direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Windpark Wieringermeer
Status: vastgesteld
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Achtergronden

Windpark Wieringermeer

Windkracht Wieringermeer is een samenwerkingsverband bestaande uit het Windcollectief Wieringermeer (WCW), waarin 34 eigenaren van solitaire windturbines zijn verenigd, Nuon Wind Development B.V. en haar vennoten en ECN Wind Energy Facilities B.V. Windkracht Wieringermeer heeft het initiatief genomen om een windpark met alle bijbehorende civiele en elektrische voorzieningen te realiseren in de Wieringermeer in de provincie Noord-Holland (zie figuur 1.1 voor een overzichtskaart van de Wieringermeer). Het windpark wordt aangeduid als 'Windpark Wieringermeer'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003_0001.png"Figuur 1.1 Locatie Wieringermeer (bron: MER Windpark Wieringermeer; Pondera Consult)

Korte beschrijving van het project

Het project omvat meerdere onderdelen.

Herstructurering bestaande (solitaire) windturbines en uitbreiding productiecapaciteit

De provincie Noord-Holland, gemeente Hollands Kroon en de initiatiefnemer willen de bestaande windturbines in de Wieringermeerpolder herstructureren. Momenteel staan circa 91 turbines in de polder, zowel alleenstaande (solitaire) als in een lijnopstelling. In de plaats van deze oude solitaire turbines en lijnopstellingen komen verschillende lijnopstellingen met nieuwe windturbines. Ongeveer 35 alleenstaande turbines en 40 turbines in een lijnopstelling zullen worden verwijderd en 90 nieuwe grotere windturbines (inclusief de Poldermolen en exclusief de windturbines op het terrein van ECN, zie hierna) komen daarvoor in de plaats.

Uitbreiding testvoorziening ECN

De uitbreiding van het ECN testpark maakt onderdeel uit van het Windpark Wieringermeer. Dit testpark heeft als doel om onderzoek te doen en voert metingen uit voor de certificering van prototypes. Specifiek voor het testpark van ECN wordt de komende jaren het testen van andere types windturbines voorzien. Het testpark is een bestaand windpark van twee lijnopstellingen: een noordelijke onderzoekslijn en een zuidelijke prototypelijn. Het voornemen is om het testpark uit te breiden op zowel de onderzoeks- als de prototypelijn.

Verplaatsing zweefvliegveld

Om de beoogde opstelling van de windturbines mogelijk te maken, moet het zweefvliegveld aan de Ulkeweg worden verplaatst. Om die reden is gezocht naar een nieuwe locatie voor het zweefvliegveld in de Wieringermeerpolder. De verplaatsing van het zweefvliegveld valt uiteen in twee delen.

  • 1. Het doen vervallen van de huidige (recreatieve) bestemming. Dit is opgenomen in dit inpassingsplan.
  • 2. Het juridisch-planologisch mogelijk maken van het zweefvliegveld op de nieuwe locatie. Dit maakt deel uit van de RCR-procedure (zie hierna in paragraaf 1.4.2). In paragraaf 6.3.1 is een nadere toelichting opgenomen over deze twee onderdelen.

Poldermolen

Het is ook de bedoeling dat een deel van de baten van het project ten goede komt aan de lokale gemeenschap. Hiervoor is onder andere een windturbine waarin de gemeenschap kan participeren (de zogenaamde poldermolen) voorzien. Het deelproject 'poldermolen' bestaat uit twee delen.

  • Een windcoöperatie die wordt opgericht met behulp van de Windkracht-partners. Omwonenden kunnen via de fiscale 'postcoderoosregeling' actief deelnemen in deze coöperatie en zo profiteren van een aantrekkelijke energieprijs.
  • De molen zelf (een windturbine) die via de Windkracht-partners aan de coöperatie ter beschikking wordt gesteld en waarvoor in dit inpassingsplan het juridisch-planologische kader wordt gegeven.

1.2 Nut en noodzaak

Internationaal en nationaal beleid

De uitstoot van broeikasgassen als gevolg van de energiebehoefte kan worden beperkt door energiebesparing en door grootschalige inzet van duurzame energiebronnen. Een dergelijke omschakeling in de Nederlandse elektriciteitsvoorziening betekent een forse inspanning. Nederland heeft voor wat betreft de doelstelling op het gebied van duurzame energie aansluiting gezocht bij de taakstelling die in Europees verband is geformuleerd. Deze EU-taakstelling voor duurzame energie bedraagt voor Nederland 14% van het energiegebruik in 2020.

De Nederlandse regering heeft met het recent afgesloten Nationaal Energieakkoord de Europese taakstelling voor Nederland verhoogd naar 16% in het jaar 2023. In 2023 moet dus 16% van het totale jaarlijkse energieverbruik afkomstig zijn uit duurzame energiebronnen.

Voor de rijksoverheid is windenergie een van de belangrijkste bronnen van duurzame energie, aangezien Nederland rijk is aan wind en vanwege de klimatologische en geomorfologische kenmerken relatief minder dan andere landen gebruik kan maken van andere bronnen van duurzame energie zoals zonne-energie en waterkracht.

Windenergie op land speelt een belangrijke rol bij het behalen van de doelstellingen op korte termijn, omdat deze categorie vergeleken met andere duurzame opties relatief kosteneffectief is en ook significant kan bijdragen aan het realiseren van de duurzame energiedoelstelling. De geschikte gebieden voor grootschalige windenergie zijn door het Rijk vastgelegd in een structuurvisie (Structuurvisie Wind op Land). De Wieringermeerpolder is een van deze locaties. Het doel van de structuurvisie is om ruimte te reserveren zodat 6.000 MW voor windenergie op land voor 2020 kan worden gerealiseerd.

Herstructurering

Daarnaast heeft de gemeente, in nauw overleg met de initiatiefnemers, de provincie Noord-Holland en het Rijk, specifiek voor windprojecten in de Wieringermeerpolder een eigen beleidskader ontwikkeld. Dit heeft geresulteerd in de structuurvisie 'Windplan Wieringermeer'. Een belangrijk onderdeel van deze structuurvisie is dat de ontwikkeling van nieuwe windturbines in de Wieringermeerpolder gepaard gaat met het saneren van bestaande windturbines (herstructurering). De opgaaf voor herstructurering maakt integraal deel uit van het gemeentelijk beleid.

Windpark Wieringermeer

Het doel van het initiatief in de Wieringermeer is de (gezamenlijke) realisatie van een windpark van tussen 300 en 400 MW dat de volgende doelen nastreeft.

  • Een zo hoog mogelijke bijdrage levert aan:
    • 1. de nationale doelstelling voor realisatie van 6.000 MW op land in 2020; waarbij elektriciteitsopbrengst en economische haalbaarheid en effecten op de omgeving in balans zijn;
    • 2. de provinciale taakstelling van 685,5 MW voor Noord Holland.
  • Invulling geeft aan de opgaven van het Windplan Wieringermeer zoals omschreven in de gelijknamige gemeentelijke structuurvisie. Dit zijn:
    • 1. de herstructurering van de bestaande solitaire windturbines;
    • 2. verantwoorde opschaling van de bestaande windturbine lijnopstellingen;
    • 3. de uitbreiding van het ECN's windturbinetestpark.
  • Voldoet aan de doelstellingen van de drie partners van windkracht.
  • Financieel uitvoerbaar is.

Het initiatief sluit zodoende aan bij de doelen van het nationale en internationale milieu- en energiebeleid gericht op het toepassen van duurzame energie (een bijdrage van 14% in 2020 (EU-doelstelling voor Nederland) tot 16% van het jaarlijkse energieverbruik in Nederland in 2023 en het beperken van de uitstoot van broeikasgassen, zoals kooldioxide (CO2). Daarnaast geeft het initiatief invulling aan de herstructureringsopgave van de gemeente om te komen tot een landschappelijk meer aanvaardbare verdeling van windturbines in de Wieringermeer.

1.3 Huidige bestemmingsplannen en het inpassingsplan

Huidige bestemmingsplannen

De gronden waarop de initiatiefnemers het windpark willen realiseren zijn hoofdzakelijk juridisch-planologisch geregeld in het bestemmingsplan Buitengebied en voor een klein deel in het plangebied van bestemmingsplan Agriport A7. De locatie waarop de Poldermolen is voorzien maakt deel uit van het plangebied van bestemmingsplan Wieringerwerf en valt gedeeltelijk samen met het plangebied van bestemmingsplan Landelijk Gebied 1973.

Verhouding van dit inpassingsplan met huidige regelingen

De huidige bestemmingsregeling staat de bouw van het beoogde windpark en de aanleg van de daarbij behorende voorzieningen niet toe. Daarnaast voorzien de huidige bestemmingsplannen niet in een regeling om de herstructurering van bestaande windturbines af te dwingen. Daarom is het noodzakelijk dat een nieuwe juridisch-planologische regeling tot stand komt. Dit inpassingsplan voorziet in die nieuwe juridisch-planologische regeling. In hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op de vraag hoe het inpassingsplan zich verhoudt met de huidige bestemmingsplannen.

1.4 Milieueffectrapportage, inpassingsplan en rijkscoördinatieregeling

1.4.1 Milieueffectrapportage

Verplichting tot het doorlopen van een m.e.r.

Om de milieueffecten in kaart te brengen, wordt de procedure van een milieueffectrapportage (m.e.r.) doorlopen. De m.e.r.-procedure heeft tot doel het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. In het kader van de m.e.r.-procedure is een milieueffectrapport (MER) opgesteld. Het MER beschrijft zo objectief mogelijk welke milieueffecten te verwachten zijn wanneer een bepaalde activiteit in een bepaald gebied wordt ondernomen. De m.e.r.-procedure is wettelijk geregeld in de Wet milieubeheer.

De Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage 1994 maken onderscheid in:

  • een mer-plicht voor plannen (planMER);
  • een mer-(beoordelings)plicht voor projecten (projectMER).

Een milieueffectrapportage staat niet op zichzelf, maar is een hulpmiddel bij de besluitvorming over een plan of project. Een planMER is gekoppeld aan de besluiten (plannen) van de overheid die een kader scheppen voor een mer-(beoordelings)plichtige activiteit. Een planMER is tevens aan de orde indien voor een project een zogenaamde passende beoordeling is vereist op grond van de Natuurbeschermingswet 1998.

Een projectmer is gekoppeld aan de besluiten (plannen of vergunningen) die de uitvoering van mer-(beoordelings)plichtige activiteiten direct mogelijk maken.

Het oprichten van een windpark van meer dan 10 windturbines, of met een vermogen van 15 MW of meer is genoemd in onderdeel bijlage 1, onderdeel D van het Besluit m.e.r. Op de activiteiten in deze zogeheten D-lijst is geen directe projectmer-plicht van toepassing maar geldt de mer-beoordelingsplicht.

Initiatiefnemers hebben ervoor gekozen om niet eerst een mer-beoordelingsprocedure te doorlopen maar direct vrijwillig een projectMER op te stellen, vanwege de toegevoegde waarde aan het proces om, vanuit milieuoogpunt, te komen tot een optimale invulling van de locatie. Deze keuze is mede ingegeven door het feit dat op het project reeds een planMER-plicht van toepassing is.

De reden daarvoor is dat het inpassingsplan een plan vorm dat een kader schept voor of vooruit loopt op een mer-beoordelingsplichtige besluit, te weten de omgevingsvergunning voor het windpark. Ook is op grond van de beoordeling van effecten op nabijgelegen Natura 2000-gebieden (voortoets) gebleken dat een passende beoordeling nodig is en dus een planMER-plicht optreedt voor het inpassingsplan. Er is hoe dan ook sprake van een planMER-plicht.

Combinatieprocedure projectMER en planMER

Nu zowel een projectMER wordt gemaakt en een planMER moet worden opgesteld, schrijft artikel 14.4b van de Wet milieubeheer voor dat de m.e.r.-procedures en de procedure voor het inpassingsplan gecombineerd en gelijktijdig worden doorlopen en dat één gecombineerd MER wordt gemaakt. Kortheidshalve wordt daarom gesproken over de 'combinatieprocedure' en enkel nog over 'het MER'.

1.4.2 Rijkscoördinatieregeling en inpassingsplan

Met dit plan wordt een windpark mogelijk gemaakt met een potentieel opgesteld vermogen van 100 MW of meer. Op grond van artikel 9b, aanhef en onder a, van de Elektriciteitswet 1998 is daarom de rijkscoördinatieregeling van artikel 3.35, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening op dit project van toepassing. Het voorliggende plan is een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.28 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro).

Een inpassingsplan heeft de status van een bestemmingsplan maar wordt vastgesteld door het Rijk, in dit geval door de ministers van Economische Zaken en van Infrastructuur en Milieu. In een inpassingsplan wordt de bestemming van de betrokken gronden bindend bepaald. Na vaststelling maakt het inpassingsplan op grond van artikel 3.28, derde lid van de Wro, deel uit van de bestemmingsplannen waarop het betrekking heeft.

De wettelijke procedure voor vaststelling van het inpassingsplan is gelijk aan de procedure voor de vaststelling van een bestemmingsplan. Deze ruimtelijke besluitvorming is onderdeel van de ruimtelijke module binnen de rijkscoördinatieregeling (hierna rcr).

Daarnaast omvat deze regeling een zogenaamde uitvoeringsmodule; dit betreft de gecoördineerde voorbereiding van de uitvoeringsbesluiten (diverse vergunningen of toestemmingen) die voor dit project nodig zijn. Beide modules zijn van toepassing op de procedures voor Windpark Wieringermeer.

Ruimtelijke module

Voor de realisatie van het windpark is een ruimtelijk besluit nodig: het project moet planologisch mogelijk worden gemaakt. Dat wil zeggen dat het bestemmingsplan moet worden aangepast. Als de rcr wordt toegepast, wordt niet gesproken over een bestemmingsplan, maar van een inpassingsplan. Het inpassingsplan wordt vastgesteld door de ministers van Economische Zaken (EZ) en van Infrastructuur en Milieu (IenM) gezamenlijk. Omdat het planMER is gekoppeld aan het inpassingsplan, zijn de ministers van EZ en IenM gezamenlijk verantwoordelijk voor het planMER.

Uitvoeringsmodule

Het tweede onderdeel van de rcr is de uitvoeringsmodule. Deze houdt kort gezegd in dat alle (overige) voor een windproject benodigde besluiten gezamenlijk worden voorbereid, gecoördineerd en bekendgemaakt door de minister van EZ.

Voor een grootschalig energieproject zijn veel besluiten nodig, zoals een omgevingsvergunning, een watervergunning en een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet. Voor al die besluiten zijn verschillende overheden verantwoordelijk, zoals de gemeente of de provincie. In het geval van het doorlopen van de uitvoeringsmodule blijven alle overheden verantwoordelijk voor de inhoud van hun eigen besluit, maar de minister van EZ bepaalt binnen welke termijnen alle (ontwerp)vergunningen afgegeven moeten worden en zorgt dat alle besluiten inhoudelijk goed op elkaar afgestemd zijn. Ook zorgt de minister van EZ ervoor dat alle (ontwerp)besluiten ter inzage worden gelegd.

