefnemer een onderstation realiseren. Dit onderstation wordt met een 150kV kabel aangesloten op het bestaande 150kV schakelstation Zeewolde van TenneT aan de Bloesemlaan (zie figuur 3.3).
De realisatie van het onderstation en de aansluiting op het hoogspanningsnet zijn onderdeel van het project. De noodzakelijke uitbreiding van het schakelstation van TenneT aan de Bloesemlaan wordt eveneens juridisch-planologisch geregeld in dit inpassingsplan.
Figuur 3.3 Locatie onderstation
Netaansluiting: uitbreiding schakelstation Bloesemlaan
Windpark Zeewolde wordt aangesloten op het nationale hoogspanningsnet. Hiervoor moet het bestaande schakelstation van TenneT bij Zeewolde worden uitgebreid me een extra schakelveld (zie figuur 3.4). Om dit ruimtelijk mogelijk te maken wordt de uitbreiding van het TenneT station opgenomen in dit inpassingsplan. De effecten van deze uitbreiding zijn beschreven in bijlage VI.
Figuur 3.4 Uitbreiding schakelstation Tennet
Herstructureringstermijn
Het doel van het project is behalve de bouw van het nieuwe windpark ook de sanering van 221 bestaande turbines in het plangebied. Een klein deel van deze windturbines staat fysiek in de weg aan de nieuwe windturbines en zal voor de start van de bouw van de verschillende lijnopstellingen worden verwijderd. Het grootste deel van de bestaande windturbines wordt pas na ingebruikname van de nieuwe windturbines gesaneerd. De periode waarin de nieuwe turbines gerealiseerd zijn en de huidige turbines nog niet gesaneerd zijn is de zogenoemde herstructureringstermijn (zie voor verdere toelichting paragraaf 3.5.2).
Met dit inpassingsplan wordt het naast elkaar bestaan van het nieuwe windpark en de solitaire turbines voor een periode langer dan de herstructureringsperiode onmogelijk gemaakt.
Het Rijk en de initiatiefnemer hebben in overleg met provincie en gemeenten verschillende inrichtingsalternatieven ontwikkeld voor de invulling van de plaatsingszones uit het Regioplan . Daarbij is rekening gehouden met het advies dat de Commissie voor de m.e.r. naar aanleiding van de concept Notitie Reikwijdte en Detailniveau heeft uitgebracht, met de doelstelling van het initiatief en met de (harde) belemmeringen volgend uit wet- en regelgeving. Het MER maakt onderscheid in een alternatief met 'kleinere' windturbines (2 - 4 MW klasse) en met 'grotere' windturbines (5+ MW klasse), deze alternatieven staan in tabel 3.1. Bij de ontwikkeling van de alternatieven is tevens gevarieerd met de afstanden tussen de windturbines (op basis van x-aantal keer de rotordiameter (aangeduid met 'D' zie figuur 3.5).
Tabel 3.1 Ontwerpprincipes alternatieven 1 tot en met 4
Figuur 3.5 Schematische weergave afstanden tussen de windturbines
In het MER zijn geen specifieke turbinetypes onderzocht, maar is gewerkt met bandbreedtes voor de ashoogte en rotordiameter van mogelijke windturbines. De initiatiefnemer maakt zijn keuze voor een windturbinetype pas nadat het inpassingsplan en de vergunningen onherroepelijk zijn. Door in het MER en in de omgevingsvergunningen die op het MER worden gebaseerd te werken met bandbreedtes, is de initiatiefnemer niet gebonden aan een beperkt aantal bestaande windturbines, maar kan hij eventueel ook kiezen voor een windturbine die nu nog niet op de markt is. Het uiteindelijk te bouwen windturbinetype moet passen binnen deze bandbreedte.
Tabel 3.2 geeft:
Voor de leesbaarheid staan in de tabel alleen de maximale ashoogte, rotordiameter en tiphoogte vermeld. De turbines onder de aanvlieg- en landingsroute van Luchthaven Lelystad en de buitenste contour van de zendermast van Defensie hebben een maximale tiphoogte van 149 meter (ashoogte van 92,5 meter en rotordiameter van 113 meter) en turbines onder de binnenste contour van de zendermast van Defensie hebben een maximale tiphoogte van 140 meter (ashoogte van 90 meter en rotordiameter van 100 meter); dit geldt voor alle alternatieven. Het opgesteld vermogen is indicatief. Het opgesteld vermogen maakt voor het bepalen van de absolute milieueffecten met uitzondering van de elektriciteitsopbrengst niet uit, de afmetingen van de rotordiameter en de ashoogte wel. Het turbinetype dat uiteindelijk wordt gekozen is daarmee relevant voor de milieueffecten.
Binnen de 4 alternatieven zijn steeds een variant a en b en eenmaal ook een variant c onderzocht. Zie tabel 3.2 voor een overzicht van alle alternatieven. De varianten a gaan uit van de plaatsingszones, zoals die in het Regioplan zijn vastgesteld. De varianten b gaan uit van de plaatsingszones, zoals die in het ontwerp Regioplan zijn opgenomen. Variant 3c bevat 1 wijziging ten opzichte van de plaatsingszones in het Regioplan.
Bij de totstandkoming van de alternatieven die in het MER zijn onderzocht, is in eerste instantie uitgegaan van de plaatsingszones uit het ontwerp Regioplan (varianten die zijn aangeduid met een 'b' in tabel 3.2). Het definitieve Regioplan was toen nog niet gereed. Lopende het MER onderzoek bleek dat de plaatsingszones uit het ontwerp Regioplan vanwege de vele hoogtebeperkingen, die gelden in het plangebied van Windpark Zeewolde, onvoldoende ruimte boden voor een financieel haalbaar project. Tevens heeft de Commissie voor de m.e.r. haar zorgen geuit over de plaatsingszones parallel aan de Oostvaardersplassen, welke een barrièrewerking op vogeltrek zouden hebben. Door haaks op de Oostvaarderplassen lijnen windturbines op te stellen in plaats van parallel wordt de barrièrewerking op van/naar de Oostvaardersplassen voorkomen. In overleg met de provincie Flevoland zijn daarom de met een a aangeduide alternatieven uit tabel 3.2 ontwikkeld. In deze alternatieven zijn ook windturbines buiten de plaatsingszones van het ontwerp-Regioplan geprojecteerd. Alternatief 3c is een alternatief waarbij slechts één lijnopstelling voor nieuwe windturbines is aangepast ten opzichte van het Regioplan.
Tabel 3.2 Overzicht van alternatieven
In de figuren 3.6 tot en met 3.14 zijn de verschillende windturbineopstellingen die in het MER zijn onderzocht (de alternatieven) weergegeven.
Figuur 3.6 Alternatief 1a
Figuur 3.7 Alternatief 1b
Figuur 3.8 Alternatief 2a
Figuur 3.9 Alternatief 2b
Figuur 3.10 Alternatief 3a
Figuur 3.11 Alternatief 3b
Figuur 3.12 Alternatief 3c
Figuur 3.13 Alternatief 4a
Figuur 3.14 Alternatief 4b
De hiervoor in paragraaf 3.3 beschreven alternatieven zijn beoordeeld op milieueffecten. Om de effecten van de alternatieven per aspect te kunnen vergelijken, zijn alle 9 alternatieven op basis van een +/- schaal beoordeeld ten opzichte van de referentiesituatie (dat is de huidige situatie en de autonome ontwikkeling).
De effectbeoordeling laat zien dat alle alternatieven milieugevolgen kennen. Voor een aantal aspecten zijn de gevolgen van de alternatieven vergelijkbaar (niet onderscheidend), voor een aantal aspecten scoort alternatief 2a het beste (bijvoorbeeld elektriciteitsopbrengst) en voor andere aspecten is dit weer het geval voor alternatief 1a of 3a. De verschillen tussen de alternatieven zijn vooral ingegeven door het verschil in aantal turbines, de verschillende afmetingen van de turbines en de daaraan gerelateerde afstand tussen turbines en de plaatsingszones.
In tabel 3.3 zijn de milieugevolgen voor alle onderzochte alternatieven samengevat. Voor de vergelijking van de inrichtingsalternatieven voor het windpark zijn vooral de aspecten waarvoor de milieueffecten verschillend zijn relevant (de gevolgen voor de overige aspecten zijn immers ongeveer gelijk), deze zijn in tabel 3.3 opgenomen. De referentiesituatie vormt de basis voor de vergelijking van de alternatieven, daarom scoort de referentiesituatie op alle milieuaspecten een '0' (neutraal). Voor de leesbaarheid van de tabel is de referentiesituatie niet in de tabellen opgenomen.
Op basis van tabel 3.3 is de conclusie gerechtvaardigd dat er relatief weinig verschil bestaat tussen de alternatieven. De beoordeling laat zien dat:
Tabel 3.3 Effectbeoordeling van alternatieven zonder mitigatie (met uitzondering van geluid is na mitigatie)
Tabel 3.3 (Deel 2) Effectbeoordeling van alternatieven vóór mitigatie (nnb=niet nader bepaald)
Het voorkeursalternatief (VKA) is de opstelling van de windturbines die op basis van het MER en na het afwegen van alle betrokken belangen door de rijksoverheid wordt gekozen als de windturbineopstelling die juridisch-planologisch wordt mogelijk gemaakt in het inpassingsplan en waarvoor de initiatiefnemer vergunning kan aanvragen.
Naast milieuargumenten spelen ook andere afwegingen en belangen een rol bij de keuze voor het VKA. Voor windpark Zeewolde waren de volgende overige factoren vooral bepalend bij de keuze voor het VKA:
Het Rijk heeft in nauw overleg met provincie Flevoland, gemeenten Almere en Zeewolde en de initiatiefnemer de keuze gemaakt voor een VKA dat is gebaseerd op alternatief 3a. De knelpunten die uit de effectbeoordeling in het MER naar voren kwamen zijn zo veel als mogelijk opgelost (zie de beoordeling van milieuaspecten in hoofdstuk 5). De lijnopstellingen van windturbines die deel uitmaken van het VKA zijn op kaart weergegeven in figuur 3.15.
Het VKA bestaat uit 91 turbines met een variërende tiphoogte. Windturbines op de plaatsingszones Lijn A27 (A27-01 t/m A27-17), Adelaarstocht West (ADW-01 & ADW-02) en Adelaarstocht Oost (ADO-01 t/m ADO-03) hebben een tiphoogte van 220 meter met een zo groot mogelijke rotordiameter om de elektriciteitsopbrengst te maximaliseren. Dit wijkt af van de tiphoogte van deze turbines in alternatief 3a. De hoogte van deze windturbines is bepaald in overleg met de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL). De windturbines die zijn geprojecteerd onder de aanvlieg- en landingsroute van luchthaven Lelystad hebben een maximale bouwhoogte (tiphoogte) van 150 meter (ten opzichte van het maaiveld) en voldoen daarmee aan het Luchthavenbesluit Lelystad (146,3 meter ten opzichte van N.A.P.). De overige turbines hebben een tiphoogte van 160 meter, conform toegestane hoogtes bij het vliegveld Lelystad.
De turbines staan in de regel in lijnopstellingen met een tussenafstand van circa vier keer de rotordiameter. Voor een aantal deelopstellingen is voor een andere tussenafstand gekozen. Zo is voor het Adelaarstracé-Oost aansluiting bij de perceelgrenzen gezocht.
Vanwege de eisen vanuit LVNL en ILT ten behoeve van de luchthaven Lelystad zijn twee posities uit het VKA komen te vervallen. Het gaat om turbines LPT-01 en LPT-02. Deze posities zijn op figuur 3.14 met grijs weergegeven. Het VKA bestaat daardoor uit 91 turbines in plaats van 93 windturbines zoals in het MER is opgenomen. Voor alle milieuaspecten betekent het vervallen van deze twee turbine posities ten opzichte van het eerder beschreven VKA een lokale verbetering van de milieueffecten ten opzichte van het VKA zoals dat in het MER is beschreven. Voor het totale windpark leidt dit niet tot een andere beoordeling van de milieueffecten.
Figuur 3.15 Opstelling windturbines VKA (bron: MER Pondera Consult)
Achtergronden
De herstructureringsopgave maakt deel uit van het project. Nadat de nieuwe windturbines zijn gerealiseerd, worden binnen vijf jaar de bestaande turbines verwijderd. Deze periode van vijf jaar waarin de bestaande windturbines en de nieuwe windturbines gelijktijdig in werking zijn heet de dubbeldraaitermijn. De bouwperiode bedraagt ten hoogste twee jaar en maakt deel uit van de herstructureringperiode. De bouwperiode en de dubbeldraaitermijn tezamen zijn de zogenoemde herstructureringstermijn. De herstructureringstermijn bedraagt hiermee ten hoogste zeven jaar. Deze periode is vanuit bedrijfseconomisch oogpunt noodzakelijk. De particuliere eigenaren van solitaire windturbines hebben, om de herstructurering te kunnen betalen, financiële middelen nodig. Deze moeten worden opgebracht door de bestaande solitaire windturbines voor een bepaalde tijd nog in exploitatie te houden. Op basis van de door de particuliere eigenaren van solitaire windturbines aangeleverde bedrijfsgegevens is door de minister van EZ (in samenspraak met de gemeente en provincie) een termijn van vijf jaar bepaald. Van belang daarbij is dat ook gedurende deze termijn voldaan wordt aan de wettelijke normen voor bijvoorbeeld geluid- en slagschaduwhinder en dat uit het ecologisch onderzoek is gebleken dat zich geen knelpunten voordoen (zie hierna).
Milieueffecten
Gedurende de herstructureringsperiode zijn er meer negatieve milieueffecten dan in de huidige- en de eindsituatie. Dit is logisch nu er in de herstructureringsperiode meer turbines in het gebied aanwezig zijn. Ook in de herstructureringsprocedure wordt aan alle wettelijke normen voldaan.
In het MER zijn de totale milieueffecten tijdens de herstructureringsperiode onderzocht. Hier zijn geen onoverkomelijke knelpunten gerelateerd aan de herstructureringsperiode uit naar voren gekomen. Derhalve zal een bepaalde volgordelijkheid van sanering geen milieuwinst kunnen geven. Een uitzondering hierop is het aspect natuur. Voor het aspect 'natuur' schrijft het inpassingsplan voor dat de nieuwe windturbines binnen (de invloedssfeer) van het NNN-gebied pas mogen worden geplaatst, wanneer de bestaande windturbines in dat gebied zijn verwijderd. Dezelfde regeling is opgenomen voor het specifieke optimaal foerageergebied van de blauwe kiekendief om negatieve effecten op deze vogelsoort te voorkomen. In hoofdstuk 6 van deze plantoelichting wordt hier nader op ingegaan.
In deze paragraaf zijn impressies opgenomen vanaf standpunten in het gebied van de referentiesituatie en de plansituatie. De impressies komen uit het 3D-model waarmee tevens de landschappelijke beoordeling van het MER is gedaan. Gedurende de looptijd van de ruimtelijke procedure wordt dit 3D-model beschikbaar gesteld op de website van de initiatiefnemer: www.windparkzeewolde.nl/viewer.
Figuur 3.16 Impressie van het voorkeursalternatief (Locatie Adelaarsweg)
Figuur 3.17 Impressie van het voorkeursalternatief (Locatie Houtsnippad, nabij A27 en Oosterwold)
Figuur 3.18 Impressie van het voorkeursalternatief (Locatie A27)
Figuur 3.19 Impressie van het voorkeursalternatief (Locatie Praamweg, nabij A6)
De opstelling van het VKA wordt in dit inpassingsplan van een passende juridisch-planologische regeling voorzien. Dat houdt het volgende in:
Middenin het plangebied staat een middengolfstation voor commerciële radio-uitzendingen. Het middengolfstation heeft in het bestemmingsplan buitengebied Zeewolde de bestemming Bedrijf - Nuts. Dit middengolfstation is in eigendom van NOVEC en heeft anno 2017 nog één actieve gebruiker. De eigenaar van het middengolfstation in Zeewolde heeft het voornemen om per 1 september 2017 de exploitatie ervan te beëindigen en het middengolfstation vervolgens te ontmantelen. Dit voornemen is schriftelijk gemeld aan de minister van EZ. Hierop is in dit inpassingsplan de bestemming van het middengolfstation te komen vervallen, zodat het middengolfstation en de huidige planologische beperkingen die daaruit voortvloeien, geen belemmering vormen voor de realisatie van het voornemen.
Binnen het huidige terrein van het middengolfstation is het onderstation van het windpark Zeewolde gepland. Hiervoor wordt een aparte bestemming opgenomen.
In het VKA is gekozen om een aantal windturbines te bouwen op gronden die deel uitmaken van het NNN (Nederlands Natuur Netwerk, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het betreft een aantal turbineposities (ADW-19, ADW-20, ADO-20, ADO-21 en ADO-22) in het gebied Kop van Horsterwold. Voor dit gebied is in 2015 vergunning verleend voor het realiseren van natuurontwikkeling. De turbines zijn gepositioneerd in het verlengde van de beide Adelaarstracés. Deze opstelling heeft de voorkeur boven de alternatieven (zie tevens hoofdstuk 15 van het MER)omdat deze opstelling geen barrièrewerking langs de Oostvaardersplassen kent, niet in bestaand bosgebied wordt geplaatst en geen knelpunten op het gebied van externe veiligheid en landschap oplevert.
Het gebied is voorts nog niet ingericht als natuurgebied. Daardoor worden geen natuurwaarden aangetast. De natuurontwikkeling kan rondom de nieuwe turbineposities vorm gegeven worden.
Figuur 3.20 Schematische weergave van de oplossingsrichting van de knelpunten ecologie bij de aansluiting Adelaarstracés en Bosruiterweg
Ondanks het verlies aan areaal NNN-gebied is de komst van deze windturbines vanuit de hiervoor genoemde overwegingen aanvaardbaar. Uit het ecologisch is een aantal voorwaarden naar voren gekomen waarmee in het inpassingsplan rekening moet worden gehouden. In het bijzonder gaat het om de noodzaak om over te gaan tot het compenseren van maximaal 0,4 ha areaal aan natuurgebieden die deel uitmaken van de NNN en de volgorde van het saneren van bestaande windturbines nabij natuurgebieden alvorens de nieuwe windturbines gebouwd gaan worden.
De initiatiefnemer heeft een compensatieplan geschreven dat als bijlage V aan deze plantoelichting is gevoegd. Dit compensatieplan voldoet aan de provinciale kaders voor NNN-compensatie. Kort gezegd komt het plan erop neer dat een areaalvergroting van het bestaande natuurgebied op de locatie 'Hollandse Hout Zuid' plaatsvindt. Het gaat om 9.914 m² van het beheertypen N16.02 Vochtig bos met productie en 1.577 m² van het beheertype N14.03 Haagbeuken- en essenbos. Dit gebied is al voorzien van een passende regeling in de ter plaatse geldende beheersverordening. Voor het overige is sprake van de noodzaak voor een beperkte kwalitatieve compensatie op de locatie Ibisweg-west. Dit betreft het verbeteren van het bestaande natuurgebied. Het opnemen van een nieuwe bestemming voor beide compensatielocaties in dit inpassingsplan is daarom niet nodig gebleken.
De aanleg van de nieuwe windturbines met de bijbehorende voorzieningen, zoals onderhoudswegen en de netaansluiting, leiden tot een toename van het verhard oppervlak in het plangebied. De watertoets schrijft voor dat deze toename zal moeten worden gecompenseerd. De wijze waarop die compensatie gaat plaatsvinden is overlegd met het waterschap Zuiderzeeland (de waterbeheerder) en wordt toegelicht in hoofdstuk 5.
In dit hoofdstuk worden het ruimtelijk beleidskader en de relevante wettelijke regelingen beschreven die van toepassing zijn op Windpark Zeewolde. Achtereenvolgens komen het ruimtelijk beleid vanuit het Rijk (paragraaf 4.2), de provincie Flevoland (paragraaf 4.3), de gemeente Almere en de gemeente Zeewolde (paragraaf 4.4) aan bod. Vanuit regelgeving en het beleidskader gelden enkele randvoorwaarden. Daar waar dat aan de orde is, worden die randvoorwaarden in dit hoofdstuk beschreven en wordt getoetst of (en zo ja onder welke voorwaarden) het Windpark Zeewolde aan die beleidsvoorwaarden kan voldoen. In paragraaf 4.5 wordt uiteengezet waarom het windpark voldoet aan het ruimtelijk beleid en op welke wijze invulling wordt gegeven aan de relevante randvoorwaarden.
Europese richtlijn 2009/28/EG
De Europese richtlijn 2009/28/EG verplicht Nederland om in 2020 14% van het totale bruto-eindverbruik aan energie afkomstig te laten zijn uit hernieuwbare bronnen (oftewel duurzame energie). Deze Europese verplichting is de basis voor het rijksbeleid ten aanzien van de opwekking en de toepassing van windenergie.
Energieagenda (2016)
De Europese doelstelling van 14% in 2020 is daarbij een eerste stap richting een CO2-arme economie in 2050 en een beperking van de opwarming van de aarde zoals Nederland heeft afgesproken in het Klimaatakkoord van Parijs (2015 United Nations Climate Change Conference, Parijs). Een eerste uitwerking van de route naar een CO2-arme economie is vastgelegd in de energieagenda 2016 van het kabinet "Naar een CO?-arme energievoorziening" waarin onder andere uiteen wordt gezet dat er in toekomst nog veel meer duurzame energie -inclusief Wind op land- is voorzien.
Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (2012)
De Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (SVIR) bevat het ruimtelijk beleid van het Rijk als opvolger van de Nota Ruimte (2004). De SVIR is op 13 maart 2012 vastgesteld.
Het ruimtelijk rijksbeleid voor windenergie richt zich op grootschalige windenergie op land en op zee, gelet op de grote invloed op de omgeving en de omvang van deze opgave. Rijk en provincies zorgen voor het ruimtelijk mogelijk maken van de doorgroei van windenergie op land tot minimaal 6.000 MW in 2020, zoals is aangegeven in het Energieakkoord (2013).
Niet alle delen van Nederland zijn geschikt voor grootschalige opwek van windenergie. Het Rijk heeft in de SVIR gebieden op land aangegeven die hiervoor kansrijk zijn op basis van de combinatie van landschappelijke en natuurlijke kenmerken, evenals de gemiddelde windsnelheid (zie figuur 4.1). Binnen deze gebieden heeft het Rijk in samenwerking met de provincies locaties voor grootschalige windenergie aangewezen. Hierbij zijn ook de bestaande provinciale concentratielocaties voor windenergie betrokken. Deze gebieden zijn nader uitgewerkt in de structuurvisie 'Windenergie op land' (zie hierna).
Figuur 4.1 Overzichtskaart windrijke gebieden Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Nationaal Energieakkoord (2013)
De wens om onze energievoorziening te verduurzamen leeft breed in de politiek en samenleving. Dit blijkt onder meer uit de brede steun voor de Tweede Kamermotie Verburg/Samson van 26 april 2011 gericht op de totstandkoming van een 'Nationaal Energietransitie Akkoord'. Het kabinet heeft dit onder meer vertaald in het streven om in internationaal verband in 2050 een volledig duurzame energievoorziening te realiseren (zie hiervoor). De maatschappelijke wens komt op vele manieren tot uitdrukking, zoals ook bij het initiatief Nederland Krijgt Nieuwe Energie, dat aandrong op de vorming van dit akkoord.
Tegen deze achtergrond heeft de SER de handschoen opgenomen voor de totstandkoming van een Nationaal Energieakkoord voor duurzame groei door zijn platformfunctie hiervoor aan te bieden en het proces te faciliteren. Dit gebeurde in zijn advies 'Naar een Nationaal Energieakkoord voor duurzame groei' dat op 16 november 2012 werd vastgesteld. Uiteindelijk is het Nationaal Energieakkoord op 6 september 2013 door alle 47 partijen (waaronder overheden, bedrijven milieu- en natuurorganisaties) ondertekend.
Partijen leggen in dit Nationaal Energieakkoord voor duurzame groei de basis voor een breed gedragen, robuust en toekomstbestendig energie- en klimaatbeleid. Rijk en provincies hebben bestuurlijke afspraken gemaakt over het realiseren van 6.000 MW operationeel windvermogen in het jaar 2020. Deze afspraken, waarin deze prestatieafspraken zijn verbonden aan provinciale ruimtelijke regie, is ambitieus en is in het Nationaal Energieakkoord gerespecteerd en overgenomen als één van de subdoelen om de 14% duurzame energie in 2020 te realiseren.
Structuurvisie Windenergie op land (SvWOL)
Het rijksbeleid voor windenergie op land is vertaald in de Structuurvisie Windenergie op land (vastgesteld 28 maart 2014). In de SvWOL zijn de door de provincies in het IPO-akkoord aangedragen locaties voor het grootschalig opwekken van windenergie op land opgenomen in de visiekaart inclusief de locatie Zeewolde (zie figuur 4.2).
In de SvWOL zijn tevens aandachtpunten geformuleerd bij het ontwikkelen van windparken in Flevoland waarmee rekening dient te worden gehouden. Voor Zeewolde zijn daarvan de onderstaande genoemde aandachtspunten relevant. In dit inpassingsplan worden deze aandachtpunten geadresseerd;
Nadere invulling gebiedskeuze zuidelijk Flevoland
De locatie van Windpark Zeewolde komt grotendeels overeen met het gebied zoals aangewezen in de SvWOL (zie figuur 4.3), maar omvat ook een deel dat niet in de SvWOL is aangeduid. In hoofdstuk 2 van deze plantoelichting is aangegeven waarom de uiteindelijke keuze is gemaakt voor een groter gebied dan eerder in de SvWOL was opgenomen.
Na vaststelling van de SvWOL heeft de provincie Flevoland in het Regioplan de uiteindelijke contouren van het projectgebied vastgelegd (zie hiervoor in hoofdstuk 2). De hoogtebeperkingen rondom Luchthaven Lelystad en het zendstation Zeewolde, waarvan ten tijde van het vaststellen van de SvWOL nog vanuit werd gegaan, bleken bij de nadere invulling in het Regioplan niet meer te gelden. Om deze reden (zie paragraaf 2.3) hebben de ministers de begrenzing van het Regioplan als vertrekpunt voor dit inpassingsplan overgenomen. Het projectgebied is daarmee passend binnen de kaders van het ruimtelijke beleid van Rijk en de provincie Flevoland voor het realiseren van windenergieprojecten op land.
Figuur 4.2 Overzichtskaart locaties Structuurvisie Windenergie op land
Figuur 4.3 Projectgebied Windpark Zeewolde ten opzichte van de SvWOL (Pondera, 2016)
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Radarhinder
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is onder andere een regeling opgenomen om onaanvaardbare verstoring van de werking van radarposten voor Defensie-inrichtingen te voorkomen. In het op de Barro gebaseerde Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn rondom de radarstation AOCS Nieuw Millingen en radarstation Soesterberg toetsingsgebieden aangewezen met een straal van 75 km waarbinnen de mogelijke radarverstoring door windturbines met een tiphoogte van meer dan 90 m en 118 m +NAP moet worden onderzocht. Dit gebied is weergegeven op figuur 4.4. De beoogde tiphoogte van de windturbines bedraagt maximaal NAP +220 m. Het windpark is conform deze regeling getoetst op radarhinder. Deze toetsing is opgenomen in paragraaf 5.8 van de toelichting bij dit inpassingsplan.
Bouwhoogtebeperkingen rondom antenneparken Defensie
Het Barro stelt tevens bouwhoogtebeperkingen rondom antenneparken van Defensie. In de omliggende obstakelvrije zone mag niet gebouwd worden. Daarbuiten gelden oplopende zones vanaf de rand van het antennepark waarboven niet gebouwd mag worden.
Richtlijn obstakelverlichting
Op grond van internationale burgerluchtvaartregelgeving hanteert de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een richtlijn voor het aanbrengen van obstakelverlichting. Op 15 november 2016 is de circulaire 'Aanduiding van windturbines en windparken op het Nederlandse vasteland' gepubliceerd. Windturbineparken zullen ook aan deze richtlijn moeten voldoen.
Figuur 4.4 Toetsingsgebieden Defensieradar (bron: bijlage 8.4. bij de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening)
Reserveringsgebied hoofdwegen
Ten behoeve van toekomstige uitbreidingen van de hoofdwegeninfrastructuur heeft de minister van IenM in het Barro voor enkele rijkswegen een reserveringsgebied vastgesteld op grond van artikel 2.7.2 Barro. Op grond van artikel 2.7.4 Barro is het opnemen van een nieuwe bestemming waarvoor een omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen' is vereist op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) niet toegestaan.
Voor de Rijksweg A6 die grenst aan het plangebied van dit inpassingsplan is een dergelijk reserveringsgebied vastgesteld. De breedte van het reserveringsgebied bedraagt op grond van artikel 2.7.4 Barro en bijlage 16, detailkaart 82 van de Rarro, 34 meter vanaf de buitenste kantstreep van de weg, zie figuur 4.5. Hoewel de reserveringsverplichting uit het Barro en de Rarro formeel niet van toepassing is op een inpassingsplan , moet vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening hieraan wel aandacht worden besteed. Bij het toekennen van de nieuwe bouwmogelijkheden voor de windturbine die nabij de Rijksweg A6 is geprojecteerd (ADO-01), wordt dit gebied daarom in acht genomen. Voor de A27 is geen reserveringsgebied vastgesteld.
Figuur 4.5 Reserveringsgebied A6
Luchthavenbesluit Lelystad
Op 31 maart 2015 is het Luchthavenbesluit Lelystad van kracht geworden. Uitgaande van de voor Schiphol verwachte groei, moet Lelystad Airport vanaf april 2019 voor vakantievluchten operationeel zijn (2.000-10.000 vliegbewegingen per jaar, groeiend naar 25.000 vliegbewegingen per jaar in het jaar 2020 en 45.000 in het jaar 2025). De uitbreiding van Luchthaven Lelystad is relevant voor Windpark Zeewolde vanwege de volgende aspecten:
Figuur 4.6 Impressies van hoogtebeperkingen Luchthavenbesluit Lelystad (zie bijlage X voor grotere figuren)
Uit de Wet Luchtvaart (Wlv) en het Luchthavenbesluit Lelystad volgt dat het luchthavenbesluit (zoals vastgesteld op 12 maart 2015) een rechtstreekse doorwerking kent naar dit inpassingsplan. Dit houdt in dat alleen kan worden afgeweken van de hoogtebeperkingen in verband met de vliegveiligheid en werking van de luchtverkeersleidingapparatuur wanneer de Inspectie Luchtvaart en Transport (ILT) hiervoor namens de minister van IenM een verklaring van geen bezwaar (vvgb) verleent op grond van artikel 8.9 van de Wlv.
Het bevoegd gezag heeft een verklaring van geen bezwaar (vvgb) verleend op grond van artikel 8.9 van de Wlv (zie bijlage XII). LVNL heeft geadviseerd over het voorkeursalternatief. De resultaten daarvan zijn vastgelegd in het advies bij de verklaring van geen bezwaar (VVGB, zie bijlage XII). Voor twee windturbines in de Lepelaartocht (LPT 01 en LPT 02) was het advies negatief. Om die reden zijn deze twee turbineposities vervallen die in het MER nog wel deel uitmaakten van het VKA en in het ontwerp van dit inpassingsplan op de verbeelding waren opgenomen (zie figuur 3.15).
Rijksstructuurvisie RRAAM: Rijks- en Regioprogramma Amsterdam - Almere - Markermeer
Het gebied Oosterwold wordt ontwikkeld in samenhang met de grotere regio Amsterdam - Almere - Markermeer. Dit is beschreven in de Rijksstructuurvisie RRAAM (Rijks- en Regioprogramma Amsterdam - Almere - Markermeer), waarover ook bestuurlijke uitvoeringsafspraken zijn gemaakt. Binnen deze regio acht het Rijk een drievoudige schaalsprong (woningbouw, infrastructuur en groen/blauw) van nationaal belang. Een onderdeel hiervan is dat een deel van de woningbehoefte van de regio Amsterdam en Utrecht in Almere (inclusief Zeewolde) wordt opgevangen door maximaal 15.000 woningen te realiseren in het gebied Oosterwold op basis van een organische gebiedsontwikkeling. Voor het gebied Oosterwold is op 29 september 2016 een bestemmingsplan vastgesteld. Voor de ontwikkeling van windpark Zeewolde in combinatie met de organische gebiedsontwikkeling van Oosterwold heeft afstemming plaatsgevonden tussen de verschillende betrokken overheden. Het afstemmen van beide ontwikkelingen is nader behandeld in paragraaf 4.4 en 6.5.
Het beoogde Windpark Zeewolde past in het rijksbeleid voor windenergie en geeft daar invulling aan door op een aangewezen concentratielocatie een windpark te realiseren. Daarbij moet in dit inpassingsplan aandacht worden besteed aan de aandachtspunten die in de SvWOL voor de locatie Zeewolde zijn benoemd. Bijzondere aandacht is daarbij nodig voor de herstructureringsopgave. Vanuit het rijksbeleid is voorts een toetsing aangaande de mogelijke verstoringshinder op de radarstations AOCS Nieuw Millingen en radarstation Soesterberg een vereiste waaraan in dit inpassingsplan aandacht besteed moet worden. Voor het plangebied gelden daarnaast hoogtebeperkingen vanuit het Luchthavenbesluit Lelystad. Van deze hoogtebeperkingen kan worden afgeweken nu de minister van IenM een verklaring van geen bezwaar heeft verleend (zie bijlage XII). De ontwikkeling van de in RRAAM opgenomen woningbouwopgave in Oosterwold en de ontwikkeling van Windpark Zeewolde is afgestemd en wordt in hoofdstuk 6 toegelicht.
De beoogde locatie voor het windpark van de initiatiefnemers is gelegen in de provincie Flevoland. Daarmee is het ruimtelijk beleid van deze provincie van belang voor dit inpassingsplan.
Provinciale taakstelling IPO akkoord
De provincies hebben in 2013 in het Interprovinciaal Overleg (IPO) onderling afspraken gemaakt over de verdeling van de 6.000 Megawatt (MW) aan windenergie op land voor eind 2020. De verdeling van de doelstelling over de provincies betekent voor Flevoland een prestatienorm van 1390,5 MW in 2020. Eind februari 2016 stonden er in Flevoland 643 turbines met een totaal opgesteld vermogen van 1.115 MW.
Omgevingsplan Flevoland 2006, partiële herziening 2013 en partiële herziening 2016
In het Omgevingsplan Flevoland 2006 is het integrale omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030. Het Omgevingsplan is een bundeling van vier wettelijke plannen op provinciaal niveau: Streekplan, Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Het omgevingsplan geeft ook het beleid voor windenergie.
Het Regioplan geldt voor de provincie als thematische structuurvisie en uitwerking van het Omgevingsplan, inclusief de beide partiële herzieningen. Tegelijk is het Omgevingsplan op 13 juli 2016 middels de 'partiële herziening Omgevingsplan Flevoland voor windenergie' aangepast om het Regioplan en het beleid van opschalen en saneren in het omgevingsplan te verankeren.
Regioplan Windenergie Zuidelijk en Oostelijk Flevoland
Het Regioplan vormt het ontwikkelkader voor de realisatie van het beleid van opschalen en saneren van windturbines en geeft de planologische kaders op hoofdlijnen voor de ontwikkeling van nieuwe windparken in Zuidelijk en Oostelijk Flevoland. Het Regioplan heeft de status van een structuurvisie en is daarmee bindend voor de provincie en de gemeenten Zeewolde, Dronten en Lelystad.
Het Regioplan is op uitvoering gericht en combineert de uitbreiding op basis van de provinciale taakstelling met de ambitie om bestaande windturbines te saneren en op te schalen. De ontwikkeling van nieuwe windparken in Zuid en Oost Flevoland wordt gebiedsgericht aangepakt. In praktijk betekent dit dat de huidige circa 600 relatief kleine windturbines met een gezamenlijk vermogen van circa 630 MW in zuidelijk en oostelijk Flevoland vervangen worden door circa 300 windturbines die samen twee keer zoveel energie opleveren. Het Regioplan voorziet dat het proces van opschalen en saneren een flinke periode in beslag zal nemen doorgaat na 2020. Naar verwachting is de herstructurering gereed in 2030. Gedurende het proces staan grote en kleinere turbines door elkaar heen.
Het plangebied van het Regioplan is het buitengebied van Lelystad, Dronten en Zeewolde met daarbij een klein deel van het grondgebied van Almere (ten zuidoosten van de A27) en een deel van het IJsselmeer ten noorden van de A6. Het gebied is verdeeld over vier projectgebieden. Het windpark Zeewolde ligt in projectgebied Zuid (zie ook figuur 4.7). Binnen dit projectgebied zijn plaatsingszones aangewezen waarbinnen windturbines in lijnopstelling mogelijk kunnen worden gemaakt.
Figuur 4.7 Projectgebieden Regioplan (2016)
Ruimtelijk belang van één totaalplan
In het Regioplan is bepaald dat één initiatiefnemer één plan ontwikkelt voor de opschalings- en saneringsopgave per projectgebied. Met het stellen van deze voorwaarde worden ruimtelijke doelen (voornamelijk uit oogpunt van beeldkwaliteit en landschap) gediend. De consequentie van deze keuze is dat overheden in het uiterste geval hun publiekrechtelijke instrumentarium inzetten om het resterende deel van de saneringsopgave af te dwingen. Over de inzet van dit instrumentarium en de kosten daarvan hebben overheden en initiatiefnemer afspraken gemaakt (zie hieronder). Het initiatief Windpark Zeewolde voldoet aan deze voorwaarde uit het Regioplan.
Dubbeldraaiperiode
Het Regioplan legt de kosten voor sanering neer bij de initiatiefnemer die wil opschalen. Om zeker te stellen dat een dergelijk gecombineerd plan ook financieel uitvoerbaar is, voorziet het Regioplan in een zogenoemde dubbeldraaiperiode, waarbinnen de bestaande en nieuwe windturbines gelijktijdig in werking mogen zijn. In beginsel geldt een periode van een half jaar, maar indien nodig voor de financiële uitvoerbaarheid van het plan, mag deze periode maximaal vijf jaar beslaan. In dit inpassingsplan is uitgegaan van deze maximale dubbeldraaiperiode van vijf jaar. Op basis van de financiële onderbouwing die de initiatiefnemer heeft overlegd aan het Ministerie van EZ is geconcludeerd dat een kortere dubbeldraaiperiode tot een financieel onuitvoerbaar plan leidt.
Amendement Provinciale Staten Regioplan hoogtebeperking windturbines tot 120 meter
ashoogte
Achtergronden
Bij het vaststellen van het Regioplan hebben Provinciale Staten een amendement aangenomen dat voorschrijft dat voor windturbines met een ashoogte hoger dan 120 meter moet worden aangetoond dat het vermogen van kleinere windturbines ontoereikend is. De windturbines langs de rijksweg A27 en vijf turbines langs de rijksweg A6 hebben een ashoogte hoger dan 120 meter. Hiervoor geldt vanuit het Regioplan dus een verplichting tot aanvullende motivering voor het plaatsen van deze hogere windturbines.
Motivering turbines hoger dan 120 meter ashoogte langs de rijkswegen A6 en A27
Het Rijk heeft voor het projectgebied een VKA gekozen waarmee, binnen de geldende wet- en regelgeving en met afweging van alle betrokken belangen, zo veel mogelijk duurzame energie kan worden opgewekt tegen zo laag mogelijke kosten per eenheid opgewekte energie. Onderdeel hiervan is dat 22 van de 91 windturbines een ashoogte krijgen van maximaal 159 meter in plaats van de 120 meter die het amendement van Provinciale Staten noemt. Voor de overige 69 windturbines in het projectgebied geldt een hoogtebeperking op grond van het Luchthavenbesluit Lelystad.
Deze keuze is gemaakt ten behoeve van de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Het rendement van windturbines met een hogere ashoogte is groter dan dat van windturbines met een lagere ashoogte. Dit extra rendement is nodig om de aanzienlijke saneringslasten van het plan te dekken. De noodzaak hiervan voor de financiële uitvoerbaarheid van het plan is door een onafhankelijk bureau onderzocht en bevestigd. Naast het argument van de financiële uitvoerbaarheid acht het Rijk het van belang om de schaarse locaties die in Nederland beschikbaar zijn voor de opwek van windenergie op land zo optimaal mogelijk in te vullen om zo het totale ruimtebeslag dat nodig is voor de realisatie van de 14% doelstelling in 2020 zo beperkt mogelijk te houden. Met de hogere ashoogte leveren de 22 windturbines langs de rijkswegen A6 en A27 circa 15% meer duurzame energie op dan anders het geval zou zijn geweest. Dat komt overeen met ruim 10.000 woningen extra die kunnen worden voorzien van duurzame stroom.
Het realiseren van hogere windturbines langs de rijkswegen A6 en de A27 is uiteraard alleen mogelijk wanneer de effecten op de omgeving aanvaardbaar zijn. In hoofdstuk 5 wordt aangetoond dat ook met de hogere windturbines overal voldaan wordt aan de wettelijke normen voor bijvoorbeeld geluid en slagschaduwhinder. De landschappelijke effecten van hogere windturbines op deze locaties zijn ook beoordeeld en acceptabel bevonden.
Amendement Regioplan 'flexibiliteit'
Naast het hiervoor genoemde amendement over de ashoogte, hebben Provinciale Staten ook een amendement aangenomen waarin meer flexibiliteit wordt geboden met betrekking tot de plaatsingszones wanneer dat vanuit de doelstellingen van het Regioplan, veranderende wet- of regelgeving of bedrijfseconomische redenen noodzakelijk is. Bijvoorbeeld vanwege de onduidelijkheden rondom de hoogtebeperkingen vanwege de luchthaven.
Bij de verdere uitwerking van het windpark is het inderdaad noodzakelijk gebleken om af te wijken van een van de plaatsingszones uit het Regioplan. Het gaat om de zone parallel aan de Bosruiterweg aan de zuidzijde van het plangebied. In paragraaf 5.6 van deze plantoelichting wordt nader onderbouwd dat de gekozen opstelling een aanmerkelijk betere milieuscore oplevert en dat het daarom aanvaardbaar is dat wordt afgeweken van deze plaatsingszone.
Motie obstakelverlichting
Tot slot hebben Provinciale Staten bij de vaststelling van het geamendeerde Regioplan een motie aangenomen waarin het provinciebestuur wordt opgeroepen om bij initiatiefnemers van windprojecten aan te dringen op een zo beperkt als mogelijk gebruik van obstakelverlichting. In paragraaf 5.12 van deze plantoelichting wordt nader ingegaan op de wijze waarop bij dit windpark invulling gegeven gaat worden aan de wens om de toegepaste obstakelverlichting zoveel als mogelijk te beperken.
Sanering van de bestaande windturbines als harde randvoorwaarde vanuit het Regioplan
Met het saneren van bestaande solitaire windturbines en door deze te vervangen door minder windturbines -maar met een hoger vermogen- in een duidelijke lijnopstelling wordt een verbetering van de landschappelijke kwaliteit bereikt. Het provinciale saneringsbeleid voor solitaire windturbines is reeds in gang gezet met de Beleidsregel Windmolens 2008 van de provincie Flevoland. Deze beleidsregel voorkomt dat er sindsdien nog solitaire windturbines worden geplaatst en bevordert het bouwen van windturbines in lijnopstellingen. De gemeenteraad van Zeewolde heeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied in september 2016 geen passende bestemming toegekend aan de bestaande solitaire windturbines. Daarmee zijn de windturbines onder het overgangsrecht gebracht en dient het gebruik van deze windturbines uiterlijk in 2026 te zijn beëindigd. Het in 2016 vastgestelde Regioplan Windenergie Flevoland stelt de voorwaarde van één initiatiefnemer per projectgebied voor zowel de realisatie van nieuwe windturbines als de daarmee samenhangende sanering. Er bestaat binnen de kaders van het Regioplan ruimte voor verschillende vormen van samenwerking en/of samenvoeging van de plannen binnen één gebied.
Windpark Zeewolde B.V. voldoet aan deze gestelde kaders, omdat zij het overgrote aandeel van de te saneren windturbines heeft gecontracteerd en daarnaast afspraken heeft gemaakt met de provincie Flevoland, de gemeente Zeewolde en het ministerie van EZ over de financiële, juridische en organisatorische borging van eventuele onteigening waar dit nodig blijkt. Deze afspraken zien op de bereidheid van de overheden om het onteigeningsinstrument in te zetten, de oprichting van een saneringsfonds en de financiële dekking van het saneringsfonds. Op de financiële uitvoerbaarheid wordt nader ingegaan in hoofdstuk 7.2 van dit inpassingsplan.
Bijdrage aan taakstelling windenergie op Land?
Met het realiseren van het Windpark Zeewolde worden 221 bestaande turbines gesaneerd en worden nieuwe windturbines gebouwd. Met deze totaalopgave wordt straks circa 2,5 keer zoveel duurzame energie opgewekt in het buitengebied van Zeewolde en een deel van Almere. Hiermee vindt een belangrijke landschappelijke verbetering plaats en wordt met een opgesteld opwekkingsvermogen van 320 MW een grote bijdrage geleverd aan de provinciale taakstelling van 1.390,5 MW aan windenergie op land in 2020.
Provinciale Verordening voor de Fysieke Leefomgeving (2012)
Provinciale Verordening voor de Fysieke Leefomgeving (2012) kent ten aanzien van de thema's 'ruimtelijke kwaliteit' en 'ecologische hoofdstructuur' randvoorwaarden voor het Windpark Zeewolde.
Natuurnetwerk Nederland en provinciale Ecologische Verbindingszones
In de provinciale verordening zijn regels vastgelegd voor het Natuurnetwerk Nederland. Artikel 10 van de verordening is de juridisch-planologische vertaling van de doelstelling om het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en de provinciale ecologische verbindingszones te behouden en te ontwikkelen. De leden 4 tot en met 6 bevatten de uitwerking van het 'nee, tenzij-beginsel' en de compensatieplicht. De hoofdlijn van dit beginsel is dat nieuwe ontwikkelingen in de NNN per saldo niet mogen leiden tot significante aan-tasting van de NNN, tenzij er een groot openbaar belang is én alternatieven ontbreken (Nee tenzij). Een nieuw windturbineproject wordt in de verordening beoordeeld als een ruimtelijk initiatief dat negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied kan hebben. In paragraaf 5.4 van deze plantoelichting wordt onderbouwd hoe aan het nee, tenzij-beginsel invulling is gegeven voor Windpark Zeewolde.
Programma Nieuwe Natuur
In oktober 2013 is het programma Nieuwe Natuur gestart. De provincie heeft ondernemers, bewoners, terreinbeherende organisaties en gemeenten uit Flevoland gevraagd om met plannen voor de creatie van nieuwe natuur te komen. Het doel is daarbij om toegankelijke natuur te realiseren, met ruimte voor recreatie. Uit alle ingediende ideeën zijn 22 projectvoorstellen voortgekomen, die op 14 verschillende locaties in Flevoland uitgevoerd zullen worden. In figuur 4.8 is de ligging van Natuurnetwerk Nederland weergegeven.
Kop van Horsterwold
Een van de 22 geselecteerde projecten is het project 'Kop van Horsterwold'. Dit project is onherroepelijk vergund en planologisch ingepast in het bestemmingsplan Buitengebied Zeewolde. Met de bescherming van dit gebied wordt rekening gehouden in dit inpassingsplan (Dit wordt nader toegelicht bij de aspecten geluid en natuur in hoofdstuk 5).
Figuur 4.8 Ligging Natuurnetwerk Nederland in de omgeving van het plangebied
Het beoogde Windpark Zeewolde past in het provinciale ruimtelijke beleid voor windenergie. Met het initiatief wordt invulling gegeven aan de provinciale ambitie om het gebied rondom Zeewolde te benutten voor de grootschalige opwekking van windenergie en tegelijkertijd te herstructureren. De plaatsingszones voor windturbines uit het Regioplan hebben ten grondslag gelegen aan de totstandkoming van de alternatieven uit het MER en het VKA waarvoor dit inpassingsplan is opgesteld. Daar waar wordt afgeweken in dit inpassingsplan van het Regioplan wordt dat in paragraaf 5.5 van deze plantoelichting gemotiveerd.
Zowel het omgevingsplan als de provinciale verordening voor de fysieke leefomgeving stellen als randvoorwaarde dat voor de aantasting van de EHS invulling en uitvoering wordt gegeven aan het 'nee, tenzij-beginsel'. Windturbines zijn in de EHS toegestaan mits wordt voldaan aan de randvoorwaarden die de provincie daarvoor heeft gesteld. Dat houdt in dat onderbouwd moet worden dat sprake is van een groot maatschappelijk belang, dat geen locatie-alternatieven voor handen zijn en dat een compensatie van het areaal aan EHS, dat door de realisatie van het windpark verloren gaat, moet plaatsvinden. Daarnaast zal tijdens het beoordelen van effecten van Windpark Zeewolde rekening moeten worden gehouden met de nieuwe natuurontwikkeling 'Kop van Horsterwold'.
Het Regioplan dat hiervoor is beschreven in paragraaf 4.3 is zowel door Provinciale Staten als door de gemeenteraden van Dronten, Lelystad en Zeewolde vastgesteld (overigens zonder amendementen, deze zijn uitsluitend door Provinciale Staten van Flevoland aan het Regioplan toegevoegd). Het maakt daarmee ook deel uit van het gemeentelijke beleid van deze gemeenten. In deze paragraaf wordt in aanvulling hierop nader ingegaan op het overige relevante ruimtelijke beleid van de betrokken gemeenten.
Gemeentelijke structuurvisie: Structuurvisie Zeewolde 2022
Op 25 april 2013 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 2022 vastgesteld. De Structuurvisie vormt een richtinggevend kader voor ruimtelijke ontwikkelingen in de periode tot aan 2022. Over duurzaamheid zegt de structuurvisie 'Het aspect duurzaamheid blijft een prominente plek bij nieuwe ontwikkelingen houden'. Onder andere 'opschalen en saneren windenergie' wordt als opgave benoemd.
Zeewolde gaat voor de wind
De nota 'Zeewolde gaat voor de wind' (nota van uitgangspunten en ambities, 2012) bevat de uitgangspunten die Zeewolde hanteert voor de planprocessen van het Regioplan en de Rijksstructuurvisie en de input voor de concrete gebiedsplannen van initiatiefnemers. De gemeente is en blijft daarmee voorstander van windenergie, maar geeft met haar visie sturing aan de plaatsing van nieuwe windturbines. Centraal hierin staat het opschalen en saneren van het bestaande windturbinebestand.
Bestemmingsplan Buitengebied 2016
Het Bestemmingsplan Buitengebied 2016 is het juridisch-planologisch kader voor vrijwel het gehele plangebied waarbinnen Windpark Zeewolde is gesitueerd. Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden voor het realiseren van nieuwe windturbines, of voor het opschalen van bestaande windturbines.
Uitsluitend de bestaande lijnopstellingen van het Windpark Prinses Alexia en Windpark Sternweg zijn positief bestemd. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan zijn de overige bestaande windturbines onder het overgangsrecht gebracht. De motivering van de gemeente hiervoor is als volgt:
"Het gegeven dat een bouwwerk of een gebruik slechts één keer onder het overgangsrecht gebracht kan worden, volgt niet (direct) uit de regeling van het nieuwe Bro, maar wel uit de langjarige jurisprudentie die daaromtrent is ontstaan. Deze luidt - kort gezegd - dat als het onder het overgangsrecht gebrachte gebruik/bebouwing in de voorgaande planperiode niet beëindigd is, dit in principe positief bestemd moet worden. Dit lijdt uitzondering als aannemelijk gemaakt kan worden dat onder het nieuwe plan wel daadwerkelijk tot beëindiging wordt overgegaan. Daarvan is in dit geval sprake. De provincie Flevoland heeft met betrekking tot windenergie de doelstelling dat met minder windturbines meer energie wordt geproduceerd. Het beleid voor het opschalen en saneren van windturbines is neergelegd in het Omgevingsplan Flevoland en de Beleidsregel Windmolens 2008. In het kader van dit beleid is een proces in gang gezet waarmee vanuit de huidige turbine-eigenaren initiatieven worden ontwikkeld voor het opschalen en saneren van windturbines. Daarnaast heeft het Rijk beleid voor windenergie opgenomen in de SvWol. Hierin zijn binnen Flevoland zoekgebieden voor nieuwe windturbines aangegeven. Tot het moment dat de nieuwe plannen voor windturbines zijn uitgekristalliseerd, is het ongewenst dat nieuwe windturbines worden opgericht of bestaande worden vervangen. Om dit te kunnen waarborgen is op 18 februari 2015 de Noodverordening wind vastgesteld. Deze noodverordening vormt de basis voor de juridische regeling met betrekking tot windturbines."
Het bestemmingsplan buitengebied Zeewolde 2016 biedt de basis voor de verwerving dan wel onteigening van de bestaande windturbines. Met dit inpassingsplan en het provinciale beleid met betrekking tot windturbines is ook concreet zicht op verwijdering van de bestaande windturbines.
Beeldkwaliteitsplan
In het beeldkwaliteitsplan (BKP) worden ruimtelijke criteria opgesteld die ingaan op ordening en verschijningsvorm van windturbines. Ze beschrijven hoe windturbines in het landschap van Zeewolde, met zijn grote openheid, geometrie en lange lijnen, kunnen bijdragen aan ruimtelijke kwaliteit. Het college van B&W van de gemeente Zeewolde heeft het BKP op 23 augustus 2016 vastgesteld (zie bijlage XVI). Het BKP vormt voor het windpark het toetsingskader voor de omgevingsvergunning voor bouwen voor het aspect 'welstand'. Het BKP heeft voorts mede als toetsingskader gediend bij de landschappelijke beoordeling van de alternatieven uit het MER (zie hoofdstuk 3). Bij de totstandkoming van het VKA is zoveel mogelijk rekening gehouden met de ontwerpprincipes uit het BKP. Daar waar wordt afgeweken van het BKP in dit inpassingsplan, wordt dat in paragraaf 5.6 van deze plantoelichting gemotiveerd.
Visie op ordening
In het zeer open landschap van Zeewolde staan nu en ook na uitvoering van het Regioplan veel turbines. Om hiermee een landschap met kwaliteit te realiseren is structuur noodzakelijk. Structuur of orde zorgt voor de beleving van samenhang en rust. Structuur kan in het overzichtelijke landschap van Zeewolde worden bereikt door lijnen te ontwikkelen met gelijke richtingen, gelijke types en met gelijke ritmes (afstanden) binnen lijnen en tussen lijnen. Dit sluit dan aan bij de zeer regelmatige opbouw van het landschap in het projectgebied, met vier parallelle wegen.
Afwijkingen en botsingen tussen richtingen, types en ritmes verstoren de beleving van rust in het landschap. Dit kan worden verzacht door afstand aan te houden tussen lijnen met verschillende eigenschappen. Turbineopstellingen in het landschap van Zeewolde bestaan in de toekomst uit lange lijnen, naast elkaar en op verschillende afstanden van elkaar.
Ontwerpprincipes
Ontwerpprincipes zijn verdeeld in vier categorieën.
2. Variatie in ritme binnen de lijn:
Figuur 4.9 onderlinge afstand van één turbine met 5% verschoven
Figuur 4.10 Onderlinge afstand tussen turbines neemt met dezelfde afstand toe
3. Afwijkingen ten opzichte van de hartlijn:
4. Samenhang tussen lijnen:
Vormgeving van windturbines
Het algemene standpunt voor de vormgeving van turbines in Zeewolde en Almere is dat deze een rustig en eenduidig beeld moeten opleveren. Om dit te bereiken zijn de volgende kenmerken leidend voor de beeldkwaliteit.
Rotordiameter en tiplaagte
De verhouding tussen masthoogte en rotordiameter bij een windturbine heeft aanzienlijke invloed op de beleving van windturbines in het landschap. In Zeewolde is sprake van toepassing van windturbines met maatverhoudingen die afwijken van gebruikelijke maatverhoudingen in Nederland. De gangbare verhouding in Nederland is 1:1. Vanwege laagvliegzones en vanwege noodzaak om veel vermogen te realiseren is hier de wens ontstaan om relatief grote rotoren te plaatsen op relatief lage masten. Een tiplaagte, lager dan 30 meter, bij een rotordiameter van 120 meter, is ongewenst vanwege het gevoel van veiligheid en vanwege interactie met hoge landschapselementen. Deze getallen horen bij een verhouding masthoogte : rotordiameter = 0,75:1.
Indien windturbines geplaatst worden in een omgeving met veel bomen is de tiplaagte van 30 meter te laag. Rotorbladen die op dezelfde hoogte komen als boomtoppen zullen leiden tot (toekomstige) conflicten tussen bomen en turbines. Voorkomen moet worden dat door de plaatsing van windturbines een impliciete keuze ontstaat voor een boomloos landschap, zonder dat een gedragen visie is op de rol van beplanting in het toekomstige landschap. Om conflicten te voorkomen is een hogere tiplaagte in bos wenselijk.
Wieken en draairichting
De turbines hebben drie wieken en hebben dezelfde draairichting. De turbines draaien bij voorkeur synchroon.
Kleurgebruik
De kleur van de windturbine is ingetogen (wit/lichtgrijs) zonder toevoeging van accenten.
Materiaal
De turbine heeft geen zichtbare materiaalverschillen aan de buitenkant.
Reclame
De buitenkant van de turbine is vrij van commerciële reclame. Uitzondering hierop is de mogelijkheid om de naam van de fabrikant op een ingetogen manier op de gondel af te beelden.
Verlichting
Lichtmarkering kan verstorend zijn voor omwonenden tot op grote afstand. Deze overlast dient beperkt te worden. Voor verlichting geldt:
Programmaplan Energie Werkt!
De gemeente Almere streeft ernaar om in 2022 energieneutraal te zijn (exclusief mobiliteit). Doel van dit programmaplan is om inspanningen die gedaan worden en die bijdragen aan een beweging naar een meer energieneutraal Almere voor de periode 2015-2018 te intensiveren en te voorzien van focus.
Om de kansen en (on)mogelijkheden van windenergie in kaart te brengen is de werklijn 'Wind' opgezet. Met inachtneming van het uitgangspunt dat de gemeente zelf niet met voorstellen voor locaties komt en dat burgers/bedrijven die een initiatief starten aan duidelijke criteria moeten voldoen, is het mogelijk voor partijen om initiatieven te nemen op het gebied van windenergie. Het opschalen van bestaande parken kan alleen met participatie van bewoners/bedrijven uit Almere. Via de in paragraaf 2.5 genoemde burgercoöperatie De Nieuwe Molenaars, krijgen ook de bewoners en bedrijven van de gemeente Almere de mogelijkheid om te participeren in het nieuwe windpark. Daarnaast is een maximale ashoogte opgenomen van 100 meter, om de effecten op bewoners te minimaliseren. Een specifieke uitzondering geldt voor de bocht van de A27 waar de maximale ashoogte van 120 meter is opgenomen in het programmaplan.
Intergemeentelijke structuurvisie Oosterwold
Oosterwold is een gebied van 4.300 ha aan de oostkant van Almere en de westkant van Zeewolde. Dit gebied zal de komende decennia uitgroeien tot een stadslandschap met circa 15.000 nieuwe woningen terwijl het groene en agrarische karakter voor een groot deel behouden blijft. De intergemeentelijke Structuurvisie Oosterwold geeft de 'spelregels' voor deze ontwikkeling. Deze structuurvisie kan gezien worden als uitwerking van de Structuurvisie Zeewolde 2022, voor het deel van Oosterwold op grondgebied van de gemeente Zeewolde. De conditiekaart van de structuurvisie is weergegeven op figuur 4.12.
In het plangebied Oosterwold bevinden zich circa 55 windturbines. Omdat deze windturbines door de bijbehorende hinderzones de ontwikkelmogelijkheden voor wonen beperken, wordt gestreefd naar sanering van deze bestaande windturbines en een andere opstelling voor nieuwe windturbines. Het gebied rond de Rijksweg A27 is aangewezen als één van de zoekgebieden voor windenergie. De hinderzone van de snelweg en toekomstige windopstellingen overlappen elkaar, zodat de windturbines zo min mogelijk nieuwe of andere beperkingen met zich meebrengen voor de gewenste ontwikkeling van het stadslandschap.
Figuur 4.12 Conditiekaart Intergemeentelijke Structuurvisie Oosterwold (2013)
Chw bestemmingsplan Oosterwold
De intergemeentelijke structuurvisie is vertaald naar een bestemmingsplan. Het betreft een bestemmingsplan voor een ontwikkelingsgebied waarop de bijzondere bepalingen uit de Crisis- en herstelwet (Chw) van toepassing zijn. In het Chw bestemmingsplan Oosterwold wordt gebruik gemaakt van de volgende mogelijkheden die de Chw voor Oosterwold biedt:
De planregeling van het Chw bestemmingsplan maakt aan de hand van ontwikkelregels die gekoppeld zijn aan artikel 13 van het bestemmingsplan de komst van nieuwe woningen en (agrarische) bedrijven mogelijk in het plangebied. Aan de hand van de ontwikkelregels wordt de nadere invulling van de uit te geven kavels bepaald waarbij het eindbeeld van een groen stadslandschap zoals aangegeven in de intergemeentelijke structuurvisie wordt nagestreefd.
Het voorliggende initiatief geeft invulling aan de opgave zoals die is geformuleerd in het gemeentelijke beleid van zowel de gemeente Zeewolde als van Almere. De windturbineopstelling van het voorkeursalternatief, zoals dat in het MER is verwoord en waarvoor dit inpassingsplan de juridisch-planologische regeling biedt, voldoet aan de uitgangspunten en randvoorwaarden uit het BKP van de gemeente Zeewolde. Daar waar is afgeweken van het BKP, wordt dat expliciet in paragraaf 5.5 van deze plantoelichting aangegeven en onderbouwd waarom de afwijking aanvaardbaar wordt geacht.
Afstemming Oosterwold
Ten aanzien van de toekomstige ontwikkelingen die in het plangebied Oosterwold mogelijk gemaakt worden, geldt dat afstemming heeft plaatsgevonden tussen dit inpassingsplan en het onderliggende bestemmingsplan Oosterwold.
Omdat het Chw bestemmingsplan Oosterwold reeds was vastgesteld ten tijde van het publiceren van het voorontwerp van dit inpassingsplan, deed zich de situatie voor dat de gemeente Almere reeds enkele intentieovereenkomsten of anterieure overeenkomsten voor nieuwe ontwikkelingen in het plangebied van Oosterwold had gesloten. In deze intentieovereenkomsten of anterieure overeenkomsten kon redelijkerwijs geen rekening zijn gehouden met de komst van het windpark. Ook had de gemeente Almere met ontwikkelende partijen reeds afspraken gemaakt (intentieovereenkomst of anterieure overeenkomst) over nieuwe (woning)bouwprojecten in plan Oosterwold. Ook in deze overeenkomsten was nog geen rekening gehouden met de komst van de nieuwe windturbines.
In gezamenlijkheid met de gemeenten Almere, Zeewolde, provincie Flevoland en de betrokken ministeries, zijn daarom op twee momenten bestuurlijke afspraken gemaakt. Op 10 november 2016 is afgesproken dat:
Op 27 juni 2017 is tussen de direct betrokken overheidspartijen afgesproken dat de verdere ontwikkeling (Fase 2) van Oosterwold in de komende jaren zodanig plaats zal vinden dat in de eerste jaren maar in beperkte mate kavels uit worden gegeven in de slagschaduwhindercontour van de nieuwe windturbines. Tevens wordt bezien of de ligging van de Eemvallei geoptimaliseerd kan worden, waardoor meer woningbouw mogelijk wordt buiten de slagschaduwcontour. Tot slot worden afspraken gemaakt met initiatiefnemers over stilstand van de windturbines voor de middag/avondzon. Daarbij hebben alle partijen overwogen dat met de komst van de nieuwe Omgevingswet -bij ongewijzigde vaststelling- het stellen van normen ter voorkomen hinder als gevolg van slagschaduw zal worden overgelaten aan de decentrale overheden. Afgesproken is dat, mede met het oog op de woningbouw opgave die is vastgelegd in de Rijksstructuurvisie RRAAM, het Rijk onderzoekt of een wijziging van de Activiteitenregeling op dit punt mogelijk is, dan wel zal het Rijk er voor zorgen dat de gemeenten Almere en Zeewolde ten behoeve van de woningbouw in Oosterwold in de gelegenheid worden gesteld via de volgende tranche van de Crisis- en Herstelwet vooruit te lopen op de Omgevingswet.
Conclusie
Met dit inpassingsplan wordt invulling gegeven aan de beleidskeuze van het Rijk, de provincie Flevoland en de gemeente Zeewolde om in Zeewolde een windpark voor de grootschalige opwekking van duurzame energie te bouwen. Het inpassingsplan past binnen het beleid van gemeente Almere om in 2022 energieneutraal te zijn. Het Regioplan is mede bepalend geweest voor de inrichting en vormgeving van het windpark (zie hoofdstuk 3). Het inpassingsplan is in nauw overleg met bovengenoemde overheden tot stand gekomen. Daar waar niet aan de randvoorwaarden vanuit het Regioplan en andere beleidskaders wordt voldaan, wordt dat in hoofdstuk 5 van deze plantoelichting nadrukkelijk aangegeven. Daar wordt ook gemotiveerd waarom het aanvaardbaar is dat op enkele onderdelen van de uitgangspunten wordt afgeweken.