De voorbereiding van deze besluiten gaat op dezelfde manier als bij het inpassingsplan: eerst wordt van alle besluiten een ontwerp gemaakt, waarop inspraak mogelijk is. Vervolgens worden de besluiten, rekening houdend met de ontvangen inspraakreacties, definitief vastgesteld. Het inpassingsplan wordt in beginsel tegelijkertijd met de andere besluiten voorbereid en bekendgemaakt.

Inspraak en beroep

Bij de toepassing van de rcr worden de voor het project benodigde besluiten in beginsel in één keer ter inzage gelegd. Dat geldt zowel voor de ontwerpbesluiten als de definitieve besluiten. Er kan wel een fasering worden toegepast in de vorm van 'mandjes'. Iedereen kan zienswijzen indienen op de ontwerpbesluiten.

Tegen de vastgestelde besluiten kan door belanghebbenden die tegen een of meerdere ontwerpbesluiten een zienswijze hebben ingediend, rechtstreeks beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Crisis- en herstelwet

Omdat de ontwikkeling van het beoogde windpark een project betreft als bedoeld in het eerste lid van artikel 9b van de Elektriciteitswet, alsmede voor de 'ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens Afdeling 3.5 Wro', is op grond van artikel 1.1, eerste lid, onder a in samenhang met categorie 1.2 en 2.1 van bijlage I van de Crisis- en herstelwet, de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit brengt onder meer met zich mee dat:

  • de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, na afloop van de beroepstermijn, een termijn van 6 maanden heeft voor het doen van een uitspraak op een beroep;
  • dat een niet tot de centrale overheid behorende overheid (rechtspersoon of bestuursorgaan) niet tegen het inpassingsplan of overige besluiten van een rijksoverheidsorgaan in beroep kan gaan;
  • dat het beroepschrift meteen de gronden van beroep moet bevatten (het indienen van een pro-forma beroepschrift is niet mogelijk).
1.4.3 Doorlopen procedurestappen

De initiatiefnemers hebben hun voornemen voor het project kenbaar gemaakt bij het toenmalige Ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I), thans Ministerie EZ.

In de periode van 18 oktober 2013 tot en met 28 november 2013 zijn de wettelijke adviseurs en de betrokken overheidsorganen uitgenodigd te reageren op de concept notitie reikwijdte en detailniveau (NRD, versie oktober 2013). Daarnaast is eenieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze kenbaar te maken op de conceptnotitie. Dit kon ook tijdens de informatieavond op 31 oktober in Wieringerwerf.

Daarnaast is ook advies gevraagd aan de Commissie voor de m.e.r. (hierna: Cie. m.e.r.) die de ontvangen zienswijzen en adviezen bij haar advies heeft betrokken. Op basis van de verkregen zienswijzen en adviezen hebben de ministers van IenM en EZ op 25 april 2014 een definitieve NRD vastgesteld.

1.4.4 Relatie MER en inpassingsplan en vergunningen

Inpassingsplan

De conclusies uit het MER zijn bedoeld voor de onderbouwing van het inpassingsplan. Het voorkeursalternatief uit het MER is vertaald in het inpassingsplan. Zowel het MER als de toelichting bij het inpassingsplan bevatten informatie over de milieueffecten. In het MER zijn de effecten van de onderzochte alternatieven beoordeeld en worden effecten van maatregelen beschreven. In de toelichting op het inpassingsplan worden de milieueffecten van het beoogde windpark getoetst aan het beleid en de normstelling ten aanzien van de relevante sectorale aspecten. Het MER en het inpassingsplan bevatten zodoende beide informatie over de milieueffecten.

  • In het MER wordt alle benodigde onderzoeksinformatie weergegeven over milieuaspecten die tevens voor de onderbouwing van het inpassingsplan (in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening') nodig is. Deze onderzoeksinformatie komt in het inpassingsplan alleen in een verkorte versie aan bod, waarbij een toetsing heeft plaatsgevonden aan het beleid en de normstelling voor de diverse aspecten en conclusies zijn getrokken over de uitvoerbaarheid van het inpassingsplan. In het inpassingsplan is tevens beschreven op welke wijze een vertaling heeft plaatsgevonden van de uitkomsten van het MER in de bestemmingsplanregeling.
  • De maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid komt in het inpassingsplan en dus niet in het MER aan de orde. Verder is in het inpassingsplan een toets op de radarverstoring van de defensieradar uitgevoerd.

Vergunningen en toestemmingen

Het MER dient (mede) ter onderbouwing van de aanvragen voor de verschillende noodzakelijke vergunningen en toestemmingen voor het Windpark Wieringermeer. In het MER en in dit inpassingsplan wordt, daar waar dat relevant is, aangegeven wat de verhouding is met de binnen de rcr voor dit windproject betrokken vergunningen en toestemmingen.

1.5 Leeswijzer

De opbouw van deze toelichting is afgestemd op de samenhang tussen het MER, de vergunningen en dit inpassingsplan. In deze de plantoelichting komen achtereenvolgens de volgende onderwerpen aan bod.

  • Het Windpark Wieringermeer kent een lange totstandkomingsgeschiedenis, deze wordt in hoofdstuk 2 beschreven.
  • Hoofdstuk 3 beschrijft de huidige situatie in het plangebied. Ook wordt de beoogde opstelling van de windturbines in dit hoofdstuk beschreven. Het gaat om het voorkeursalternatief (VKA) uit het MER. Aan de totstandkoming van het VKA liggen een aantal overwegingen ten grondslag. Die overwegingen komen ook in dit hoofdstuk aan bod.
  • Het ruimtelijke beleidskader wordt beschreven in hoofdstuk 4. Vanuit het beleid geldt een aantal randvoorwaarden die gevolgen hebben voor de planregeling uit dit inpassingsplan. Daar waar dat aan de orde is, worden die randvoorwaarden in dit hoofdstuk ook beschreven.
  • Hoofdstuk 5 geeft een samenvatting van de resultaten van het verrichte milieuonderzoek voor het VKA. Dit hoofdstuk is ingedeeld overeenkomstig de hoofdstukken uit het MER. Daar waar een aanvullend onderzoek of nadere afweging is gemaakt die niet in het MER is opgenomen, is dat in dit hoofdstuk nadrukkelijk aangegeven. Uit het sectorale onderzoek zijn randvoorwaarden naar voren gekomen die bij de planregeling zijn betrokken. Voor de aspecten waar dat aan de orde is, worden die randvoorwaarden in dit hoofdstuk besproken.
  • In hoofdstuk 6 wordt de juridische planregeling toegelicht. In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de randvoorwaarden uit het beleid (hoofdstuk 4) en het sectorale onderzoek (hoofdstuk 5) zijn vertaald in de juridische regeling.
  • De economische en financiële uitvoerbaarheid wordt beschreven in hoofdstuk 7.
  • De resultaten van het overleg en de zienswijzenprocedure worden weergegeven in hoofdstuk 8.

Hoofdstuk 2 Totstandkoming van het windpark

2.1 Inleiding

Windkracht Wieringermeer bereidt de realisatie van het windpark Wieringermeer sinds 2008 voor. In dit hoofdstuk wordt in een vogelvlucht de totstandkoming van het windpark beschreven. In paragraaf 2.2 wordt ingegaan op het Windplan Wieringermeer (het windplan). Dit is de gemeentelijke structuurvisie die de basis heeft gevormd voor de vormgeving en inrichting van het Windpark Wieringermeer. Met de voor dit project overeengekomen 'Green Deal' hebben de Ministers van EZ en van IenM het windplan als uitgangspunt voor de besluitvorming overgenomen. De green deal komt in paragraaf 2.3 aan bod.

2.2 Windplan Wieringermeer

Aanleiding voor het windplan

De toenmalige gemeente Wieringermeer werd medio 2006 geconfronteerd met de tendens dat de ontwikkeling van windturbines in de Wieringermeerpolder zich voortzette. Niet alleen kwamen er steeds meer windturbines, de turbines werden ook steeds hoger en kwamen daardoor prominenter in beeld in het open polderlandschap. Dit leidde tot een moratorium op bouwaanvragen voor nieuwe windturbines in de polder. Het gevoel bestond dat de voor windenergie beschikbare ruimte in Wieringermeer beter kon worden benut.

De gemeenteraad van Wieringermeer heeft bij het vaststellen van het structuurplan in 2006, dat voorzag in plaatsingsruimte voor grootschalige windenergie, per amendement opdracht gegeven om nieuw windbeleid op te stellen. Om een gedragen windbeleid te formuleren zocht de gemeente contact met de huidige turbine-eigenaren. In de loop van het overleg verenigden vrijwel alle turbine-eigenaren zich in 'Windkracht Wieringermeer'. In het windplan moet de windenergie in de Wieringermeer met het oog op toekomstige ontwikkelingen in zijn geheel worden herzien. Het windplan vormt de basis voor de verbetering van de bestaande ruimtelijke situatie en duurzame groei voor de toekomst. De focus verschuift van aantallen windturbines en projecten naar verhoging van de stroomproductie. Uitgangspunt is de doelstelling 'meer energie in een mooier landschap'.

Doelstelling

Het windplan heeft tot doel de opbrengst van windenergie in de polder te verhogen door opschaling en herstructurering van het huidige windturbinebestand. Als het windplan gerealiseerd is, zal het opgestelde vermogen in de gemeente Wieringermeer tussen de 200 en 400 MW bedragen. Dit is genoeg om tussen de 120.000 en 240.000 huishoudens jaarlijks van stroom te voorzien. Met het windplan geeft de gemeente Wieringermeer invulling aan de behoefte tot herstructurering van het bestaande bestand aan windturbines. Ook biedt het windplan een kader voor toetsing van bestaande en nog te verwachten aanvragen voor plaatsing van windturbines.

Het windplan geeft invulling aan de volgende opgaven:

  • 1. de uitbreiding van het Windturbinetestpark ECN;
  • 2. het verantwoord opschalen van de bestaande windturbinelijnopstellingen;
  • 3. de herstructurering van de bestaande solitaire windturbines.

De opgave wordt nadrukkelijk vanuit een 'duurzame ontwikkelingsperspectief' benaderd. Plaatsing van windturbines wordt gezien als een ontwikkelingsproces waarin steeds een balans gevonden wordt tussen de belangen van mens, milieu en economie (People Planet Prosperety (PPP)). In de structuurvisie is dit vertaald naar vier pijlers die aan de gemaakte keuzen in de structuurvisie ten grondslag zijn gelegd:

  • natuur en milieu;
  • economie;
  • draagvlak;
  • landschappelijke kwaliteit.

Voor de borging van de vier pijlers wordt de ruimtelijke opgave aan participatiemogelijkheden gekoppeld. De uitvoeringsparagraaf in het windplan biedt de gemeente een juridisch kader voor publiekrechtelijk kostenverhaal. Het biedt bovendien uitvoerende partijen in een vroegtijdig stadium duidelijkheid over het gemeentelijke kostenverhaal. Ook is de Beleidsnotitie participatie Windplan Wieringermeer vastgesteld, waarin de gemeente de randvoorwaarden voor participatie aan de initiatiefnemers meegeeft.

Status

Op 25 november 2010 heeft de gemeenteraad van de toenmalige gemeente Wieringermeer besloten om het windplan de formele status te geven als structuurvisie als bedoeld in de Wro. Daaraan lagen verschillende argumenten ten grondslag. Naast het feit dat per 1 januari 2012 de gemeente Wieringermeer op zou gaan in de gemeente Hollands Kroon en de structuurvisie een stevige status/erfenis zou zijn voor de fusiegemeente, speelde mee dat de gemeente aan het windplan een brede maatschappelijke betekenis toe wenste te kennen.

De gemeentelijke Structuurvisie Windplan Wieringermeer is in samenwerking tussen gemeente, provincie, Rijk en private partijen voorbereid en is met een MER en Passende Beoordeling onderbouwd en op 3 november 2011 vastgesteld door de gemeenteraad.

Uitkomsten planMER Windplan

Ten behoeve van de gemeentelijke structuurvisie Windplan Wieringermeer is een planMER opgesteld. Deze paragraaf geeft een korte beschrijving van de ruimtelijke modellen die zijn onderzocht, de uiteindelijke keuze van de gemeenteraad voor het 'opgerekte Boogspant + uitbreiding Kleitocht' en de rol van milieuargumenten daarin. Voor meer informatie wordt verwezen naar het genoemde MER en de gemeentelijke structuurvisie.

Stap 1: Uitwerking ruimtelijke modellen

De uitwerking van het Windplan Wieringermeer heeft plaatsgevonden langs vier sporen, die samen de pijlers vormen waarop het plan evenwichtig moet rusten. Deze sporen zijn Ruimtelijke kwaliteit, Milieu en Ecologie, Economische Uitvoerbaarheid en Draagvlak. Het proces van visievorming is gestart met het zoeken naar ruimtelijke scenario's voor de landschappelijke inpassing van grootschalige windenergie. Bij deze zoektocht had de pijler 'Ruimtelijke kwaliteit' het primaat. Vertrekpunt vormde een randvoorwaarden- en kansenkaart en een set ontwerpuitgangspunten. Op basis hiervan zijn twee ruimtelijke modellen uitgewerkt, die elk een ruimtelijk ideaal vertegenwoordigen. De modellen, Polderrand en Boemerang (zie figuur 2.1), hebben aan de hand van het kader van de opgave een eerste praktische vertaling gekregen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003_0002.png"

Figuur 2.1 Modellen uit het planMER Windplan Wieringermeer

Stap 2: Toetsing modellen Polderrand en Boemerang op andere pijlers

De modellen Polderrand en Boemerang zijn in het kader van de planMER en de passende beoordeling op diverse milieu- en natuuraspecten getoetst. Ook is op hoofdlijnen gekeken naar de economische haalbaarheid en het te verwachten draagvlak voor beide modellen. Beide modellen bleken economisch en ecologisch niet uitvoerbaar te zijn. Dit – in combinatie met de resultaten van een windweekend in 2009 en een informatieavond van 1 juni 2010 – leidde tot de conclusie dat ook de pijler draagvlak onvoldoende stabiel was.

Stap 3: Optimalisatie tot een syntheseontwerp

Na twee werksessies tussen publieke partners (gemeente, provincie en het Rijk) heeft de gemeente besloten een syntheseontwerp samen te stellen, waarin het beste uit de twee modellen is verenigd en waarin iedere pijler minimaal voldoende stevig is om het windplan te dragen. Dit syntheseontwerp wordt model Boogspant genoemd, zie figuur 2.1. Dit vormde de basis voor de ontwerpStructuurvisie Windplan Wieringermeer. Voor de bepaling van de milieueffecten van het boogspantmodel is uitgegaan van turbines met een ashoogte van 120 m en een rotordiameter van 126 m.

Stap 4: Optimalisatie Model Boogspant

Na publicatie van de ontwerpstructuurvisie zijn enkele omstandigheden gewijzigd. Bovendien hebben de resultaten van de communicatie, diverse consultaties en het overleg en inspraak geleid tot voortschrijdend inzicht. De gewijzigde omstandigheden hadden vooral betrekking op de doelstelling voor windenergie op landelijk niveau en het subsidiesysteem voor windenergie. Dit had gevolgen voor de uitvoerbaarheid van het windplan. De subsidieregeling streeft naar een zo efficiënt mogelijke inzet van subsidie. Voor windenergie betekende dit dus dat de meest rendabele windturbinetypen gekozen moeten worden.