Randvoorwaarden
In dit hoofdstuk volgen de toetsingskaders, de samenvattingen en de conclusies van de milieu- en omgevingsonderzoeken naar de opstelling van windturbines zoals deze op basis van het MER in het voorliggende inpassingsplan mogelijk is gemaakt. Hierbij worden de effecten van het beoogde windpark, die zijn beschreven in hoofdstuk 15 van het MER, getoetst aan het geldende beleid en de daarbij horende normstelling. Tevens is per aspect beschreven op welke wijze een vertaling naar de bestemmingsregeling heeft plaatsgevonden. In dit hoofdstuk wordt volstaan met een beknopte toetsing aan geldende grenswaarden en toetsingskaders. Voor een gedetailleerde beschrijving van de effecten van het beoogde windpark wordt verwezen naar hoofdstuk 15 van het MER Windpark Zeewolde.
De volgende wijzigingen in het voorkeursalternatief zijn in aanvulling op het MER onderzocht:
1. Twee turbineposities (LPT-01 en LPT-02) komen te vervallen (zie paragraaf 3.5);
2. Turbine ADW-04 krijgt binnen de lijn extra schuifruimte vanwege archeologische vondsten;
3. Twee bestaande turbines (zie paragraaf 4.4.1) blijven gehandhaafd.
In bijlage XIV zijn de onderzoeksresultaten naar de milieueffecten van deze wijzigingen ten opzichte van het MER opgenomen. Daar waar dat nodig is gebleken, wordt in dit hoofdstuk naar dit aanvullend onderzoek verwezen.
Voor het milieueffectonderzoek ten aanzien van het thema geluid wordt verwezen naar hoofdstuk 15.2 van het MER.
Activiteitenbesluit
Op het beoogde windpark is het toetsingskader voor geluid van windturbines van toepassing dat is opgenomen in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit). Op grond van artikel 3.14a van het Activiteitenbesluit geldt voor een windturbinepark de Lden dosismaat met 47 dB Lden als norm voor de etmaalperiode en 41 dB Lnight als norm voor de nachtperiode (jaargemiddeld). Aan deze norm moet worden voldaan op de gevel van een gevoelig gebouw of op de grens van een gevoelig terrein. Een gevoelig gebouw betreft een geluidsgevoelig gebouw conform artikel 1 van de Wet geluidhinder, zoals een burgerwoning.
Laagfrequent geluid
'Gewoon' geluid, dat wil zeggen geluid zoals dat in de buitenlucht natuurlijk voorkomt, ligt meestal in het frequentiegebied tussen 400 en 2.500 Hz. Laag Frequent Geluid is geluid met een frequentie beneden 100/125 Hz. Het is meestal mechanisch gegenereerd geluid. Windturbines kunnen mogelijk Laag Frequent Geluid veroorzaken. In de wettelijke geluidsnorm (Activiteitenbesluit) is reeds rekening gehouden met de beleving van het geluid inclusief laagfrequent geluid van windturbineparken. Zie hiervoor ook de brief van de minister van Infrastructuur en Milieu (d.d. 24 maart 2016 kenmerk IENM/ BSK-2016/55583) en het Kennisbericht omtrent het geluid van windturbines van het RIVM (juni 2016).
Stiltegebieden
Binnen de provincie Flevoland is een aantal stiltegebieden aangewezen in de Verordening fysieke leefomgeving Flevoland 2012 (herziene versie van maart 2015). Het gaat om vijf afzonderlijke gebieden. In het plangebied van Windpark Zeewolde zijn geen stiltegebieden gelegen. Net buiten het plangebied bevinden zich de stiltegebieden Oostvaardersplassen en Horsterwold (figuur 5.1). Voor stiltegebieden gelden beperkingen voor activiteiten waarbij geluid wordt geproduceerd. Op basis van de verordening geldt voor de stiltegebieden als richtwaarde voor de maximale geluidbelasting vanwege een geluidbron:
Figuur 5.1 Omliggende stiltegebieden Bron: MER Windpark Zeewolde, Pondera Consult (2016)
Cumulatieve geluidsbelasting
Geluidoverlast kan bestaan als gevolg van geluid van verschillende bronnen, zoals industrie- en wegverkeerlawaai. Door cumulatie (stapeling) van verschillende geluidbronnen is de totale geluidbelasting van het gebied in kaart gebracht. Voor cumulatieve geluidbelasting zijn geen wettelijke normen beschikbaar. Een gangbare methodiek om cumulatieve geluideffecten te beoordelen is de 'Methode Miedema'. In deze methode wordt de akoestische kwaliteit van de omgeving bepaald voor en ná toevoeging van een nieuwe geluidbron. Hiermee kan de leefomgeving objectief worden beoordeeld. Verhoging van de cumulatieve geluidbelasting na plaatsing van de windturbines van meer dan 3 dB wordt hierbij als een negatief effect beschouwd. De methode berekent de gecumuleerde geluidbelasting (Lcum), rekening houdend met de verschillen in dosis-effectrelaties van de verschillende geluidbronnen. De berekende waarde is geen feitelijk geluidniveau, daarom is aan de getallen een waardering is gekoppeld van 'goed' tot 'slecht'. Deze classificering volgt uit de methode en wordt algemeen gebruikt voor het beoordelen van cumulatieve geluideffecten. De verandering in de klassen in de methode Miedema zijn een maat om de relatieve bijdrage ten gevolge van de realisatie van het windpark aan de akoestische kwaliteit van de directe omgeving van het windpark te beoordelen.
Tabel 5.1 Classificatie omgevingskwaliteit volgens Miedema Methode. Bron: MER Windpark Zeewolde, Pondera Consult 2016)
Geluidsbelasting van windturbines
Voor de beoogde eindopstelling van het windpark is de geluidsbelasting op toetspunten berekend (zie bijlage VII). Op basis van de resultaten wordt geconcludeerd dat ter hoogte van meerdere toetspunten, zonder het toepassen van mitigerende maatregelen, niet aan de geluidsnorm kan worden voldaan. Indien gebruik wordt gemaakt van mitigerende maatregelen (in de vorm van geluidmodi bij een aantal windturbines) wordt wel overal aan de geluidnormen voldaan. De geluidsbelasting die na mitigatie op toetspunten optreedt, is tabel 5.2 weergegeven. Zie het MER voor maatregelen en een overzicht van geluidsbelasting voor mitigatie.
Tabel 5.2 Geluidsbelasting windturbines na geluidsvoorzieningen Bron: Onderzoek akoestiek en slagschaduw Windpark Zeewolde, Pondera Consult (2017)
1 Deze woningen zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein en dient derhalve niet te worden getoetst aan de normen uit het Activiteitenbesluit. Het toetspunt wordt ter informatie wel bij de berekeningen betrokken.
Bedrijfswoning Duikerweg 46 en omzetten bestemming Duikerweg 48 naar kantoor
De (agrarische bedrijfs)woning aan de Duikerweg 46 gaat als beheerderswoning deel uitmaken van het windpark. Vanuit deze woning wordt het technische beheer van het windpark uitgevoerd. De bewoner is tevens beheerder (molenaar) in het windpark die specifieke taken voor het windpark verricht, waaronder:
De taken van de beheerder zijn vastgelegd in een overeenkomst, waarin tevens afspraken staan over de levering van stroom die direct afkomstig is van het windpark en de vergoeding voor het uitvoeren van het beheer. Door de binding tussen de bedrijfswoning en het windpark is sprake van een woning die behoort tot de inrichting. De woning is daarom geen geluidsgevoelig object in de zin van het Activiteitenbesluit. Ter plaatse van de bedrijfswoning wordt het geluid afkomstig van de windturbines zodoende niet getoetst aan de wettelijke geluidsnorm.
Voor de bedrijfswoning is in het MER het geluidsniveau berekend (geluidsbelasting bedraagt 58 Lden). Gebleken is dat het geluidsniveau tot 11 dB hoger ligt dan de grenswaarde van 47 dB Lden. Deze waarde wordt aanvaardbaar geacht, aangezien sprake is van een bestaande (agrarische bedrijfs)woning waarvan de bewoner actief participeert in het windpark en daarmee onderdeel van het windpark is geworden. De optredende geluidsbelasting (58 dB Lden) is voorts vergelijkbaar met de maximaal toelaatbare geluidsbelasting voor woningen in het buitengebied als gevolg van wegverkeerslawaai (Lden 58 dB, zie het tweede lid van artikel 3.4 van het Besluit geluidhinder).
Vanwege de toevoeging van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfswoning bij windturbinepark' aan de bestaande agrarische bedrijfswoning, is de functie van woning behorende bij het windpark in planologische zin zeker gesteld en hoeft, vanwege deze bestemming, de betreffende woning niet als geluidsgevoelig object in de zin van het Activiteitenbesluit te worden aangemerkt. Daarmee kan het beoogde windpark altijd voldoen aan de geldende geluidsnormen.
De bestaande woning aan de Duikerweg 48 wordt onderdeel van het windpark. De initiatiefnemer is voornemens om het kantoor van het windpark hier te vestigen. De functie van de bestaande woning aan de Duikerweg 48 vervalt zodanig. Deze woning krijgt in het inpassingsplan een aanduiding 'kantoor'. Een kantoor is geen geluidgevoelige functie en het geluid van de nieuwe windturbines op de gevel van dit gebouw wordt zodoende niet getoetst aan de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit. De optredende geluidsbelasting op de gevels van deze woning (53 tot 58 dB Lden) zijn vergelijkbaar met die van huisnummer 46. De optredende geluidsniveaus zijn voor het beoogde toekomstige gebruik als kantoor aanvaardbaar.
Overige woningen: Molenaarswoningen
Naast de bedrijfswoning aan de Duikerweg 46 bevinden zich in het plangebied 61 woningen die de aanduiding 'molenaarswoning' krijgen. Deze woningen hebben een organisatorische en functionele binding met het windpark, omdat de eigenaren/bewoners toezicht houden op het windpark en daarvoor kleine onderhoudswerkzaamheden verrichten. Deze organisatorische en functionele binding met het windpark is bekrachtigd in een molenaarsovereenkomst die de initiatiefnemer met de eigenaars/gebruikers van de woningen heeft gesloten. In deze molenaarsovereenkomst zijn de volgende afspraken gemaakt:
· het houden van toezicht op het windpark;
· het verrichten van kleine onderhoudswerkzaamheden, zoals het onderhouden van de grasmat bij de turbinevoet;
· het melden van storingen aan de organisatie die het centrale beheer van het windpark verricht;
· het weren van onbevoegden in de nabijheid van het windpark;
- voor deze taken krijgen de molenaars een financiële vergoeding;
Om voor eenieder duidelijk te maken dat deze woningen een privaatrechtelijke relatie hebben met het windpark in de vorm van een molenaarswoning, wordt dat in dit inpassingsplan door middel van een specifieke aanduiding op de verbeelding en een koppeling in de regels ook publiekrechtelijk duidelijk gemaakt.
Ondanks dat deze woningen hiermee niet langer als gevoelig object worden getoetst aan de normering uit het Activiteitenbesluit en de -regeling, is ook voor deze woningen de huidige en toekomstige geluidsbelasting inzichtelijk gemaakt. In het akoestisch onderzoek (bijlage VII) is beoordeeld wat de te verwachten geluidsniveaus op de gevels van deze woningen kunnen zijn uitgaande van een worst case benadering. Daaruit blijkt dat voor meerdere van deze woningen (het aantal is afhankelijk van de turbinekeuze) kan worden voldaan aan wettelijke norm zonder mitigatie. Vanwege de genoemde relatie tussen de eigenaren/gebruikers van de woningen en het windturbinepark door het aangaan van de molenaarsovereenkomst gelden deze normen niet voor de desbetreffende woningen. Mede gezien deze relatie is uit deze toetsing blijkt dat de te verwachte geluidbelasting aanvaardbaar is.
Cumulatieve geluidbelasting
Cumulatie met andere bronnen wordt beschouwd als sprake is van blootstelling aan meer dan één geluidbron conform de rekenregels uit het Reken- en meetvoorschrift windturbines (Activiteitenregeling milieubeheer, bijlage 4). Voor windpark Zeewolde wordt cumulatie gevonden met de Rijkswegen A6 en A27, het geluid afkomstig van vliegverkeer van luchthaven Lelystad en industrielawaai. Daarnaast zijn de windturbines die zijn gebouwd en inwerking gesteld na 2011 ook relevant. Voor windturbines die voor 2011 zijn gerealiseerd, geldt namelijk dat geen cumulatie in het kader van het Activiteitenbesluit hoeft te worden bepaald.
Per toetspunt zijn de afzonderlijke geluidbelastingen van het wegverkeerlawaai en geluid afkomstig van vliegverkeer, evenals de geluidbelasting van de bestaande windturbines bepaald. Dit tezamen vormt de bestaande cumulatieve geluidsbelasting. In tabel 5.3 is de geluidsbelasting van deze bronnen, inclusief de jaargemiddelde geluidniveaus van de beoogde opstelling van het windturbinepark weergegeven voor zowel de herstructureringsperiode als voor de eindsituatie. Alleen de toetspunten die betrekking hebben op en rondom het plangebied zijn voor het geluid van de windturbines in de tabel opgenomen.
Tabel 5.3 Cumulatieve geluidsbelasting Bron: MER Windpark Zeewolde, Pondera Consult (2016)
Tabel 5.4 (deel 2) Cumulatieve geluidsbelasting Bron: MER Windpark Zeewolde, Pondera Consult (2016)
Voor de herstructureringsperiode geldt voor het VKA dat de cumulatieve geluidsbelasting op de meeste punten licht toeneemt of gelijk blijft ten opzichte van de bestaande situatie. Voor de meeste toetspunten geldt echter dat geluidswaarde in de eindsituatie overwegend licht verbetert en in andere gevallen vrijwel gelijk blijft ten opzichte van de bestaande situatie. Voor zeven toetspunten (22, 24, 30, 33, 34, 43, 44) geldt dat de cumulatieve geluidsbelasting toeneemt, ook na afloop van de herstructureringsperiode. De toename voor deze zeven toetspunten wordt aanvaard geacht, omdat:
Stiltegebieden
In de referentiesituatie is de geluidbelasting van de windturbines op 50 meter afstand van het stiltegebied Oostvaardersplassen 32 dB(A) en ter hoogte van het stiltegebied Horsterwold 38 dB(A). De geluidbelasting van de beoogde opstelling van de windturbines is ter hoogte van de grens van de stiltegebieden in tabel 5.4 weergegeven. In de plansituatie is de geluidbelasting van de windturbines op 50 meter afstand van het stiltegebied Oostvaardersplassen 32 dB(A) en ter hoogte van het stiltegebied Horsterwold 33 dB(A). Het geluid op de grens van de stiltegebieden valt binnen de grens zoals gesteld in de Verordening fysieke leefomgeving Flevoland (35 dB(A) op 50 meter in het stiltegebied) en neemt af, of blijft gelijk, ten opzichte van de huidige situatie.
Tabel 5.5 Geluidsbelasting stiltegebieden op 50 meter in het stiltegebied Bron: Concept MER Windpark Zeewolde, Pondera Consult (2016)
Herstructurering
Gedurende de dubbeldraaiperiode van 5 jaar kunnen de te saneren turbines blijven staan als het nieuwe windpark wordt opgericht. Deze turbines blijven in deze periode naast elektriciteit ook geluid produceren. Voor de beoogde windturbineopstelling geldt dat op meerdere toetspunten de geluidsnorm wordt overschreden. Indien dat nodig blijkt, biedt artikel 3.14a van het Activiteitenbesluit de mogelijkheid dat het bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning maatwerkvoorschriften stelt in de vorm van strengere geluidsnormen voor de nieuwe windturbines. De gezamenlijke geluidsbelasting van de nieuwe en de bestaande windturbines kan daarmee voldoen aan de geluidsnormen. Voor de herstructurering geldt voor de beoogde windturbineopstelling dat de cumulatieve geluidsbelasting op de meeste punten licht toeneemt of gelijk blijft ten opzichte van de bestaande situatie. Voor de meeste toetspunten geldt echter dat geluidswaarde binnen dezelfde klasse uit de classificering van Methode Miedema blijven, waardoor de omgevingskwaliteit niet tot weinig verslechtert ten opzichte van de bestaande situatie.
Netaansluiting: onderstation
De netaansluiting is niet van invloed op de geluideffecten van de opstellingsalternatieven. Voor het onderstation is uitgegaan van een rekenmodel met dezelfde invoergegevens als voor de windturbines. De transformatoren zijn ingevoerd als twee puntbronnen met een geluidemissie van 87 dB(A) als worst-case aanname. Het hele terrein rondom de puntbronnen is akoestisch reflecterend ingevoerd, met aan drie zijden van de puntbronnen een reflecterend scherm van circa 6 meter (scherfmuren). In figuur 5.2 zijn de 45, 40 en 35 dB (A) etmaalwaarde-contouren voor het onderstation opgenomen. Ter plaatse van de dichtst bij gelegen geluidgevoelige bestemmingen veroorzaakt het transformatorstation een geluidbelasting van maximaal 23 dB(A) etmaalwaarde. Daarmee wordt ruim voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 40 dB (A) etmaalwaarde.
Figuur 5.2 Etmaalwaarde-contouren voor het onderstation
Afstemming toekomstige ontwikkelingen plangebied Oosterwold
De maatgevende geluidscontour van de nieuwe windturbines die met dit inpassingsplan mogelijk worden gemaakt (die van de Lden 47 dB) reikt tot over het plangebied van Oosterwold. Op voorhand kan daarom niet worden uitgesloten dat de geluidsbelasting van de nieuwe windturbines tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat leidt voor nieuwe geluidgevoelige objecten in plan Oosterwold.
In lijn met de bestuurlijke afspraken die zijn gemaakt tussen de betrokken ministeries en de gemeente Almere (zie paragraaf 4.4.3), zijn intentieovereenkomsten of anterieure overeenkomsten afgesloten voor 10 november 2016 in de akoestische beoordeling voor Windpark Zeewolde als bestaande objecten betrokken. Gebleken is dat voor deze plannen voldaan wordt aan de normstelling uit het Activiteitenbesluit.
Voor het thema windturbinegeluid is, overeenkomstig de gemaakte afspraken tussen de betrokken overheidspartijen op 27 juni 2017, voor intentieovereenkomsten of anterieure overeenkomsten die na de ijkdatum van 10 november 2016 zijn gesloten in paragraaf 6.3.2 een afstemmingsregeling uitgewerkt.
Conclusies
De beoogde windturbineopstelling voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van geluid van windturbines. Uit het akoestisch onderzoek in het MER blijkt dat met de gekozen opstelling van windturbines, in elk geval aan de wettelijke geluidsnormen kan worden voldaan. Afhankelijk van het te kiezen windturbinetype dat gebouwd gaat worden kunnen mitigerende maatregelen nodig zijn om te voldoen aan de geluidsnormen. Hoewel de geluidsbelasting door de komst van het windturbinepark op enkele locaties toeneemt, wordt deze toename aanvaardbaar geacht. De toename hangt inherent samen met de keuze om op deze locaties op grootschalige wijze duurzame energie te produceren.
Geconcludeerd wordt dat het aspect geluid van windturbines de uitvoering van het plan niet in de weg staat en dat geen sprake is van een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden en nabijgelegen stiltegebieden.
Vertaling in de bestemmingsregeling
De (agrarische bedrijfs)woning aan de Duikerweg 46 gaat als beheerderswoning deel uitmaken van het windpark. Deze woning wordt van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfswoning bij windturbinepark' in de planregeling voorzien om voor eenieder duidelijk te maken dat deze woning niet in de toetsing voor de wettelijke geluidsnormen wordt betrokken. De huidige woning met huisnummer 48 wordt in gebruik genomen door de initiatiefnemer als kantoor behorende bij het windturbinepark. In het inpassingsplan wordt de huidige woonbestemming omgezet naar een kantoorbestemming.
De overige woningen van eigenaren/gebruikers waarmee de initiatiefnemer een zogenoemde molenaarsovereenkomst heeft gesloten, hebben op de verbeelding de aanduiding 'overige zone - Molenaarswoning'. Dit om aan eenieder duidelijk te maken dat ook deze woningen een functionele en organisatorische binding hebben met het toekomstige windpark.
Rondom het onderstation is een 'geluidzone - industrie' (contour 50 dB(A)) op de verbeelding opgenomen om te voorkomen dat daar nieuwe geluidgevoelige objecten kunnen worden gerealiseerd.
Voor het thema geluid is in paragraaf 6.3.2 een afstemmingsregeling uitgewerkt in de vorm van een nieuwe beslisboom die toegevoegd wordt aan het Chw Bestemmingplan Oosterwold.
Voor het milieueffectonderzoek ten aanzien van het thema slagschaduw wordt verwezen naar hoofdstuk 15.3 van het MER.
Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling
De beoogde windturbines vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Het toetsingskader voor het aspect slagschaduw wordt gevormd door de voorschriften die zijn opgenomen in de Activiteitenregeling. De flikkerfrequentie, het contrast en de tijdsduur van de blootstelling, zijn van invloed op de mate van hinder die kan worden ondervonden.
Bij de normstelling ten aanzien van schaduwwerking wordt aangesloten bij de Activiteitenregeling. In deze Regeling is opgenomen dat een windturbine moet zijn voorzien van een automatische stilstandvoorziening indien de afstand tussen de windturbine(s) en woningen of andere slagschaduwgevoelige objecten minder dan 12x de rotordiameter bedraagt en indien gemiddelde schaduw meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten valt op een raam van een gevoelig object. Dit is vertaald in een toetswaarde voor de maximale schaduwduur van 6 uur per jaar. Een dergelijke norm kan met een contour in een kaartbeeld worden weergegeven. Echter, aangezien de 6 uur een afronding is, is het mogelijk dat woningen niet worden meegerekend die toch meer dan 340 minuten (17 dagen x 20 minuten) aan slagschaduw worden blootgesteld. Om deze reden is gekozen om een contour in te tekenen waarbinnen objecten aan slagschaduw blootgesteld kunnen worden voor een periode van 5 uur per jaar.
Cumulatie
In het plangebied en in de directe omgeving ervan zijn reeds bestaande turbines aanwezig (zie figuur 5.3). Bij cumulatie zijn de bestaande turbines die niet worden gesaneerd in de eindsituatie (Windpark Sternweg, Windpark Alexia en de overig buiten het plangebied gelegen windturbines) van belang.
De verouderde turbines op de Eemmeerdijk vallen buiten de herstructurering voor Windpark Zeewolde (meest zuidelijke lijn in figuur 5.3), omdat de turbines niet in het plangebied van Windpark Zeewolde staan.
Figuur 5.3 Huidige windturbines in en nabij projectgebied WP Zeewolde (bron: Pondera Consult). In groen te saneren turbines en in paars niet te saneren turbines
Figuur 5.4 geeft met gekleurde isolijnen aan waar de totale jaarlijkse verwachte hinderduur respectievelijk 0,5 of 15 uur bedraagt. Overschrijding van de norm voor de jaarlijkse hinderduur kan mogelijk optreden bij de woningen binnen de rode 5 uurscontour. Bij woningen buiten de rode 5 uurscontour wordt zeker aan de norm voor de maximale hinderduur voldaan. Voor het voorkeursalternatief bevinden zich binnen de contour 5-15 uur 183 woningen en binnen de contour 0-5 uur 1.233 woningen. Hierbij dient te worden vermeld dat het 1.233 woningen betreft wanneer geen mitigerende maatregelen worden genomen (zie hierna). Wordt voor meerdere windturbines een mitigerende maatregel getroffen dan daalt ook het aantal woningen waar niet aan de norm voor de maximale hinderduur wordt voldaan.
Figuur 5.4 Slagschaduwcontour VKA-hoog (zonder mitigatie) Bron: Akoestisch onderzoek en slagschaduwonderzoek MER Windpark Zeewolde, 2016
Om te voldoen aan de norm voor de jaarlijkse hinderuren van slagschaduw, moeten de windturbines van de beoogde windturbineopstelling worden voorzien van een stilstandsregeling. Met een dergelijke voorziening kan de rotor, wanneer slagschaduw op de woningen van derden optreedt, tijdelijk worden stilgezet om slagschaduw te voorkomen. In de windturbinebesturing wordt hiervoor een kalender van dagen en tijden geprogrammeerd waarin de rotor wordt gestopt als een zonneschijnsensor aangeeft dat de zon schijnt in een dusdanige positie ten opzichte van een gevoelig object dat slagschaduwhinder kan optreden. Met de stilstandsregelingen is bij geen van de woningen van derden sprake van een overschrijding van de norm van maximaal gemiddeld 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag.
De benodigde stilstandvoorziening behoeft slechts op enkele windturbines te worden geplaatst en het productieverlies bedraagt hooguit 0,2 % van de toekomstige productie van het gehele windpark. Dit productieverlies is beperkt en aanvaardbaar voor de initiatiefnemers. De financieel-economische uitvoerbaarheid van het windpark komt hierdoor niet in het geding. Het toepassen van een stilstandvoorziening wordt via een maatwerkvoorschrift naast in de omgevingsvergunning voor milieu als vergunningsvoorwaarde verbonden. In het kader van het milieutoezicht ziet de gemeente erop toe dat deze voorwaarden worden nageleefd.
Overige woningen: Molenaarswoningen
In paragraaf 5.2 is beschreven dat een deel van de woningen in het gebied aangemerkt zijn als zijnde Molenaarswoningen. Dit betekent dat de woningen vanwege de functionele en organisatorische bindingen tussen de eigenaren/gebruikers en het windpark niet langer zijn aan te merken als gevoelige objecten. Ondanks dat deze woningen hiermee niet langer als gevoelig object worden getoetst aan de normering uit het Activiteitenbesluit en de -regeling, is ook voor deze woningen de huidige en toekomstige slagschaduwduur inzichtelijk gemaakt.
In bijlage VII is tevens beoordeeld wat de te verwachten slagschaduw op de gevels van de molenaarswoningen zou kunnen zijn uitgaande van een worst case benadering. De daadwerkelijke slagschaduw op de woningen is afhankelijk van verschillende factoren: het weer, de ligging van de woning (en de vensters van de woning) en objecten tussen de woning en de turbine (bomen bijvoorbeeld).
Cumulatie
Gebleken is dat voor de beoogde opstelling van het windturbinepark in cumulatie met bestaande turbines buiten het plangebied, windpark Sternweg en windpark Alexia in totaal 1.242 woningen zijn gelegen binnen de 5 uur-contour en 192 woningen in het gebied dat is gelegen binnen de 15 uur-contour en de 5 uur-contour. Door het treffen van een stilstandvoorziening (zie hiervoor) wordt voldaan aan de wettelijke normen. In bijlage VII is het slagschaduwonderzoek opgenomen.
Herstructurering
Gedurende de herstructureringsperiode (de periode van vijf jaar tijdens welk de bestaande solitaire windturbines in bedrijf blijven) zijn de bestaande turbines binnen het plangebied in bedrijf naast de nieuwe windturbines. De nieuwe turbines kunnen gedurende deze periode ook slagschaduwhinder opleveren (zie figuur 5.5). Per saldo zal zodoende tijdens de herstructureringsperiode lokaal meer slagschaduwhinder op kunnen treden. Echter, de wettelijke regeling voorziet erin dat de nieuwe windturbines rekening houden met de mogelijke slagschaduwhinder van de bestaande windturbines. Gelet daarop zal ook tijdens de herstructureringsperiode aan de wettelijke norm voor slagschaduwhinder worden voldaan.
Figuur 5.5 Slagschaduwcontour VKA-hoog tijdens herstructureringsperiode (zonder mitigatie)
Afstemming toekomstige ontwikkelingen plangebied Oosterwold
De maatgevende slagschaduwcontour van de nieuwe windturbines die met dit inpassingsplan mogelijk worden gemaakt (de 5-uurscontour) reikt tot over het plangebied van Oosterwold. Op voorhand kan daarom niet worden uitgesloten dat de nieuwe windturbines slagschaduwhinder veroorzaken op nieuwe gevoelige objecten in plan Oosterwold.
In lijn met de bestuurlijke afspraken die zijn gemaakt tussen de betrokken ministeries en de gemeente Almere (zie paragraaf 4.4.3), zijn intentieovereenkomsten of anterieure overeenkomsten afgesloten voor 10 november 2016 in de beoordeling van het aspect slagschaduwhinder voor Windpark Zeewolde als bestaande objecten betrokken. Gebleken is dat voor deze plannen voldaan wordt aan de wettelijke normstelling.
Voor het thema slagschaduwhinder is, overeenkomstig de gemaakte afspraken tussen de betrokken overheidspartijen op 27 juni 2017, voor intentieovereenkomsten of anterieure overeenkomsten die na de ijkdatum van 10 november 2016 zijn gesloten in paragraaf 6.3.2 een afstemmingsregeling uitgewerkt.
Slagschaduw op agrarische percelen
In het slagschaduwonderzoek (bijlage VII) is gekeken naar de duur van slagschaduw op geluidgevoelige objecten en zijn verschillende contouren van de duur van slagschaduw (totale duur per jaar) op kaart gezet. Hiermee is inzichtelijk wat de verwachte slagschaduw in de omgeving van de windturbines is. Dit geeft ook een beeld van de te verwachte duur van slagschaduw op de agrarische percelen.
Voor de beoordeling van slagschaduw is aangesloten bij de normering in de Activiteitenregeling. Agrarische percelen zijn op zichzelf geen gevoelige objecten waarvoor de wettelijke normering geldt. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is evenwel beoordeeld of de mate van slagschaduwhinder dusdanig kan zijn, dat deze het gangbare gebruik van de bestaande landbouwpercelen negatief kan beïnvloeden. Gebleken is dat dit niet het geval is.
De Nederlandse wet- en regelgeving kent geen bescherming toe aan buitenruimten, anders dan aan recreatieterreinen, omdat de verblijfsduur van individuele personen veelal te kort is om negatieve effecten te kunnen ondervinden als gevolg van mogelijke geluid- en slagschaduwhinder. Bovendien is geen onderzoek bekend waaruit een verband blijkt dat windturbines de groei van agrarische gewassen negatief beïnvloedt. Daarbij speelt mee dat de omvang van de slagschaduw van het rotorvlak, ten opzichte van de omvang van de landbouwpercelen, beperkt is. Slagschaduwhinder treedt in de regel op in perioden dat de zon laag aan de hemel staat, zoals het vroege voorjaar en aan het eind van het najaar. In deze perioden vinden in de regel geen of weinig werkzaamheden meer plaats op percelen waar reguliere teelten op plaatsvinden, zoals in dit deel van de Flevopolder gebruikelijk is.
Conclusies
Het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van slagschaduwhinder als gevolg van windturbines. Uit het slagschaduwonderzoek in het MER blijkt dat met de gekozen opstelling van windturbines na het treffen van een stilstandvoorziening in elk geval aan de wettelijke normen kan worden voldaan. De bestaande windparken Sternweg en Prinses Alexia bestaan uit recent gebouwde windturbines. Deze zullen niet gesaneerd worden en hierdoor zal sprake zijn van cumulatie met windpark Zeewolde.
Gedurende de herstructureringsperiode blijven bestaande turbines in het nieuwe windpark ook draaien. Per saldo zal zodoende tijdens de herstructureringsperiode lokaal meer slagschaduwhinder op kunnen treden. Op meerdere punten zijn tijdens deze periode overschrijdingen van de norm. Met een stilstandvoorziening kunnen de bestaande en nieuwe turbines in de herstructureringsperiode aan de norm voor slagschaduw voldoen.
Vertaling naar de bestemmingsregeling
Voor het gedeelte van dit inpassingsplan dat samenvalt met het plangebied van bestemmingsplan Oosterwold voorziet de planregeling in een afstemmingsregeling. Dit is nodig vanwege mogelijke slagschaduwhinder die kan optreden ter plaatse van bouwplannen die na de bestuurlijk afgesproken datum van 10 november 2016 zijn ingediend of nog worden ingediend. Voor het thema slagschaduwhinder is voor intentieovereenkomsten of anterieure overeenkomsten die na de ijkdatum van 10 november 2016 zijn gesloten of in de komende jaren gesloten gaan worden in paragraaf 6.3.2 daarom een afstemmingsregeling uitgewerkt.
Het aspect slagschaduwhinder bij bestaande bebouwing behoeft verder geen specifieke regeling of vertaling naar het inpassingsplan. Het toepassen van een stilstandvoorziening bij bestaande bebouwing ('gevoelige bestemmingen') wordt namelijk aan de omgevingsvergunning voor milieu als vergunningsvoorwaarde verbonden. In het kader van het milieutoezicht ziet de gemeente erop toe dat deze voorwaarden worden nageleefd.
Voor het milieueffectonderzoek ten aanzien van het thema ecologie wordt verwezen naar hoofdstuk 15.4 van het MER.
Wet natuurbescherming
Met de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. De Wnb is werking in getreden met ingang van 1 januari 2017, de Natuurbeschermingswet en de Flora en faunawet zijn per die datum komen te vervallen. Gedeputeerde Staten is in beginsel bevoegd gezag voor de vergunningverlening onder de Wnb.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wnb en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland (hierna: NNN) de uitvoering van het plan niet in de weg staan. Indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet deze zijn verricht ten tijde van vaststelling van het plan. Is het treffen van maatregelen noodzakelijk om effecten te compenseren of te mitigeren, dan moeten deze maatregelen in het plan worden opgenomen.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent twee soorten natuurgebieden, te weten:
a. Natuurnetwerk Nederland (NNN);
b. Natura 2000/gebieden.
Natura 2000-gebieden
De Staatssecretaris van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een ruimtelijk plan dat afzonderlijk (of in combinatie met andere plannen of projecten) significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.
Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
1. alternatieve oplossingen zijn niet voorhanden;
2. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
3. de noodzakelijke compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en die verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Voor dit plan zijn de Natura 2000-gebieden zoals weergegeven op figuur 5.6 relevant.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden. De begrenzing van het NNN in relatie tot het plangebied en de bestaande windturbines, is weergegeven op figuur 5.7.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
a. soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
b. soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
c. de soorten die worden beschermd in de Verdragen van Bern en Bonn; en
d. de bescherming van overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn.
Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. GS kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Overgangsrecht
Op grond van het overgangsrecht van artikel 9.10 van de Wnb worden procedures tot het nemen van besluiten op grond van de Nbw, de Flora- en faunawet (Ffw) of de Boswet en bezwaarprocedures die ten tijde van de inwerkingtreding van de Wnb aanhangig zijn, onder de Wnb voortgezet in de staat waarin zij zich op dat moment bevinden en worden verder behandeld op grond van de Wnb. Het vierde lid van dit artikel bepaalt dat voor reeds aangevraagde Ffw-ontheffingen de staatssecretaris van EZ het bevoegd gezag blijft. Dit heeft tot gevolg dat de aanvraag voor de Nbw vergunning wordt afgehandeld overeenkomstig de Wnb door GS van de provincie Flevoland als bevoegd gezag en de aanvraag om Ff-wet ontheffing wordt beoordeeld en verleend overeenkomstig de Wnb door de staatssecretaris van EZ.
Figuur 5.6 Natura 2000-gebieden in de directe omgeving van Windpark Zeewolde
Figuur 5.7 Begrenzing NNN in relatie tot het plangebied van het windpark en de bestaande windturbines
Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Flevoland 2016
Provinciale Staten van de provincie Flevoland hebben op 22 maart 2017 de Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Flevoland 2016 vastgesteld. In deze verordening is gebruik gemaakt van de mogelijkheid om vrijstelling te verlenen voor 'overige soorten'. In artikel 5 en in bijlage 3 van de verordening zijn soorten aangewezen waarvoor de verbodsbepalingen uit de Wnb niet gelden vanwege de noodzaak van de ruimtelijke inrichting. Het gaat om de volgende soorten:
Soortenbescherming is voor dit inpassingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Vogels
Aanvaringsslachtoffers (alle soorten)
Voor de windturbineopstelling is voor het bepalen van het aantal vogelslachtoffers uitgegaan van 10 vogelslachtoffers per turbine. Uitgaande van de 91 windturbines, worden in totaal daarom 910 vogelslachtoffers per jaar verwacht.
Aanvaringsslachtoffers (broedvogels)
De sterfte van broedvogels uit Natura 2000-gebieden voor zowel de aalscholvers als de bruine kiekendieven uit de Oostvaardersplassen bedraagt jaarlijks maximaal 1 slachtoffer. Van de grote zilverreigers die broeden in de Oostvaardersplassen wordt minder dan1 slachtoffer per jaar voorzien.
Windpark Zeewolde leidt in de eindsituatie tot sterfte van maximaal 1 bruine kiekendief per jaar uit het Natura 2000-gebied Oostvaardersplassen (broedvogel). De broedpopulatie van de bruine kiekendief in het Natura 2000-gebied Oostvaardersplassen ligt in de huidige situatie (ruim) boven de instandhoudingsdoelstelling. Dit betekent dat de draagkracht van het Natura 2000-gebied voor broedende bruine kiekendieven op orde is. Deze populatie in de Oostvaardersplassen is in de huidige situatie blootgesteld aan de aanwezigheid van meer dan 200 bestaande windturbines in de omgeving van de Oostvaardersplassen. In grote lijnen is het aanvaringsrisico in de nieuwe situatie vergelijkbaar met, of waarschijnlijk zelfs lager dan, de huidige situatie. Dit betekent dat het effect op het behalen van de instandhoudingsdoelstelling in de nieuwe situatie niet groter zal zijn dan in de huidige situatie het geval is. Gezien de huidige gunstige staat van instandhouding van de broedpopulatie van de bruine kiekendief in Natura 2000-gebied de Oostvaardersplassen, ondanks de huidige aanwezigheid van ruim 200 windturbines in de omgeving van het Natura 2000-gebied, zal de beperkte jaarlijkse sterfte van de bruine kiekendief als gevolg van Windpark Zeewolde (maximaal 1 slachtoffer per jaar) het behalen van de instandhoudingsdoelstelling voor de soort in de Oostvaardersplassen niet in gevaar brengen. Significant negatieve effecten op het behalen van de instandhoudingsdoelstelling van de broedvogel bruine kiekendief van het Natura 2000-gebied Oostvaardersplassen zijn voor de eindsituatie uitgesloten.
Voor de blauwe kiekendief is, ook wanneer deze soort in de Oostvaardersplassen broedt, geen aanmerkelijke kans dat deze soort in aanvaring zal komen met een windturbine van Windpark Zeewolde (zie Passende beoordeling paragraaf 6.2.2). Een effect op het behalen van de instandhoudingsdoelstelling van de blauwe kiekendief in de Oostvaardersplassen is daarmee op voorhand met zekerheid uitgesloten. Voor alle andere kwalificerende soorten broedvogels is meer dan incidentele sterfte met zekerheid uitgesloten.
Niet-broedvogels
De sterfte van wilde zwanen in Windpark Zeewolde is zeer beperkt (minder dan 1 slachtoffer per jaar), doordat het aantal vliegbewegingen van deze vogels over het plangebied van Windpark Zeewolde zeer beperkt is. Slechts enkele wilde zwanen maken gebruik van de Oostvaardersplassen als slaapplaats en foerageren overdag in het plangebied van het windpark. In grote lijnen is het aanvaringsrisico in de nieuwe situatie vergelijkbaar met, of waarschijnlijk zelfs lager dan in de huidige situatie. Dit betekent dat het effect op het behalen van de instandhoudingsdoelstelling in de nieuwe situatie niet groter zal zijn dan in de huidige situatie het geval is. De zeer beperkte sterfte zal, ondanks dat deze vergelijkbaar is met de 1 %-mortaliteitsnorm, niet van invloed zijn op het behalen van de instandhoudingsdoelstelling van deze soort in de Oostvaardersplassen.
De Waterrijke gebieden in de omgeving van het plangebied, zoals bijvoorbeeld de Oostvaardersplassen, hebben voor de Zeearend veel meer te bieden. Incidenteel kan er een Zeearend vanuit de Oostvaardersplassen over het plangebied van Windpark Zeewolde vliegen. Omdat dit een zeer beperkt aantal vliegbewegingen zal betreffen (het gaat immers slechts om enkele zeearenden die in de wijde omtrek van het plangebied aanwezig zijn) en het plangebied van Windpark Zeewolde verder geen betekenis heeft voor de Zeearend, zijn effecten op deze soort van de bouw en het gebruik van Windpark Zeewolde op voorhand met zekerheid uitgesloten (zie paragraaf 5.3.4 van de passende beoordeling).
De sterfte van de grauwe gans, kolgans en brandgans in de eindsituatie van Windpark Zeewolde ligt onder de 1 %-mortaliteitsnorm van de betrokken populaties uit het Natura 2000-gebied Oostvaardersplassen. Een dergelijk aantal aanvaringsslachtoffers is een kleine hoeveelheid en niet van invloed op behoud van de omvang van deze populaties.
Voor de vogelsoorten wilde zwaan, kolgans, grauwe gans en brandgans uit het Natura 2000-gebied Oostvaardersplassen is het totaaleffect van Windpark Zeewolde, in alle fasen van het project, klein tot verwaarloosbaar klein. Significant verstorende effecten (inclusief sterfte) kunnen voor deze soorten, met inbegrip van cumulatie, met zekerheid worden uitgesloten.
Windpark Zeewolde zal op zichzelf met zekerheid geen negatief effect hebben op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van deze soorten in Natura 2000-gebied Oostvaardersplassen.
Overige niet-broedvogels
Verder worden aanvaringsslachtoffers voorzien onder lokale niet-broedvogels die geen relatie hebben met omliggende Natura 2000-gebieden. Dit betreft bijvoorbeeld soorten als de wilde eend, kokmeeuw, goudplevier, spreeuw en holenduif. Per soort zal het gaan om enkele tot maximaal enkele tientallen slachtoffers per jaar.
Seizoenstrek
Voor lokaal zeer talrijke soorten, worden jaarlijks maximaal tientallen aanvaringsslachtoffers per soort voorspeld. Dit betreft soorten die in grote aantallen in (de omgeving van) het plangebied aanwezig zijn (meeuwen, kolgans, spreeuw) of die in zeer grote aantallen passeren tijdens de seizoenstrek (bijvoorbeeld lijsters) en die een hoge aanvaringskans hebben. De populaties van deze soorten bestaan uit vele tienduizenden tot honderdduizenden individuen, waardoor de gunstige staat van instandhouding niet snel in het geding zal zijn.
Verstoring: Broedvogels
De windturbineopstelling zal 1.168 ha binnen Natura 2000-gebieden voor bruine kiekendieven en grote zilverreigers verstoren. Voor de vogelsoorten bruine kiekendief, blauwe kiekendief, grote zilverreiger, aalscholver (allen broedvogels) uit het Natura 2000-gebied Oostvaardersplassen is het totaaleffect van Windpark Zeewolde, in alle fasen van het project, klein tot verwaarloosbaar klein. Significant verstorende effecten (inclusief sterfte) kunnen voor deze soorten, met inbegrip van cumulatie, met zekerheid worden uitgesloten.
Vogels met jaarrond beschermde nestplaats
Het aantal windturbines binnen het foerageergebied van vogels met een jaarrond beschermd nest zal door de sanering van de bestaande turbines in de nieuwe situatie kleiner zijn dan in de bestaande situatie. De effecten op vogelsoorten met een, krachtens de Wnb jaarrond beschermde nestplaats, zijn onderzocht en gerapporteerd in de aanvulling op het MER (Verbeek et al. 2016 ).
Verstoring niet-broedvogels
Het verstoord oppervlak voor niet-broedvogels uit het aangrenzende Natura-2000 gebied Oostvaardersplassen is voor de grauwe gans en kolgans (verstoringsafstand 400 meter per windturbine) 3,2 % van het totale areaal en voor de wilde zwaan (verstoringsafstand 600 meter per windturbine) 24,2 % van het areaal. De compensatie van areaal is verder toegelicht in bijlage VI.
Barrièrewerking
De aanwezigheid van een corridor van stilstaande windturbines in de lijnopstelling langs de rijksweg A27 voorkomt de eventuele barrièrewerking die van deze opstelling uitgaat. Wanneer twee aangrenzende windturbines in de lijnopstelling langs de rijksweg A27 worden stilgezet, ontstaat een 'veilige' vliegbaan van hemelsbreed ruim 1,5 km. Omdat de ganzen in de huidige situatie bij daglicht ook regelmatig tussen draaiende windturbines door vliegen (met maximaal enkele honderden meters tussenruimte) is een corridor van stilstaande windturbines met een breedte van minimaal 1 km voldoende om het optreden van barrièrewerking te voorkomen. De corridor dient aan de volgende eisen te voldoen:
Figuur 5.8 Grafische weergave van de voorgestelde corridor ter voorkoming van barrièrewerking
Deze maatregel wordt opgenomen (en maakt daarmee onderdeel uit van) de aangevraagde vergunning op grond van de Wet natuurbescherming. Hiermee wordt barrièrewerking voorkomen.
Cumulatie
In een cumulatiestudie hoeft alleen rekening te worden gehouden met projecten waarvoor vergunning is afgegeven en die nog niet (volledig) zijn gerealiseerd. Daarnaast hoeft ook alleen gecumuleerd te worden met projecten die eenzelfde 'type' effect sorteren op instandhoudingsdoelstellingen waar het te toetsen project ook een effect op heeft. Dit betekent dat in dit geval alleen gecumuleerd hoeft te worden met nog niet gerealiseerde projecten, waarvoor wel een vergunning is afgegeven, die ook zorgen voor sterfte van bruine kiekendieven (broedvogels), grote zilverreigers (broedvogels), aalscholver (broedvogels), wilde zwanen, grauwe ganzen, kolganzen en/of brandganzen uit Natura 2000-gebied de Oostvaardersplassen. In de Passende beoordeling die onderdeel is van het MER zijn de voor de cumulatieve effecten plannen en projecten in de omgeving van de Oostvaardersplassen (zie bijlage 4 van het MER). In cumulatie met het kleine en eveneens tijdelijke effect dat Windpark Zeewolde in de herstructureringsperiode heeft, zal dit niet leiden tot significant negatieve effecten op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van deze soorten in Natura 2000-gebied de Oostvaardersplassen.
Vleermuizen
Aantasting en/of verstoring van verblijfsplaatsen
Effecten op verblijfsplaatsen van vleermuizen in gebouwen zijn uit te sluiten omdat er geen gebouwen gesloopt worden voor de bouw van het windpark en alle turbinelocaties op ruime afstand van bestaande woningen liggen. Dit geldt ook voor de meervleermuis, die een gebouw bewonende soort is.
Sterfte van vleermuizen in de gebruiksfase
In totaal zijn vier windturbines in de nabijheid van het bosgebied voorzien. Voor windturbines in of nabij bos is sprake van een risico op aantasting en/of verstoring van verblijfplaatsen van vleermuizen. Voor de windturbineopstelling is het aantal windturbines met een hoog risico op vleermuisslachtoffers (windturbines in of nabij bos) bepaald en het aantal windturbines met een laag risico op vleermuisslachtoffers (windturbines in open agrarisch landschap). Omdat de windturbines niet in bosgebied zijn geprojecteerd, maar wel nabij een grote bomenlaan, een brede watergang (met natuurvriendelijke oevers) of een moeras (meest zuidelijke twee windturbines in de lijnopstellingen in het middengebied), is het risico 'middelhoog' aangehouden. Op basis hiervan worden voor vleermuizen 119 slachtoffers per jaar verwacht.
Op basis van hun voorkomen in het plangebied wordt aangenomen dat meer dan de helft van de slachtoffers gewone dwergvleermuizen zijn (meer dan 70 %) en daarnaast relatief veel ruige dwergvleermuizen (meer dan 15 %). Voor laatvlieger en rosse vleermuis is het risico beduidend lager, maar door het grote aantal geplande windturbines is de sterfte naar verwachting meer dan incidenteel (meer dan 1 slachtoffer per jaar van beide soorten). Gebleken is voorts dat per jaar 3 tot 6 slachtoffers zijn te verwachten van de tweekleurige vleermuis. Voor alle vijf vleermuissoorten wordt hooguit (zeer) incidentele sterfte voorzien waarvoor inmiddels ontheffing op grond van de Wnb is aangevraagd. Mitigatie is daarbij gewenst. De verwijdering van de bestaande windturbines in het gebied leidt tot een dermate grote reductie van het aantal slachtoffers dat netto geen sprake is van een toename van het aantal aanvaringsslachtoffers. Gedurende de herstructureringsfase als niet alle 221 bestaande windturbines zijn verwijderd wordt aanvullend een gerichte stilstandvoorziening ingesteld. De stilstandvoorziening zal als voorwaarde worden opgenomen in de ontheffing. Daarmee wordt de additionele sterfte significant gereduceerd tot minder dan 1 % van de natuurlijke mortaliteit waardoor de additionele sterfte verwaarloosbaar klein is. Daarmee zijn negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding uitgesloten. Voor het doden van deze soorten is ontheffing aangevraagd van het verbod om te doden. Gezien het effect en het belang van windenergie bestaat geen aanleiding om te veronderstellen dat deze ontheffing niet kan worden verkregen.
Overige beschermde soorten
De locaties van de windturbines bevinden zich niet in of nabij leefgebied, vaste rust- en verblijfplaatsen en/of groeiplaatsen van andere beschermde soorten flora en fauna. Effecten zijn daarom niet aan de orde.
Beschermde gebieden: habitattypen
Binnen de grenzen van een Natura 2000-gebied vinden geen werkzaamheden plaats. Evenmin is sprake van relevante emissie van schadelijke stoffen naar lucht, water en/of bodem of van verandering in grond- en oppervlaktewateren. Weliswaar wordt in de aanlegfase gebruik gemaakt van vracht- en kraanwagens die stikstof kunnen uitstoten, maar vanwege de tijdelijkheid van de werkzaamheden en gezien de afstand tot Natura 2000-gebieden en gevoelige habitattypen, is depositie in gebieden met gevoelige habitattypen als gevolg van dergelijke emissie verwaarloosbaar. Uit de berekeningen in het programma Aerius blijkt dat de depositie als gevolg van de aanleg van Windpark Zeewolde in geen van de beschermde habitattypen in de Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied 0,05 Mol/ha/jaar of meer zal bedragen. Dit betekent dat er voor Windpark Zeewolde geen sprake is van een meldingsplicht in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS).
Effecten op beschermde habitattypen als gevolg van externe werking zijn daarom niet aan de orde. Verslechtering van de kwaliteit van de natuurlijke habitats in Natura 2000-gebieden als gevolg van de aanleg en het gebruik van Windpark Zeewolde zijn daarom op voorhand met zekerheid uit te sluiten.
Beschermde gebieden: Bijlage II van de Habitatrichtlijn
Een aantal Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied zijn aangewezen voor enkele soorten van bijlage II van de Habitatrichtlijn. De meervleermuis komt in het plangebied voor, maar is een schaarse soort. Mogelijk hebben deze meervleermuizen een binding met Natura 2000-gebieden Markermeer & IJmeer en Veluwerandmeren die voor deze soort zijn aangewezen. Aantasting van verblijfplaatsen van meervleermuizen in de aanlegfase is uitgesloten. Met het plangebied voor andere soorten van bijlage II van de habitatrichtlijn bestaat geen relatie. Effecten op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van habitatrichtlijnsoorten, waaronder de meervleermuis, waarvoor Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied zijn aangewezen zijn uitgesloten.
Natuur Netwerk Nederland (NNN)
Compensatie NNN-areaal
In totaal zijn zes windturbines voorzien op gronden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), zie figuur 5.7. Het gaat om een ruimtebeslag van circa 0,4 hectare, dit is zonder het ruimtebeslag door opstelplaatsen en wegen. Ook in de bestaande situatie staan al windturbines binnen het areaal NNN. Van verstoring van broedvogels in het NNN als gevolg van externe werking is niet of nauwelijks sprake. In overleg met de Provincie Flevoland, gemeente en de terreinbeheerder(s) zijn plannen voor mitigatie en compensatie opgesteld (zie bijlage V).
Compensatiegebied Kiekendieven
Twee percelen in het plangebied van Windpark Zeewolde, die tevens onderdeel uitmaken van het NNN, zijn bedoeld als compensatie voor kiekendieven. Zowel in de nieuwe als in de bestaande situatie is in beide percelen één windturbine aanwezig. Netto is daardoor in de gebruiksfase geen sprake van een effect. Omdat deze percelen in het broedseizoen van de bruine en blauwe kiekendief moeten kunnen functioneren als optimaal foerageergebied voor deze soorten, worden werkzaamheden aan windturbines in deze percelen alleen buiten het broedseizoen van de kiekendieven uitgevoerd om zo conflicten met het provinciale beleid te voorkomen.
Verstoring door geluid
Windturbines zijn hoge objecten waarvan de rotor beweegt en die geluid produceren. Als maat voor verstoring is de geluidsbelasting genomen, waarbij drie geluidscontouren zijn berekend: 42, 47 en 55 dB(A). In de duiding van effecten is ervan uitgegaan dat buiten de 42 dB(A)-contour geen verstoringseffecten optreden. Daarbinnen kan sprake van verstoring sprake zijn. Het oppervlak van het NNN in (de omgeving van) het plangebied van Windpark Zeewolde dat binnen de 42 dB(A) contour rond de windturbines ligt is relatief beperkt, zelfs voor de (zeer) verstoringsgevoelige soorten. In de meeste NNN-gebieden zijn voldoende alternatieven beschikbaar op grotere afstand van de windturbines, waardoor een effect op de functionaliteit van die gebieden uitgesloten kan worden. Voor de ecologische verbindingszone (EVZ) langs de Wulptocht (Oostvaarderswold) is een effect op de functionaliteit niet op voorhand met zekerheid uit te sluiten. Vrijwel de volledige lengte van deze EVZ ligt (ruim) binnen de 42 dB(A) contour rond de windturbines. Daardoor kan mogelijk een kleine afname van het aantal broedparen van verstoringsgevoelige soorten in deze EVZ optreden. In overleg met de provincie is besproken in hoeverre hiervoor gecompenseerd moet worden. De uitkomsten hiervan zijn opgenomen in het compensatieplan (Bijlage V).
De verschillende onderdelen van het NNN hebben voor verschillende groepen betekenis. Effecten van verstoring door geluid op soorten uit de groepen zoogdieren, reptielen, amfibieën, vissen, libellen, dagvlinders, paddenstoelen en planten & mossen zijn niet aan de orde. Relevante onderdelen van het NNN hebben ook functies voor broedvogels en niet-broedvogels. De kiekendiefcompensatiegebieden zijn specifiek bedoeld als foerageergebied voor kiekendieven. Foeragerende kiekendieven blijken geen of hooguit een verwaarloosbare verstorende werking van draaiende windturbines te ondervinden. Effecten van verstoring door geluid zijn voor de kiekendiefcompensatiegebieden daarom uitgesloten.
Herstructureringsperiode
Gedurende de herstructurering bestaan gedurende een periode van maximaal vijf jaar de huidige windturbines en het nieuwe windpark naast elkaar. Rekening houdend met de bouwperiode van de nieuwe turbines en het startmoment van de sanering is uitgegaan van een periode van zeven jaar waarin de turbines gelijktijdig operationeel zijn. Voor de bestaande turbines is ervan uitgegaan dat deze onderdeel uitmaken van de bestaande situatie.
Vogelsterfte
De nieuwe windturbines hebben een tiphoogte die (tot tientallen meters) hoger is dan die van de bestaande turbines. Het is daarom niet uit te sluiten dat vogels die uitwijken voor de bestaande turbines, vervolgens slachtoffer worden van een nieuwe turbine. De sterfte van vogels bij de nieuwe turbines zal naar verwachting in de herstructureringsperiode hoger zijn dan in de eindsituatie. Onderzoeksresultaten waaruit dit risico blijkt zijn niet voorhanden. Voor dit windpark is daarom de aanname gedaan dat door het samenspel van bestaande en nieuwe windturbines de sterfte bij vogels de nieuwe windturbines gedurende de herstructureringsperiode 20 % hoger zal liggen dan in de eindsituatie. Dit betekent dat gedurende de herstructureringsperiode de nieuwe windturbines jaarlijks circa 200 slachtoffers hoger ligt dan in de eindsituatie. Dit betreft alle vogelsoorten samen.
Voor 83 soorten waarvoor jaarlijks één of meer aanvaringsslachtoffers worden, is een ontheffing aangevraagd voor het overtreden van de verbodsbepaling genoemd in artikel 3.1 lid 1 van de Wet Natuurbescherming. Effecten op de gunstige staat van instandhouding van de betrokken populaties zijn ook in de herstructureringsfase met zekerheid uitgesloten. Verwacht wordt daarom dat deze ontheffing kan worden verleend. De sterfte is in de herstructureringsperiode absoluut gezien weliswaar hoger dan in de eindsituatie of de bestaande situatie op zich, maar dit zal niet leiden tot een effect op de omvang van de betrokken populaties in de Natura 2000-gebieden.
Verstoring Broedvogels Natura 2000-gebieden
Voor Natura 2000-soorten blauwe en bruine kiekendief treedt geen maatgevende verstoring op. De kiekendieven foerageren gemiddeld genomen tot een afstand van maximaal 5 - 8 kilometer van de broedplaats. De blauwe kiekendief foerageert thans niet- of nauwelijks in de Oostvaardersplassen. Van de bruine kiekendief foerageren de vrouwtjes veelal binnen de Oostvaardersplassen, terwijl van de mannetjes 70 % buiten de Oostvaardersplassen foerageert. In de herstructureringsperiode zullen in deze 'schil' rond de Oostvaarderplassen in het plangebied meer turbines aanwezig zijn dan in de huidige en in eindsituatie. Aanwijzingen dat kiekendieven een wezenlijke verstorende werking van windturbines ervaren zijn niet gevonden. Voor de herstructureringsperiode is geen maatgevende verstoring voorzien. Dit geldt ook voor de Grote zilverreiger. De aantallen van deze soort die in het plangebied foerageren zijn beperkt en zowel binnen als buiten het plangebied zijn voldoende uitwijkmogelijkheden beschikbaar.
Ten zuiden van de rijksweg A6 (binnen het plangebied van Windpark Zeewolde) zijn twee percelen ingericht als optimaal foerageergebied voor kiekendieven. In de bestaande situatie is in ieder van deze percelen één windturbine aanwezig. In de beoogde nieuwe windturbineopstelling is op beide percelen eveneens een nieuwe windturbine voorzien. Om additionele verstoring tijdens de herstructureringsperiode te voorkomen zijn mitigerende maatregelen getroffen. Door de bestaande turbines te verwijderen voordat de nieuwe worden geplaatst wordt de eventuele verstorende werking van windturbines binnen deze percelen niet groter dan in de huidige situatie het geval is.
Jaarrond beschermde nestplaats
Verstoring van jaarrond beschermde nesten zal in de herstructureringsperiode niet verschillen van de eindsituatie. Het foerageergebied van veel soorten waarvan de nestplaats jaarrond beschermd is, omvat een gebied in een straal van zeker enkele kilometers rondom de nestlocatie. In de herstructureringsperiode zal een groter deel van het potentiële foerageergebied verstoord worden. Naar verwachting zal dit voor geen van de aanwezige soorten leiden tot een aantasting van de functionaliteit van de nestplaatsen omdat geschikt foerageergebied ruimschoots aanwezig blijft.
Broedvogels Rode Lijst en overige soorten
Voor vogels die broeden geldt dat windturbines in het algemeen slechts in beperkte mate een verstorende invloed hebben. De territoria van broedvogels van de Rode Lijst in het plangebied van Windpark Zeewolde zijn in de huidige situatie aanwezig, ondanks en rekening houdend met de aanwezigheid van de bestaande windturbines. Verstoring van broedvogels van de Rode Lijst zal in de herstructureringsperiode daarom niet verschillen van de eindsituatie. Voor overige soorten broedvogels zijn ook in de herstructureringsperiode geen wezenlijke verstorende effecten.
Niet-broedvogels Natura 2000-gebieden
Het plangebied wordt gebruikt als foerageergebied door enkele soorten niet-broedvogels afkomstig uit het Natura 2000-gebied Oostvaardersplassen. Dit gaat voornamelijk om grauwe gans, kolgans en wilde zwaan. Binnen respectievelijk 400 en 600 meter van windturbines kan de kwaliteit van het leefgebied van ganzen en zwanen aangetast worden. In de herstructureringsperiode is de beïnvloedde oppervlakte groter dan in de bestaande en de eindsituatie. Om te bepalen of bij dit grotere areaal potentieel verstoord gebied de draagkracht in de herstructureringsperiode voldoende is voor de wilde zwanen, ganzen en smienten uit de Oostvaardersplassen, is een draagkrachtberekening uitgevoerd. De resultaten van deze berekening zijn opgenomen in het MER. Uit de analyse volgt dat sprake is van een ruime overcapaciteit. In de herstructureringperiode bedraagt deze overcapaciteit circa 10 maal de benodigde capaciteit.
Overige soorten watervogels (buiten Natura 2000-gebieden)
Andere soorten watervogels in het plangebied (die geen binding hebben met omliggende Natura 2000-gebieden) komen met kleine aantallen voor. Het gebied in de directe omgeving van de windturbines is wat minder geschikt voor deze soorten. Het plangebied kan niettemin, ook in de herstructureringsperiode, blijven functioneren als leefgebied voor deze soorten.
Barrièrewerking
Voor de herstructureringsperiode is, net als voor de eindsituatie, barrièrewerking voor kolganzen en grauwe ganzen die slapen in de Oostvaardersplassen door de lijnopstelling langs de A27 niet met zekerheid uit te sluiten. Voor de herstructureringsperiode is bekeken of er op andere locaties mogelijk aanvullende knelpunten optreden. Hiertoe is een nadere analyse van de vliegpaden uitgevoerd in het MER (bijlage 4).
Voor de herstructureringsperiode is afgezien van de lijnopstelling langs de rijksweg A27 geen sprake van aanvullende locaties waar mogelijk sprake kan zijn van barrièrewerking voor ganzen. De barrièrewerking bij de lijnopstelling langs de rijksweg A27 zal in de herstructureringsperiode ook niet 'groter' zijn dan in de eindsituatie. Door het instellen van een corridor van stilstaande windturbines in de lijnopstelling langs de rijksweg A27, zoals hiervoor is beschreven, wordt de eventuele barrièrewerking die van deze opstelling uitgaat voorkomen. Ook voor de herstructureringsperiode geldt dat voor alle andere kwalificerende niet-broedvogels uit Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied van Windpark Zeewolde, het optreden van barrièrewerking in de eindsituatie met zekerheid uitgesloten kan worden.
Vleermuizensterfte
De sterfte van vleermuizen bij de nieuwe windturbines zal naar verwachting in de herstructureringsperiode niet beïnvloed worden door de aanwezigheid van de bestaande windturbines. Het vlieggedrag van vleermuizen geeft geen aanleiding om te vermoeden dat ze door uitwijking voor bestaande windturbines een groter risico hebben op aanvaringen met nieuwe turbines. Daardoor is het vlieggedrag te lokaal van aard en te veel 'zigzaggend' oftewel steeds wisselend van vliegrichting. Vleermuizen die slachtoffer worden, foerageren op insecten rond windturbines. Het vlieggedrag is hierdoor lokaal van aard. De aanwezigheid van andere windturbines enkele honderden meters verderop zal hier geen invloed op uitoefenen.
Vleermuizenverstoring
Vleermuizen worden aangetrokken door windturbines tijdens het foerageren en incidenteel zijn rustende vleermuizen aangetroffen op/in windturbines. Verstoring kan mogelijk optreden wanneer de afstand tussen de rotor en de verblijfplaats zeer beperkt is (minder dan 50 meter) waardoor het zwermen of in- en uitvliegen wordt belemmerd maar hiervoor bestaat geen bewijs. Dit is voor de herstructureringsperiode niet anders dan voor de eindsituatie.
Overige beschermde soorten
Voor overige beschermde soorten zijn alleen effecten te voorzien in de aanlegfase. Het gelijktijdig draaien van de bestaande en de nieuwe windturbines leidt niet tot andere of grotere effecten.
Natuurnetwerk Nederland
In de huidige situatie is al sprake van ruimtebeslag in het NNN. Dit betreft drie windturbines, waarvan twee in de compensatiegebieden voor kiekendieven ten zuiden van de Oostvaardersplassen. In de herstructureringsperiode kan daardoor gedurende maximaal 7 jaar sprake zijn van een groter ruimtebeslag in het NNN dan in de eindsituatie. Compensatie voor de bestaande windturbines is niet aan de orde. Om eventuele conflicten met Provinciaal beleid te voorkomen is mitigatie mogelijk door de bestaande turbines in het NNN te verwijderen voordat binnen 1 kilometer afstand nieuwe turbines worden geplaatst.
Het verstorende effect (door geluid) van de nieuwe windturbines zal niet vergroot worden door de aanwezigheid van de bestaande windturbines. Met de verstorende werking van de bestaande windturbines is al rekening gehouden bij de begrenzing van het NNN, bij het vaststellen van de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN, óf heeft eerder al compensatie voor plaatsgevonden.