Op dat moment waren dit de 3-3,5 MW klasse windturbines op een ashoogte van circa 100 m. Daarnaast is de intentie van het windplan om, mede vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, de windenergieopgave in één integraal project te realiseren. Hiervoor zal voor het gehele project een business case en plaatsingsplan gemaakt worden op basis van een gekozen turbinetype. Bij een keuze voor de 3-3,5 MW klasse op een ashoogte van 100 m biedt het Boogspantmodel onvoldoende ruimte.

Daarnaast bleek dat plaatsing van turbines op een aantal plaatsen binnen de zones van Boogspant meer onzeker is dan aanvankelijk was ingeschat. Het betreft vooral plaatsen in de buurt van gasleidingen en andere aanwezige functies zoals in het Robbenoordbos en bij de kassen in het glastuinbouwcomplex Agriport. Dit noodzaakte tot meer ruimte en flexibiliteit in het oorspronkelijke Boogspantmodel, bijvoorbeeld door op een aantal plaatsen de zones in de breedte op te rekken, de lengte uit te breiden of een nieuwe lijn toe te voegen.

Op basis van de gewijzigde omstandigheden en het voortschrijdende inzicht bleek de economische uitvoerbaarheid van de structuurvisie op basis van het model Boogspant onvoldoende aannemelijk. Om de realisatiekansen van het windplan te vergroten, was het noodzakelijk om de beschikbare ruimte te vergroten en meer flexibiliteit in het gebruik van de beschikbare ruimte voor windenergie te creëren.

Met deze conclusie, maar met gelijktijdige inbouw van de borging dat uiteindelijk niet meer ruimte wordt benut dan nodig voor de drie raadsopgaven, is onderzocht waar in de polder extra ruimte kan worden gevonden. Door verschuiven, verlengen en toevoegen van lijnen in het oorspronkelijke Boogspantmodel ontstaat de mogelijkheid om extra turbines te realiseren. Vanwege de economische uitvoerbaarheid, het toetsingsadvies van de Cie. m.e.r. en de inspraak- en overlegreacties is daarbij gekozen voor turbines in de 3-3,5 MW klasse in plaats van de 6 MW turbines waarop het Boogspantmodel is gebaseerd. Op deze wijze zijn drie scenario's ontwikkeld (zie figuur 2.2).

  • opgerekte Boogspant (9 extra turbines);
  • opgerekte Boogspant + Kleitocht (21 extra turbines);
  • opgerekte Boogspant + Oudelandertocht (19 extra turbines).

Vergelijking scenario's optimalisatie met model Boogspant

De additionele scenario's zijn ook onderzocht op hun milieueffecten. Door toepassing van een windturbine uit de 3-3,5 MW klasse laten de scenario's 'Opgerekte Boogspant' en 'Opgerekte Boogspant + Kleitocht' in vergelijking met het Boogspantmodel een verbetering zien voor hinder (geluid en slagschaduw). Tegelijkertijd scoren de scenario's minder goed waar het gaat om landschap, ecologie en energieopbrengst.

De overall conclusie van het effectenonderzoek is dat de milieueffecten van de scenario's weinig onderscheidend zijn en dat herstructurering van het windlandschap in de Wieringermeer verantwoord kan plaatsvinden. Op basis van de afweging van de scenario's op de vier afwegingspijlers is het model 'Opgerekte Boogspant + uitbreiding Oudelandertocht' ter besluitvorming voorgelegd aan de gemeenteraad.

Stap 5: Bijstelling uitbreidingsmodel naar aanleiding van een raadsamendement

Op 27 oktober 2011 heeft de gemeenteraad van Wieringermeer de Nota Inspraak en Overleg en de Structuurvisie Windplan Wieringermeer vastgesteld. De gemeenteraad heeft tegelijkertijd een amendement aangenomen dat er toe strekt dat voor het uitbreidingsscenario gekozen wordt voor het model 'opgerekte Boogspant + uitbreiding Kleitocht' in plaats van het voorgestelde model 'opgerekte Boogspant + uitbreiding Oudelandertocht' (zie figuur 2.2).

Aan dit amendement liggen de volgende (milieu)overwegingen ten grondslag:

  • er zal minder geluidsoverlast zijn bij het model opgerekte Boogspant + Kleitocht dan bij het model opgerekte Boogspant + Oudelandertocht;
  • het aantal woningen met geluidshinder bij laatstgenoemd model is groter en er valt daarom meer weerstand te verwachten (minder draagvlak);
  • dit is een ongewenste situatie, omdat de opzet van het windplan voorziet in een zo groot mogelijk draagvlak onder de bevolking;
  • problemen aan de Kleitocht met omwonenden zijn veel minder te verwachten, omdat de grondposities probleemloos zijn vastgelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003_0003.png"

Figuur 2.2 Optimalisatie model Boogspant

Vertaling naar zoneringskaart

Voor elk van de lijnopstellingen is een breedte gekozen van 400 m (zie figuur 2.3). Deze breedte is gebaseerd op windturbines met een masthoogte van 120 m en 126 m aan rotordiameter. Met de gekozen breedte is een balans gevonden tussen rechtszekerheid, flexibiliteit in de uitwerking en de reikwijdte van het planMER en de passende beoordeling bij de structuurvisie.

Binnen de aangegeven zones kunnen de windturbinesystemen worden opgericht. Hierbij gelden de volgende randvoorwaarden:

  • een ashoogte van de windturbines van minimaal 100 en maximaal 120 m;
  • alle windturbines binnen één zone moeten dezelfde kant op draaien;
  • binnen één zone moeten dezelfde windturbines met eenzelfde verschijningsvorm staan;
  • op wegen en waterlopen mogen geen windturbines worden geplaatst.

Voor de zone die specifiek aangewezen is als testlocatie voor prototypen windturbines gelden hierop de volgende uitzonderingen:

  • in deze zone mogen turbines opgericht worden met een maximale rotordiameter van 175 m;
  • in de zone mogen meetmasten opgericht worden met een maximale hoogte van 150 m;
  • in deze zone hoeven niet alle windturbines dezelfde verschijningsvorm te hebben.

2.3 Green deal

Voor de uitvoering van het windplan dient een koppeling gemaakt te worden tussen de realisatie van de drie grote deelsystemen enerzijds en de herstructurering anderzijds. Om dit te bewerkstelligen moeten alle betrokken partijen samenwerken. Dit geldt zowel voor de private als de publieke partijen. De private en publieke partijen ondertekenden in 2011 een Green Deal om hun commitment aan het project vast te leggen. Belangrijk daarbij is dat de overheidspartijen zich daarmee ook geconformeerd hebben aan de ruimtelijke kaders van de gemeentelijke structuurvisie Windplan Wieringermeer. Met de voor dit project overeengekomen 'Green Deal' hebben de Ministers van EZ en van IenM het windplan als uitgangspunt voor de besluitvorming overgenomen. De structuurvisie vormt de basis voor het proces dat heeft geleid tot het voorliggende inpassingsplan.

Windkracht Wieringermeer heeft in een Greendeal afspraken gemaakt met de gemeente Hollands Kroon, de Ministeries van EZ en IenM en de provincie Noord-Holland om losstaande turbines te verwijderen en lijnopstellingen ervoor in de plaats te realiseren. In de visie van Windkracht Wieringermeer is een zorgvuldige procedure vereist om het windpark planologisch mogelijk te maken en om de benodigde ontheffingen en vergunningen te krijgen. Er zal zoveel mogelijk rekening gehouden worden met andere belangen in het gebied, zoals het zweefvliegveld. Windenergie levert een bijdrage aan een stap naar een duurzame wereld, maar dient zijn plek te vinden in het scala aan belangen van het gebied waarin inpassing wordt nagestreefd.

Dit inpassingsplan is een uitwerking van de door alle betrokken partijen gesloten green deal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003_0004.png"

Figuur 2.3 Zoneringskaart gemeentelijke structuurvisie Windplan Wieringermeer

Hoofdstuk 3 Projectbeschrijving en beschrijving plangebied

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie van het plangebied kort gekenschetst (paragraaf 3.2). Daarna wordt het voornemen van de initiatiefnemer nader beschreven (paragraaf 3.3). Dat voornemen was, tezamen met het gemeentelijke Windplan (zie hoofdstuk 2), het vertrekpunt voor de alternatievenstudie in het MER. In het MER zijn inrichtingsalternatieven onderzocht om te beoordelen welke turbineopstelling vanuit het oogpunt van milieueffecten het beste zou scoren. Deze informatie is opgenomen in het MER dat aan dit inpassingsplan ten grondslag ligt. Paragraaf 3.4 bevat een korte samenvatting met de belangrijkste uitkomsten uit het MER. Uiteindelijk heeft het MER geleid tot een voorkeursalternatief (VKA) voor het windpark. Het VKA is de opstelling dat nu in het inpassingsplan juridisch-planologisch mogelijk wordt gemaakt en dat wordt beschreven in paragraaf 3.5. Tot slot wordt in paragraaf 3.6 aangegeven op welke wijze het VKA de basis is voor de opzet van dit inpassingsplan.

3.2 Beschrijving huidige plangebied

Huidig gebruik van gronden

De Wieringermeerpolder wordt hoofdzakelijk gekenmerkt door een grootschalig agrarisch productielandschap, met in het noordoosten het Robbenoordbos en in het oosten het Dijkgatbos als beboste natuurgebieden. In de polder liggen enkele woonkernen: Wieringerwerf, Middenmeer, Slootdorp en Kreileroord. Het plangebied wordt doorsneden door de rijksweg A7 en verschillende tochten en vaarten.

Bestaande windturbines

Momenteel bevinden zich 91 turbines in de polder, zowel alleenstaande (solitaire) als in een lijnopstelling. Figuur 3.1 geeft de posities van de huidige turbines weer. Buiten het plangebied, maar wel in de directe omgeving ervan, bevinden zich de windparken Groetpolder, Waardpolder en Abbekerk. Deze bestaan respectievelijk uit 19 (Groetpolder), 18 (Waardpolder) en 6 (Abbekerk) windturbines in een lijnopstelling. Daarnaast bevinden zich zeven solitaire windturbines binnen een afstand van circa 2,5 km van het plangebied.

Buisleidingen

In het plangebied zijn verschillende buisleidingen aanwezig, zowel van regionale als van nationale aard. Het betreft verschillende gasleidingen die beheerd worden door de Gasunie NV en Vermilion Oil & Gas B.V.

Zweefvliegveld

In het westen van de Wieringermeerpolder, aan de Ulkeweg te Slootdorp, is een zweefvliegveld gelegen (zie figuur 3.1). Dit zweefvliegveld is in 1998 in gebruik genomen door zweefvliegclub Den Helder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003_0005.png"Figuur 3.1 Huidige situatie plangebied (bron: MER Windpark Wieringermeer; Pondera Consult)

3.3 Initiatief

Windkracht Wieringermeer heeft het initiatief genomen een windpark met alle bijbehorende civiele en elektrische voorzieningen te realiseren in de Wieringermeer in de provincie Noord-Holland. Het windpark wordt aangeduid als 'Windpark Wieringermeer' en geeft invulling aan de volgende vier doelstellingen:

  • 1. herstructurering van de bestaande solitaire windturbines;
  • 2. verantwoorde opschaling van de bestaande lijnopstellingen van Nuon;
  • 3. uitbreiding van het Windturbinetestpark van ECN;
  • 4. realisatie van een poldermolen van en voor de gemeenschap Wieringermeer;

Met het initiatief wil Windkracht Wieringermeer bijdragen aan het opwekken van duurzame energie in Noord-Holland en dit wordt ondersteund door zowel Rijk, provincie als gemeente. In figuur 2.3 is het plangebied van de gemeentelijke structuurvisie weergegeven. Met zones en lijnen is aangegeven waar turbines worden voorzien. Binnen deze zones was echter nog enige ruimte over voor inrichtingsvarianten. De initiatiefnemers hebben binnen deze zones twee inrichtingsvarianten uitgewerkt. Deze twee varianten zijn in het MER beschreven op en vergeleken aan de hand van hun milieueffecten. Ook de mogelijke locaties van de poldermolen en de milieueffecten daarvan zijn in het MER beoordeeld (zie hierna in paragraaf 3.3).

Het windpark bestaat uit de volgende onderdelen.

  • In totaal 90 windturbines (inclusief de 'poldermolen') ter vervanging van de bestaande lijnopstellingen en solitaire windturbines (exclusief het ECN-terrein):
      • a. met een in de bodem gefundeerde mast;
      • b. voorzien van gondel met drie rotorbladen;
      • c. met een ashoogte van 100 tot 120 m;
      • d. een rotordiameter van 100 tot 117 m;
      • e. eventueel met uitwendige transformatorstations bij de voet van de mast;
  • 9 prototypelocaties en 8 locaties voor onderzoeksturbines op het terrein van ECN, verdeeld over twee lijnopstellingen:
    • 1. noordlijn:
      • a. 6 prototypelocaties met een maximale ashoogte van 120 m en maximale rotordiameter van 130 m;
      • b. 4 onderzoekslocaties (oostelijke posities) waar identieke (onderzoeks)turbines zijn voorzien (ashoogte 120 m, rotordiameter 130 m) met een ashoogte van maximaal 120 m.
      • c. de bestaande Nordex-turbines worden vervangen;
    • 2. zuidlijn:
      • a. 3 prototypelocaties met een maximale ashoogte van 150 m en maximale rotordiameter van 175 m;
      • b. 4 onderzoekslocaties (oostelijke posities) waar identieke (onderzoeks)turbines zijn voorzien (ashoogte 120 m, rotordiameter 130 m);
    • 3. meetmasten:
      • a. voor de metingen is voorzien in 12 meetmasten, ten noorden, tussen, en ten zuiden van de twee ECN-lijnen.
  • Ondergrondse elektriciteitskabels tussen turbines onderling (parkbekabeling) en naar een inkoopstation. De kabels tussen inkoopstations en een nog te realiseren onderstation zijn een verantwoordelijkheid van de netbeheerder en vormen geen onderdeel van het voornemen.
  • Het aanpassen of aanleggen van toevoer- en onderhoudswegen en opstelplaatsen.
  • ECN-terrein met kantoor (bestaand) en meetmasten.

Onder de bouw van het windpark wordt naast de realisatie van de windturbines zelf ook alle bijbehorende voorzieningen verstaan, zoals de mogelijke aanpassing van bestaande wegen, aanleg van nieuwe ontsluitingswegen ten behoeve van het windpark, aanvoer van bouwmaterialen, realisatie van kraanopstelplaatsen en de installatie van de kabels. Een windpark heeft na oplevering een technische levensduur van minimaal 20 jaar. Deze periode is door onderhoud en vervanging te verlengen. Gedurende de exploitatiefase zijn de turbines in bedrijf. In die fase vinden inspecties en onderhoud plaats.