Conclusies
Uit de Passende Beoordeling blijkt dat met de gekozen opstelling geen significant negatieve effecten optreden op kwalificerende habitattypen en soorten voor de betrokken Natura 2000-gebieden. De windturbines vormen geen aantasting van de wezenlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden. Hoewel voor bepaalde soorten een 1 %-mortaliteitoverschrijding plaatsvindt, zal hierdoor de gunstige staat van instandhouding van deze soorten niet in het geding komen. Voor het windpark is gelijktijdig met dit inpassingsplan een vergunning op grond van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming in procedure gebracht. Deze vergunning doorloopt dezelfde procedure als het inpassingsplan en zal gelijktijdig met dit inpassingsplan in werking treden. De uitvoerbaarheid van dit inpassingsplan is daarmee geborgd.
Uit de Wnb-toets blijkt dat sprake is van negatieve effecten op een aantal beschermde soorten. De aanvraag van een ontheffing op grond van de Wnb voor deze soorten is dan ook noodzakelijk. Omdat uit de onderzoeken blijkt dat bouw van dit windpark geen afbreuk doet aan de gunstige staat van de instandhouding van soorten, waarvoor incidentele aanvaringsslachtoffers zijn voorzien, bestaat geen reden om aan te nemen dat deze ontheffing niet zou kunnen worden verkregen. Daarmee is het voldoende aannemelijk dat de benodigde ontheffingen ook wordt verkregen en dat daarmee de uitvoerbaarheid van dit inpassingsplan voldoende zeker is gesteld.
Vertaling in de bestemmingsregeling
Over de invulling van de natuurcompensatie die moet plaatsvinden voor de NNN, heeft overlegplaats gevonden tussen de initiatiefnemer en de provincie Flevoland. De uitkomsten van dat overleg hebben geleid tot een compensatievoorstel dat als bijlage V bij de toelichting van dit inpassingsplan is gevoegd. Voor de uitvoering van het compensatieplan heeft Windpark Zeewolde B.V. privaatrechtelijke afspraken gemaakt en bleek geen vertaling in de planregeling van dit inpassingsplan noodzakelijk.
Om effecten op het foerageergebied van de Kiekendief ten zuiden van de rijksweg A6 met zekerheid te kunnen uitsluiten, wordt in het voorschrijven van de saneringsvolgorde bij de planregeling van dit inpassingsplan opgenomen dat de bestaande windturbine hooguit tegelijkertijd met de bouw van de nieuwe windturbine nabij deze locatie, buiten gebruik moet worden gesteld.
Voor het milieueffectonderzoek ten aanzien van het thema archeologie en cultuurhistorie wordt verwezen naar hoofdstuk 15.5 van het MER.
Nationaal beleid en wetgeving
Monumentenwet en de Wet op de archeologische monumentenzorg
Het Verdrag van Malta heeft in Nederland geresulteerd in een ingrijpende herziening van de Monumentenwet uit 1988, die op 1 september 2007 met de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht is geworden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. In de nieuwe wetgeving is de bescherming van het archeologische erfgoed, de inpassing hiervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van het archeologische onderzoek geregeld.
Daarnaast is het 'de verstoorder betaalt'- principe in de wet verankerd. In verband met dit principe regelt de wet ook de te volgen procedures en de financiering van archeologisch (voor)onderzoek en het eigendom en beheer van archeologische vondsten.
De bescherming van de archeologische waarden is onder andere vertaald in een Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) op zowel nationaal als provinciaal niveau. Deze IKAW laat zien hoe groot de 'trefkans' is om iets archeologisch waardevols aan te treffen. Op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) staan terreinen waarvan bekend is dat ze daadwerkelijk een archeologische waarde hebben.
Provinciaal beleid
Omgevingsplan 2006
Het omgevingsplan van de provincie Flevoland geeft de ligging en waarde van de cultuurhistorische, aardkundige en archeologische waardevolle gebieden, structuren en objecten binnen de provincie.
Cultuurhistorie
Als onderdeel van het Zuiderzeeproject werden de IJsselmeerpolders drooggelegd. Veel bouwkundige objecten herinneren aan deze inpolderings- en ontginningsfase en zijn nog steeds in het landschap zichtbaar.
De provincie wil de Flevolandse karakteristieken behouden door deze in te zetten als ruimtelijke kwaliteit ter versterking van nieuwe ontwikkelingen. Daartoe maakt de provincie onderscheid tussen landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten en basiskwaliteiten. Tot de kernkwaliteiten worden die elementen en patronen gerekend die bepalend zijn voor het karakter van Flevoland, waarmee de essentie van het polderconcept wordt gewaarborgd.
Voor het plangebied van Windpark Zeewolde zijn de relevante kernkwaliteiten:
a interne ontsluiting (landschappelijke infrastructuur);
b landschapskunstwerken De Aardzee (binnen het plangebied) en de Groene Kathedraal (buiten het plangebied).
Voor het plangebied Windpark Zeewolde is voorts de openheid van het landschap als basiskwaliteit benoemd.
Archeologie en aardkundige waarden
Voor archeologie legt de provincie de nadruk op het vergroten van het maatschappelijk rendement van de archeologische monumentenzorg (zoals door educatie en het leggen van een koppeling met recreatie) en wil hiertoe belangrijke archeologische waarden behouden en ontsluiten.
Binnen het plangebied van Windpark Zeewolde bevinden zich geen Provinciale Archeologische en Aardkundige Kerngebieden en Top-10 archeologische locaties. Het gebied is wel aangewezen als archeologisch aandachtsgebied. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten.
Gemeentelijk beleid
Door het beschikbaar komen van nieuwe informatie uit onderzoek van de laatste jaren, nieuwe inzichten wat betreft archeologische waarden, verwachtingen en behoudsdoelstellingen en vanwege de ontwikkeling van het Oosterwold kiezen de gemeente Almere en de gemeente Zeewolde ervoor om hun archeologiebeleid zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen.
Het beleid is vormgegeven rond archeologische beleidskaarten. De beleidskaarten maken onderscheid in verschillende beleidscategorieën. Per categorie is aangegeven wanneer archeologisch onderzoek nodig is en waaraan dit onderzoek moet voldoen.
Archeologie
Eventuele gevolgen voor archeologie zijn gerelateerd aan grondroerende werkzaamheden (omvang en diepte van graafwerkzaamheden). Voor de windturbines gaat het om de plaatsing van het fundament. Eventuele effecten door de aanleg van de benodigde infrastructuur (kabels, opstelplaatsen en wegen) komen in de volgende paragraaf aan bod.
De beoogde windturbineopstelling voor Windpark Zeewolde is op de archeologische vrijstellingenkaart (AVK) en de archeologische beleidskaart Almere (ABA) ingetekend. Per categorie definieert het beleid wanneer sprake is van een vergunningplicht, vanwege de aard en omvang van het project worden deze drempels snel overschreden.
De plaatsingszones van de voorgenomen windturbineopstelling omvatten de volgende categorieën: -gemeente Zeewolde:
1 archeologie 2 tot en met 5;
2 archeologievrij;
-gemeente Almere:
1 waarde 1 en waarde 4;
2 vrijgesteld.
Voor de categorieën Waarde 4 (Almere) en Archeologie 2 (Zeewolde) geldt een onderzoeksverplichting voor bodemingrepen met een omvang groter of gelijk aan 100 m² en een diepte groter dan 50 cm onder het huidige maaiveld. Voor de overige categorieën ligt deze grens bij een oppervlakte van 500 m² en een diepte variërend van groter dan 50 tot 150 cm beneden maaiveld.
Geen van de beoogde turbineposities is geprojecteerd op locaties waar zich archeologische waarden bevinden (gewaardeerde vindplaatsen of archeologische monumenten). Op basis van het archeologisch beleid moet voor 89 windturbineposities archeologisch onderzoek plaatsvinden. Vier windturbineposities zijn geprojecteerd in zones waar geen verder onderzoek noodzakelijk is (vrijgestelde gebieden).
Het archeologisch onderzoek voor de windturbineposities is opgenomen in bijlage II. Op twee locaties (ADW-04 en ADO-20) zijn indicatoren gevonden in de vorm van vuursteenafslagen voor mogelijk aanwezige archeologische waardevolle resten. Op deze locaties is nader onderzoek gedaan (zie bijlage II). Tijdens het karterend archeologisch onderzoek dat voor de aanvraag van de omgevingsvergunning Windpark Zeewolde is uitgevoerd, zijn op twee van de onderzochte posities 'harde; archeologische indicatoren aangetroffen. Het gaat om locaties ADW-04 en ADO-20. Dit betreffen in beide gevallen vuursteenfragmenten met sporen van bewerking. In overleg met de gemeente is:
De verwachting is dat met extra schuifruimte binnen de lijnopstelling voor positie ADW-04 behoud in situ mogelijk is. Daarom is nagegaan of voor deze positie extra schuifruimte (75 meter beide richtingen op de hartlijn in plaats van 25 meter) geboden kan worden. Uit de analyse volgen geen onoverkomelijke milieuknelpunten of een noemenswaardige toename van milieueffecten door de extra schuifruimte. Om die reden hebben de archeologische waarden op deze locatie ertoe geleid dat het bouwvlak van deze windturbinepositie is verruimd. De effecten op landschap en geluid van deze gewijzigde ligging zijn onderzocht (bijlage XIV) en zijn aanvaardbaar. De schuifruimte voldoet niet aan de ontwerpprincipes uit het Beeldkwaliteitsplan (afwijking van meer dan 5 % van de tussenafstand). De gemeente heeft te kennen gegeven dat zij, vanwege het beleid voor behoud in situ van de archeologische waarden, deze afwijking aanvaardbaar acht. Voor onze ministers is geen reden aanwezig om hierover anders te oordelen. Daarom is deze schuifruimte in dit inpassingsplan toegekend. Op de andere locatie vormt het thema archeologie geen belemmering voor de ontwikkeling van het windturbinepark.
Op vijf locaties (A27-02, A27-03, A27-04, ADW-13 en SCH-01) kon geen onderzoek worden uitgevoerd vanwege het ontbreken van toestemming van de betreffende grondeigenaar. Op één locatie dient nog onderzoek gedaan te worden omdat de turbinepositie verschoven is (SCH-09). Voor het onderstation dient nog archeologisch onderzoek gedaan te worden. Op deze locaties dient dus nog archeologisch onderzoek plaats te vinden alvorens de graaf- en bouwwerkzaamheden op deze locaties wordt gestart. In overleg met de gemeente Zeewolde is voor deze locaties een dubbelbestemming opgenomen in de planregeling. Hieraan is de verplichting gekoppeld om, alvorens met de bouw- en graafwerkzaamheden te starten, eerst archeologisch onderzoek uit te voeren.
Cultuurhistorie
De Groene Kathedraal ligt op circa 1,2 km afstand van het plangebied aan de andere zijde van de Rijksweg A27. In de huidige situatie bevinden zich al windturbines langs deze rijksweg. Van een fysieke aantasting van het land-art object is geen sprake. De afstand tussen de nieuwe windturbines en het kunstwerk is dusdanig groot dat geen beïnvloeding van het kunstwerk is te verwachten.
Het land-art object Aardzee ligt binnen het plangebied van windpark Zeewolde. Doordat in de windturbineopstelling die in dit inpassingsplan mogelijk wordt gemaakt, voldoende afstand wordt aangehouden tot aan dit land-art object, zijn eveneens geen effecten te verwachten vanuit de nieuwe windturbines op dit object.
Conclusies
Voor de windturbineopstelling heeft archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Op twee locaties (ADW-04 en ADO-20) zijn indicatoren gevonden in de vorm van vuursteenafslagen voor mogelijk aanwezige archeologische waardevolle resten. Op deze locaties is nader onderzoek gedaan (zie bijlage II). Voor de turbine ADO-20 worden de archeologische waarde opgegraven alvorens ter plaatse gebouwd gaat worden. Voor ADW-04 zijn de kosten voor het opgraven van de waarden onevenredig groot. Om die reden hebben de archeologische waarden op deze locatie ertoe geleid dat het bouwvlak van de turbine verruimd is, zodat de turbine binnen de geboden ruimte geplaatst kan worden zonder dat de aanwezige waarden worden verstoord. De effecten op landschap en geluid van deze gewijzigde ligging is onderzocht (bijlage XIV) en zijn aanvaardbaar. Op de andere locatie vormt het thema archeologie geen belemmering voor de ontwikkeling van het windturbinepark.
Op vijf locaties kon geen onderzoek worden uitgevoerd, vanwege het ontbreken van toestemming van de betreffende grondeigenaar. Op deze locaties dient nog archeologisch onderzoek plaats te vinden. Daarnaast wordt voor de uitbreiding van het Tennet-station aan de Bloesemlaan (zie bijlage VI) en het 150KV-kabeltracé nog archeologisch onderzoek uitgevoerd.
Vertaling in de bestemmingsregeling
Voor de genoemde zeven locaties waar geen onderzoek is gedaan of nog archeologisch onderzoek gedaan moet worden, is op de verbeelding een dubbelbestemming overeenkomstig het onderliggende bestemmingsplan buitengebied Zeewolde opgenomen. Voor de locatie ADW-04 is het bouwvlak van de turbine verruimd naar een schuifruimte van 150 meter binnen de lijnopstelling (in plaats van de 50 meter die geldt voor overige turbines).
Het aspect cultuurhistorie behoeft geen specifieke regeling in dit inpassingsplan.
Voor het milieueffectonderzoek ten aanzien van het thema landschap wordt verwezen naar hoofdstuk 15.6 van het MER.
Regioplan Windenergie Zuidelijk en Oostelijk Flevoland en het gemeentelijk Beeldkwaliteitsplan
Zoals in hoofdstuk 15 van het MER is aangegeven, is bij het vaststellen van de plaatsingszones voor nieuwe windturbines de landschappelijke vormgeving in het provinciale Regioplan een uitdrukkelijk sturend element geweest. Daarnaast heeft de gemeente een beeldkwaliteitsplan (BKP) vastgesteld dat concrete richtlijnen geeft voor het ontwerp van het windpark (hoofdstuk 15 van het MER). Deze twee documenten (het Regioplan en het BKP) hebben in grote mate de totstandkoming van de voorliggende inrichting van het Windpark Zeewolde bepaald.
Effectbeschrijving in het MER
Ter ondersteuning van het BKP is een 3D-model ontwikkeld. Dit model maakt het mogelijk om varianten van windturbineopstellingen vanuit alle mogelijke hoeken en standpunten te bekijken. Het model is ook benut voor de effectbeoordeling in het MER. Daarnaast zijn enkele fotovisualisaties gemaakt die als bijlage bij het MER zijn opgenomen. Volstaan wordt met een verwijzing naar hoofdstuk 15.6 van het MER.
Expertmeetings
Gedurende de voorbereiding van dit inpassingsplan en het MER zijn, aan de hand van het 3D-model en fotovisualisaties van de windturbines die zijn opgenomen uit de vergunningaanvraag, enkele expertmeetings gehouden om de landschappelijke uitstraling van specifieke locaties in het plangebied te bespreken. Bij deze bijeenkomsten waren ambtelijke vertegenwoordigers van de gemeente, de provincie, het Rijk en landschapsdeskundigen tezamen met de initiatiefnemers aanwezig. Tijdens deze bijeenkomst zijn deellocaties bediscussieerd die afwijken van de uitgangspunten (zones) van het Regioplan dan wel van de uitgangspunten uit het BKP.
De beoordeling van deze afwijkingen heeft plaatsgevonden aan de hand van de drie pijlers die ook aan het Regioplan ten grondslag lagen:
1 de omgevingskwaliteit (waaronder natuur, milieu en landschap);
2 het maatschappelijk draagvlak;
3 het economisch perspectief.
In deze paragraaf worden de punten waarop wordt afgeweken van het Regioplan en/of het BKP (en de uitkomsten van de expertmeeting) toegelicht.
Plaatsing van windturbines buiten de plaatsingszones uit het Regioplan
Achtergronden
Bij de totstandkoming van de windturbinesopstelling uit het VKA bleek dat het doortrekken van de twee Adelaarstracés in zuidelijke richting in plaats van het creëren van een doorgaande lijnopstelling langs de Bosruiterweg, een aanmerkelijk betere milieuscore opleverde. Het doortrekken van de twee Adelaarstracés in zuidelijke richting was echter niet voorzien in de zoneringskaart behorende bij het Regioplan (zie figuur 5.9). Het plaatsen van windturbines in het verlengde van de beide Adelaarstracés is daarom strijdig met het Regioplan.
Figuur 5.9 Schematische weergave turbines buiten regioplanzones Adelaarstracés en Bosruiterweg
Omgevingskwaliteit
Voor de milieuaspecten natuur en externe veiligheid is gebleken dat met de beoogde opstelling van windturbines in het verlengde van de Adelaarstracés een veel betere milieuscore kon worden bereikt. Door deze opstelling hoeft minder areaal NNN te worden aangetast voor de komst van de windturbines en doen zich geen knelpunten voor met betrekking tot het aspect externe veiligheid. Deze opstelling heeft om deze reden de voorkeur.
Het landschappelijke beeld is voorts beoordeeld aan de hand van het 3D-model. Hoewel de aansluiting met het bestaande Windpark Alexia voor de meest zuidwestelijke turbine van Adelaarstracé West een landschappelijk aandachtpunt is (vanwege de afwijkende ashoogte en rotordiameter van de windturbines van beide windparken), bleek het doortrekken van de beide lijnopstellingen in zuidelijke richting ook landschappelijk aanvaardbaar te zijn.
Draagvlak
De provincie en de gemeente Zeewolde hebben ingestemd met de gekozen afwijkende lijnopstellingen ten opzichte van het Regioplan omdat deze een duidelijk betere milieuscore opleverde dan de oorspronkelijk bedachte lijnopstelling.
Economisch perspectief
Het economisch perspectief van de gekozen opstelling is voor de initiatiefnemer hetzelfde als die van de oorspronkelijke lijnopstelling langs de Bosruiterweg.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het doortrekken van de twee Adelaarstracés in zuidelijke richting vanuit het oogpunt van landschap en milieu (omgevingskwaliteit) een betere milieuscore oplevert. Om deze reden biedt de planregeling voor de turbineposities in dit deel van het plangebied de mogelijkheid om ter plaatse windturbines te bouwen.
Afwijkende hoogte windturbines langs de A6
Achtergronden
Vijf turbines aan de noordzijde van de Adelaarstocht Oost en de Adelaarstocht West hebben een afwijkende hoogte ten opzichte van de andere windturbines in deze lijnopstellingen (zie figuur 5.10). Het hanteren van windturbines met afwijkende tiphoogten in een en dezelfde lijnopstelling wijkt af van het gemeentelijk beeldkwaliteitsplan welke een consistente ashoogte in een lijnopstelling van windturbines voorschrijft.
Figuur 5.10 Zicht op hoogteverschil ADW en ADO vanaf Ibisweg (220 meter links en 160 meter rechts)
Omgevingskwaliteit
Voor de milieuaspecten (geluid- en slagschaduwhinder) is gebleken dat ook met de hogere windturbines op deze locaties voldaan kan worden aan de wettelijke normen. In zoverre bestaan geen bezwaren vanuit dit oogpunt voor de beoogde windturbineopstelling.
Het landschappelijke beeld langs de rijksweg A6 is beoordeeld aan de hand van het 3D-model. Hierin is de afwijkende hoogte van de windturbines als negatief beoordeeld.
Draagvlak
De gemeente Almere heeft in het ambtelijk voorbereidend overleg aangegeven geen voorstander te zijn van hogere windturbines op/nabij haar grondgebied. De gemeente Zeewolde constateert dat de opstelling afwijkt van hetgeen in het BKP is aangegeven.
Economisch perspectief
Door de geldende hoogtebeperkingen vanuit het Luchtvaartbesluit voor Luchthaven Lelystad is het in het plangebied op veel plekken niet mogelijk de opwekking van duurzame energie te optimaliseren. Omdat de optimalisatie van de opwekking van duurzame energie wel het streven is van zowel de initiatiefnemer als van de andere betrokken partijen, is ervoor gekozen, waar dat verantwoord kan, hogere turbines te realiseren. Met de turbines met een tiphoogte van 220 meter wordt over het gehele windpark significant meer duurzame stroom opgewekt in vergelijking met turbines met een tiphoogte van 160 meter.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het bouwen van hogere windturbines langs de A6 wenselijk vanuit het oogpunt van een hoog mogelijke productie van duurzame energie en vanuit economisch oogpunt noodzakelijk is voor de uitvoerbaarheid van het plan. Voor het thema landschap komt naar voren dat deze afwijking een negatief effect heeft. Voor milieu (omgevingskwaliteit) is de opstelling aanvaardbaar. Uit de integrale afweging volgt dat de afwijking aanvaardbaar is gezien de economische noodzaak. Om deze reden biedt de planregeling voor de turbineposities in dit deel van het plangebied de mogelijkheid om ter plaatse windturbines met een hogere ashoogte te bouwen. Het is bekend dat zowel de gemeente Almere als Zeewolde geen voorstander zijn van deze afwijking. In het kader van het vooroverleg hebben de gemeenten de gelegenheid gekregen om in te reageren. De reactie van de gemeenten is opgenomen in de nota van antwoord.
Windturbines met een afwijkende tiphoogte en rotordiameter binnen de lijnopstellingen
Adelaarstracé Oost en West en de Roerdomptocht
Achtergronden
Naast de eerder genoemde vijf hogere turbines langs de rijksweg A6, worden binnen de lijnopstelling van de Roerdomptocht vijf turbines gerealiseerd met een afwijkende tiphoogte en rotordiameter. Ook in de lijnopstelling van de beide Adelaarstracés (oost en west) zullen enkele windturbines met een lagere ashoogte en een kleinere rotordiameter dan de andere windturbines opgesteld worden (zie figuur 3.18). Dit is het gevolg van de geldende hoogtebeperkingen in het plangebied op grond van het Luchthavenbesluit Lelystad. Binnen een lijnopstelling komen ten gevolge van deze afwijking dus turbines met verschillende tiphoogtes en ashoogtes te staan (zie figuur 5.11).
Figuur 5.11 afwijkende tiphoogte en rotordiameter binnen de lijnopstelling (150 meter links en 160 meter in het midden)
Omgevingskwaliteit
Voor de milieuaspecten (natuur, geluid- en slagschaduwhinder) heeft de voorgenomen afwijking geen gevolgen. Het landschappelijke beeld binnen de lijnopstellingen is beoordeeld aan de hand van het 3D-model. Gebleken is dat de lagere ashoogte en kleinere rotordiameter van de windturbines binnen de betreffende lijnopstellingen alleen vanaf enkele posities ten opzichte van het windpark zichtbaar is. Het landschappelijke beeld van de windturbineopstellingen wordt door de tussentijdse lagere ashoogte en kleinere rotordiameter niet wezenlijk verstoord en is daarmee aanvaardbaar geacht.
Draagvlak
De gemeente Zeewolde kan instemmen met deze beperkte wijziging ten opzichte van het BKP. Het draagvlak bij de gemeente is aanwezig onder voorwaarde van gelijke tiplaagte, type turbine en dezelfde vorm gondel en mast.
Economisch perspectief
Door de geldende hoogtebeperkingen ten gevolge van luchtvaart is in het plangebied het op veel plekken niet mogelijk de opwekking van duurzame energie te optimaliseren. Omdat de optimalisatie van de opwekking van duurzame energie wel het streven is van de initiatiefnemer en de andere betrokken partijen is er voor gekozen, waar dat verantwoord kan, hogere turbines te realiseren. Zelfs binnen een en dezelfde lijnopstelling blijkt dit mogelijk te zijn. Met het oog de doelstelling van het project; een zo hoog mogelijke bijdrage aan de doelstelling om in 2020 een aandeel van 14% hernieuwbare energie te realiseren in de totale energievoorziening, is hiervoor gekozen.
Conclusie
Het bouwen van lagere turbines binnen de lijnen is een gevolg van de hoogtebeperkingen uit het luchthavenbesluit Lelystad. Geconcludeerd wordt dat het bouwen van windturbines met een wisselende ashoogte en rotordiameter binnen de lijnopstellingen van de Adelaarstracés en de Roerdomptocht vanuit het oogpunt van landschap en milieu (omgevingskwaliteit) aanvaardbaar is en vanuit het oogpunt van economisch perspectief de hogere turbines zelfs noodzakelijk zijn. Om deze reden biedt de planregeling voor de turbineposities in dit deel van het plangebied de mogelijkheid om ter plaatse windturbines met een lagere ashoogte en kleinere rotordiameter te bouwen dan andere turbines in de lijnopstelling.
Afwijkend onderling ritme van windturbines (maximaal 5 %)
Achtergronden
Meerdere windturbines in het windpark zijn op een onderlinge afstand geprojecteerd die meer dan 5 % van elkaar afwijkt. Het gaat om de turbines zoals weergegeven in tabel 5.6. De redenen voor deze afwijkingen zijn in bijna alle gevallen het aansluiten op perceelsgrenzen of fysieke obstakels, zoals wegen die ervoor zorgen dat een kleinere afwijking niet mogelijk/wenselijk is. In tabel 5.6 zijn de argumentaties en de afstand van turbines met een afwijkend ritme opgenomen. In bijlage VIII is het definitieve ontwerp opgenomen mep t de onderlinge afstand tussen turbines.
Tabel 5.6 Redenen voor turbines met een afwijkend ritme
Omgevingskwaliteit
Vanuit het aspect landschap geeft het BKP aan dat binnen een en dezelfde lijnopstelling windturbines een logisch ritme moeten volgen qua onderlinge afstand. Dit geeft een rustig en evenwichtig beeld van een lijnopstelling met windturbines. Daar waar de afwijking van het BKP optreedt (meer dan 5 % qua onderlinge afstand), is dat beoordeeld aan de hand van het 3D-model. Gebleken is dat, hoewel het afwijkende onderlinge ritme waarneembaar is vanuit een enkele positie ten opzichte van het windpark, deze afwijking aanvaardbaar wordt geacht omdat dit geen storend beeld geeft als het gaat om het windpark als geheel.
Bij het afwijken van het onderlinge ritme spelen milieuaspecten (natuur, geluid- of slagschaduwhinder) geen rol.
Economisch perspectief
Een afwijkend onderling ritme is op deze plaatsen ontstaan doordat anders het normale agrarisch gebruik van de betreffende kavels zou worden beperkt. Voor de percelen langs de Schollevaarweg geldt dat de kavels al beperkingen hebben vanwege de daar aanwezige hoogspanningsmasten. Om deze redenen is gekozen om de turbines langs de kavels te plaatsen in plaats van midden in de kavels. Om tegemoet te komen aan het belang van de betreffende agrariërs is ervoor gekozen om een beperkte concessie te doen aan het onderlinge ritme van de windturbines.
Draagvlak
De gemeente Zeewolde heeft ingestemd met de beperkte afwijking op de hiervoor beschreven turbineposities van de 5 %-marge uit het BKP.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het bouwen van windturbines met een afwijkend ritme op de enkele plaatsen die hiervoor zijn beschreven aanvaardbaar is. Om deze reden biedt de planregeling voor de turbineposities in dit deel van het plangebied de mogelijkheid om ter plaatse windturbines met een afwijkend onderling ritme te bouwen.
Afwijkende haakse aansluiting Schollevaarweg
Achtergronden
De aansluiting tussen windturbinepositie 84 en 85 (Lepelaarstocht en Schollevaarweg) staat haaks op elkaar. Vanuit het BKP bestaat de voorkeur om een aansluiting tussen twee lijnen met windturbines met een knik uit te voeren (zie figuur 5.12).
Figuur 5.12 haakse aansluiting lijn Lepelaartocht (rechts) en lijn Schollevaarweg (links)
Conclusie
Met de voorgenomen windturbineopstelling zijn de door de het Rijk, provincie en de gemeente aangegeven landschappelijke voorwaarden in het beleid en het beeldkwaliteitsplan zoveel mogelijk aangehouden. In beginsel is daarmee de landschappelijke aanvaardbaarheid van het plan gegeven. Daar waar van het beleid of het beeldkwaliteitsplan wordt afgeweken, is dat beargumenteerd gedaan.
Vertaling in de bestemmingsregeling
De planregeling bevat de juridisch-planologische vertaling van het voorkeursalternatief en bevat de regels waaraan de turbineposities, de ashoogte en de rotordiameter van de toekomstige windturbines moeten voldoen. Hiermee zijn de uitgangspunten uit het Regioplan en het BKP juridisch-planologisch vertaald en blijvend gewaarborgd.
Voor het milieueffectonderzoek ten aanzien van het thema water en bodem wordt verwezen naar hoofdstuk 15.7 van het MER.
Water
Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 onder b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient inzicht te worden gegeven in de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met een ruimtelijke ontwikkeling die in een inpassingsplan mogelijk wordt gemaakt.
Bodemkwaliteit
Op grond van de Wet bodembescherming dient de kwaliteit van de bodem te worden bewaakt en dienen verontreinigingen in de bodem te worden voorkomen. Wanneer grond wordt ontgraven of wordt aangevoerd van of naar het projectgebied is sprake van roering van de bodem en moet worden voldaan aan de vereisten uit het Besluit bodemkwaliteit. Op grond van het Besluit bodemkwaliteit worden eisen gesteld aan de kwaliteit van de af te voeren grond.
Waterhuishouding
Grondwater
Windturbines krijgen een betonnen fundering en zullen voor stabiliteit op fundatiepalen worden geplaatst, welke enkele meters de bodem in worden geheid. Door gebruik te maken van niet-uitlogende (bouw)materialen, wordt uitspoeling van stoffen voorkomen en verandering van de grondwaterkwaliteit niet verwacht. Om tijdens het bouwproces activiteiten uit te kunnen voeren in een droge bouwput, zal tijdelijk bemaling van het grondwater nodig zijn. De effecten van eventuele bemaling zijn van korte duur en deze hebben geen nadelige invloed op de kwantiteit en kwaliteit van het aanwezige grondwater.
Oppervlaktewater
Voor de instandhouding van een goede waterkwaliteit, grondgebruik en een veilige afwatering speelt het oppervlaktewater een cruciale rol. Het oppervlaktewatersysteem in het plangebied bestaat voornamelijk uit sloten, tochten en vaarten. De verschillende sloten, waaronder weg- en kavelsloten, worden gerekend tot het watersysteem. Tochten en vaarten behoren tot het zogenoemde hoofdwatersysteem.
Verschillende windturbines zijn voorzien in de nabijheid van watergangen behorende tot het hoofdwatersysteem en kleine watergangen. De turbines zijn gelegen binnen de beschermingszones. Voor het bouwen van deze turbines is het aanvragen van een watervergunning noodzakelijk. Hier zal bij realisatie rekening worden gehouden met de eisen die de waterbeheerder stelt aan werkzaamheden op en nabij watergangen. Bij toekennen van de bouwmogelijkheden ten behoeve van het windpark is rekening gehouden met de goede werking van het watersysteem.
Hemelwaterafvoer
Bij de aanleg van een windpark neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe. Dit is het gevolg van de realisatie van fundaties, wegen, opstelplaatsen en eventuele inkoopstations. Windturbines met een fundatiediameter van 26 meter brengen een verhard oppervlak van ongeveer 530 m² met zich mee. Voor kraanopstelplaatsen bedraagt dit circa 2.400 m2, uitgaande van de afmetingen 40 meter bij 60 meter. Voor de beoogde opstelling als geheel (91 windturbines) zal dit een toename van verhard oppervlak van 272.490 m² tot gevolg hebben.
Afstemming met de waterbeheerder
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is dit inpassingsplan aan de waterbeheerder van het plangebied (het Waterschap Zuiderzeeland) ter advisering voorgelegd. Naar aanleiding van dit advies is de turbinepositie SCH-09 12 meter in zuidwestelijke richting verplaatst. In de overdraaizone van deze turbine is de beschermingszone van de Knardijk overgenomen in de regeling van dit inpassingsplan.
Over de invulling van de benodigde watercompensatie in het kader van de watervergunningaanvraag worden momenteel afspraken gemaakt tussen het waterschap en de initiatiefnemer.
Bodemkwaliteit
Tijdens de bouwfase van het windpark zal grondverzet plaatsvinden. Op het afgraven, toepassen en afvoeren van grond alsmede de kwaliteit hiervan is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Met inachtneming van de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Zeewolde zal grondverzet binnen het plangebied over het algemeen vrij toepasbaar zijn en worden geen belemmeringen verwacht.
De kaart van het bodemloket geeft informatie over de gesteldheid van de Nederlandse bodemkwaliteit door middel van inzicht in het uitgevoerde bodemonderzoek. Bij 10 windturbineposities is sprake van een zone waar bodemonderzoek reeds is uitgevoerd en waar is geconcludeerd dat geen vervolgstappen noodzakelijk zijn. Ook de aanleg en aanwezigheid van kabels, wegen en eventuele inkoopstations hebben geen effect op de bodemkwaliteit in het plangebied. Het aspect bodemkwaliteit staat de uitvoering van dit inpassingsplan niet in de weg.
Mocht bij grondwerkzaamheden voor het windpark grond vrijkomen die elders moet worden toegepast, dan zal te zijner tijd door middel van een bodemonderzoek aangetoond moeten worden dat de kwaliteit van de vrijkomende grond voldoet aan het gemeentelijke beleid. Op voorhand zijn echter geen redenen om aan te nemen dat de eventueel vrijkomende grond niet binnen de gemeente kan worden hergebruikt.
Boringsvrije zone
Een groot gedeelte van het plangebied bevindt zich in een gebied dat is aangewezen als boringsvrije zone voor de bescherming van drinkwater. Binnen de boringsvrije zone varieert de maximale diepte voor het doen van boringen tussen de 8 meter en 47 meter. Omdat bodemingrepen voor de aanleg van toegangswegen en bekabeling op een diepte van hooguit 2 meter plaatsvinden, vormt dit geen belemmering voor de aanleg van het windpark. Voor de aanleg van funderingspalen voor stabiliteit geldt dat op grond van de Verordening Fysieke Leefomgeving van de provincie Flevoland geen vergunning nodig is voor het plaatsen van heipalen binnen inrichtingen in grondwaterbeschermingsgebieden en boringsvrije zones.
Conclusie
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is dit inpassingsplan aan de waterbeheerder van het plangebied (het Waterschap Zuiderzeeland) ter advisering voorgelegd. Naar aanleiding van dit advies is de turbinepositie SCH-09 12 meter in zuidwestelijke richting verplaatst. In de overdraaizone van deze turbine is de beschermingszone van de Knardijk overgenomen in de regeling van dit inpassingsplan.
Over de invulling van de benodigde watercompensatie in het kader van de watervergunningaanvraag zijn afspraken gemaakt tussen het waterschap en de initiatiefnemer. Zoals beschreven in de watervergunning wordt uiterlijk drie maanden voor de start van de werkzaamheden onder andere het compensatieplan ter goedkeuring ingediend bij het waterschap.
De aspecten bodemkwaliteit en water staan de uitvoering van dit inpassingsplan niet in de weg.
Vertaling in de bestemmingsregeling
In de overdraaizone van de turbine SCH-09 is de beschermingszone van de Knardijk overgenomen in de regeling van dit inpassingsplan. Het aspect bodem behoeft geen specifieke regeling in dit inpassingsplan.
Voor het milieueffectonderzoek ten aanzien van het thema externe veiligheid wordt verwezen naar hoofdstuk 15.8 van het MER.
Windturbines zijn geen risicovolle inrichtingen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Omdat wel sprake is van externe veiligheidsrisico's moet aandacht worden besteed aan ongevalscenario's waarbij (een deel van) de rotor afbreekt, de gondel van de windturbine loskomt of de windturbine omvalt.
Twee begrippen staan in dit beleidsveld externe veiligheid centraal: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Plaatsgebonden risico (PR)
Het PR is omschreven als de kans dat een persoon die gedurende een heel jaar onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats verblijft, ten gevolge van een ongewoon voorval met een windturbine komt te overlijden. Voor het PR geldt de risicocontour van de kans één op een miljoen per jaar (10-6 per jaar) als grenswaarde voor kwetsbare objecten. Voor kwetsbare objecten kan van deze norm niet worden afgeweken. Voor een beperkt kwetsbaar object werkt deze norm slechts als een richtwaarde waarvan, na een uitgebreide motivering, eventueel wel kan worden afgeweken. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de kans van één op de honderdduizend per jaar (10-5 per jaar) als grenswaarde.
Groepsrisico (GR)
Het GR is de cumulatieve kans, grafisch weergegeven in een curve (zogeheten fN-curve), dat een groep personen van 10, 100 en 1.000 personen tegelijk komt te overlijden als gevolg van een ongewoon voorval met een windturbine. Het GR is niet wettelijk genormeerd. Uit de toelichting op het Activiteitenbesluit valt af te leiden dat bij ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met een oriënterende waarde waarboven een afweging gemaakt moet worden over de aanvaardbaarheid van de risico's (Stcr. 31 augustus 2009, nr. 12 902, p. 7). De oriënterende waarde is gelijk aan de factor 1 en wordt grafisch in de fN-curve weergegeven door de rechte lijn die de punten N=10 personen bij f=10-5, N=100 personen bij f=10-6 en N=1.000 personen bij f=10-8 kruist. Het GR wordt enkel bepaald voor het invloedsgebied van een risicobron. Het invloedsgebied is het gebied waarin personen worden meegeteld voor de berekening van het GR. Veelal wordt hiervoor het gebied gebruikt dat is gelegen binnen de 10-8-contour van het PR. Dit komt overeen met het gebied dat wordt getroffen door een ongeval met een kans van één op honderd miljoen per jaar.
Activiteitenbesluit en het Handboek Risicozonering Windturbines
Voor het beoordelen van dit soort ongevalscenario's zijn normen voor het PR opgenomen in het Activiteitenbesluit (artikel 3.15a). Het PR voor een windturbine wordt in de praktijk bepaald aan de hand van de risicomodellering uit het Handboek Risicozonering Windturbines.
De verplichting om het GR inzichtelijk te maken is in het Activiteitenbesluit achterwege gebleven. Dit is gedaan omdat het Activiteitenbesluit de plaatsing van een windturbine niet normeert. Het inzichtelijk maken van het GR - en, indien nodig, het verantwoorden van een eventuele toename daarvan - dient dan ook geheel in het spoor van ruimtelijke ordening plaats te vinden.
In het handboek wordt qua normstelling voor het GR voor windturbines aangesloten op de normstelling uit het Bevi voor risicovolle inrichtingen. In de praktijk blijkt overigens dat windturbines zelden of nooit tot een GR leiden. Dit heeft ermee te maken dat voor veel windturbines geen ongevalscenario's denkbaar zijn waarbij 10 of meer personen tegelijkertijd, ten gevolge van een calamiteit met de windturbine, om het leven kunnen komen.
Gasunie
Naast hetgeen in het Bevi staat, adviseert de Gasunie een afstand tussen windturbines en ondergrondse aardgasleidingen aan te houden van het maximum van tiphoogte en werpafstand bij nominaal toerental. De adviesafstand tot bovengrondse installaties komt overeen met de werpafstand bij overtoeren.
Dijklichamen en waterkeringen
In het plangebied zijn waterkeringen en dijklichamen aanwezig. In het algemeen kan gesteld worden dat de risico's als gevolg van plaatsing van windturbines niet mogen leiden tot een substantieel verhoogde bezwijkkans van de dijklichamen.
Hoogspanningsnetwerk
TenneT geeft advies aan het bevoegd gezag over de plaatsing van windturbines nabij hoogspanningsverbindingen. In het Handboek risicozonering windturbines 2014 (v3.1) wordt aangegeven dat bij plaatsing van windturbines buiten een afstand van de maximale werpafstand bij nominaal toerental of tiphoogte (grootste telt) de situatie door TenneT aanvaardbaar wordt geacht. Wanneer niet wordt voldaan aan de toetsafstand vraagt TenneT om met hen in overleg te treden. TenneT bekijkt op basis van het concrete geval welk risico voor de betreffende hoogspanningsverbinding op dat moment kan worden aanvaard.
De voorgenomen windturbineopstelling valt niet binnen de effectafstanden van vaarwegen, spoorwegen, buisleidingen, hoogspanningslijnen en dijklichamen/waterkeringen. In deze paragraaf worden enkel de aandachtspunten behandeld.
Bebouwing
Voorkomen overdraai bedrijfswoning Duikerweg 46
Ter plaatse van de bedrijfswoning aan de Duikerweg 46 is de turbinepositie 6 meter naar het noordwesten opgeschoven om te voorkomen dat de rotor van de turbine over de woning heen draait. Omdat het een bedrijfswoning betreft behorende bij het windturbinepark (zie hiervoor in paragraaf 5.2), wordt de woning niet als zelfstandig kwetsbaar object beschouwd in de zin van het Activiteitenbesluit. Ter plaatse wordt voldaan aan de contour van het PR met kans 10-5 per jaar. Dit is de grenswaarde (toetsingsnorm) die geldt voor beperkt kwetsbare objecten. Ter plaatse wordt niet voldaan aan de richtwaarde voor het PR (contour met kans 10-6 per jaar). Het afwijken van de richtwaarde wordt desondanks aanvaardbaar geacht.
De overschrijding van de richtwaarde voor het PR met kans 10-6 per jaar is het gevolg van de beleidsmatige keuze om op en rondom de bedrijfswoning een windturbine te bouwen. Het belang dat hiermee is gemoeid (het opwekken van duurzame energie) weegt op tegen de afwijking van de richtwaarde voor externe veiligheid op deze locatie.
Het betreft een bedrijfswoning waarvan de eigenaar deelneemt (en eigenaar is) in het nieuwe windpark. Naar de aard van het gebruik verblijven geen grote groepen personen, dan wel groepen van personen die een specifieke bescherming toe moet komen in het kader van rampenbestrijding. De overschrijding van de richtwaarde ter plaatse wordt ook daarom aanvaardbaar geacht.
Deze windturbine wordt voorts geplaatst op een terrein dat in het onderliggende bestemmingsplan Buitengebied Zeewolde is voorzien van een wijzigingsbevoegdheid. B&W kan voor de ontwikkeling van een nieuw agrarische bedrijfskavel ter plaatse de bestemming wijzigen en een nieuwe bouwmogelijkheid voor een agrarisch bedrijf toekennen. Gebouwen behorende bij een agrarische bedrijfskavel worden beschouwd als beperkt kwetsbaar object in de zin van het Bevi. Dit betekent dat binnen de ligging van de maatgevende contour van het PR (contour met kans van 10-5 per jaar) geen gebouwen behorende bij een andere inrichting dan het windturbinepark kunnen worden gebouwd. Door de risicocontour van deze windturbine in het inpassingsplan op te nemen en te koppelen aan een regeling dat afstemming plaatsvindt in het geval de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, wordt een mogelijk toekomstig knelpunt voorkomen.
Kampeerterrein De Vrijgaard
Kampeerterreinen die bestemd zijn voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen per jaar zijn in het Bevi aangemerkt als een kwetsbaar object. Bij de totstandkoming van de windturbineopstelling zijn de windturbines langs de Lepelaartocht zodanig opgeschoven dat het kampeerterrein de Vrijgaard buiten de maatgevende risicocontour van het PR (contour met kans 10-6 per jaar) is gelegen. Daarmee wordt voldaan aan de wettelijke norm.
Toekomstige ontwikkelingen Bosruiterweg
Op de gronden langs de Bosruiterweg is een turbinepositie geprojecteerd op een terrein dat momenteel een agrarische functie vervult, maar dat in het onderliggende bestemmingsplan Buitengebied Zeewolde is voorzien van een wijzigingsbevoegdheid. B&W kan voor de ontwikkeling van een nieuwe horecagelegenheid ter plaatse de bestemming wijzigen en een nieuwe bouwmogelijkheid toekennen. Horecagebouwen worden beschouwd als een beperkt kwetsbare object in de zin van het Bevi en het Activiteitenbesluit. Dit betekent dat binnen de ligging van de maatgevende contour van het PR (contour met kans van 10-5 per jaar) geen gebouwen behorende bij een andere inrichting dan het windturbinepark kunnen worden gebouwd. Door de risicocontour van deze windturbine in het inpassingsplan op te nemen en te koppelen aan een regeling dat afstemming plaatsvindt in het geval de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, wordt een mogelijk toekomstig knelpunt voorkomen.
Wegen en waterwegen
Wegen
In het Handboek risicozonering windturbines wordt verwezen naar de beleidsregel van Rijkswaterstaat voor de beoordeling van effecten op wegen. Deze beleidsregel geldt enkel voor rijkswegen. Wanneer een windturbine zich buiten een afstand van een halve rotordiameter ten opzichte van de rand van de rijksweg bevindt, zijn onder normale omstandigheden geen significante effecten voor het weggebruik te verwachten.
19 Windturbineposities bevinden zich op relatief korte afstand van de Rijkswegen A27 en A6. Uit het MER is gebleken, dat deze posities voldoen aan de toetswaarden voor het Individueel Passanten Risico (IPR, dit geeft de overlijdenskans per passant per jaar aan) en het Maatschappelijk Risico (MR, dit is een maat voor het verwachte aantal doden per jaar, als het product van het verwachte aantal slachtoffers per passage en het aantal passages per jaar) volgens de normering van Rijkswaterstaat. Daarmee is de aanvaardbaarheid van de komst van nieuwe windturbines op deze locaties gegeven.
Lokale wegen
Volgens het handboek risicozonering windturbines 2014 (v3.1) gelden voor lokale wegen geen normstellingen. Er worden hier ook geen significante risico's verwacht omdat de verkeersintensiteit en de verblijfstijden binnen de risicozones te laag zijn om significante risico's voor passanten of de maatschappij te veroorzaken. Om toch inzicht te geven in enkele risico's is het IPR en het MR voor de meest dichtstbijzijnde openbare weg uitgerekend. Dit betreft een lokale weg op 18 meter afstand vanaf windturbine 56. Onder invloed van de scenario's bladworp, mastfalen en gondelvallen is het IPR bij 500 passages per jaar 3,4 x 10-9 per jaar. Dit is ruim beneden de Rijkswaterstaatnorm van 1x10-6 per jaar. Als er een half miljoen passages per jaar plaatsvinden op deze weg (conservatief) dan bedraagt het maatschappelijk risico 3,3 x 10-5 per jaar. Er zouden daarmee 60 windturbines op 18 meter afstand langs de weg moeten staan om het risico in de buurt van de normstelling van Rijkswaterstaat te laten komen. De effecten op lokale wegen zijn daarmee van verwaarloosbaar niveau.
Gevaarlijk transport
Naast risico's voor het gewone verkeer kunnen verhoogde risico's ontstaan doordat transporten met vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg geraakt kunnen worden bij het falen van een windturbine. Een inschatting van de risico's kan gemaakt worden door de toevoeging van de windturbinerisico's te beoordelen aan de hoogte van de huidige aanwezige risico's van gevaarlijk transport. De toevoeging van een windturbine aan de intrinsieke faalkans van tankwagens voor gevaarlijk transport bedraagt circa 0,8 %. Het additionele risico dat een tankwagen ondervindt, is hiermee niet significant vergroot (minder dan 10 %). Overeenkomstig de beleidsregel van Rijkswaterstaat is dit additionele risico daarmee aanvaardbaar.
Voor een windturbinepositie geldt dat deze is gelegen binnen de toetsafstand voor gevaarlijke transportroutes aan de provinciale route N305 Dronten - Almere voor gevaarlijk transport. De toevoeging van deze windturbine aan de intrinsieke faalkans van tankwagens voor gevaarlijk transport bedraagt 0,6 % van de intrinsieke faalkans van een autotankwagen. Deze risicotoevoeging is verwaarloosbaar, de risicocontour van het gevaarlijk transport op de provinciale weg is hiermee eveneens aanvaardbaar.
Waterwegen
Een van de windturbines is beoogd nabij de Hoge Vaart. Dit is een waterweg die deel uitmaakt van het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. In het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) en de bijbehorende Regeling transportroutes externe veiligheid (Rtev) is deze waterweg aangeduid als een zogenoemde 'groene' route. Dat houdt in dat hoewel transport van gevaarlijke stoffen over de vaarweg plaatsvindt, hiermee geen maatgevende risicocontour voor het PR met kans 10-6 per jaar geldt. De vaarweg bevindt zich in het hart van dit kanaal. De kanaaloever waar sprake is van enige overdraai is niet geschikt als aanlegplaats voor vaartuigen. Over het hart van het kanaal, waar transport plaatsvindt, is geen sprake van Overdraai. Daarnaast is het aantal vaarbewegingen zo laag dat er geen significante veiligheidsrisico's worden verwacht.
Industrie en risicovolle inrichtingen
In het MER zijn de risico's die samenhangen met de komst van de windturbines in relatie tot alle risicovolle inrichtingen in en rondom het plangebied beoordeeld. Gebleken is dat bij geen van deze inrichtingen een effect is te verwachten.
Voor de kleinere opslagtanks (opslagcapaciteit tot 13 m³) voor propaan die op verschillende plaatsen in het plangebied voorkomen, geldt dat risicotoevoegingen door de plaatsing van de windturbines en de effecten op deze installaties verwaarloosbaar zullen zijn.
Dijklichamen en waterkeringen
Binnen de effectafstanden van de beoogde windturbines zijn geen primaire waterkeringen gelegen.
De Knardijk wordt deels doorkruist door een opstellingslijn voor windturbines. Provinciale Staten van de provincie Flevoland hebben op 25 mei 2016 besloten, dat de status van regionale kering voor de Knardijk komt te vervallen. Daarmee komt ook de veiligheidsnorm voor deze dijk te vervallen. De Knardijk behoudt zijn vertragende werking maar de invloed van een windturbine op het uitvoeren van deze vertragende werking wordt niet-significant geacht. De kans op het gelijk optreden van schade aan de dijk door de windturbine, in combinatie met de kans dat de vertragende functie noodzakelijk is, is zodanig klein, dat dit effect niet beschouwd hoeft te worden.
Hoogspanningsverbindingen
Binnen de effectafstanden van de hoogspanningsmasten en -lijnen zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig. Ook zijn geen inrichtingen aanwezig waarvoor schade aan de hoogspanning ten gevolge van een calamiteit van een windturbine risicoverhogend is. Het risico beperkt zich dan ook, indien de hoogspanningslijn wordt getroffen door de windturbine, tot een eventuele onderbreking van de leveringszekerheid van elektriciteit.
Geen van de windturbines is gelegen binnen de toetsafstand die de beheerder (TenneT) hanteert rondom de bovengrondse hoogspanningsverbindingen in het plangebied. De plaatsing van de windturbines is daarom niet van invloed op deze verbindingen.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Parapluplan ondergrondse hoogspanningsleiding tracé Stichtsekant-Veluwsekant' conflicteert ook niet met de windturbines van Windpark Zeewolde. De afstand tot de dichtstbijzijnde windturbine bedraagt ongeveer 2 kilometer.
Herstructurering
Bij het toekennen van de bestemmingen voor de nieuwe windturbines is ermee rekening gehouden dat bestaande windturbines die, vanwege een korte afstand tot de nieuwe windturbines, mogelijk een veiligheidsknelpunt kunnen opleveren, als eerste gesaneerd worden. Dit geldt voor huidige turbines die binnen de maatgevende contour van het PR vallen (contour met kans 10-6 per jaar).
De overige bestaande windturbines staan niet binnen een relevante effectzone voor veiligheid van de nieuwe windturbines. Voorts zullen geen windturbines worden geplaatst waardoor een veiligheidsrisico optreedt tussen de bestaande windturbines en de nieuwe windturbines.
Afstemming toekomstige ontwikkelingen plangebied Oosterwold
17 van de toekomstige windturbines langs de rijksweg A27 maken deel uit van het plangebied van plan Oosterwold, dan wel hebben risicoafstanden die reiken tot in het plangebied van dit plan. De in plan Oosterwold opgenomen ontwikkelregels maken de komst van nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten mogelijk aan de overzijde van de A27. Dus ook nabij de locaties van de nieuwe windturbines. Vanwege het karakter van plan Oosterwold is op voorhand niet aan te geven of een knelpunt ontstaat.
Voor externe veiligheid geldt dat de contouren geregeld worden met een Veiligheidszone - windturbines. Daarin is reeds een veiligheidcontour opgenomen voor de maatgevende risicocontour.
Voor de locaties in de directe omgeving van de nieuwe windturbines, moet de bestemming worden aangepast tot de bestemming 'bestaand' (voor overdraai over plan Oosterwold) en de bestemming 'agrarisch'(voor overdraai binnen buitengebied Zeewolde 2016) 'bestaand' (overeenkomstig met het huidig gebruik). Daarnaast wordt dit gebied aangeduid met een veiligheidszone. Op deze wijze wordt voorkomen dat in de toekomst (beperkt) kwetsbare objecten worden gerealiseerd binnen de maatgevende risicocontour van de nieuwe windturbines (de contour met kans van 10-5, respectievelijk 10-6 per jaar).
Conclusies
De beoogde opstelling van de windturbines voldoet aan de geldende veiligheidseisen.
Vertaling in de bestemmingsregeling
Om ook in de toekomstige situatie te kunnen voldoen aan de risiconormen worden de beoogde windturbines bij de Duikerweg 46 en de Bosruiterweg voorzien van de aanduiding 'overige zone - overdraai'.
Om te voorkomen dat in de toekomst (beperkt) kwetsbare objecten worden gerealiseerd binnen de maatgevende risicocontour van de nieuwe windturbines, wordt de bestemming rondom de windturbinelocaties langs de rijksweg A27 aangepast tot de bestemming 'bestaand' (voor overdraai over plan Oosterwold) en de bestemming 'agrarisch'(voor overdraai binnen buitengebied Zeewolde 2016) overeenkomstig het huidige agrarische gebruik.
In de planregeling wordt daarnaast een Veiligheidszone - windturbines opgenomen waaraan de verplichting wordt gekoppeld dat -ook na het ontwikkelen van de in het onderliggende Chw bestemmingsplan Oosterwold opgenomen ontwikkelmogelijkheden- de maatgevende risicocontour van deze windturbines ten aanzien van kwetsbare objecten buiten de overdraai in acht worden genomen.
Voor het milieueffectonderzoek ten aanzien van het thema defensieradar wordt verwezen naar hoofdstuk 15.9 van het MER.
Defensieradar
Met de wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro), is het toetsingskader voor radarverstoring in werking getreden. Daarin is voorgeschreven dat voor bouwwerken (zoals windturbines) met een grotere bouwhoogte dan is opgenomen in de Rarro dient te worden getoetst aan de nieuwe rekenregels voor radarverstoring. Voor nieuwe windturbines geldt dat toetsing verplicht is binnen een gebied van 75 km rondom een radarpost die in de Rarro is aangewezen.
In de Rarro zijn rondom de radarposten Soesterberg en Nieuw-Millingen toetsingsgebieden aangewezen met een straal van 75 km waarbinnen de mogelijke radarverstoring door windturbines met een tiphoogte van meer dan NAP +89 m moet worden onderzocht. De beoogde tiphoogte van de windturbines bedraagt maximaal NAP +220 m. De toetsingsregeling uit het Barro en de Rarro zijn voor het onderwerp radarhinder het enige inhoudelijke beoordelingskader dat voorhanden is. Daarom wordt analoog aan het Barro en de Rarro het windpark getoetst, wat betreft radarhinder.
Luchtvaart en radar
De hoogte van windturbines is relevant voor het vliegverkeer in Nederland. Zo gelden bouwhoogtebeperkingen voor laagvliegroutes, laagvlieggebieden en helikopteroefengebieden en voor een correcte werking van de defensie- en burgerradars. Voor windpark Zeewolde is met name het vliegverkeer van luchthaven Lelystad relevant. In het Luchthavenbesluit Lelystad Airport (hierna: LLA) zijn de aanvlieg-, landings- en transitionzones vastgelegd met de daar bijbehorende bouwhoogtebeperkingen. Zowel de opstijgzone als landingszone kent een oplopende hoogtebeperking. De 'Outer Horizontal Surface' kent een bouwhoogtebeperking tot 146,3 meter (vanaf NAP).
Daarnaast bevindt zich een VDF (Very High Frequency Direction Finder) nabij Nijkerk met een omringende zone van 10 kilometer waarbinnen een toetsingshoogte van 52,06 m geldt. Met deze VDF kan de richting van luchtvoertuigen worden bepaald. Windturbines die hoger zijn dan 52,06 meter moeten door de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) getoetst worden.
Antennepark Defensie (communicatie)
In het plangebied bevindt zich een antennepark van Defensie waarvoor bouwhoogtebeperkingen gelden in het omliggende gebied. In de omliggende obstakelvrije zone mag niet gebouwd worden. Daarbuiten gelden oplopende zones vanaf de rand van het antennepark waarboven niet gebouwd mag worden. De eerste oplopende zone loopt met een hoek van 3 graden tot 500 meter. Daarnaast gelden nog twee zones met bouwhoogtebeperkingen. Deze lopen vanaf de rand van het antennepark op met een hoek van 5 graden waarboven niet gebouwd mag worden. Voor de binnenste contour geldt een maximale bouwhoogtebeperking van 150 meter en voor de buitenste contour is dat 200 meter.
Defensieradar
Uit de radarverstoringstoets is gebleken dat na realisatie van de nieuwe radar te Herwijnen en na realisatie van de nieuwe MASS-radar te Den Helder het windpark voldoet aan de gehanteerde 2016 norm. De minister van Defensie heeft gelet op het bovenstaande geen bezwaar tegen realisatie van Windpark Zeewolde. Dit heeft de minister per brief bevestigd (zie bijlage XI).
Luchthaven Lelystad en VDF-radar
Zoals is aangegeven in hoofdstuk 4 wijkt de turbineopstelling uit dit plan af qua bouwhoogte van de bouwhoogtebeperkingen zoals die gelden op grond van het Luchthavenbesluit Lelystad. Van deze hoogtebeperkingen kan niet zonder meer worden afgeweken door middel van het vaststellen van het inpassingplan. LVNL heeft geadviseerd over het voorkeursalternatief. De resultaten daarvan zijn vastgelegd in een advies welke is bijgevoegd in de aanvraag voor de verklaring van geen bezwaar. De verklaring van geen bezwaar is vervolgens afgegeven (zie bijlage XII). Voor twee windturbines in de Lepelaartocht (LPT 01 en LPT 02) was het advies negatief. Om die reden zijn deze twee turbineposities vervallen in het voorliggende inpassingsplan ten opzichte van het ontwerp-inpassingsplan zoals dat ter inzage heeft gelegen(zie figuur 3.15).
De windturbineopstelling zoals die in dit plan mogelijk wordt gemaakt, is in het kader van het overleg artikel 3.1.1 Bro tevens voorgelegd aan de LVNL om te beoordelen of de opstelling geen onaanvaardbare hinder op de VDF-radar veroorzaakt. De resultaten voldoen aan de norm voor radarverstoring.
Antennepark Defensie
De windturbineopstelling zoals die in dit plan mogelijk wordt gemaakt, is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro voorgelegd aan de minister van Defensie.
De minister van Defensie heeft in haar reactie aangegeven dat met wijziging van de hoogte van één turbinepositie de windturbineopstelling van het windpark Zeewolde voldoet aan de bouwhoogtebeperkingen rondom het Antennepark Zeewolde van Defensie. De hoogte van de betreffende turbinepositie is in dit inpassingsplan zodanig aangepast dat deze hieraan voldoet.
Conclusies
De windturbineopstelling is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro voorgelegd aan de minister van Defensie en LVNL. De turbineopstelling uit dit inpassingsplan voldoet aan de bouwhoogtebeperkingen rondom het Antennepark Zeewolde van Defensie en de radarverstoringtoets is voor de vaststelling van besluit inpassingsplan Windpark Zeewolde voorzien. De resultaten voldoen aan de norm voor radarverstoring. De minister van Defensie heeft gelet op het bovenstaande geen bezwaar tegen realisatie van Windpark Zeewolde.
Ten aanzien van het afwijken van de hoogtebeperkingen die gelden vanuit het Luchtvaartbesluit voor Luchthaven Lelystad heeft ILT een verklaring van geen bedenkingen afgegeven. Daarmee voldoet dit inpassingplan aan de wettelijke vereisten vanuit de Wet luchtvaart.
Vertaling in de bestemmingsregeling
De bouwhoogten (tiphoogten) worden in dit inpassingsplan vastgelegd zodat zeker wordt gesteld dat overal aan de geldende bouwhoogtebeperkingen wordt voldaan.
Voor het milieueffectonderzoek ten aanzien van het thema straalpaden en zendmasten wordt verwezen naar hoofdstuk 15.9 van het MER.
Straalpaden
Een straalpad is een draadloze verbinding tussen twee plaatsen, waarmee audio en visuele informatie verstuurd kan worden. De twee connectiepunten van een dergelijke verbinding moeten 'in zicht' van elkaar staan, wat wil zeggen dat het pad vrij moet zijn van fysieke obstakels. De plaatsing van een windturbine in of nabij een straalpad kan effect hebben en mogelijk resulteren in storing van het signaal. In de omgeving van het plangebied zijn diverse straalpaden (ongeveer 60 in totaal) aanwezig, welke in gebruik zijn door verschillende telecom aanbieders. Sommige straalpaden zijn planologisch beschermd in een bestemmingsplan, maar dergelijke straalpaden bevinden zich niet in het plangebied.
Om te beoordeling of en welke effecten er mogelijk worden verwacht, werd voorheen gebruik gemaakt van het Handboek Risicozonering. In versie 3.1 van september 2014 is de rekenmethodiek en/of normering ten aanzien van straalpaden vervallen. Om toch een beoordeling te kunnen geven van de mogelijke effecten is in overleg met Agentschap Telecom een voorlopige methode opgesteld. Dit is gebaseerd op de ervaringen bij de ontwikkeling van windpark Wieringermeer in 2014-2015. Deze methode gaat ervan uit dat geen effect van windturbines op de straalpaden bestaat, wanneer de windturbine op een afstand van een halve rotordiameter plus de tweede Fresnelzone verwijderd is van het straalpad. Fresnelzones zijn concentrische ellipsen gecentreerd rond het directe transmissie pad tussen zender en ontvanger. De afmeting van een Fresnelzone hangt af van de afstand tussen twee zendmasten en de frequentie van het signaal. Binnen deze afstand kan mogelijk dus een effect optreden, al is niet gesteld dat deze effecten daarmee automatisch onaanvaardbaar zijn. Wanneer een effect optreedt is dit eventueel te mitigeren door bijvoorbeeld een tussenzender te plaatsen.
Zendmast Middengolfzender Zeewolde
In het plangebied bevindt zich een middengolfzender van waaruit radiosignalen worden verzonden. In september 2017 lopen de huidige zendvergunningen af. Exploitant NOVEC heeft aangegeven dat het geen toekomst ziet voor het zenderpark en is voornemens de exploitatie van het zenderpark te beëindigen in of kort na september 2017. Bij brief van 14 februari 2016 aan de minister van Economische Zaken heeft NOVEC formeel kennis gegeven van dit besluit. Dit betekent dat de beperkingen vanwege de zendmast komen te vervallen en zo meer ruimte beschikbaar is voor de plaatsing van windturbines. Bij de toekenning van de bestemmingen voor de nieuwe windturbines is om die reden geen rekening meer gehouden met de aanwezigheid van deze middengolfzender.
In hoofdstuk 12 van het MER is beschreven op welke wijze het onderzoek naar de mogelijke hinder tussen straalpaden en de toekomstige windturbines heeft plaatsgevonden. Hierbij is een toetsafstand van 6 meter gehanteerd tussen de straalpaden en de zones waarbinnen de rotoren van de toekomstige windturbines zich bevinden. Daarbij wordt de hoogteligging van het straalpad door de tiplaagte overschreden. De bladen van de windturbines in kwestie bevinden zich derhalve (deels en op bepaalde momenten) in de straalverbinding en kunnen mogelijk storing van het signaal veroorzaken.
In het kader van het overleg artikel 3.1.1 van het Bro is het voorontwerp van dit plan aan de betreffende operators van de straalverbindingen voorgelegd. De operators met straalpaden in het gebied (Vodafone en Tele2) hebben te kennen gegeven dat geen verstoringen aan de straalpaden te verwachten zijn.
Conclusie
Aangezien enkele windturbines geplaatst worden nabij straalverbindingen, kan mogelijk een negatief effect optreden op de signaaloverdracht. Uit het vooroverleg is gebleken dat operators geen verstoring van de werking van hun straalpaden verwachten.
Vertaling in de bestemmingsregeling
In overleg met de eigenaar/exploitant van de zendmast Middengolfzender Zeewolde wordt de bestemming ervan in dit inpassingsplan aangepast tot een agrarische bestemming. Hiermee wordt duidelijk gemaakt dat het gebruik van de zendmast wordt beëindigd en dat deze geen belemmeringen (meer) oplevert voor het toekomstige windturbinepark.
Voor het milieueffectonderzoek ten aanzien van het thema energieopbrengst wordt verwezen naar hoofdstuk 15.10 van het MER.
Windenergie is een duurzame vorm van elektriciteitsproductie en levert een bijdrage aan de invulling van het klimaatbeleid. Wat het windpark bijdraagt aan de invulling van het klimaatbeleid is berekend. Zo wordt aangegeven wat de elektriciteitsopbrengst is in MWh per jaar en hoeveel reductie ten opzichte van reguliere opwekking van elektriciteit (met voornamelijk kolen en gas) dit tot gevolg heeft voor de stoffen die het broeikaseffect en dus de klimaatverandering veroorzaken: CO2 (koolstofdioxide), NOx (stikstofoxide) en SO2 (zwaveldioxide).