Realisatietermijn

De realisatie van het windpark zal een periode van circa 2 jaar beslaan (700 dagen). Dit betekent echter niet dat er op alle plekken gedurende deze periode bouwwerkzaamheden plaatsvinden. De lijnopstellingen zullen niet allemaal gelijktijdig worden gerealiseerd. De aanvang van de werkzaamheden verschilt per Windkracht partner. Nuon wil in 2016 starten met de bouwwerkzaamheden terwijl WCW verwacht in 2018 met de bouw te kunnen starten. ECN wil starten met de realisatie van prototypen op de zuidelijke lijn (eerste helft 2016), de prototypen worden gerealiseerd afhankelijk van de vraag uit de markt. Naar verwachting is dit twee prototypen per jaar. De vervanging van de onderzoeksturbines is voorzien in 2018.

Netaansluiting

Het onderstation en de aansluiting op het hoogspanningsnet is geen onderdeel van het voornemen, maar is uiteraard wel benodigd om de elektriciteit op het hoogspanningsnet te kunnen krijgen. De netbeheerder is initiatiefnemer voor het onderstation en draagt zelf zorg voor het doorlopen van de benodigde planologische procedures en vergunningen. Hiervoor is een besluitvormingsprocedure gestart door de provincie Noord-Holland. Deze procedure verloopt parallel aan de besluitvorming over dit windpark.

Verplaatsing zweefvliegveld

Om de komst van het windpark mogelijk te maken is het noodzakelijk dat het bestaande zweefvliegveld wordt verplaatst. Het terrein van het bestaande zweefvliegveld wordt daarom in dit inpassingsplan voorzien van een passende bestemming voor het windpark. Voor het herbestemmen van het zweefvliegveld wordt een aparte (ruimtelijke) procedure doorlopen binnen de rcr.

Herstructurering bestaande solitaire windturbines en lijnopstellingen

Nadat de nieuwe windturbines zijn gerealiseerd, worden binnen vijf jaar, na afronden van de bouw van het windpark (uitgezonderd de windturbines die deel uitmaken van het ECN-testpark), alle bestaande solitaire windturbines (met enkele uitzonderingen, zie hierna) verwijderd. De gemeente heeft hierover met de eigenaren een overeenkomst gesloten. Daarnaast is in dit inpassingsplan ook een regeling opgenomen voor het herstructureren van de bestaande lijnopstellingen van windturbines in het plangebied. De verdere uitwerking van deze herstructurering maakt integraal deel uit van dit inpassingsplan.

Bestaande windturbines buiten het initiatief

De reeds gebouwde twee turbines Oom Kees, de solitaire turbine 'de Ambtenaar' en de geplande (onherroepelijk vergunde) vier turbines van windpark Wagendorp maken geen onderdeel uit van het voornemen (zie ook figuur 3.1).

Poldermolen

Een deel van de baten van het project komt ten goede aan de gemeenschap van de Wieringermeerpolder, via een op te richten windfonds wat gevoed zal worden vanuit de exploitatie van het project. Daarnaast wordt een windmolen opgericht ( de Poldermolen genaamd), waarmee aandeelhoudende bewoners een korting op hun eigen stroomrekening krijgen.

Voor de locatiekeuze van de Poldermolen is in het MER een aantal locaties onderzocht. Het voornemen is om deze windturbine goed bereikbaar en goed zichtbaar te laten zijn. Een goede bereikbaarheid en zichtbaarheid vanaf doorgaande wegen (rijks- en provinciale wegen) voor passanten en bezoekers heeft hierbij de voorkeur vanuit de gedachte dat mogelijke functieverbreding van de poldermolen een regionale betekenis krijgt.

De voorkeur wordt daarom gegeven aan een locatie waar de Poldermolen zich ruimtelijk goed kan onderscheiden van de andere windturbines van het Windpark Wieringermeer. De plaats van de Poldermolen wordt dan ook buiten de zones van de gemeentelijke structuurvisie gezocht. Ook de ligging qua postcode speelt daarbij een belangrijke rol. Per 1 januari 2014 is namelijk een belastingkorting van 7,5 ct/kWh ingevoerd voor hernieuwbare energie die in coöperatief verband wordt opgewekt en wordt gebruikt door kleinverbruikers. Voorwaarde daarbij is dat de leden van de coöperatie en de installatie zich in een zogenaamde 'postcoderoos' bevinden. De postcoderoos is gedefinieerd als de viercijferige postcode van de installatie plus de aangrenzende postcodes. De postcoderoos is voor de Poldermolen geografisch optimaal bij 1771, want die postcode dekt de gehele Wieringermeerpolder.

3.4 Alternatieven en afwegingen uit het MER

Ten behoeve van het MER is onderscheid gemaakt in verschillende varianten voor het windpark en in drie verschillende scenario's voor het ECN-testpark. Ook zijn verschillende posities voor de poldermolen en twee mogelijke locaties voor de verplaatsing van het zweefvliegveld onderzocht.

3.4.1 Onderzochte varianten

Windpark

De afmetingen van een turbine bepalen veelal de milieueffecten. Het MER maakt daarom een onderscheid in een variant met 'kleinere' windturbines (2 - 4 MW klasse) en met 'grotere' windturbines (5+ MW klasse), deze varianten staan in tabel 3.1. In de figuren 3.2 en 3.3 zijn de varianten weergegeven. Zowel qua situering als qua maatvoering zijn zoveel mogelijk de randvoorwaarden uit de gemeentelijke structuurvisie aangehouden (zie hoofdstuk 2). Daar waar niet aan de eisen uit de gemeentelijke structuurvisie wordt voldaan, is dat in het MER expliciet aangegeven.

Tabel 3.1 Onderzochte varianten in het MER

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003_0006.png"

Bron: MER Windpark Wieringermeer; Pondera Consult.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003_0007.png"

Figuur 3.2 Opstelling windpark variant 1

Bron: MER Windpark Wieringermeer; Pondera Consult.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003_0008.png"

Figuur 3.3 Opstelling windpark variant 2A en 2B (Varianten 2A en 2B zijn onderling enkel verschillend in de afmetingen van de windturbines, zie tabel 3.1, niet qua turbineposities)

Bron: MER Windpark Wieringermeer; Pondera Consult.

ECN scenario's

De uitbreiding van het ECN testpark maakt onderdeel uit van het Windpark Wieringermeer. Dit testpark heeft als doel om onderzoek te doen en voert metingen uit voor de certificering van prototypes. Specifiek voor het testpark van ECN worden andere types windturbines voorzien, onafhankelijk van variant 1 of 2. Het testpark is een bestaand windpark van twee lijnopstellingen: een noordelijke onderzoekslijn en een zuidelijke prototypelijn. Het voornemen is om het testpark uit te breiden op zowel de onderzoeks- als de prototypelijn. Vanwege het afwijkende karakter van het testpark is voor deze voorgenomen uitbreiding een viertal scenario's ontwikkeld voor verder onderzoek in het MER.

Scenario A

De huidige 5 turbines blijven staan op de noordelijke lijn. De lijn wordt aangevuld met 1 turbine aan de oostzijde met dezelfde verschijningsvorm als de bestaande turbines en met 6 turbines aan de westzijde met een rotordiameter van maximaal 130 m en een ashoogte tot 120 m. De huidige lijnopstelling in de prototypelijn wordt ten oosten aangevuld met 1 prototypeturbine. Ten westen van deze lijn worden 5 nieuwe turbines geplaatst. Dit aantal bevat de 2 huidige prototypeturbines op basis van een tijdelijke vergunning. De 6 prototypeturbines hebben een rotordiameter tot 175 m en een ashoogte tot 150 m.

Scenario B

De 5 Nordex N80 turbines in de onderzoekslijn worden verwijderd. De 4 prototypeturbines in de prototypelijn worden behouden en maken geen deel uit van het voornemen. De huidige lijnopstelling in de onderzoekslijn wordt vervangen door 4 onderzoeksturbines met een rotordiameter van maximaal 130 m en een ashoogte van maximaal 120 m. Deze onderzoekslijn wordt ten westen aangevuld met 6 onderzoeksturbines met dezelfde afmetingen als hiervoor, echter met de mogelijkheid om te kiezen voor een andere verschijningsvorm. De huidige lijnopstelling in de prototypelijn wordt ten oosten aangevuld met één prototypeturbine. Ten westen van deze lijn worden 5 nieuwe turbines geplaatst. Dit aantal bevat de twee huidige prototype turbines op basis van een tijdelijke vergunning. De zes nieuwe prototypeturbines hebben een rotordiameter tot 175 m en een ashoogte tot 150 m.

Scenario C

De 5 Nordex N80 turbines in de onderzoekslijn worden verwijderd. De 4 prototypeturbines worden tevens verwijderd. De huidige lijnopstelling in de onderzoekslijn wordt vervangen door 8 onderzoeksturbines met een rotordiameter van maximaal 130 m en een ashoogte van maximaal 120 m. Deze onderzoekslijn worden ten westen aangevuld met 2 prototypeturbines (zie figuur 3.4). Turbine PW10 heeft een ashoogte tot 130 m en een rotordiameter tot 130 m. Turbine PW11 heeft een ashoogte tot 130 m en een rotordiameter tot 140 m. Het plaatsen van prototypen op de noordelijke lijn van ECN sluit niet aan bij de Structuurvisie Windplan Wieringermeer. Op de prototypelijn worden 10 prototypeturbines geplaatst. Dit aantal bevat de huidige prototype turbines op basis van een tijdelijke vergunning. De prototypeturbines hebben een rotordiameter tot 175 m en een ashoogte tot 150 m.

Scenario C+

Gedurende de planontwikkeling is gebleken dat de eisen aan prototype locaties vanuit de markt aangescherpt zijn. De scenario's A, B en C zijn hierdoor niet langer een reëel en (financieel) uitvoerbaar alternatief voor ECN. Naar aanleiding van deze veranderde markteisen heeft ECN, in overleg met de partners in Windkracht, de gemeente, de provincie en het Rijk naar een oplossing gezocht. De gemeente heeft daarbij een aantal randvoorwaarden gesteld.

  • Als voorwaarde geldt een maximale ashoogte van 120 m. Als daaraan wordt voldaan, kan worden afgeweken van de structuurvisie door prototypen in de noordelijke lijn toe te staan.
  • Prototypen in andere zones voor windenergie zijn vanuit de gemeentelijke structuurvisie mogelijk.

Op basis van deze randvoorwaarden is een scenario C+ samengesteld en op milieueffecten onderzocht in het MER. Scenario C+ bestaat uit een optimalisatie van scenario C en is weergegeven in figuur 3.4. Dit scenario bestaat uit 9 prototypelocaties en 8 locaties voor onderzoeksturbines, verdeeld over de noordelijke en zuidelijke lijn conform hetgeen in paragraaf 3.2 is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003_0009.png"Figuur 3.4 Opstelling Scenario C+ ECN-terrein

Bron: MER Windpark Wieringermeer; Pondera Consult.

Naast deze scenario's worden ook 12 meetmasten voorzien. Vijf meetmasten zijn reeds operationeel en worden gemaximaliseerd naar een hoogte van 150 m.

Poldermolen

Voor de locatiekeuze van de Poldermolen is in het MER een aantal locaties onderzocht. Deze zijn in figuur 3.5 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003_0010.png"Figuur 3.5 Onderzochte locaties Poldermolen

Bron: MER Windpark Wieringermeer; Pondera Consult.

3.4.2 Resultaten milieubeoordeling

De hiervoor beschreven onderdelen van het voornemen zijn beoordeeld op milieueffecten. Om de effecten van de varianten per aspect te kunnen vergelijken, worden deze op basis van een +/- schaal beoordeeld ten opzichte van de referentiesituatie (dat is de huidige situatie en de autonome ontwikkeling).

De conclusie is dat relatief weinig verschil bestaat tussen de varianten. Variant 1 scoort beter op geluid en slagschaduw, terwijl de varianten 2a en 2b beter scoren op landschap en elektriciteitsopbrengst.

Windpark

De effectbeoordeling laat zien dat alle varianten milieugevolgen kennen. Voor een aantal aspecten zijn de gevolgen van de varianten vergelijkbaar, voor een aantal scoort variant 1 het beste (bijvoorbeeld geluid) en voor andere aspecten is dit weer het geval voor varianten 2a of 2b (landschap en elektriciteitsopbrengst). De verschillen tussen de varianten zijn vooral ingegeven door het verschil in aantal turbines, de verschillende afmetingen van de turbines en de daaraan gerelateerde afstand tussen turbines.

In tabel 3.2 zijn de milieugevolgen samengevat. Het gaat enkel om de milieueffecten die relevant zijn voor de vergelijking van de inrichtingsvarianten voor het windpark omdat de varianten op deze aspecten verschillend scoren. De scores voor de overige aspecten zijn voor alle varianten namelijk ongeveer gelijk.

Tabel 3.2 Uitkomsten onderzoek zonder getroffen mitigerende maatregelen

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003_0011.png"

Bron: MER Windpark Wieringermeer; Pondera Consult.

ECN

In tabel 3.3 is de beoordeling van scenario C+ in verhouding tot de andere onderzochte scenario's weergegeven.

Tabel 3.3 Beoordeling scenario C+ in vergelijking tot de scenario's A, B en C

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003_0012.png"

Bron: MER Windpark Wieringermeer; Pondera Consult.

Poldermolen

De Poldermolen is bedoeld om zo veel mogelijk inwoners van de Wieringermeer de mogelijkheid tot participatie te kunnen bieden. Vanuit deze invalshoek zijn criteria geformuleerd om mogelijke locaties te identificeren. Hierbij ging het onder andere om: de herkenbaarheid van de Poldermolen, mogelijkheden tot functieverbreding (en daarmee samenhangend de noodzaak voor een goede bereikbaarheid) en een zo optimaal mogelijke postcode van de locatie. De postcoderoos is geografisch optimaal bij postcode 1771 want die dekt de gehele Wieringermeerpolder.

De resultaten van het effectenonderzoek voor de verschillende mogelijke locaties voor de Poldermolen zijn weergegeven in tabel 3.4. Vier potentiële locaties voor de poldermolen zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid niet reëel (Oostwaardhoeve, Agriport, Wieringerwerf Zuid oost en west). Vanuit landschap bestaat een voorkeur voor de locaties langs de Rijksweg A7 (bij Hotel Wieringerwerf) oost of west, deze posities zijn het duidelijkst herkenbaar als solitaire posities. Voor ecologie zijn effecten te verwachten bij de locaties aan de Nieuwesluizerweg en het Robbenoordbos. De twee locaties langs de Rijksweg A7 hebben vanuit het oogpunt van milieueffecten dan ook de voorkeur.

Tabel 3.4 Beoordeling scenario locaties Poldermolen

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003_0013.png"

Bron: MER Windpark Wieringermeer; Pondera Consult.

3.5 Voorkeursalternatief

Het voorkeursalternatief (VKA) voor het windpark is de opstelling van de windturbines die op basis van het MER en de afweging van belangen in het inpassingsplan wordt opgenomen.


Keuze voor variant 1 voor het windpark

Op basis van de verrichte milieubeoordeling, en vanwege de belangen betrokken bij draagvlak, uitvoerbaarheid en financierbaarheid van het windpark is in het inpassingsplan aangesloten bij het VKA. Bij deze keuze heeft onder meer het volgende meegewogen:

  • de geringere verwachte hinder (geluid en slagschaduw) voor de omgeving ten opzichte van varianten 2a en 2b;
  • het geringere verwachte draagvlak voor de hogere turbines van variant 2a;
  • een betere economische haalbaarheid van variant 1 ten opzichte van varianten 2a en 2b;
  • een betere aansluiting van variant 1 op het gemeentelijke beeldkwaliteitsplan dan varianten 2a en 2b.

Per lijnopstelling kan gekozen worden voor een ander windturbinetype en wellicht ook zelfs voor een andere variant. Vanwege onderstaande redenen wordt voor alle (deel) opstellingen door het bevoegd gezag en initiatiefnemer gekozen voor variant 1:

  • er is vanuit milieuoogpunt geen aanleiding om voor een (deel)opstelling voor variant 2 te kiezen. Op het aspect elektriciteitsproductie en landschap scoort variant 2 beter dan variant 1, maar deze variant leidt ook tot meer hinder dan het geval is voor variant 1. De keuze voor minder hinder gaat boven het verlies aan opbrengst als gevolg van de plaatsing van windturbines met een kleiner vermogen;
  • vanuit landschap bestaat een voorkeur om voor het hele windpark (uitgezonderd het ECN-testpark) dezelfde variant te ontwikkelen. Wordt voor variant 1 gekozen, dan is het beter voor het landschap om dan ook voor alle deelgebieden voor variant 1 te kiezen;
  • variant 1 wijkt minder vaak af van de zoneringskaart uit het windplan (zie figuur 2.3) dan variant 2. Hiermee blijft variant 1 beter binnen de ruimtelijke kaders die vanuit het windplan zijn gesteld;
  • vanuit bedrijfseconomische redenen verdient het aanschaffen van zoveel mogelijk dezelfde turbines de voorkeur boven het aanschaffen van verschillende turbines. Daarnaast is de keuzevrijheid tussen het aantal turbines in variant 1 substantieel groter dan in variant 2.

ECN scenario C+

Omdat scenario C+ ten opzichte van de scenario's A, B en C vergelijkbare of minder milieueffecten met zich meebrengt en de scenario's A, B en C niet langer een reëel en (financieel) uitvoerbaar alternatief voor ECN zijn, wordt scenario C+ onderdeel van het voorkeursalternatief.

Poldermolen op locatie Wieringerwerf A7-Oost

Alleen de twee locaties langs de A7 nabij Hotel Wieringermeer worden als uitvoerbaar beschouwd en voldoen het beste aan de criteria voor de positie van de Poldermolen. De overige locaties kennen knelpunten ten aanzien van veiligheid, natuur en/of ruimtegebruik. Vanuit een oogpunt van participatie biedt de locatie A7-oost door de ligging in postcodegebied 1771 bovendien de beste mogelijkheden voor het bieden van participatie voor bewoners. De locatie A7-oost voor de poldermolen vormt daarom onderdeel van het VKA.

Herstructureringstermijn

Achtergronden

Het voornemen maakt deel uit van een herstructureringsopgave. Nadat specifiek aan te wijzen nieuwe windturbines zijn gerealiseerd, worden binnen vijf jaar, na afronden van de bouw van het windpark (uitgezonderd de windturbines die deel uitmaken van het ECN-testpark), alle bestaande solitaire turbines (met uitzondering van de hiervoor genoemde bestaande turbines van de windparken De Ambtenaar, Oom Kees en Wagendorp) verwijderd. Deze periode is de zogenaamde herstructureringsperiode. Deze periode is vanuit bedrijfseconomisch oogpunt noodzakelijk. De particuliere eigenaren van solitaire windturbines hebben, om de herstructurering te kunnen betalen, financiële middelen nodig die moeten worden opgebracht door de bestaande solitaire windturbines voor een bepaalde tijd nog in exploitatie te houden. Op basis van de door de particuliere eigenaren van solitaire windturbines aangeleverde bedrijfsgegevens is door het Ministerie van EZ de termijn van vijf jaar bepaald. Van belang daarbij is dat ook gedurende deze termijn voldaan wordt aan de wettelijke normen voor bijvoorbeeld geluid- en slagschaduwhinder en uit het ecologisch onderzoek is gebleken dat zich geen knelpunten voordoen (zie hierna).

Milieueffecten

Tijdens de herstructureringsperiode zijn tijdelijk naast de solitaire turbines ook de nieuwe windturbines in de Wieringermeer in gebruik. Deze overgangssituatie is expliciet in het MER beschouwd. In totaal worden 35 solitaire turbines in deze herstructureringsfase verwijderd. De invloed van deze periode op de onderzochte aspecten zijn beoordeeld als 'tijdelijke effecten'. Daarbij is gekeken wat de effecten zijn als de 35 solitaire turbines samen met de nieuwe turbines draaien en op welke specifieke locaties dat tot (significante) effecten leidt.

Uit het MER blijkt dat de herstructureringstermijn een positief effect geeft vanwege de hogere elektriciteitsopbrengst door windenergie en daarmee vermeden emissies van onder andere CO2. Naast deze positieve effecten treden er ook enkele tijdelijke effecten op die negatief zijn voor het milieu, zoals voor ecologie, geluid en slagschaduw. Tijdens de herstructureringsperiode wordt niettemin voldaan aan de wettelijke normen die hiervoor gelden. De lengte van de herstructureringsperiode is daarbij niet bepalend voor de aard van de effecten en de beoordeling daarvan. Kortom, voor deze milieueffecten is de lengte van de periode niet onderscheidend.

Gedurende de herstructurering onstaat een druk en onrustig landschappelijk beeld binnen de polder als geheel. Daarom is het wenselijk dat wordt gestreefd naar een zo kort mogelijke periode. Vanwege de bedrijfseconomische noodzaak (zie hiervoor) is de herstrucutreringsperiode uiteindelijk door het Ministerie van EZ op maximaal vijf jaar bepaald. In dit inpassingsplan wordt zeker gesteld dat deze periode niet langer dan vijf jaar blijft voortduren.

3.6 Vertaling naar het inpassingsplan

Het vertrekpunt is dat de opstelling van het VKA integraal in dit inpassingsplan van een passende juridisch-planologische regeling wordt voorzien. Dat houdt het volgende in.

  • De turbineposities uit het VKA worden van een passende bestemming voorzien. Daarbij worden de (minimale en maximale) afmetingen van de beoogde windturbines in de planregeling verankerd. Op welke wijze dit is gedaan, wordt beschreven in hoofdstuk 6 van deze plantoelichting.
  • De uiteindelijke keuze voor het type windturbine wordt in een zo laat mogelijk stadium bepaald, zodat optimaal gebruik kan worden gemaakt van de ontwikkelingen in de markt. De uiteindelijke keuze wordt door meerdere factoren bepaald. Het is in deze fase van het planproces nog niet mogelijk om een definitieve keuze voor het te bouwen turbinetype te maken. Dat geldt temeer voor de windturbines die ECN in de toekomst gaat testen. Omdat nu nog onduidelijk is welk turbinetype gebouwd gaat worden, is het noodzakelijk dat in de planregeling voldoende flexibiliteit wordt geboden zodat een voldoende breed assortiment aan windturbines te zijner tijd kan worden gebouwd. Met deze flexibiliteit is ook rekening gehouden in het MER. De mate van flexibiliteit is onderdeel van de planregeling die in hoofdstuk 6 nader wordt toegelicht.

Het VKA kan niet in zijn geheel van een positieve bestemming worden voorzien in het inpassingsplan. De verdere achtergronden waarom dat zo is, worden beschreven in de paragrafen 3.6.1 tot en met 3.6.5. Paragraaf 3.6.6 bevat een korte samenvatting van de elementen die tezamen tot de windturbineopstelling hebben geleid die in dit inpassingsplan juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt.

3.6.1 Onbenut laten van Agriport

In het VKA zijn op de gronden die deel uitmaken van het grootschalige glastuinbouwgebied en het logistieke park 'Agriport A7' in totaal 5 windturbines onderzocht. Ten tijde van de start van het planproces is echter gebleken dat de bedrijfseconomische uitvoerbaarheid van deze windturbines binnen de planperiode van dit inpassingsplan (te weten 10 jaar na inwerkingtreding) niet zeker kan worden gesteld. Daarnaast is een datacentrum en een kasbouwcomplex bestemd in het gebied. Dit leidt tot een knelpunt in het ruimtegebruik van Agriport. Ook bevindt zich een gasleiding in de High Impact Zone (HIZ) van 1 windturbinelocatie (AP-03) en is ten zuiden en ten oosten van dit gebied een reservering voor een buisleidingentracé gelegen. De ontwikkeling van windturbines op het Agriportterrein leidt daarmee mogelijk tot knelpunten ten aanzien het aspect 'externe veiligheid'. Vanuit landschappelijk oogpunt voldoet de scherpe kromming in de beoogde lijnopstelling aan de oostelijke zijde van het Agriportgebied niet aan het beeldkwaliteitsplan van de gemeente Hollands Kroon. Ook blijkt uit het MER dat ten aanzien van de geluidsnormen knelpunten zijn te verwachten ter plaatse van een aantal bestaande bedrijfswoningen op het Agriportterrein. Tot slot zijn de twee noordelijke windturbines gelegen buiten de zones uit de zoneringskaart uit de gemeentelijke structuurvisie.

Om deze redenen zijn deze 5 turbineposities die in het MER en in het VKA waren opgenomen op het Agriport-terrein, niet in dit inpassingsplan overgenomen.

3.6.2 Niet-rechtstreeks bestemmen twee turbines Kleitocht

Bij de totstandkoming van dit inpassingsplan is gebleken dat met één van de grondeigenaren aan de Kleitocht geen overeenstemming bereikt kon worden over het grondeigendom en de saneringsopgave. Om deze reden is op dit moment onvoldoende zeker gesteld dat het bouwen van een nieuwe windturbine op deze locatie, ook leidt tot het verwijderen van een bestaande solitaire windturbine. Dat is, gelet op de doelstellingen van het windplan, voor alle betrokken green deal partners niet aanvaardbaar. Het is echter op voorhand niet uit te sluiten dat gedurende de planperiode alsnog overeenstemming met de betrokken grondeigenaar wordt bereikt over de saneringsopgave. Om deze reden is in dit inpassingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die de bouw van een nieuwe windturbine ter plaatse (na het doorlopen van een wijzigingsprocedure) alsnog mogelijk maakt.

Omdat het de tweede turbinepositie betreft in een lijnopstelling van meerdere windturbines, zou het niet rechtstreeks toekennen van een bouwmogelijkheid voor deze ene windturbine een visueel "gat" opleveren in de lijnopstelling. Dat is niet in overeenstemming met de uitgangspunten van het landschappelijk ontwerp van het windpark als geheel zoals verwoord in het Beeldkwaliteitsplan (zie hoofdstuk 4). Om deze reden kon aan de eerste windturbinepositie in de betreffende lijnopstelling evenmin een rechtstreeks bouwrecht worden toegekend. Dit is verder uitgewerkt in de juridische regeling van dit inpassingsplan en wordt in hoofdstuk 6 nader toegelicht.

3.6.3 Ecologie

De keuze voor het plaatsen van de windturbines in het Robbenoordbos als EHS- en stiltegebied volgt uit een aanpassing van de windturbineopstelling ten opzichte van het Windplan. Aan deze aanpassing liggen enkele overwegingen ten grondslag.

Keuze voor het Robbenoordbos

De keuze om windturbines in het Robbenoordbos (EHS-gebied) te bouwen, is gemaakt bij de totstandkoming van het Windplan door te kiezen voor het model 'Boogspant' als uitgangspunt voor de zoneringskaart (zie de figuren 2.2 en 2.3). De gedachte hierachter was dat zoveel mogelijk ruimte geboden moet worden aan nieuwe locaties voor windturbines, om aan alle drie de doelstellingen van het windplan uitvoering te kunnen geven. Op basis van de uitkomsten van het planMER dat aan het windplan ten grondslag ligt, bleek dat de effecten op natuurwaarden van dit model weliswaar een licht negatieve score opleverden, maar de score op het aspect 'ecologie' was voor de andere twee modellen (Polderrand en Boemerang) nog slechter. De betere score voor het model 'Boogspant' ten opzichte van de andere twee modellen, wordt mede ingegeven vanwege de mogelijkheid om negatieve effecten in het Robbenoordbos te compenseren door middel van de aanleg van nieuwe natuur. Dat was bij de andere twee onderzochte modellen niet mogelijk.

Met het opwekken van duurzame energie is een groot maatschappelijk belang gemoeid. Uit het MER dat aan dit inpassingsplan ten grondslag is gelegd, blijkt dat geen reële alternatieven binnen de provincie Noord-Holland voor handen zijn om het Windpark Wieringermeer te kunnen realiseren. Daarmee is het bouwen van windturbines in het Robbenoordbos, als EHS-gebied, aanvaardbaar.

Verleggen van de lijnopstelling in oostelijke richting

De oorspronkelijke turbineopstelling in het Windplan (zie figuur 2.3) was meer naar het westen geprojecteerd (nabij de rijksweg A7) en hield rekening met de begrenzing van het stiltegebied. In deze opzet waren zodoende geen windturbines binnen het stiltegebied geprojecteerd. De in dit inpassingsplan opgenomen turbinelocaties in het Robbenoordbos zijn meer oostelijk geprojecteerd. De nieuwe lijnopstelling loopt parallel aan een bestaande onderhoudsweg door het bos. Door voor deze lijnopstelling te kiezen, in plaats van de oorspronkelijke (meer westelijk gelegen) opstelling, wordt het kappen van een omvangrijk areaal aan bosschages en begroeiing vermeden. In de eerdere opzet (meer naar het westen) zou namelijk een nieuwe onderhoudsweg met een kabeltracé van begroeiing vrijgemaakt moeten worden om de turbines ter plaatse te kunnen bouwen. Met de nieuwe opstelling is dat in beduidend mindere mate nodig, omdat grotendeels van de bestaande weg gebruik kan worden gemaakt. Het effect van het plaatsen van windturbines op het Robbenoordbos als stiltegebied wordt vanwege de per saldo verbetering van het EHS-areaal ook aanvaardbaar geacht.

Voor de aanleg van windturbines in het Robbenoordbos, dat deel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), is compensatie nodig. De EHS-compensatie is uitgewerkt in dit inpassingsplan en komt in hoofdstuk 5 van de plantoelichting aan bod.

3.6.4 Landschap

Het voorkeursalternatief wijkt op sommige punten af van de ontwerpcriteria van het windplan (zie hoofdstuk 2) en het beeldkwaliteitsplan (zie hoofdstuk 4). Op een aantal onderdelen vergt dat een nadere afweging in dit inpassingsplan.