Productie uiteindelijke windturbineopstelling
In tabel 5.7 zijn de verwachte opbrengst aan productie van duurzame energie en de omvang van de vermeden emissies aan broeikasgassen in beeld gebracht. De mitigerende maatregelen voor ecologie, geluid en slagschaduw hebben als neveneffect dat de elektriciteitsopbrengst lager zal zijn bij uitvoering van de maatregelen. Het gaat (indicatief) om 0,2 % (geluid), 1,4 % (slagschaduw) en enkele tienden van procenten (ecologie), tezamen circa 2 %.
Tabel 5.7 Energieopbrengst en vermeden emissies
Herstructurering
De dubbeldraaiperiode van vijf jaar betekent voor de energieopbrengst en vermeden emissies een positief effect. Doordat gedurende deze vijf jaar meer windturbines draaien dan zowel in de huidige situatie (zonder de turbines van windpark Zeewolde) als in de toekomstige situatie (zonder bestaande turbines), zal de energieopbrengst en de hoeveelheid vermeden emissies groter zijn (groot positief effect). De energieopbrengst gedurende de herstructureringsperiode is onder meer afhankelijk van de volgorde van het verwijderen en bouwen van de windturbines en is om die reden niet specifiek berekend.
Geconcludeerd wordt dat met de beoogde windturbineopstelling invulling wordt gegeven aan de doelstellingen van het overheidsbeleid om door middel van het toepassen van wind duurzame energie op te wekken. Dit aspect behoeft geen nadere regeling in het inpassingplan.
Voor het milieueffectonderzoek ten aanzien van het thema lichthinder wordt verwezen naar hoofdstuk 15.6 van het MER.
Richtlijn
Op grond van internationale burgerluchtvaartregelgeving hanteert de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), met het oog op luchtvaartveiligheid, reeds enkele jaren een richtlijn voor het aanbrengen van hindernismarkering en hindernislichten op objecten. Deze richtlijn is gebaseerd op internationale afspraken (van de International Civil Aviation Organisation) over obstakelverlichting die nog niet in nationale wetgeving zijn verankerd. Op 15 november 2016 is de circulaire 'Aanduiding van windturbines en windparken op het Nederlandse vasteland' gepubliceerd.
Op grond van de internationale afspraken dienen in ieder geval de volgende objecten van hindernismarkering/obstakelverlichting te worden voorzien:
a objecten met een hoogte van 150 meter of meer;
b objecten binnen een afstand van 120 meter tot de water- en/of snelwegen met een hoogte van 100 meter of meer;
c objecten in de nabijheid van luchtvaartterreinen.
Het aanbrengen van obstakelverlichting heeft effecten op de omgeving. Het windpark is door de obstakelverlichting met name in de schemer- en nachtperiode nadrukkelijk aanwezig in het landschap. Gelet op deze effecten op de omgeving streven de initiatiefnemers naar een zo minimaal mogelijke uitvoering van obstakelverlichting. Dit kan bijvoorbeeld worden bereikt door het enkel aanbrengen van obstakelverlichting op de hoekpunten van het windpark, het dimmen van licht bij helder weer, en/of vastbrandende verlichting. Mogelijk kan in de toekomst gebruik worden gemaakt van technologische ontwikkelingen, bijvoorbeeld een techniek waarbij obstakelverlichting alleen wordt ingeschakeld bij verminderd zicht voor vliegverkeer of in combinatie met (radar)apparatuur waarmee vliegverkeer wordt gesignaleerd.
Obstakelverlichting wordt toegepast bij tiphoogtes vanaf 150 meter. Een deel van de beoogde windturbines in windpark Zeewolde heeft maximale tiphoogtes hoger dan 150 meter, en dienen daarmee voorzien te zijn van obstakelverlichting. Het verlichtingsplan is opgenomen bijlage IX. Dit verlichtingsplan is aan ILT ter goedkeuring voorgelegd.
In de onderstaande tabel zijn de lijnopstellingen van Windpark Zeewolde opgenomen en per categorie/kleur wordt verwezen onder welke vereiste (sectie of paragraaf) van de circulaire deze vallen.
Tabel 5.8 Overzicht obstakelverlichting (met verwijzing naar circulaire nummer)
Zoals blijkt uit de tabel is het mogelijk dat voor de lijnen RDT, LPT en SCH mogelijk geen verlichting gevoerd hoeft te worden. Dit geldt ook voor delen van de lijnen ADW en ADO. Mochten deze molens onder de 150m hoogte t.o.v. het lokale maaiveld blijven dan zal daarvoor geen verlichting gevoerd worden.
Conclusie
ILT ziet toe op de toepassing van obstakelverlichting bij de beoogde windturbines binnen de marges van de internationale burgerluchtvaartregelgeving. In de toekomstige situatie wordt niet meer verlichting gebruikt dan strikt noodzakelijk is voor de veiligheid voor vliegverkeer. Bij de aanleg van het windpark wordt in contact getreden met ILT over de uiteindelijke eisen die gesteld gaan worden voor de verlichting.
Geconcludeerd wordt dat met de toepassing van obstakelverlichting op strategische punten sprake is van een aanvaardbare ruimtelijke situatie ten aanzien van lichthinder. Het aspect lichthinder staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Vertaling in de bestemmingsregeling
Om zeker te stellen dat de betreffende windturbines van obstakelverlichting worden voorzien, wordt aan de planregeling de verplichting gekoppeld om windturbines met een bouwhoogte (tiphoogte) van 150 meter of meer te voorzien van obstakellichten conform een door Inspectie Leefomgeving en Transport goedgekeurd verlichtingsplan.
In dit hoofdstuk wordt de juridische regeling van het inpassingsplan toegelicht. Eerst wordt de opzet van het inpassingsplan besproken (paragraaf 6.2). Vervolgens wordt in paragraaf 6.3 de planvorm besproken en onderbouwd. In paragraaf 6.4 volgt een artikelsgewijze toelichting op de regels uit de planregeling. Hierbij wordt per onderwerp aangegeven hoe in de planregeling met de randvoorwaarden uit het beleidskader en de sectorale wet- en regelgeving rekening is gehouden.
Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP)
Dit inpassingsplan Windpark Zeewolde is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. SVBP2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe inpassings- en bestemmingsplannen conform de nieuwe Wro en Bro moeten worden gemaakt. Hiervoor bevat de SVBP standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het inpassings- of bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. Inpassingsplannen en bestemmingsplannen zijn hierdoor op vergelijkbare wijze opgebouwd en op eenzelfde manier verbeeld.
Opzet bestemmingsregeling
Een inpassingsplan is wat betreft vorm, inhoud, procedure en juridische binding gelijk aan een bestemmingsplan. Op grond van artikel 3.28, derde lid Wro kan in een inpassingsplan de verhouding tussen het inpassingsplan en de onderliggende bestemmingsplannen nader worden bepaald. In dit inpassingsplan is van deze mogelijkheid gebruikgemaakt.
Als uitgangspunt is gehanteerd dat het inpassingsplan zo min mogelijk ingrijpt in de geldende ruimtelijke plannen. Overal waar mogelijk blijft de geldende regeling in stand, alleen waar nodig wordt een nieuwe regeling toegevoegd. In dit inpassingsplan wordt dan ook volstaan met het vaststellen van de enkelbestemming 'Bedrijf - Windturbinepark' voor het windturbinepark. Op de plaatsen waar de rotoren van windturbines over (kunnen) draaien, is daarvoor een specifieke gebiedsaanduiding (zone) opgenomen die over de geldende bestemmingen heen komt te liggen uit de onderliggende bestemmingsplannen Buitengebied Zeewolde van de gemeente Zeewolde respectievelijk het bestemmingsplan Oosterwold van de gemeente Almere.
Verhouding met geldende bestemmingsplannen
De bestemmingsplannen in het plangebied van het inpassingsplan behouden grotendeels hun werking (zie hiervoor). Een aantal onderdelen van de geldende bestemmingsplannen in het gebied komt met het inpassingsplan te vervallen. Het inpassingsplan en de geldende bestemmingsplannen bestaan dus naast elkaar als zelfstandige documenten. Deze documenten moeten in samenhang worden gelezen voor een compleet beeld van de juridisch-planologische situatie in het gebied. Om de onderlinge verhouding tussen het inpassingsplan en de geldende bestemmingsplannen te verduidelijken, is een regeling opgenomen in het plan.
In artikel 11 en artikel 14 zijn bepalingen opgenomen die de verhouding tussen het inpassingsplan en de geldende bestemmingsplannen vastleggen. Voor een toelichting op deze regeling wordt verwezen naar paragraaf 6.3.
Termijn
De gemeenteraden, respectievelijk Provinciale Staten zijn, ingevolge artikel 3.28, vijfde lid, Wro vanaf het moment waarop het ontwerp van het inpassingsplan ter inzage is gelegd, niet langer bevoegd tot vaststelling van een bestemmingsplan respectievelijk provinciaal inpassingsplan voor de gronden waarop het inpassingsplan betrekking heeft. Deze bevoegdheid ontstaat weer tien jaar na vaststelling van het inpassingsplan, dan wel eerder, indien het inpassingsplan dat bepaalt.
In dit inpassingsplan wordt de bevoegdheid van gemeenteraden (respectievelijk Provinciale Staten) tot vaststelling van bestemmingsplannen (respectievelijk provinciale inpassingsplannen) binnen het plangebied tot aan het eind van de eerder genoemde termijn van tien jaar opgeschort.
Motivering bestemmingslegging
Voor het inpassingsplan is gekozen voor een globale bestemmingsregeling, waarbinnen op basis van de geldende regeling uit het onderliggende bestemmingsplan en de toekomstige situatie, alleen datgene dat noodzakelijk is, wordt vastgelegd. Dit houdt het volgende in:
Globale regeling
Daarnaast is gekozen voor een planregeling die flexibel is gehouden. Dit is gedaan omdat nu nog niet exact bekend is welke turbinetypen gebouwd gaan worden. Met de keuze van een turbinetype hangen belangrijke zaken onlosmakelijk samen. Denk daarbij aan de omvang en de exacte situering van de fundering van een turbinemast, de ligging van kabels en leidingen en de plaatsing van kraanopstelplaatsen voor de bouw, onderhoud en demontage van windturbines. Daarom is het nodig dat enige flexibiliteit wordt geboden in het inpassingsplan. Daar waar dat mogelijk is gebleken, wordt, binnen de bandbreedte die in het MER is onderzocht (50 meter, zie pagina 351 van het MER), die flexibiliteit in dit inpassingsplan geboden. Voor de benodigde flexibiliteit zijn de onderzoeken in het MER 'worst-case' (oftewel, een benadering vanuit het ergste geval) uitgevoerd.
Gedetailleerd waar nodig
Op enkele plaatsen in het plangebied, bleek het vanuit randvoorwaarden vanuit het ruimtelijke beleid of het oogpunt van beeldkwaliteit, de uitkomsten uit het MER dan wel specifiek sectorale onderzoek (zie hoofdstukken 4 en 5) noodzakelijk om de nieuwe bestemmingen voor het windpark meer in detail vast te leggen. Daar waar dat nodig is gebleken, is de planregeling minder globaal van aard gemaakt.
Specifieke regeling voor sanering van solitaire windturbines en bestaande lijnopstellingen
Het Regioplan vormt de basis voor verbetering van de bestaande ruimtelijke situatie en herstructurering van het landschap in het projectgebied Zuid waar Zeewolde in is gelegen. Hiervoor is in de planregels van dit inpassingsplan een specifieke regeling opgenomen.
Het doen vervallen van de bestaande bestemming voor het middengolfstation
In overleg met de eigenaar/exploitant van de zendmast Middengolfzender Zeewolde (zie bijlage IV voor de bevestiging in de brief van NOVEC) wordt de bestemming van het middengolfstation in dit inpassingsplan aangepast tot de agrarische bestemming overeenkomstig het onderliggende bestemmingsplan Buitengebied Zeewolde 2016. Hiermee wordt duidelijk gemaakt dat het gebruik van de zendmast wordt beëindigd en dat deze geen belemmeringen (meer) oplevert voor het toekomstige windturbinepark.
De noordwestelijke hoek van het zenderterrein wordt de locatie voor het nieuwe onderstation (transformatorstation). Dit is het transformatorstation van waaruit alle in het windpark geproduceerde elektrische energie wordt getransporteerd naar het hoofdstation van TenneT aan de Bloesemlaan. Dit wordt met dit inpassingsplan ook planologisch mogelijk gemaakt.
Bedrijf - Windturbinepark
Bestemmingslegging
Zoals aangegeven in paragraaf 6.3.1 verhoudt de komst van nieuwe windturbines zich niet met de geldende (voornamelijk agrarische) bestemming(en) uit de onderliggende bestemmingsplannen. Daarom is een bedrijfsbestemming toegekend aan de locaties waar de nieuwe windturbines zijn beoogd.
Bouwmogelijkheden en flexibiliteit
Zoals hiervoor is aangegeven in paragraaf 6.2, is nu nog niet exact bekend welke turbinetypen gebouwd gaan worden. Met de keuze van een turbinetype hangen onder meer de omvang en de exacte situering van de windturbinemasten samen. Daarom is op de volgende wijze enige mate van flexibiliteit geboden in de planregeling:
Sturingsmogelijkheden en een meer gedetailleerde regeling waar nodig
Niet overal kon evenveel flexibiliteit worden geboden. Bovendien dient naar de omgeving toe voldoende rechtszekerheid te worden geboden in de mate van bouwmogelijkheden voor windturbines. Om deze redenen zijn in de planregeling enkele sturingsmogelijkheden opgenomen en is, daar waar nodig, een meer gedetailleerde planregeling in het plan opgenomen.
Turbines in één lijnopstelling en met gelijke onderlinge afstand
Uit het BKP volgt dat windturbines zoveel mogelijk in één lijn moeten worden gebouwd (zie paragraaf 4.4.1). Een turbine die uit de lijn staat, wordt qua landschappelijke beleving al snel als storend ervaren. Bij het toekennen van de 'schuifruimte' (zie figuur 6.1) is hiermee rekening gehouden. De bouwvlakken waarbinnen windturbines gebouwd kunnen worden, hebben een diameter van ten hoogste 50 meter. De breedte van een windturbinevoet is gemiddeld circa 25 meter. De onderlinge afwijking tussen twee windturbines in een lijnopstelling kan zodoende nooit meer bedragen van de 'dikte van een windturbine'.
Voor turbines in een lijnopstelling geldt voorts dat de onderlinge afstand tussen twee turbines gelijk moet zijn. Dit is gedaan vanuit het oogpunt van beeldkwaliteit zoals verwoord in het BKP, omdat een zekere regelmaat tussen turbines een rustiger beeld geeft. Daarbij geldt een marge van 5 % die turbines onderling kunnen afwijken. Bij het toekennen van de bouwvlakken voor de windturbines is met deze marge rekening gehouden. Daar waar wordt afgeweken van deze marge, is dat landschappelijk beoordeeld en in hoofdstuk 5 is nader toegelicht waarom deze afwijking desondanks aanvaardbaar wordt geacht.
Aantal turbines
In de regeling is vastgelegd dat per bouwvlak slechts één windturbine gebouwd kan worden (dit is terug te vinden op de verbeelding, zie hierna). Hiermee is het aantal windturbines dat gerealiseerd kan worden duidelijk begrensd.
Verschijningsvorm van turbines
Vanwege de door de gemeente nagestreefde beeldkwaliteit in het Windpark Zeewolde, zoals verwoord in het BKP, is het wenselijk om de verschijningsvorm van windturbines in dezelfde lijnopstellingen zoveel mogelijk op elkaar af te laten stemmen. Wat onder verschijningsvorm wordt verstaan wordt met een specifiek begrip in de bijbehorende regeling nader toegelicht. Het gaat daarbij om het samenstel van de ashoogte, de vorm van de gondel en de rotordiameter.
In de bouwregels van het windpark is door middel van het opnemen van specifieke bouwaanduidingen aangegeven dat de windturbines met een gelijke bouwaanduiding ook eenzelfde verschijningsvorm moeten hebben. Hiervan kan worden afgeweken door middel van een afwijkingsbevoegdheid. De aanvaardbaarheid van de afwijking wordt beoordeeld aan de hand van het BKP. Voorts geldt een minimale afstand tussen het maaiveld en de rotorbladen van 29 meter die worden aangehouden vanwege interactie met hoge landschapselementen (zie paragraaf 4.4.1).
Overdraai van rotoren
Vanwege de globaliteit van de planregeling en de geboden schuifruimte, kan het voorkomen dat de rotoren van windturbines over aangrenzende gronden heen zullen draaien. Dat hoeven niet noodzakelijkerwijs gronden te zijn die zijn voorzien van de bijbehorende bedrijfsbestemming. Dit noemen we 'overdraai'. Deze overdraai komt voor op de rondom de windturbines gelegen agrarische gronden, ter plaatse van enkele wegen die in de geldende bestemmingsplannen zijn voorzien van de bestemming Verkeer, een aantal percelen met de bestemming Bos-Natuur of Natuur en enkele watergangen en tochten met de bestemming Water.
Voor de overdraai is daarom in het inpassingsplan een specifieke regeling opgenomen die het volgende inhoudt:
Tot slot is voor drie windturbineposities in het bestaande en deels toekomstige natuurgebied 'Kop van de Horsterwold' een specifieke regeling opgenomen in de vorm van de gebiedsaanduiding 'Overige zone - Windparkinfrastructuur 2'. De aanleg- en bouwmogelijkheden binnen deze zone voor bij het windturbinepark behorende voorzieningen zijn begrensd vanwege de voorkomende (en toekomstige) natuurwaarden in dit deel van het plangebied.
Bijbehorende voorzieningen
Naast windturbines worden in de betreffende artikelen ook bij het windturbinepark behorende voorzieningen mogelijk gemaakt. Denk daarbij aan kabels en leidingen, onderhoudswegen en kraanopstelplaatsen voor het opbouwen, onderhoud en demonteren van windturbines. Ook transformatorstations, inclusief zogenoemde 'inkoopstations' voor het leveren van de opgewekte energie aan het landelijke hoogspanningsnetwerk, worden hiermee bedoeld. Omdat de exacte locatie van dergelijke ondergeschikte voorzieningen momenteel nog niet is vastgesteld, is vanuit de initiatiefnemer de wens geuit om enige flexibiliteit hiervoor in het inpassingsplan op te nemen. Om deze reden zijn dergelijke voorzieningen op agrarische percelen in de directe omgeving van de nieuwe windturbines ook mogelijk gemaakt (zie hiervoor bij 'overdraai van rotoren').
De onderhoudswegen en de parkbekabeling is eveneens opgenomen in de bestemming 'Bedrijf-Windturbinepark'. De begrenzing van de onderhoudswegen (waarlangs tevens de parkbekabeling zal worden aangelegd) is afgestemd op het ontwerp van het windpark waarvoor binnen de RCR-procedure ook vergunningen zijn aangevraagd. Voor de onderhoudswegen is daarbij een breedte van vijf meter aangehouden.
Bedrijfswoning Duikerweg 46
De (agrarische bedrijfs)woning aan de Duikerweg 46 gaat als beheerderswoning deel uitmaken van het windpark. Vanuit deze woning wordt het technische beheer van het windpark uitgevoerd. Deze woning heeft een bijzondere status in het kader van de sectorale milieuwetgeving. Op deze woning is namelijk de wettelijke geluidsnorm niet van toepassing. Om duidelijk te maken dat deze woning een verbinding heeft met het windpark, is deze woning in dit inpassingsplan voorzien van de aanduiding 'bedrijfsbewoning bij het windturbinepark'. Dit is een extra functie die wordt toegevoegd aan de bestaande agrarische bestemming uit bestemmingsplan Buitengebied Zeewolde.
Kantoor Duikerweg 48
De bestaande woning aan de Duikerweg 48 wordt straks gebruikt als het kantoor voor het nieuwe windturbinepark. Om deze reden is de woning opgenomen binnen de bestemming Bedrijf-Windturbinepark met een specifieke aanduiding. De maximale goot- en bouwhoogten zijn overgenomen uit het geldende bestemmingsplan Buitengebied Zeewolde 2016.
Molenaarswoningen
De woningen van eigenaren/gebruikers waarmee de initiatiefnemer een zogenoemde molenaarsovereenkomst heeft gesloten, zijn in de planregeling en op de verbeelding als zodanig aangeduid door middel van de aanduiding 'overige zone - molenaarswoning'. Dit om aan eenieder duidelijk te maken dat ook deze woningen een functionele en organisatorische binding hebben met het toekomstige windpark. Deze wijze waarop deze woningen zijn verbonden met het windpark is omschreven in lid 1.23.
Onderstation (transformatorstation) aan de Vogelweg
Op het huidige zenderterrein aan de Vogelweg is de bouw van het onderstation (transformatorstation) voorzien. Via het onderstation wordt de in het windpark opgewekte elektrische energie getransporteerd naar het schakelstation van TenneT aan de Bloesemweg. Van daaruit wordt de elektriciteit aan het landelijke hoogspanningsnetwerk geleverd.
Het onderstation bestaat uit een veld met transformatoren met bijbehorende voorzieningen. Het gaat onder meer om bliksemafleiders van 25 meter hoog.
Bestaand agrarisch gebruik en onderliggende bosbestemming
Vanwege de geboden flexibiliteit in dit inpassingsplan in de vorm van 'schuifruimte' (zie hierna), wordt in beginsel een groter gebied bestemd voor de windturbines dan noodzakelijk. Om duidelijk te maken dat het bestaande agrarische gebruik, na realisatie van het windpark, ongewijzigd mag worden voortgezet, is hiervoor een specifieke regeling in het inpassingsplan opgenomen. Het grondgebonden agrarisch gebruik is als zodanig in dit inpassingsplan bestemd in de bestemmingsomschrijving van het windpark. Datzelfde is door middel van een aanduiding gedaan voor de percelen waarvoor de bestemming Bos-Natuur uit het bestemmingsplan Buitengebied Zeewolde 2016 geldt. Daar waar dat nog mogelijk is, kunnen de gronden ook na planrealisatie nog voor natuurdoeleinden worden gebruikt.
Saneringsregeling bestaande solitaire windturbines
Huidige regeling bestaande windturbines
Zoals hiervoor is aangegeven, zijn de bestaande windturbines in het bestemmingsplan Buitengebied Zeewolde 2016 niet als zodanig bestemd. De reden hiervoor is dat de provincie Flevoland in 2007 gedeeltelijk goedkeuring heeft onthouden aan het bestemmingsplan Buitengebied 2006. Zoals in hoofdstuk 4 is toegelicht, heeft de provincie Flevoland in 2006 gekozen voor het afgeven van een bouwstop op nieuwe windturbines. Inmiddels is die bouwstop geformaliseerd in een provinciale verordening (die in 2013 in werking is getreden). De gemeente Zeewolde heeft zich in het bestemmingsplan Buitengebied 2016 geconformeerd aan deze bouwstop en daarom de bestaande windturbines wederom niet van een bestemming voorzien. Dat houdt in dat de gemeente ervan uitgaat dat het gebruik van de bestaande windturbines binnen de planperiode van het bestemmingsplan Buitengebied 2016 (10 jaar, oftewel uiterlijk in 2026) zal worden beëindigd.
Contractuele afspraken initiatiefnemer met eigenaren bestaande windturbines
Een belangrijke doelstelling van het Windpark Zeewolde is om uiteindelijk met minder windturbines meer duurzame energie op te wekken. Het is daarom de bedoeling om met de bouw van de nieuwe windturbines, voldoende middelen te genereren zodat de bestaande windturbines op termijn worden gesaneerd. De initiatiefnemer heeft daarvoor contractuele afspraken gemaakt met de eigenaren van bestaande windturbines in het plangebied. In deze afspraken is de verplichting neergelegd om het gebruik van de bestaande windturbines binnen een bepaalde termijn te beëindigen. De eigenaren van de bestaande windturbines krijgen hiervoor een vergoeding uitgekeerd (saneringsvergoeding). Die saneringsvergoedingen worden opgebracht uit de exploitatie van het windpark.
Publiekrechtelijke component saneringsregeling in het inpassingsplan
De contractuele afspraken tussen de initiatiefnemer en de eigenaren van de bestaande windturbines, zijn in beginsel niet bindend voor de overheid of voor derden/belanghebbenden. Om zeker te stellen voor de betrokken overheidspartijen dat binnen de afgesproken herstructureringstermijn (zie hoofdstuk 3) de bestaande windturbines daadwerkelijk worden gesaneerd, is daarom ervoor gekozen om in het inpassingsplan ook een publiekrechtelijke regeling op te nemen om de sanering zeker te stellen. Dit is gedaan in de vorm van een voorwaardelijke verplichting.
Uitgangspunten
Bij het opstellen van de saneringsregeling zijn volgende uitgangspunten gehanteerd:
a het vertrekpunt is het uitgangspunt dat alle bestaande windturbines worden gesaneerd;
b het saneringsplan van de initiatiefnemer is daarbij gehanteerd voor de saneringsmomenten;
c de bestemmingsregeling van het bestemmingsplan Buitengebied Zeewolde 2016 waarin geen van de te saneren windturbines van een planologisch recht zijn voorzien (allen zijn 'wegbestemd').
De saneringsregeling omvat twee elementen (a) een voorwaardelijke verplichting voor de bouw van nieuwe windturbines waaraan een specifieke gebruiksregel is gekoppeld en (b) een lijst van bestaande windturbines waarin een einddatum is opgenomen per wanneer de betreffende windturbine buiten gebruik moet zijn gesteld.
Voorwaardelijke verplichting voor de nieuwe windturbines
Deze voorwaardelijke verplichting is opgenomen in de bouwregels en komt erop neer dat de omgevingsvergunning voor bouwen van de nieuwe windturbines uitsluitend verleend wordt indien is geborgd dat de bestaande windturbines die zijn opgenomen in de bijlage van de planregels voor de daarin aangeven einddatum zijn verwijderd. Deze voorwaardelijke verplichting draagt er zorg voor dat vóór de verlening van de vergunning wordt getoetst of aan de voorwaarde "één initiatiefnemer per projectgebied" van het Regioplan is voldaan: namelijk dat deze ene initiatiefnemer kan aantonen dat de volledige sanering is geborgd. Door middel van een overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de eigenaren van de te saneren turbines kan aangetoond worden dat geborgd is dat de turbine voor de genoemde datum is verwijderd.
Voor de bestaande solitaire windturbines waarvoor de initiatiefnemer momenteel nog geen contractuele afspraken heeft gemaakt geldt het volgende. De betrokken overheidspartijen (Rijk, provincie en gemeente) hebben zich door middel van bestuurlijke afspraken gecommitteerd om de totale saneringsopgave te verwezenlijken (zie paragraaf 7.2). Voor de bestaande solitaire windturbines waarvoor de initiatiefnemer nog geen overeenkomst heeft gesloten met de eigenaar, geldt dat deze eigenaren -ook na het vaststellen van dit inpassingsplan- deel kunnen gaan nemen aan het nieuwe windpark. De initiatiefnemer heeft met de provincie en het Rijk afgesproken dat voor de bestaande winturbines die uiterlijk bij aanvang van de bouwwerkzaamheden moeten zijn verwijderd, de initiatiefnemer tot 1 oktober 2017 en voor de overige windturbines tot 1 oktober 2022 de tijd heeft om tot minnelijke overeenstemming te komen. In laatste instantie kan de provincie het instrument van onteigening inzetten. Met deze afspraken heeft de initiatiefnemer op het moment van de vergunningaanvraag aangetoond dat de volledige sanering is geborgd.
Specifieke gebruiksregel
Om zeker te stellen dat gehandhaafd kan worden tegen het in werking zijn van een nieuwe windturbine zonder dat de te saneren windturbine daadwerkelijk is verwijderd, wordt een specifieke gebruiksregel toegevoegd aan de bestemming voor de nieuwe windturbines. Op grond van deze bepaling is het gebruik van de nieuwe windturbines niet toegestaan, wanneer na het verstrijken van de saneringsdata uit bijlage 1 van de planregels de bestaande windturbines nog in werking zijn (een zogenoemde stilstandregeling). Deze specifieke gebruiksregel wordt hiermee gekoppeld aan een bestuursrechtelijke sanctie om sanering zeker te stellen. De sanctie op het niet tijdig saneren van de bestaande solitaire windturbines is dus het stilzetten van de nieuwe windturbines. De uitwerking van deze systematiek wordt hierna nader toegelicht.
Omvang stilstandsverplichting van nieuwe windturbines
De omvang van de stilstandsverplichting bij de nieuwe windturbines is nader afgestemd op de omvang van de impact van het niet tijdig saneren van bestaande windturbines. Het is niet de bedoeling ervoor te zorgen dat het hele windpark stil wordt gezet als één bestaande solitaire windturbine nog in bedrijf is na de saneringsdatum. In plaats daarvan is ervoor gekozen om per zes bestaande windturbines te verplichten dat één nieuwe windturbine wordt stilgezet.
Niettemin is er een grens waarbij ter borging van de totale sanering van de bestaande windturbines het noodzakelijk wordt geacht toch het gehele nieuwe windpark stil te kunnen zetten. Deze grens wordt gelegd bij vijfenvijftig bestaande windturbines, waarbij de verplichting tot stilstand van het hele nieuwe windpark ontstaat. De omvang van een nieuwe windturbine in zowel ruimtelijke en milieueffecten als opbrengstvermogen in elektriciteit en inkomsten is groter dan het geval is bij de bestaande, te saneren windturbines. Vanwege het verschil in effecten en vermogens tussen de nieuwe en oude turbines is het niet noodzakelijk of wenselijk om per te saneren windturbine één nieuwe windturbine stil te zetten. Dit is niet noodzakelijk, omdat de effecten van te saneren windturbines kleiner zijn dan van nieuwe windturbines en het stilzetten van één nieuwe windturbine meer effecten mitigeert dan veroorzaakt worden door een bestaande windturbine. Het is tevens niet wenselijk om te veel nieuwe windturbines stil te zetten, vanwege het verlies aan elektriciteitsopbrengsten en de impact op de financiële uitvoerbaarheid van het windpark als geheel. Ter vergelijking: een bestaande turbine produceert ongeveer 1.5 miljoen kWh tegen 9 tot 13 miljoen kWh van een nieuwe windturbine.
Kortom, in dit inpassingsplan is een balans gevonden tussen de borging van de sanering van bestaande windturbines en de impact van stilstand van nieuwe windturbines op de realisatie van het project. Deze balans ontstaat bij de sanctie om per zes oude windturbines die niet tijdig worden gesaneerd één nieuwe windturbine stil te moeten zetten. Meer concreet wordt één windturbine stilgezet als één oude windturbine niet tijdig is gesaneerd en wordt een tweede nieuwe windturbine stilgezet als bij de zevende oude windturbine die niet tijdig is gesaneerd etc. Deze systematiek gaat door tot en met de vijfenvijftigste bestaande windturbine die in strijd met de planregeling niet is gesaneerd, waarbij een negende nieuwe windturbine wordt stilgezet. Vervolgens wordt de sanctie voor niet tijdig saneren verzwaard, doordat bij de vijfenvijftigste niet tijdig gesaneerde turbine het hele park moet worden stilgezet. Met deze sanctie bestaat afdoende stimulans om de sanering af te ronden gezien de grote financiële impact van stilstand bij nieuwe windturbines voor de initiatiefnemer, maar ontstaan geen negatieve neveneffecten zoals risico's voor de financiële uitvoerbaarheid van het project en te vergaand verlies van opbrengst van duurzame energie.
Uitgaande van de hiervoor gegeven verhouding tussen nieuwe en bestaande windturbines moet vervolgens worden nagegaan welke nieuwe windturbines stilgezet moeten worden conform de planregeling. Om hierover bij vaststelling van het inpassingsplan duidelijkheid te bieden, zijn de stil te zetten nieuwe windturbines in de planregels aangewezen. Daarbij is met het oog op de landschappelijke effecten ervoor gekozen om de stil te zetten windturbines binnen één lijnopstelling aan te wijzen en te beginnen met de buitenste windturbine van deze lijn. De lijn betreft de Roerdomptocht (zie figuur 6.1). Deze lijn is gekozen vanwege de centrale ligging midden in het projectgebied.
Figuur 6.1 Roerdomptocht binnen VKA WP Zeewolde (bron: MER Pondera Consult)
Einddatum huidig gebruik bestaande windturbines
Alle bestaande windturbines in het plangebied maken deel uit van het saneringsplan van de initiatiefnemer . In dit inpassingsplan zijn daarom deze windturbines opgenomen in een overzicht die als bijlage 1 bij de planregels is opgenomen. Aan elke windturbine is een einddatum verbonden, waarvoor het gebruik van de windturbine moet zijn beëindigd.