  • Voor de 4 noordelijkste turbines in het Robbenoordbos heeft een afwijkende (hogere) ashoogte de voorkeur dan voor de turbines ten zuiden ervan. Dit vanwege voordelen voor elektriciteitsproductie én ecologische aspecten. Vanuit landschap wordt dit verschil in ashoogte acceptabel geacht. Dit wordt in deze plantoelichting in hoofdstuk 5 nader uitgewerkt.
  • De knip tussen de lijnopstellingen Ulketocht en Waardtocht (tussen windturbines van WCW en NUON) wordt logisch neergelegd bij verspringing van de lijn, zodat in elke lijn dezelfde verschijningsvorm qua turbine wordt gerealiseerd. Turbinepositie 'WT02' zorgt voor enige interferentie met de opstelling langs de Waardtocht, dit is voornamelijk merkbaar op korte afstand. Vanuit het aspect landschap gezien is dit ongewenst. Vanuit een integrale afweging, waarbij ook aspecten van economische uitvoerbaarheid zijn betrokken, is deze positie desondanks opgenomen en wordt in hoofdstuk 5 nader toegelicht.
  • Turbinepositie 'OW-01' staat in variant 1 min of meer los van de andere turbines, dit effect wordt versterkt doordat de provinciale weg is gelegen tussen turbinepositie 'OW-01' en de turbines van de Groettocht. Vanuit het aspect landschap gezien is dit ongewenst. Vanwege de integrale afweging, waarbij ook aspecten van economische uitvoerbaarheid zijn betrokken, is deze positie in het inpassingsplan opgenomen. Dit standpunt wordt in hoofdstuk 5 nader toegelicht.
  • De turbinepositie 'OT-00' maakt deel uit van het inpassingsplan nu de turbines op Agriport niet worden gerealiseerd (zie paragraaf 3.6.1). Door plaatsing van de turbineposities 'OT-00' en 'OT-01' ontstaat een ontwerpopgave voor de toekomstige opschaling van turbines van de Groetpolder (zie figuur 3.1). Dit komt doordat de Oudelandertocht verder naar het westen doorloopt dan oorspronkelijk in de gemeentelijke structuurvisie was voorzien. Ook dit komt in hoofdstuk 5 aan bod.
  • De verschijningsvorm van de nieuw te plaatsen windturbines in het verlengde van Wagendorp dient hetzelfde te zijn als de opschaling van Wagendorp. Daarmee is niet gezegd dat de turbinetypes ook hetzelfde dienen te zijn, maar in de planregeling moet hiermee rekening worden gehouden. In hoofdstuk 6 komt dat aan de orde.
3.6.5 Waterhuishouding en bodem

Omdat een aanzienlijke hoeveelheid aanvullend verhard oppervlak wordt gerealiseerd, moet ter compensatie lokaal berging worden gecreëerd. Het uitgangspunt is dat voor de toename aan verhard oppervlak compensatieberging wordt gecreëerd binnen het peilgebied waarin de betreffende turbine is gesitueerd. Om berging te realiseren, is het mogelijk om bijvoorbeeld aan de rand van de toegangsweg of opstelplaats een greppel of zaksloot te creëren. Is sprake van vertraagde afvoer, door bijvoorbeeld het water oppervlakkig te laten afstromen of te infiltreren in de ondergrond, dan is het realiseren van aanvullende berging niet noodzakelijk. Dit is een aandachtspunt voor de zogenaamde waterparagraaf die in hoofdstuk 5 is opgenomen.

3.6.6 Externe veiligheid

Om aan de adviesafstand van de Gasunie voor het compressor- en verdeelstation aan de Oudelandertocht te kunnen voldoen, wordt de gehele lijn van de Oudelandertocht een paar m naar het noorden verschoven. Op dit punt wijkt de turbineopstelling ietwat af van de oorspronkelijke zoneringskaart uit het windplan (zie figuur 2.3). Echter, bij de totstandkoming van het windplan is geen rekening gehouden met de ter plaatse aanwezige aardgasleidingen. Om zoveel mogelijk aan het belang van de aardgasleidingen tegemoet te komen, is in dit inpassingsplan een specifieke regeling opgenomen die in hoofdstuk 6 nader wordt toegelicht.

3.6.7 Onderbouwing uiteindelijke keuze windturbineopstelling

Samenvattend zijn de in dit inpassingsplan opgenomen windturbineopstellingen gebaseerd op de volgende drie elementen.

  • 1. Als basis is de zoneringskaart uit de gemeentelijke structuurvisie (het Windplan) gehanteerd. De in het windplan opgenomen lijnelementen vormen in grote mate het uitgangspunt voor de nieuwe lijnopstellingen in het plangebied voor windturbines.
  • 2. De nadere begrenzing van de lijnopstellingen, de bouwhoogten en het aantal te bouwen windturbines zijn op basis van de uitkomsten van het MER en het daarin gekozen VKA (variant 1 met scenario ECN C+ en de poldermolen op de locatie 'A7 oost') bepaald. Omdat de uitvoerbaarheid van de turbineposities op het Agriportterrein ten tijde van het opstellen van dit inpassingsplan nog niet zeker kon worden gesteld, maakt het Agriportterrein geen deel uit van het inpassingsplan.
  • 3. Het plan draagt in belangrijke mate bij aan de doelstellingen van het Rijk, de provincie en de gemeente ten aanzien van het in 2020 op te stellen opwekkingscapaciteit aan windenergie in Nederland.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijk beleid

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het ruimtelijk beleidskader geschetst dat van toepassing is op Windpark Wieringermeer. Achtereenvolgens komen het ruimtelijk beleid vanuit het Rijk (paragraaf 4.2), de provincie Noord-Holland (paragraaf 4.3) en de gemeente Hollands Kroon (paragraaf 4.4) aan bod. Vanuit het beleidskader gelden enkele randvoorwaarden. Daar waar dat aan de orde is in dit hoofdstuk, worden die randvoorwaarden beschreven en wordt getoetst of (en zo ja onder welke voorwaarden) het Windpark Wieringermeer aan die beleidsvoorwaarden kan voldoen. In paragraaf 4.5 wordt uiteengezet waarom het windpark voldoet aan het ruimtelijk beleid en op welke wijze invulling wordt gegeven aan de relevante randvoorwaarden.

4.2 Rijksbeleid

Europese richtlijn 2009/28/EG

De Europese richtlijn 2009/28/EG verplicht Nederland om in 2020 14% van het totale bruto-eindverbruik aan energie afkomstig te laten zijn uit hernieuwbare bronnen (oftewel duurzame energie). Deze Europese verplichting is de basis voor het rijksbeleid ten aanzien van de opwekking en de toepassing van windenergie.

Doorvertaling naar rijksbeleid

Position paper Ruimtelijk perspectief Windenergie op land (2010)

Bij de hierna genoemde brief van de minister van IenM was een zogeheten 'position paper' opgenomen (Nationaal Ruimtelijk Perspectief Windenergie op Land, concept 14 juni 2010). In dit document zijn enkele voorwaarden benoemd waaraan (nieuwe) concentratiegebieden voor het opwekken van windenergie moeten voldoen om kansrijk te zijn voor het grootschalig opwekken van duurzame energie.

Om kansrijk te zijn als concentratielocatie voor het op grootschalige wijze opwekken van windenergie moet, naast een goed windklimaat, vooral de maat en schaal van het landschap overeenstemmen met de maat en schaal van het beoogde windpark.

Kansrijke gebieden hiervoor zijn open en grootschalige productielandschappen, zoals landbouw, industriële omgevingen van formaat, grote havengebieden, de grote open wateren en grootschalige lijnvormige elementen van infrastructuur, zoals dijken van polders, polderstructuren, kustlijnen of deltagebieden. De locatie Wieringermeer voldoet aan deze randvoorwaarden en is daarmee bij uitstek geschikt als concentratielocatie voor de grootschalige opwekking van windenergie.

Energierapport 2011

De ambities van de Nederlandse regering op het gebied van de opwekking en toepassing van duurzame energie in Nederland zijn verwoord in het Energierapport (2011). In dit rapport concludeert de regering dat de productie van windenergie op land de komende jaren een van de goedkoopste manieren blijft om hernieuwbare energie te produceren.

Deze energieoptie heeft een potentie van ongeveer 6.000 MW opgesteld productievermogen in 2020. Dat potentieel moet de komende jaren goed worden benut. Daarom wordt in de Structuurvisie Wind op Land gezorgd voor een goede ruimtelijke inpassing van potentiële windenergielocaties. In deze structuurvisie worden, in samenwerking met de provincies, voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie op land aangewezen. Door de provincies gereserveerde locaties voor de (grootschalige) opwekking van windenergie, binnen de kansrijke gebieden die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (zie hierna) zijn benoemd, vormen hiervoor de basis.

Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (SVIR) bevat het ruimtelijk beleid van het Rijk als opvolger van de Nota Ruimte (2004). De SVIR is op 13 maart 2012 vastgesteld.

Het ruimtelijk rijksbeleid voor (duurzame) energie beperkt zich tot grootschalige windenergie op land en op zee, gelet op de grote invloed op de omgeving en de omvang van deze opgave. Rijk en provincies zorgen voor het ruimtelijk mogelijk maken van de doorgroei van windenergie op land tot minimaal 6.000 MW in 2020 zoals is aangegeven in het Energierapport.

Niet alle delen van Nederland zijn geschikt voor grootschalige winning van windenergie. Het Rijk heeft in de SVIR gebieden op land aangegeven die hiervoor kansrijk zijn op basis van de combinatie van landschappelijke en natuurlijke kenmerken, evenals de gemiddelde windsnelheid (zie figuur 4.1). Binnen deze gebieden gaat het Rijk in samenwerking met de provincies locaties voor grootschalige windenergie aanwijzen. Hierbij worden ook de bestaande provinciale concentratielocaties voor windenergie betrokken. Deze gebieden worden nader uitgewerkt in de structuurvisie 'Windenergie op land' (zie hierna).

Nationaal Energieakkoord (2013)

De wens om onze energievoorziening te verduurzamen leeft breed in de politiek en samenleving. Dit blijkt onder meer uit de brede steun voor de Tweede Kamermotie Verburg/Samson van 26 april 2011 gericht op de totstandkoming van een 'Nationaal Energietransitie Akkoord'. Het kabinet heeft dit onder meer vertaald in het streven om in internationaal verband in 2050 een volledig duurzame energievoorziening te realiseren (zie hiervoor). De maatschappelijke wens komt op vele manieren tot uitdrukking, zoals ook bij het initiatief Nederland Krijgt Nieuwe Energie, dat aandrong op de vorming van dit akkoord.

Tegen deze achtergrond heeft de SER de handschoen opgenomen voor de totstandkoming van een Nationaal Energieakkoord voor duurzame groei door zijn platformfunctie hiervoor aan te bieden en het proces te faciliteren. Dit gebeurde in zijn advies 'Naar een Nationaal Energieakkoord voor duurzame groei' dat op 16 november 2012 werd vastgesteld. Uiteindelijk is het Nationaal Energieakkoord op 6 september 2013 door alle partijen ondertekend.

Partijen leggen in dit Nationaal Energieakkoord voor duurzame groei de basis voor een breed gedragen, robuust en toekomstbestendig energie- en klimaatbeleid. Rijk en provincies hebben een akkoord gesloten over het realiseren van 6.000 MW operationeel windvermogen in het jaar 2020 in de Structuurvisie Wind op land (het IPO-akkoord). Het eerder gesloten IPO-akkoord, waarin deze prestatieafspraken zijn verbonden aan provinciale ruimtelijke regie, is ambitieus en wordt in het Nationaal Energieakkoord gerespecteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003_0014.png"

Figuur 4.1 Overzichtskaart windrijke gebieden Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Structuurvisie Windenergie op land

Per brief van 11 mei 2011 heeft de minister van IenM toegezegd dat bij de voorbereiding van de Structuurvisie Windenergie op land het Rijk zich vooralsnog conformeert aan concrete locaties voor de grootschalige opwekking van windenergie, zoals die door de provincies zijn aangewezen. In de structuurvisie 'Windenergie op land' (SvWOL) zijn deze locaties inmiddels opgenomen, inclusief de locatie Wieringermeer (zie figuur 4.2).

Locatiekeuze en plan-m.e.r.

In de SVIR (zie hiervoor) zijn 'kansrijke gebieden' aangewezen voor grootschalige windenergie (zie kaartbijlage 'Ruimte voor energievoorziening'). Dit zijn gebieden waar het relatief vaak en hard waait, en die grootschalige cultuurlandschappen bevatten alsook haven- en industriegebieden en grootschalige waterstaatswerken en andere hoofdinfrastructuur. Deze landschappen hebben merendeels ook een bevolkingsdichtheid die naar Nederlandse maatstaven laag is. In deze gebieden verhoudt de maatvoering van moderne grote windturbines zich gunstig tot de schaal van het landschap en wordt deze schaal niet 'gedegradeerd' tot bekrompen afmetingen. De meeste van deze gebieden zijn ontginnings- en inpolderingslandschappen, grote wateren en zeehavengebieden; ze liggen in het Deltagebied, in het IJsselmeergebied en in Noordoost-Nederland.

Binnen de 'kansrijke gebieden' zijn in overleg met de provincies en rekening houdend met het provinciale beleid gebieden geselecteerd ten behoeve van de plan-m.e.r. voor deze structuurvisie. Provincies hebben gebieden aangewezen op basis van hun ruimtelijke mogelijkheden. Met name de aanwezigheid en benutbaarheid van havens- en industriegebieden, grote wateren, grootschalige cultuurlandschappen en/of infrastructuur (waaronder waterstaatswerken) zijn voor individuele provincies daarbij doorslaggevend geweest.

In de plan-m.e.r. zijn de betreffende gebieden vervolgens nader begrensd als gevolg van in wet- en regelgeving vastgelegde ruimtelijke beperkingen en eisen aan het plaatsen van windturbines. Deze vormen onderdeel van de 'harde zeef' die is toegepast. Per gebied is voor de verschillende alternatieven ('maximale opbrengst', 'natuur' en 'landschap en beleving') een globale inschatting gemaakt hoeveel opwekkingsvermogen er in de vorm van grote windturbines zou kunnen worden gerealiseerd. De gebieden zijn in de plan-m.e.r. vervolgens onderzocht op de kans op effecten op leefomgeving (geluid en slagschaduw), landschap, cultuurhistorie, archeologie, natuur, veiligheid, en ruimtegebruik, indien hier op grootschalige wijze windenergie zou worden opgewekt. Op basis van drie alternatieven is per gebied een kwalitatieve effectbeoordeling opgesteld. De functie van deze drie alternatieven was, als theoretische exercitie, alleen om inzicht te verkrijgen in de gebieden en zo de gevoeligheden en kansen van de gebieden goed in kaart te brengen. De onderzochte alternatieven dienen nadrukkelijk níet als keuzemogelijkheid voor de verdere planuitwerking.

Omdat een verschil bestaat tussen de 'kansrijke gebieden' in de SVIR en de nadere begrenzing van gebieden in de plan-m.e.r., is op advies van de Commissie voor de m.e.r. in het plan-m.e.r. in beeld gebracht welke mogelijkheden voor grootschalige windenergie als het ware zijn gemist en welke milieuconsequenties deze nadere begrenzing heeft. In algemene zin kan worden geconcludeerd dat voor het merendeel van de SVIR-gebieden de kans op negatieve effecten vergelijkbaar of groter is dan die van de onderzochte gebieden in de plan-m.e.r. De volledige analyse is terug te vinden in het plan-m.e.r.

In de plan-m.e.r. is ook een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd waarbij de invloed wordt beschreven van andere beleidsopgaven en ruimtelijke ontwikkelingen die reeds zijn vastgesteld maar zich in de uitwerkingsfase bevinden of waarvan op dit moment niet zeker is wanneer ze in de toekomst worden gerealiseerd, maar die mogelijk wel invloed hebben op de plan-m.e.r.-gebieden. Het gaat dan om bekende initiatieven voor windenergie, grootschalige ontwikkelingen of projecten uit het MIRT-projectenboek, in voorbereiding zijnde veranderingen in wet- of regelgeving (onder andere eisen luchtvaartveiligheid voor nieuw luchthavenbesluit ontwikkeling Lelystad Airport), en herstructurering van 'verouderde' windturbines.

Na de kwalitatieve effectbeoordeling en de gevoeligheidsanalyse is nogmaals een globale inschatting gemaakt van hoeveel opwekkingsvermogen er in de vorm van grote windturbines zou kunnen worden gerealiseerd. Afhankelijk van de weging van deze milieueffecten ontstaat een groter of een kleiner inpasbaar opwekkingsvermogen; dit is met een bandbreedte weergegeven.

Uitgaande van de gebiedskenmerken, de effectbeoordeling, het doelbereik en de gevoeligheid voor nieuwe ontwikkelingen (waaronder andere beleidsopgaven) is uiteindelijk vastgesteld welke gebieden zich lenen voor het faciliteren van grootschalige windparken en derhalve ruimte bieden voor minimaal 100 MW.

Gebiedskeuze Structuurvisie Windenergie op land

Op basis van de bestuurlijke afspraken tussen het kabinet en de provincies en de inhoudelijke informatie uit het plan-m.e.r. kiest het kabinet hier, welke gebieden in de structuurvisie worden opgenomen. Deze gebieden voor grootschalige windenergie liggen binnen de provinciale gebieden voor windenergie, en zijn – waar relevant – nader begrensd vanwege bestuurlijke afspraken rond lopende RCR-windenergieprojecten, bestaande gebiedsprocessen ten behoeve van grootschalige windenergie en toekomstige beperkingen (zie figuur 4.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003_0015.png"

Figuur 4.2 Overzichtskaart locaties Structuurvisie Windenergie op land

Inrichtingsprincipes en aandachtspunten voor grootschalige windenergie

De manier waarop een groot windturbinepark in een gebied wordt gebouwd moet inzichtelijk zijn en moet ook ruimte bieden aan andere belangrijke functies, waaronder die van een leefbare woonomgeving. Gezien de maat en schaal van de huidige generatie windturbines treedt bij de plaatsing van een grootschalig windturbinepark een verkleinend effect op van andere landschapselementen zoals lanen, dorpen en (zelfs) rivieren. Van groot belang is daarom – zoals de rijksadviseur voor het landschap eerder al adviseerde – om inzichtelijkheid te realiseren door ordening van het park aansluitend op een ruimtelijk patroon in het gebied op een hoger schaalniveau. Ook is de interne orde van opstellingen en de onderlinge afstand tussen windparken van belang bij de beleving van een energielandschap.

Ruimtelijk ontwerp in samenspraak

Vanwege de invloed van grootschalige windturbineparken op het landschap en de leefomgeving is het aan te bevelen dat bij nieuwe windturbineparken de betrokken overheden samen met de initiatiefnemers een samenhangend ruimtelijk ontwerp maken voor het gehele (deel)gebied. Bij het maken van dit ruimtelijke ontwerp zijn de onderstaande inrichtingsprincipes van belang.

  • Aansluiten bij landschap
    Het verdient de voorkeur om bij de plaatsing aan te sluiten op grotere structuren zoals de grens tussen land en groot water, de hoofdverkavelingsrichting of de hoofdinfrastructuur. Soms kan een grootschalig windturbinepark zelf een structuur aanbrengen in een gebied en op die manier een betekenis toevoegen aan het landschap, bijvoorbeeld in een groot water dat geen inwendige landschapsstructuur heeft. Voor haven- en industriegebieden kan een meer pragmatische plaatsing worden aangehouden. Andere punten van aandacht bij grootschalige plaatsing zijn de reeds aanwezige en eventueel te saneren windturbines en de tijdsplanning van de bouw van nieuwe grote windturbines.
  • Herkenbare interne orde
    Een goed herkenbare interne orde wordt door beschouwers van windturbineparken hoger gewaardeerd dan een afwezige of slecht herkenbare interne orde. Hierbij zijn lijnopstellingen (ook als deze een kromming hebben) vanuit alle zichthoeken over het algemeen goed herkenbaar. 3D-visualisatie is een belangrijk instrument om de impact op landschap en leefomgeving en de visuele relatie tussen opstellingen onderling inzichtelijk te maken.
  • Afstand tussen parken
    Om twee afzonderlijke windparken ook als zodanig te beleven, is een zekere afstand van windparken ten opzichte van elkaar nodig. Deze minimale afstand is afhankelijk van de grootte van de windparken en de openheid van het landschap, en verschilt per locatie.

Windpark Wieringermeer

Het Rijk geeft samen met de regio (en de initiatiefnemers) uitvoering aan de Green Deal die in het kader van Windplan Wieringermeer is gesloten. Als aandachtspunten bij de verdere uitwerking worden in de SvWOL genoemd:

  • herstructurering van oude turbines;
  • horizonbeslag vanuit woonkernen;
  • externe werking van Natura2000, EHS (vogels), vleermuizen;
  • slagschaduw;
  • mogelijke ruimtelijk-visuele interferentie tussen opstellingen;
  • netinpassing;
  • verstoring defensieradar en militair laagvlieggebied helikopters;
  • externe veiligheid transportleidingen;
  • verstoring apparatuur luchtverkeersleiding en recreatieve luchtvaart.

Het project van de initiatiefnemers past daarmee in het rijksbeleid voor locaties voor het opwekken van windenergie en geeft daar invulling aan.

Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035 en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Structuurvisie Buisleidingen is een visie van het Rijk waarmee het Rijk voor de komende 20 tot 30 jaar ruimte wil reserveren in Nederland voor toekomstige buisleidingen voor gevaarlijke stoffen. Het gaat daarbij om ondergrondse buisleidingen voor het transport van aardgas, olieproducten en chemicaliën, die provinciegrens- en vaak ook landgrensoverschrijdend zijn. In de Structuurvisie wordt een hoofdstructuur van verbindingen aangegeven waarlangs ruimte moet worden vrijgehouden, om ook in de toekomst een ongehinderde doorgang van buisleidingtransport van nationaal belang mogelijk te maken. Dit is gebeurd door middel van het opnemen van een hoofdtracé voor buisleidingen op een visiekaart.

De Structuurvisie Buisleidingen is deels vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro is voorgeschreven dat gemeenten en provincies ter plaatse van het hoofdtracé rekening houden met de toekomstige ontwikkeling van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Hoewel formeel het Barro niet van toepassing is op een inpassingsplan, moet vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wel aandacht worden besteed aan dit aspect.

Het hoofdtracé uit de structuurvisie is ten zuiden van plangebied geprojecteerd. Op grond van het Barro moet rekening worden gehouden met een breedte van 70 m waarbinnen geen bestemmingen mogen worden gegeven die de komst van nieuwe aardgasleidingen zouden kunnen belemmeren. Een deel van het tracé is als 'indicatief' op de visiekaart aangegeven (zie figuur 4.3). Hiervoor geldt dat gemeenten de mogelijkheid hebben om het tracé te optimaliseren (te wijzigen) binnen een afstand van 250 m aan weerszijden van het indicatieve tracé.

Voor de beoogde windturbines geldt dat ze buiten het hoofdtracé uit de structuurvisie zijn geprojecteerd. Ook vindt geen overdraai plaats over deze leidingstroken. De reservering ten aanzien van toekomstige buisleidingen staat de uitvoering van het inpassingsplan daarom niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003_0016.png"

Figuur 4.3 Leidingstroken Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035

Radarhinder

In het Barro is onder andere een regeling opgenomen om onaanvaardbare verstoring van de werking van radarposten voor Defensie-inrichtingen te voorkomen. In het op de Barro gebaseerde Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn rondom de vliegveldradar van Wier en Leeuwarden toetsingsgebieden aangewezen met een straal van 75 km waarbinnen de mogelijke radarverstoring door windturbines met een tiphoogte van meer dan 89 m +NAP moet worden onderzocht. Dit gebied is weergegeven op figuur 4.4. De beoogde tiphoogte van de windturbines bedraagt maximaal 185 m +NAP. Hoewel formeel de toetsingsregeling uit het Barro en de Rarro niet van toepassing is op een inpassingsplan, moet vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wel aandacht worden besteed aan dit aspect. De toetsingsregeling uit het Barro en de Rarro is voor wat betreft het onderwerp radarhinder het enige inhoudelijke beoordelingskader dat voor handen is. Daarom wordt analoog aan het Barro en de Rarro het windpark getoetst voor wat betreft radarhinder. Deze toetsing is opgenomen in paragraaf 5.8 van dit inpassingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003_0017.jpg"

Figuur 4.4 Toetsingsgebieden Defensieradar

Conclusie en randvoorwaarden

Het beoogde Windpark Wieringermeer past in het rijksbeleid voor windenergie en geeft daar invulling aan door op een aangewezen concentratielocatie een windpark te realiseren. Daarbij moet in dit inpassingsplan aandacht worden besteed aan de aandachtspunten die in de SvWol voor de locatie Wieringermeer zijn benoemd. Bijzondere aandacht is daarbij nodig voor de herstructureringsopgave. Vanuit het rijksbeleid is voorts een toetsing aangaande de mogelijke verstoringshinder op de radarstations Wier en Leeuwarden een vereiste waaraan in dit inpassingsplan aandacht besteed moet worden.

4.3 Provinciaal beleid

De beoogde locatie voor het windpark van de initiatiefnemers is gelegen in de provincie Noord-Holland. Daarmee is het ruimtelijk beleid van deze provincie van belang voor dit inpassingsplan.

Structuurvisie Noord-Holland 2040

Het provinciale ruimtelijk en milieubeleid is neergelegd in de Structuurvisie Noord-Holland 2040.

Voldoende ruimte voor het opwekken van duurzame energie

De provincie Noord-Holland geeft prioriteit aan het opwekken van duurzame energie en heeft de ambitie om de duurzame energiesector te versterken. Het verduurzamen van de energievoorziening zal sneller en efficiënter verlopen als wordt ingezet op innovatie en het versterken van bedrijvigheid. De provincie Noord-Holland wil de economische kansen benutten die de verduurzaming van de energievoorziening biedt en zal de energiesector ondersteunen vanuit de verwachting dat wanneer de prijzen zullen dalen, meer zal worden geïnvesteerd in duurzame energie. Balans tussen economische potentie en maatschappelijk draagvlak is hierbij van groot belang. Het beleid voor duurzame energie is daarbij ingezet op vier speerpunten:

  • Duurzaam bouwen (vooral duurzaam renoveren);
  • Offshore windenergie (inclusief kennisontwikkeling);
  • Zonne-energie;
  • Biomassavergassing (vooral kennisontwikkeling).

Inzet provincie en landelijke doelstelling windenergie

De provincie Noord-Holland heeft de afspraak met de rijksoverheid om de taakstelling van een vermogen van 685,5 MW windenergie op land te realiseren in 2020. De provinciale taakstelling komt voort uit het Nationale Energieakkoord waarin de ambitie is vastgelegd dat de energievoorziening voor Nederland in 2020 bestaat uit 14% duurzame energie en in 2023 uit 16%. In het provinciale coalitieakkoord 2011-2015 is gekozen voor windenergie op zee en niet voor windenergie op land. Daarbij is afgesproken dat geen uitbreiding van het aantal windturbines op land plaatsvindt. De provincie Noord-Holland geeft prioritet aan de sanering en daaraan gekoppeld de herstructurering van windturbines die overlast veroorzaken. Het aantal windturbines wordt niet uitgebreid en de impact van windturbines op de leefomgeving en het open landschap wordt beperkt. Door in te zetten op de herstructurering van solitaire windturbines en verouderde lijnopstellingen kan het opgesteld vermogen in beperkte mate groeien en kan de provincie de afspraken met het Rijk uitvoeren. De taakstelling vanuit de Structuurvisie Windenergie op Land is opgebouwd uit vijf onderdelen:

  • het Windpark Wieringermeer waar naar verwachting een vermogen van 350 MW wordt gerealiseerd waarvan ruim 100 MW via herstructurering. Netto groeit het vermogen met 250 MW;
  • in totaal circa 330 bestaande windturbines met een gezamenlijk vermogen van circa 343 MW;
  • het aanwijzen van een vermogen van 105,5 MW door de herstructureringsbepalingen van het vierde lid van artikel 32 Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) in werking te stellen;
  • uitvoering van de overgangsregeling (zevende lid van artikel 32 PRV), vergunningaanvragen voor de bouw of het opschalen van windturbines die zijn ingediend voor 11 april 2011;
  • 1 op 1 vervanging van bestaande turbines.


Gekozen is voor drie sporen om de herstructurering van windenergie op land en tevens de taakstelling mogelijk te maken. Dit betreft een ruimtelijk, economisch en maatschappelijk spoor.

Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een netwerk van aaneengesloten natuurgebieden in Nederland. Een groot deel hiervan is bestaande natuur, waaronder twee parken en een aantal Europees beschermde Natura 2000-gebieden. Deze laatste worden ook beschermd door de Natuurbeschermingswet (NB-wet). De provinciale EHS-gebieden zijn weergegeven op figuur 4.6. Voor de EHS-gebieden geldt het 'nee, tenzij-beginsel': activiteiten die de EHS significant aan kunnen tasten zijn niet toegestaan, tenzij:

  • sprake is van een groot openbaar belang;
  • geen andere mogelijkheden voor de activiteit voor handen zijn;
  • en de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende effecten worden gecompenseerd.


De provincie Noord-Holland heeft deze benadering uitgewerkt in een regeling in de ruimtelijke verordening (zie hierna).


Delen van het Robbenoordbos maken deel uit van de provinciale EHS. De bouw van windturbines is daar mogelijk mits wordt aangetoond dat sprake is van een groot maatschappelijk belang en geen andere mogelijkheden voor handen zijn. Daarnaast moet worden voldaan aan de compensatieregels die zijn opgenomen in de provinciale ruimtelijke verordening (zie hierna).

Provinciale Ruimtelijke Verordening

De hiervoor genoemde beleidsthema's uit de provinciale structuurvisie zijn vertaald in algemene regels in de PRV.

Energie

In artikel 32 van de PRV wordt een kader gegeven voor windenergie in Noord-Holland. Het eerste lid voorziet in een verbod van het opnemen van juridisch-planologische mogelijkheden in een ruimtelijk plan voor het bouwen of opschalen van een of meerdere windturbines en de bijbehorende infrastructurele voorzieningen.