Er zijn twee data gekozen waarop het gebruik van de bestaande windturbines moet zijn beëindigd:
1. windturbines die bij de start van de bouwwerkzaamheden van het windpark moeten worden verwijderd. Voor deze turbines verloopt de bestaande vergunning in het jaar 2020 en/of deze windturbines staan fysiek op een locatie waar een nieuwe windturbine wordt gebouwd. Om ruimte te maken voor de nieuwe windturbine moet eerst de bestaande windturbine worden verwijderd. Het gaat hier om de 10 bestaande turbines aan de buitenkant van de bocht van de A27. Ook de twee bestaande windturbines in het Kiekendievengebied zijn opgenomen in deze categorie;
2. de tweede categorie bestaande windturbines betreft de windturbines die op grond van het bestemmingsplan Buitengebied Zeewolde 2016 voor 31 december 2026 moeten zijn verwijderd. De initiatiefnemer heeft met de eigenaren van deze windturbines contractuele afspraken gemaakt om voor deze datum de windturbine te verwijderen dan wel deze verwijdering geschiedt door toepassing van onteigening. Afhankelijk van de nabijheid van deze windturbines tot de nieuw te realiseren turbines kan het mogelijk zijn dat bestaande turbines eerder dan 31 december 2026 moeten worden gesaneerd.
Verlichting van windturbines
In de planregels is vastgelegd dat de nieuwe windturbines moeten zijn voorzien van een door de ILT goedgekeurd verlichtingsplan.
Afstemmingsregeling Oosterwold
Binnen de ontwikkelregels van artikel 13 van het Chw bestemmingsplan Oosterwold wordt een breed scala aan nieuwe functies mogelijk gemaakt. Gedacht moet worden aan het hele spectrum variërend van nieuwe woningen, kantoren, maatschappelijke en recreatieve voorzieningen, alsmede aan nieuwe natuur of bedrijfspercelen. Enkele van deze functies zijn op voorhand niet, of niet zonder meer verenigbaar met de nieuwe windturbines die langs de rijksweg A27 in dit inpassingsplan worden bestemd vanwege de geluid- en slagschaduwcontouren als gevolg van de nieuwe windturbines.
Geluidhinder
In het plan Oosterwold zijn regels en een beslisboom opgenomen om de afstemming tussen de nieuwe functies en het wegverkeerslawaai als gevolg van de rijksweg A27 op elkaar af te stemmen. De maatgevende geluidscontour van de nieuwe windturbines die met dit inpassingsplan mogelijk worden gemaakt (die van de Lden 47 dB) reiken tot over het plangebied van Oosterwold (zie figuur 6.2). Op voorhand kan niet worden uitgesloten dat de geluidsbelasting van de nieuwe windturbines tot een onaanvaardbare akoestische situatie leidt voor nieuwe geluidgevoelige objecten in plan Oosterwold. Om de toekomstige ontwikkelingen in Oosterwold en de windturbines op elkaar af te stemmen wordt daarom de volgende beslisboom toegevoegd aan het Chw Bestemmingsplan Oosterwold (tabel 6.1). Zoals is aangegeven in paragraaf 4.4.3 is afgesproken dat deze beslisboom niet van toepassing is op intentieovereenkomst en/of anterieure overeenkomst die voor 10 november 2016 zijn ingebracht bij de gemeente Almere.
Tabel 6.1 Beslisboom Geluid: Bij bouwen in de buurt van windturbines
Figuur 6.2 Lden geluidscontour VKA (met mitigatie) Windpark Zeewolde en de contour Lden 48 dB van de Rijksweg A 27 (Bron: Witteveen+Bos en Pondera, 2017)
Slagschaduw
Op voorhand is niet uit te sluiten dat in plan Oosterwold nieuwe (geluid)gevoelige objecten mogelijk worden gemaakt in de nabijheid van de nieuwe windturbines. De normstelling voor eventuele slagschaduwhinder is echter niet zonder meer in een contour te vatten zoals dat voor geluidhinder wel het geval is.
Of sprake zal zijn van onaanvaardbare slagschaduwhinder is namelijk afhankelijk van de volgende factoren:
Om deze reden wordt voorgesteld om een beslisboom aan het Chw bestemmingsplan Oosterwold toe te voegen. Zoals hiervoor in paragraaf 4.4.3 is aangegeven, is afgesproken dat deze beslisboom niet van toepassing is op bouwplannen die voor 10 november 2016 zijn ingebracht bij de gemeente Almere.
Tabel 6.2 Beslisboom Slagschaduw bij bouwen in de buurt van windturbines
Beslisboom Slagschaduw bij bouwen in de buurt van windturbines
Figuur 6.3 Slagschaduwcontour Oosterwold
Verhouding met overige onderliggende bestemmingsplannen
Zoals hiervoor is aangegeven, wordt in dit inpassingsplan enkel datgene geregeld dat noodzakelijk is voor de realisatie van het Windpark Zeewolde. De bestaande bestemmingsplannen worden dan ook alleen vervangen daar waar dat nodig is.
Algemeen
Het inpassingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot digitale ontwikkelingen verdient het de voorkeur de bestemmingsregeling zo veel mogelijk op de plankaart (verbeelding) te visualiseren en de regels zo transparant mogelijk te houden. Uitgangspunt is dan ook dat zoveel mogelijk informatie op de plankaart wordt aangegeven en dat de plankaart digitaal wordt opgebouwd. De ondergrond waarop de plankaart is gebaseerd kan informatie geven over de actuele situatie. Basis voor de plankaart vormen de digitale gemeentelijke ondergronden, waarbij gebruik is gemaakt van een combinatie van de GBKN (Grootschalige Basiskaart Nederland) en de digitale kadastrale ondergrond.
Plangrens
De plangrens is afgestemd op het Regioplan en de onderliggende bestemmingsplannen.
Bestemmingen en aanduidingen
De plankaart is conform de systematiek van de SVBP2012 opgebouwd uit bestemmingsvlakken. Verder zijn op de plankaart aparte aanduidingen opgenomen voor terreindelen waar afwijkende bouwbepalingen gelden (aangeduid als specifieke bouwaanduiding) of waar een specifieke functie is toegelaten (aangeduid als specifieke functieaanduiding). De verklaring behorende bij deze aanduidingen zijn terug te vinden op het renvooi en in de planregels.
Omvang van de bouw- en bestemmingsvlakken vanwege schuifruimte
Zoals in de paragrafen 6.3.1 en 6.3.2 is aangegeven, is bij het toekennen van de bouwmogelijkheden voor de nieuwe windturbines gewerkt met enige flexibiliteit. Die flexibiliteit komt op de verbeelding tot uitdrukking in de ruimere maten die zijn opgenomen voor de bestemmings- en bouwvlakken en de zones waarbinnen 'overdraai' mag plaatsvinden (zie ook figuur 6.4). De zones zijn op de volgende manier bepaald:
a voor de omvang van het bestemmings- en bouwvlak is een maat aangehouden van 25 meter voor de omvang van de turbinevoet en -fundering die 12,5 meter in verticale of horizontale richting kan schuiven. De totale breedte van het bestemmings- en bouwvlak is daarmee 25 + 25 = 50 meter;
b de zone waarbinnen de overdraai kan plaatsvinden kan daarmee ook komen te verschuiven. Uitgaande van een rotordiameter van maximaal 142 meter van de turbine, betreft dit een zone met een breedte van 192(142+50) meter.
Figuur 6.4 Gebruikte afmetingen en marges voor de bestemmingslegging Bedrijf-Windturbinepark
Aantal windturbines
Per bouwvlak is slechts één windturbine toegestaan.
Locaties met specifieke afstemming bestemmingsgrenzen
Zoals hiervoor is aangegeven, was het niet op alle locaties in het plangebied mogelijk om een globale regeling op te nemen voor het kunnen bouwen van de nieuwe windturbines. Op enkele specifieke locaties, bleek het treffen van een nadere/specifieke regeling noodzakelijk.
Windturbines nabij wegen en watergangen
Enkele windturbines zijn geprojecteerd nabij doorgaande wegen en nabij watergangen. De bouwmogelijkheden (en daarmee de mogelijkheden voor het bieden van schuifruimte) zijn bij deze windturbineposities beperkt. Uitsluitend binnen de onderliggende bestemmingen Agrarisch en Bestaand zijn de bouwmogelijkheden voor nieuwe windturbines geboden. In andere bestemmingen is dat niet gedaan. Daar waar de nieuwe bestemming Bedrijf-Windturbinepark over zo'n bestemming heen zou worden gelegd, is de nieuwe bestemming voor de windturbines aangepast. Boven wegen en watergangen vindt uitsluitend 'overdraai' plaats van rotoren door middel van de gebiedsaanduiding 'Overige zone - overdraai'.
Reserveringsgebied Rijksweg A6
Op grond van het Barro geldt een reserveringszone van 34 meter aan weerszijden van de Rijksweg A6. Met deze zone is rekening gehouden bij het toekennen van de bouwmogelijkheden voor de windturbine ter plaatse.
Schuifruimte ADW-04
Voor turbinepositie ADW-04 zijn de kosten voor het opgraven van de archeologische waarden onevenredig hoog. Om die reden hebben de archeologische waarden op deze locatie ertoe geleid dat het bouwvlak en bestemmingsvlak van de turbine verruimd is (zie figuur 6.5). De verwachting is dat binnen de geboden ruimte de turbine geplaatst kan worden zonder dat de aanwezige waarden worden verstoord.
Figuur 6.5 Turbineposities ADW-3, ADW-4 en ADW-5, schuifruimte ADW-4 met archeologische dubbelbestemming
Artikel 1 Begrippen
De begripsbepalingen uit artikel 1 zijn hoofdzakelijk overgenomen uit de SVBP2012. Alleen daar waar specifieke of andere begrippen worden gebruikt in dit inpassingsplan, zijn die in dit artikel opgenomen en worden ze hierna kort toegelicht.
1.8 Beeldkwaliteitsplan
Bedoeld wordt het BKP zoals het gemeentebestuur dat op 23 augustus 2016 heeft vastgesteld. Het Beeldkwaliteitsplan geldt als toetsingskader voor artikel 5.3.1. Om duidelijk te maken om welk document het gaat, is dit begrip opgenomen.
1.12 en 1.22 (beperkt) kwetsbaar object
De begrippen beperkt kwetsbaar en kwetsbaar object zijn ontleend aan het Bevi en zijn opgenomen vanwege de veiligheidszone - windturbine die nabij enkele windturbines op de verbeelding zijn opgenomen. In de onderliggende bestemmingsplannen worden ter plaatse (al dan niet door middel van een wijzigingsbevoegdheid) een breed scala aan nieuwe functies en gebouwen mogelijk gemaakt. Op basis van de mogelijkheden die de bestemmingsplannen bieden, is een onderscheid gemaakt in beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten. Kwetsbare objecten zijn gebouwen en functies die samenhangen met recreatie, grote kantoren en horeca. De andere objecten (zoals kantoren tot 1.500 m²) zijn als beperkt kwetsbaar aangemerkt.
1.23 Molenaarswoning
Met dit begrip is beoogd om een woning te duiden waarvan de eigenaar of gebruiker door middel van een privaatrechtelijke overeenkomst een functie heeft aanvaard als molenaar en in die hoedanigheid werkzaamheden verricht en zorg draagt voor het toezicht en onderhoud van de in artikel 5 van deze planregels bedoelde windturbines.
1.31 schakelkasten en transformatoren
Met dit begrip is beoogd om een onderscheid aan te brengen tussen reguliere nutsgebouwen en de specifieke bouwwerken behorende bij een windturbine om de interne parkbekabeling van het windturbinepark als geheel op spanning te houden en om de opgewekte elektrische energie naar het landelijke hoogspanningsnet te transporteren.
1.33 verschijningsvorm van een windturbine
Op grond van de uitkomsten uit het MER en de door de gemeente nagestreefde beeldkwaliteit in het Windpark Zeewolde, zoals verwoord in het BKP (zie hiervoor), is het wenselijk geacht om de verschijningsvorm van windturbines in dezelfde lijnopstellingen zoveel mogelijk op elkaar af te laten stemmen. Wat onder verschijningsvorm wordt verstaan is in dit begrip nader toegelicht. Het gaat om het samenstel van de ashoogte, de vorm van de gondel en de rotordiameter.
Artikel 2 Wijze van meten
De wijze van meten uit artikel 2 is overgenomen uit de SVBP2012. Voor het meten van de as- en tiphoogte van een windturbine is hiervoor in dit inpassingsplan een specifieke regeling opgenomen. Voor de bouwhoogte van windturbines zijn twee soorten hoogten van belang: de ashoogte en de tiphoogte. Daarnaast kent de planregeling in artikel 5 nog een specifieke minimale afstandsmaat tussen het peil (afgewerkte maaiveld) en de rotor: de zogeheten tiplaagte.
2.5 en 2.7 Ashoogte en rotordiameter
De ashoogte en de tiphoogte worden toegelicht in figuur 6.4.
2.6 Tiplaagte
Uit het oogpunt van beeldkwaliteit wordt het wenselijk geacht om voldoende afstand te houden tussen het maaiveld en de rotor, is het begrip tiplaagte opgenomen. Hiermee wordt bedoeld de afstand tussen het peil (maaiveld) en de tip van een rotorblad wanneer deze zich op zijn laagste verticale stand bevindt.
Artikel 3 Agrarisch
Dit artikel bestaat uit een verwijzing naar het artikel 3 van de onderliggende bestemmingsplan Buitengebied Zeewolde 2016. Met dit inpassingsplan is namelijk niet beoogd om in de geldende regeling inhoudelijk wijzigingen aan te brengen. De (agrarische bedrijfs)woning aan de Duikerweg 46 gaat als beheerderswoning deel uitmaken van het windpark. Deze woning wordt van een aanduiding - specifieke vorm van agrarisch - bedrijfswoning bij het windturbinepark- voorzien om voor eenieder duidelijk te maken dat deze woning niet in de toetsing voor de wettelijke geluidsnormen wordt betrokken. De eigenaar van de betreffende agrarische bedrijfswoning is participant in het windpark en heeft een functie in het dagelijkse beheer en onderhoud ervan.
Artikel 4 Bedrijf-Nutsvoorziening
De voor het windturbinepark benodigde uitbreiding van het hoogspanningsstation van TenneT is voorzien van de bestemming Bedrijf - Nutsvoorziening. De gebruik- en bouwregels zijn afgestemd op de regels zoals die voor het bestaande station gelden op grond van bestemmingsplan Buitengebied Zeewolde 2016.
Artikel 5 Bedrijf-Windturbinepark
Deze bestemming is toegekend aan de gronden waarop windturbines zijn voorzien ten behoeve van de productie van windenergie. De regeling uit deze bestemming vervangt integraal de onderliggende bestemmingen uit het bestemmingsplan Buitengebied en het Chw bestemmingsplan Oosterwold. Voor de toelichting op deze regeling wordt verwezen naar de algemene toelichting in paragraaf 6.3.2.
Artikel 6 Overige zone ontwikkelregels
Dit artikel bestaat uit een verwijzing naar artikel 13 van het onderliggende Chw bestemmingsplan Oosterwold. Zoals in paragraaf 4.4.3 is toegelicht, is afgesproken dat in dit inpassingsplan twee beslisbomen worden toegevoegd aan de set van ontwikkelregels die horen bij dit bestemmingsplan. Het gaat om een beslisboom voor windturbinegeluid en slagschaduwhinder die door het toevoegen van respectievelijk artikel 13.25a en 13.25b (nieuw) worden verankerd in het bestemmingsplan.
Om te voorkomen dat in de toekomst niet meer kan worden voldaan aan de normen uit het Activiteitenbesluit, is een specifieke gebruiksregel opgenomen die het toevoegen van een raam in een blinde gevel niet toestaat.
Artikel 7 Verkeer
Dit artikel bestaat uit een verwijzing naar artikel 22 van het onderliggende bestemmingsplan Buitengebied Zeewolde 2016. Met dit inpassingsplan is namelijk niet beoogd om in de geldende regeling inhoudelijk wijzigingen aan te brengen. Ten aanzien van de opstelplaatsen en onderhoudswegen die aansluiten op gronden met de bestemming Verkeer, geldt dat deze uitritten mogelijk zijn. Daarom is deze verbijzondering opgenomen ten opzichte van het onderliggende bestemmingsplan.
Artikel 8 Leiding - Hoogspanningsverbinding
De dubbelbestemming hoogspanningsverbinding is opgenomen om de ondergrondse aansluiting van het onderstation vanuit het windpark naar het hoogspanningsstation van TenneT van een adequate planologische regeling te voorzien. Vooral de beschermende werking van het aanlegverbod is hierbij belangrijk. Hiermee wordt voorkomen dat bouw- of grondwerkzaamheden vergund kunnen worden die het belang van de verbinding kunnen schaden.
Artikel 9 Waarde - Archeologie
Omdat een zevental locaties niet zijn onderzocht in het archeologisch onderzoek, is het noodzakelijk dat op deze locaties een beschermende regeling wordt opgenomen om te voorkomen dat zonder archeologisch onderzoek een windturbine op deze locaties kan worden gebouwd. De redactie van deze bepaling is afgestemd op de onderliggende dubbelbestemming (waarde archeologie 5) uit het onderliggende bestemmingsplan Buitengebied Zeewolde 2016.
Artikel 10 Anti-dubbeltelbepaling
Het Bro stelt de verplichting de anti-dubbeltelregel over te nemen in het inpassingsplan. Deze standaardbepaling heeft als doel te voorkomen dat van ruimte die in een inpassingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie is mogelijk gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw ten tweede male zou kunnen worden gebruikgemaakt.
Artikel 11 Verhouding met bestemmingsplannen
In deze bepaling wordt aangegeven hoe de verhouding is met de onderliggende bestemmingsplannen, zie paragraaf 6.1.
Artikel 12 Algemene aanduidingsregels
12.1 overige zone - molenaarswoning
De initiatiefnemer heeft molenaarsovereenkomsten gesloten met eigenaren/gebruikers van woningen. De woningen waarvoor een overeenkomst is gesloten zijn in de planregeling en op de verbeelding als zodanig aangeduid door middel van de aanduiding 'overige zone - molenaarswoning'. Dit om aan eenieder duidelijk te maken dat ook deze woningen een functionele en organisatorische binding hebben met het toekomstige windpark. Deze wijze waarop deze woningen zijn verbonden met het windpark is omschreven in lid 1.23.
12.2 Overige zone - Overdraai
Dit sublid wordt toegevoegd aan de geldende regeling om duidelijk te maken dat rotoren van windturbines die deel uitmaken van dit inpassingsplan, over de omliggende gronden heen mogen draaien (zogeheten overdraai, zie figuur 6.4).
Figuur 6.6 Ashoogte en tiphoogte van een windturbine (indicatieve maatvoering weergegeven)
12.2.2 Bouwregels
In de onderliggende bestemmingsplannen Buitengebied Zeewolde en Chw bestemmingsplan Oosterwold worden (al dan niet door middel van een wijzigingsbevoegdheid) een breed scala aan nieuwe functies en gebouwen mogelijk gemaakt. Om te voorkomen dat in de toekomst niet meer kan worden voldaan aan de veiligheidsnormen uit het Activiteitenbesluit, is deze aanduiding opgenomen. Uitsluitend agrarische bedrijfsgebouwen voor de opslag van agrarische producten, landbouwvoertuigen of -werktuigen zijn ter plaatse toegelaten. Andere (beperkt) kwetsbare objecten zijn binnen deze zone uitgesloten.
12.3 Overige zone - Windparkinfrastructuur 1
Het is mogelijk om op de gronden die van deze aanduiding zijn voorzien aan het windpark ondergeschikte voorzieningen te bouwen en aan te leggen. Daarbij moet worden gedacht aan schakelkasten en transformatoren ten behoeve van het transporteren van de opgewekte elektriciteit, het aanleggen van kabels en leidingen, onderhoudswegen, op- en afritten en kraanopstelplaatsen ten behoeve van het onderhoud van de windturbines. Op deze bouwwerken en werken, geen gebouwen zijnde, zijn de bouwbepalingen overeenkomstig die gelden voor het gehele windpark van artikel 5 van dit inpassingsplan van toepassing.
12.4 Overige zone - Windparkinfrastructuur 2
Gelijk aan zone -1 wordt in zone -2 bij het windpark behorende voorzieningen mogelijk gemaakt. Echter gaat het hier om gronden die gelegen zijn binnen de bestemming 'bos - natuur' van het bestemmingsplan Buitengebied Zeewolde. Binnen deze aanduiding worden de voorzieningen behorende bij het windpark beperkt tot een maximale oppervlakte van 1.500 m².
12.5 Geluidzone - industrie
Een deel van de geluidzone van het onderstation van Windpark Zeewolde bevindt zich binnen het plangebied van Bestemmingsplan Buitengebied Zeewolde 2016. Mochten ontwikkelingen zich voordoen binnen deze contour dan mogen die geen beperkingen opleveren voor het onderstation. Daarom zijn nieuwe geluidgevoelige objecten binnen deze zone niet toegestaan.
12.6 Veiligheidszone - Windturbine
In het onderliggende bestemmingsplan Chw bestemmingsplan Oosterwold wordt ter plaatse een breed scala aan functies en gebouwen mogelijk gemaakt. Om te voorkomen dat na ontwikkeling van Oosterwold niet meer kan worden voldaan aan de veiligheidsnormen uit het Activiteitenbesluit, is deze aanduiding opgenomen. Kwetsbare objecten zijn binnen deze zone uitgesloten.
Artikel 13 Overige regels
Dit artikel regelt de bevoegdheid van provincie en gemeente nadat het inpassingsplan in werking is getreden. Voor een toelichting op deze bepaling wordt verwezen naar paragraaf 6.2.
Artikel 14 Overgangsrecht
De bepalingen in lid 14.1 en 14.2 zijn conform het Bro en SVBP2012 overgenomen. Het betreft de algemene en wettelijk voorschreven regeling voor het overgangsrecht voor met dit inpassingsplan strijdige bouwwerken en strijdig gebruik.
Artikel 15 Slotregel
De slotregel is conform het Bro en SVBP2012 overgenomen en behoeft geen nadere toelichting.
Krachtens de Wet ruimtelijke ordening (Wro), waarin in Afdeling 6.4 bepalingen zijn opgenomen betreffende de grondexploitatie, geldt de verplichting tot kostenverhaal in de gevallen die zijn aangewezen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Op grond van het Bro is kostenverhaal verplicht in geval van:
Het voorliggende inpassingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 91 windturbines en de daarbij behorende voorzieningen. Op grond van jurisprudentie (ABRvS 12 april 2001 (AB 2003, 50)) geldt dat windturbines van een dergelijke afmeting, die in het onderhavige plan mogelijk gemaakt worden, aangemerkt dienen te worden als een 'gebouw' als bedoeld in artikel 1 van de Woningwet. Een (grote) windturbine is immers voor mensen toegankelijk en vormt zonder meer een door wanden omsloten ruimte. Aangezien hiermee sprake is van de bouw van meerdere hoofdgebouwen, zoals bedoeld in artikel 6.2.1 sub b Bro, is kostenverhaal verplicht. In het kostenverhaal is voorzien middels een zogenoemde anterieure overeenkomst, waarin onder andere voorzien wordt in het verhalen van planschade. Daarnaast zijn met diverse betrokken partijen privaatrechtelijke overeenkomsten gesloten, bijvoorbeeld over de sanering van bestaande windturbines.
Planschade
Bij ruimtelijke ontwikkelingen kan planschade ontstaan. De Wro voorziet in een regeling voor vergoeding van planschade. Op basis van artikel 6.1 Wro wordt aan degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade leidt of zal leiden als gevolg van het inpassingsplan, tegemoetgekomen, wanneer de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in schade ten gevolge van het inpassingsplan, kan bij de gemeente Zeewolde worden ingediend binnen de periode van 5 jaar na het onherroepelijk worden van het vastgestelde inpassingsplan.
Uitvoerbaarheid van de bouw en exploitatie van het windpark
Het initiatief wordt gefinancierd door de initiatiefnemer. De investeringen voor de aanleg van de windturbines, toegangswegen, kabels en transformatorstations worden gedragen door de initiatiefnemer. De initiatiefnemer verdient de investeringen terug door de verkoop van de opgewekte elektriciteit. Voor de totstandkoming van dit windpark, dat tot de 11 grootschalige windparken uit de Structuurvisie Wind op land (SvWOL) behoort, zal een subsidie op grond van de Subsidieregeling Duurzame Energie (SDE+) aangevraagd worden, waarmee de zogeheten onrendabele top van de elektriciteitsproductie van dit windpark via een bedrag per aan het elektriciteitsnet geleverde kilowattuur wordt gecompenseerd. Met de SDE+ vult het Rijk de elektriciteitsopbrengsten voor de initiatiefnemer aan tot het basisbedrag dat nodig is om de investering terug te kunnen verdienen binnen een redelijke termijn.
Saneringsfonds voor de sanering van bestaande solitaire windturbines
Het Rijk, de provincie Flevoland, de gemeente Zeewolde en Windpark Zeewolde B.V. hebben afspraken gemaakt die het mogelijk maken dat ter uitvoering van het inpassingsplan het onteigeningsinstrument zal worden toegepast bij solitaire bestaande windturbines in geval geen minnelijke overeenstemming tot sanering met de turbine-eigenaar wordt bereikt. Het bestemmingsplan Buitengebied Zeewolde biedt de juridische basis voor deze onteigening.
Naast het juridische instrumentarium om tot onteigening over te kunnen gaan, diende ook de financiële dekking hiervan voor vaststelling van dit inpassingsplan te zijn geborgd. Daarvoor zijn tevens afspraken gemaakt:
De juridische mogelijkheden voor onteigening zijn onderzocht en de huidige wet- en regelgeving staat een dergelijke onteigening toe. Van belang daarbij is dat de bestaande solitaire windturbines reeds in het bestemmingplan buitengebied Zeewolde 2016 onder het overgangsrecht zijn gebracht. De kosten voor de resterende saneringsopgave worden, zoals hiervoor aangegeven, vergoed uit een in te stellen saneringsfonds dat in eerste instantie aangewend mag worden voor het inzetten van het publiekrechtelijke instrumentarium (schadeloosstellingen bij onteigening). Als nog middelen beschikbaar zijn na de inzet van het onteigeningsinstrument mogen ook de schadeloosstellingen voor de vrijwillige sanering uit het fonds vergoed worden.
Omwonenden, maatschappelijke organisaties en andere overheden worden op diverse wijzen betrokken bij de voorbereiding van het voorliggende inpassingsplan.
Reikwijdte en detail milieueffectrapportage
In de periode van 12 november 2015 tot en met 20 december 2015 zijn de wettelijke adviseurs en de betrokken overheidsorganen uitgenodigd te reageren op de conceptnotitie reikwijdte en detailniveau (NRD, versie 3 november 2015). Daarnaast is eenieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze kenbaar te maken op de conceptnotitie. Dit kon ook tijdens de informatiebijeenkomst op 14 november 2015 in Zeewolde.
Daarnaast is ook advies gevraagd aan de Commissie voor de m.e.r. (hierna: Cie. m.e.r.) die de ontvangen zienswijzen en adviezen bij haar advies heeft betrokken. Op basis van de verkregen zienswijzen en adviezen hebben de ministers van IenM en EZ in januari 2016 een definitieve NRD vastgesteld.
Vooroverleg artikel 3.1.1 Bro
In het kader van het overleg op grond van artikel 3.1.1 Bro is van 30 september tot 14 november 2016 aan de besturen en diensten van de betrokken bevoegde gezagen gevraagd om een reactie te geven op het voorontwerpinpassingsplan en bijbehorend MER. De hoofdlijnen van dit vooroverleg zijn beschreven in paragraaf 8.1. Naast het artikel 3.1.1 Bro-vooroverleg heeft met de betrokken overlegpartners uitvoerig overleg plaatsgevonden ter voorbereiding op de indiening van vergunningaanvragen. Verder hebben de initiatiefnemers gedurende de uitvoering van het MER en de voorbereiding van de planprocedure met diverse belanghebbende partijen uitvoerig overleg gevoerd.
Ontwerp van het inpassingsplan
Conform artikel 3.8, eerste lid, Wro heeft het ontwerp van het inpassingsplan, tezamen met alle andere ontwerpbesluiten, van 10 maart tot en met 20 april gedurende 6 weken ter inzage gelegen waarbij eenieder in de gelegenheid is gesteld hierop zijn of haar zienswijze te geven. De stukken hebben ter inzage gelegen bij alle betrokken gemeenten en digitaal via www.bureau-energieprojecten.nl. In dezelfde periode zijn op 21 maart 2017 in Almere en op 23 maart 2017 in Zeewolde inloopavonden georganiseerd. Belangstellenden hebben tijdens deze avonden de ter inzage gelegde documenten kunnen inzien en desgewenst mondeling een zienswijze naar voren kunnen brengen.
Procedurele uitvoerbaarheid
Ten tijde van de vaststelling van het inpassingsplan dient aannemelijk te zijn dat de benodigde vergunningen en ontheffingen zullen worden verkregen. Zoals hiervoor is aangegeven, zullen benodigde vergunningen en andere besluiten tegelijkertijd met het onderhavige plan in procedure worden gebracht. Voordat wordt begonnen met de aanleg van het windturbinepark dient de initiatiefnemer te voldoen aan de wettelijke verplichtingen: de benodigde vergunningen en ontheffingen (zoals omgevingsvergunning, watervergunning en de ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming) moeten van kracht zijn.
Overige punten: eventueel opleggen gedoogplicht
Ten tijde van vaststelling van dit inpassingsplan was bekend dat de initiatiefnemer nog niet alle grondposities waarop de nieuwe windturbines zijn beoogd in eigendom had. Evenmin waren privaatrechtelijke toestemmingen (bijvoorbeeld opstalovereenkomsten) met de betreffende grondeigenaren overeengekomen. Desondanks bestaat de mogelijkheid om ter plaatse nieuwe windturbines te bouwen door inzet van de zogenoemde gedoogplicht op grond van de Belemmeringenwet Privaatrecht.
De initiatiefnemer heeft de intentie uitgesproken dat, mocht hij onverhoopt de betreffende grondposities niet tijdig kunnen verwerven, hij de benodigde beschikkingen te zijner tijd zal aanvragen. Deze gedoogbeschikkingen kunnen door het bevoegd gezag (de minister van IenM) worden verleend. Het ontbreken van deze privaatrechtelijke toestemmingen staat de uitvoering van het inpassingsplan om die redenen niet in de weg.
Het inpassingsplan en alle overige besluiten worden gelijktijdig ter inzage gelegd in de verschillende stappen van de procedure. Dit geldt dus zowel voor de ontwerpbesluiten als de vastgestelde besluiten. Ook het beroep bij de bestuursrechter wordt gebundeld indien de besluiten gelijktijdig zijn bekendgemaakt. Tegen het inpassingsplan en de gecoördineerd voorbereide besluiten staat rechtstreeks beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Gelet op het feit dat er sprake is van 'ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.5 Wro' is op grond van het bepaalde in artikel 1.1, eerste lid, onder a in samenhang met artikel 1.2 en 2.1 van bijlage I van de Crisis- en herstelwet, de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit brengt onder meer met zich mee dat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een termijn van 6 maanden na afloop van de beroepstermijn heeft voor het doen van een uitspraak op een beroep, dat een niet tot de centrale overheid behorende overheid (rechtspersoon of bestuursorgaan) niet tegen het inpassingsplan in beroep kan gaan en dat een beroepschrift niet-ontvankelijk is als het niet meteen de gronden van beroep bevat (het indienen van een pro forma beroepschrift is niet mogelijk). De minister van Economische Zaken verzorgt de coördinatie, bekendmaking en mededeling van de (ontwerp)besluiten. In dit hoofdstuk worden de resultaten van de overlegprocedure en zienswijzeprocedure beschreven.
Het voorontwerp van dit inpassingsplan is in het kader van het voorgeschreven overleg op grond van ex-artikel 3.1.1, lid 1, van het Bro aan de overleginstanties toegezonden. De conclusies uit de beantwoording van de overlegreacties en de daaruit voortvloeiende aanpassingen zijn beschreven in de Nota van Overleg, die als bijlage I aan deze plantoelichting is gevoegd.
De zienswijzen die naar aanleiding van terinzagelegging van het ontwerp van dit inpassingsplan zijn ontvangen, zijn samengevat en beantwoord in de antwoordnota. Dit is een aparte nota die als losse bijlage bij het vaststellingsbesluit is gevoegd. Voor zover daartoe aanleiding bestond, zijn naar aanleiding van de binnengekomen zienswijzen wijzigingen in dit inpassingsplan doorgevoerd. Verwezen wordt naar de antwoordnota op welke onderdelen van dit inpassingsplan dat het geval is.