In het windgebied Wieringermeer (figuur 4.5) zijn, onder bepaalde voorwaarden, in afwijking van het verbod van het eerste lid van artikel 32 van de PRV wel windturbines toegestaan. Deze bepaling is niet van toepassing op dit inpassingsplan. In overleg met de provincie Noord-Holland wordt in dit inpassingsplan, binnen de kaders van de green deal, invulling gegeven aan het realiseren van dit windpark op de locatie Wieringermeer.


afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003_0018.png"

Figuur 4.5 Windgebied Wieringermeer aangewezen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening

Ecologische Hoofdstructuur en provincie Ecologische Verbindingszones

Artikel 19 van de PRV is de juridisch-planologische vertaling van de doelstelling om de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de ecologische verbindingszones te behouden en te ontwikkelen. De leden 3 tot en met 5 bevatten de uitwerking van het 'nee, tenzij-beginsel' en de compensatieplicht. Een nieuw windturbineproject wordt in de PRV beoordeeld als een ruimtelijk initiatief dat negatieve effecten heeft op de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied kan hebben. Of dit daadwerkelijk de situatie is, zal per geval worden beoordeeld.

Een 'dubbele compensatieplicht' wordt door de verordening uitgesloten. Zowel EHS als weidevogelleefgebied heeft een eigen planologisch beschermingsregime. Deze worden op een locatie met beide aanduidingen niet bij elkaar opgeteld. De compensatieplicht voor de EHS (artikel 19 van de PRV) gaat hierbij voor op de compensatieplicht voor weidevogelleefgebied (artikel 25 van de PRV).


afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003_0019.png"
Figuur 4.6 Ecologische Hoofdstructuur zoals aangewezen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening

Conclusie en randvoorwaarden

Het beoogde Windpark Wieringermeer past in het provinciale ruimtelijke beleid voor windenergie in de Wieringermeer. Met het initiatief wordt invulling gegeven aan de provinciale ambitie om het windgebied Wieringermeer te benutten voor de grootschalige opwekking van windenergie. Zowel de provinciale structuurvisie als de PRV stellen als randvoorwaarde dat voor de aantasting van de EHS invulling en uitvoering wordt gegeven aan het 'nee, tenzij-beginsel'. Windturbines zijn in de EHS toegestaan mits wordt voldaan aan de randvoorwaarden die de provincie daarvoor heeft gesteld. Dat houdt in dat onderbouwd moet worden dat sprake is van een groot maatschappelijk belang, dat geen locatie-alternatieven voor handen zijn en dat een compensatie van het areaal aan EHS, dat door de realisatie van het windpark verloren gaat, moet plaatsvinden.

4.4 Gemeentelijk beleid

Gemeentelijke structuurvisie Windplan Wieringermeer

In de Wieringermeer zijn lijnvormige windparken en solitaire windturbines bij boerenerven gerealiseerd. In de loop van de jaren zijn windturbines efficiënter en groter geworden. De verwachting is dat dit zich nog verder ontwikkelt. Naar aanleiding dat de gemeente van mening is dat de beschikbare ruimte voor windenergie beter benut kan worden, is de Structuurvisie Windplan Wieringermeer opgesteld. Het Windplan is een integrale visie op de ontwikkeling van windenergie in de Wieringermeer met als uitgangspunt 'meer energie in een mooier landschap'.

In het Windplan staan de volgende opgaven:

  • uitbreiding van het Windtrubinetestpark ECN;
  • verantwoorde opschaling van de bestaande windturbinelijnopstellingen;
  • de herstructurering van de bestaande solitaire windturbines.

Plaatsing van windturbines wordt gezien als een ontwikkelingsproces waarin een balans gevonden wordt tussen de belangen van mensen, milieu en economie. Ruimtelijke Kwaliteit, Milieu en Ecologie, Economische Uitvoerbaarheid en Draagvlak zijn vier pijlers die voldoende stabiel moeten zijn om een balans tussen de verschillende belangen te hebben en het Windplan te realiseren. Daarbij geldt als uitgangspunt dat niet meer ruimte wordt geboden voor nieuwe windturbines dan nodig is voor de economische uitvoerbaarheid van het Windplan.

Ruimtelijk uitgangspunt

Het Windplan Wieringermeer wordt gezien als één totaalproject, waarbij wordt gestreefd naar volledige herstructurering van de bestaande windturbines in de Wieringermeer. Het is van belang dat de ruimtelijk-functionele samenhang gewaarborgd is. De vorm van het model 'Opgerekte Boogspant + uitbreiding Kleitocht' vormt de basis voor het ruimtelijk ontwerp (figuur 4.8).

Participatie

Participatie van belanghebbenden is een belangrijke randvoorwaarde voor de realisatie van het Windplan: zonder participatie geen realisatie. Tegenover een investering moet ook maatschappelijk rendement staan naast zakelijk of financieel rendement. De participatie moet een eenvoudige uitvoerbaarheid hebben die op de langere termijn zichtbaar en blijvend merkbaar is voor de gemeenschap. Er wordt ingezet op een profijtregeling met direct omwonenden, oprichting van een Wieringermeerfonds en de ontwikkeling van een spin-off traject samen met de betrokken partijen. De poldermolen is een voorbeeld van hoe de initiatiefnemers het spin-off traject vorm hebben gegeven.

Zonering

Het model 'Opgerekte Boogspant + uitbreiding Kleitocht' biedt voldoende ruimte voor het maken van een economisch uitvoerbaar plan binnen een integraal ontwerp. Voor elk van de lijnopstellingen is een breedte gekozen van 400 m. Deze breedte is gebaseerd op windturbines met een masthoogte van 120 m en 126 m aan rotordiameter. Met de gekozen breedte is een balans gevonden tussen rechtszekerheid en flexibiliteit. Aan de noordelijke kant van zowel de Westcontour en de Verlengde Waterkaaptocht is de zone plaatselijk smaller in verband met de ligging van stiltegebieden. In de bochten van de Westcontour is extra ruimte opgenomen om meer flexibiliteit te bieden in de plaatsingsmogelijkheden, onder meer in verband met gasleidingen en andere belemmeringen.

Binnen de aangegeven zones kunnen de windturbinesystemen worden opgericht. Hierbij gelden de volgende randvoorwaarden:

  • een ashoogte van de windturbines van minimaal 100 en maximaal 120 m;
  • alle windturbines binnen één zone moeten dezelfde kant op draaien;
  • binnen één zone moeten dezelfde windturbines met eenzelfde verschijningsvorm staan;
  • op wegen en waterlopen mogen geen windturbines worden geplaatst.

Voor de zone die specifiek aangewezen is als testlocatie voor prototypen windturbines gelden hierop de volgende twee uitzonderingen:

  • in deze zone mogen turbines opgericht worden met een maximale rotordiameter van 175 m;
  • in de zone mogen meetmasten opgericht worden met een maximale hoogte van 150 m;
  • in deze zone hoeven niet alle windturbines dezelfde verschijningsvorm te hebben.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003_0020.png"
Figuur 4.8 Ruimtelijk ontwerp 'Opgerekte Boogspant + uitbreiding Kleitocht' Windplan Wieringermeer

Beeldkwaliteitplan

Instrument

Aanvullend op de Structuurvisie Windplan Wieringermeer is het beeldkwaliteitplan (BKP) opgesteld. Het beeldkwaliteitplan vormt een instrument om de ruimtelijke ambities, zoals verwoord in de Structuurvisie Windplan Wieringermeer, gedurende het planproces te borgen en te toetsen. Door het toetsen van ontwerpen geeft het beeldkwaliteitplan richting aan het uitvoeringstraject. Ook functioneert het als formeel toetsingskader in de welstandsbeoordeling voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning bouwen en voor afwijkings- en ontheffingsmogelijkheden. Het omvat ontwerpprincipes, randvoorwaarden en uitgangspunten met betrekking tot de plaatsing van windturbines voor zowel lijnopstellingen als de vormgeving van windturbines.

Lijnopstellingen

Ten behoeve van de inrichting van het landschap zijn er ontwerpprincipes opgesteld voor de verschillende lijnopstellingen. Generieke ontwerpprincipes zijn:

  • minimaal vier windturbines in één lijn;
  • gelijke onderlinge afstanden binnen een lijn;
  • de windturbines op één hartlijn;
  • hetzelfde type turbines in één lijn.

Voor samengestelde lijnen geldt:

  • maak het onderscheid tussen afzonderlijke lijnfragmenten herkenbaar;
  • geen verspringingen binnen een lijnfragment;
  • voldoende afstand tussen twee lijnfragmenten;
  • heldere knikpunten: gesloten, open, kromme;
  • geen scherpe hoeken tussen twee lijnfragmenten;
  • voor krommes geldt dat het geen scherpe krommes mag zijn.

Vormgeving windturbines

Om een zo rustig en eenduidig mogelijk beeld in het landschap te krijgen, is een aantal principes vastgesteld waar alle windturbines aan moeten voldoen, met uitzondering van de Poldermolen en de windturbines in de ECN-prototypelijnen.

  • De ashoogte is minimaal 80 m en maximaal 120 m.
  • De verhouding tussen rotordiameter en ashoogte is bij voorkeur 1:1.
  • De turbines hebben drie wieken.
  • De turbines hebben dezelfde draairichting en draaien bij voorkeur synchroon.
  • Het uitzetten van turbines wordt zoveel mogelijk vermeden.
  • De kleur van de turbines is ingetogen (wit/lichtgrijs).
  • De turbines hebben bij voorkeur geen 'groene voet' en geen rode strepen.
  • De turbine heeft geen zichtbare materiaalverschillen aan de buitenkant.
  • Er wordt bij voorkeur geen reclame/branding (bijvoorbeeld de naam van de fabrikant/energiemaatschappij) op de windturbine geplaatst. Indien hier toch voor wordt gekozen, is dit subtiel uitgevoerd en geplaatst op de gondel.
  • Er mag in geen geval 'algemene reclame' (niet gerelateerd aan windenergie) worden geplaatst.
  • Verlichting op de turbines wordt waar mogelijk vermeden. Indien noodzakelijk geldt: één kleur voor de gehele Wieringermeer, wit licht heeft de voorkeur boven rood, licht naar boven richten, straling naar beneden voorkomen, eventueel door toepassing 'kragen', niet knipperen, maximaal één lamp per turbine, onderzoek of het mogelijk is om uitsluitend verlichting toe te passen op de eerste en de laatste molen in een lijnopstelling.

Voor de ECN-prototypelijn gelden afwijkende en minder strikte beeldkwaliteit eisen dan voor de andere lijnopstellingen. Hier hoeven de windturbines niet dezelfde verschijningsvorm te hebben, is een maximale rotordiameter van 175 m mogelijk, bedraagt de maximale ashoogte 150 m en mogen in een zone rondom de testlocatie meetmasten opgericht worden met een maximale hoogte van 150 m.

Landschappelijke inpassing

Met betrekking tot landschappelijke inpassing zijn details voorgeschreven voor de verschillende lijnen voor de volgende onderwerpen:

  • ontsluiting en toegankelijkheid;
  • inpassing van de mastvoet;
  • inpassing in het Robbenoordbos;
  • vormgeving van de 'inkoopstations';
  • mee ontwerpen van het ontvangende landschap.

Conclusie en randvoorwaarden

Het voorliggende initiatief geeft invulling aan de opgave zoals die is geformuleerd in de gemeentelijke Structuurvisie Windplan Wieringermeer. Het voorkeursalternatief, zoals dat in het MER is verwoord, en waarvoor dit inpassingsplan de juridisch-planologische regeling biedt, voldoet zoveel mogelijk aan de uitgangspunten en randvoorwaarden uit zowel de Structuurvisie als het BKP. Daar waar is afgeweken van de structuurvisie of het BKP, wordt dat expliciet in deze plantoelichting aangegeven.

4.5 Conclusie en randvoorwaarden

Conclusie

Met dit inpassingsplan wordt invulling gegeven aan de beleidskeuze van het Rijk, de provincie Noord-Holland en de gemeente Hollands Kroon om in de Wieringermeer een grootschalig windpark te bouwen. De private en publieke partijen ondertekenden in 2011 een Green Deal om hun commitment aan het project vast te leggen. Met deze ‘Green Deal’ hebben de Ministers van EZ en van IenM de gemeentelijke structuurvisie als uitgangspunt voor de besluitvorming overgenomen. De gemeentelijke structuurvisie is mede bepalend geweest voor de inrichting en vormgeving van het windpark (zie hoofdstuk 3). Daar waar niet aan de randvoorwaarden wordt voldaan, wordt dat in hoofdstuk 5 van deze plantoelichting (bij het onderdeel landschap) nadrukkelijk aangegeven. Daar wordt ook gemotiveerd waarom het aanvaardbaar is dat op enkele onderdelen van de uitgangspunten wordt afgeweken.

Randvoorwaarden

Vanuit het ruimtelijke beleidskader geldt voorts een aantal randvoorwaarden.

  • In dit inpassingsplan wordt aandacht besteed aan de aandachtspunten die in de SvWol voor de locatie Wieringermeer zijn benoemd.
    • 1. De herstructurering van oude turbines maakt integraal deel uit van de planregeling in dit inpassingsplan. Dit onderwerp wordt in hoofdstuk 6 verder uitgewerkt.
    • 2. Aspecten zoals horizonbeslag, Natura 2000, EHS, slagschaduw etc. zijn allen in het MER onderzocht en hebben (mede) tot de keuze geleid om het windpark in te richten en vorm te geven zoals in dit inpassingsplan is opgenomen. Deze aspecten komen in hoofdstuk 5 van deze plantoelichting verder aan bod.
    • 3. Ten aanzien van de netinpassing (onderstation) wordt opgemerkt dat de netbeheerder initiatiefnemer is voor het onderstation en zelf zorgdraagt voor het doorlopen van de benodigde planologische procedures en vergunningen. Hiervoor is een besluitvormingsprocedure gestart door de provincie Noord-Holland. Deze procedure verloopt parallel aan de besluitvorming over het windpark.
  • Vanuit het rijksbeleid is een toetsing aangaande de mogelijke verstoringshinder op de radarstations Wier en Leeuwarden een vereiste waaraan in dit inpassingsplan aandacht besteed moet worden. De in het Barro en de Rarro verplichte toets voor het bepalen van de mate radarverstoring door het Ministerie van Defensie heeft bij de totstandkoming van dit inpassingsplan plaatsgevonden. De resultaten van het onderzoek en het overleg met het Ministerie van Defensie komt in hoofdstuk 5 aan bod.
  • Door de plaatsing van de windturbines in het Robbenoordbos wordt het areaal aan EHS voor een klein deel aangetast. De motivering waarom dit aanvaardbaar is, is reeds gegeven in paragraaf 3.6. De wijze waarop het beperkte areaalverlies wordt gecompenseerd is opgenomen in hoofdstuk 5 van deze plantoelichting.
  • Bij het beoordelen van de landschappelijke aanvaardbaarheid van het plan moet worden getoetst aan de randvoorwaarden uit het gemeentelijke beeldkwaliteitsplan (BKP). Op welke wijze dat gebeurt, wordt in hoofdstuk 6 nader ingegaan.

Hoofdstuk 5 Onderzoek

In dit hoofdstuk volgen de toetsingskaders, de samenvattingen en de conclusies van de onderzoeken naar de opstelling van windturbines zoals deze op basis van het MER in het voorliggende inpassingsplan mogelijk is gemaakt. Hierbij worden de effecten van het beoogde windpark, die zijn beschreven in het MER, getoetst aan het beleid en de normstelling. Tevens is per aspect beschreven op welke wijze een vertaling naar de bestemmingsregeling heeft plaatsgevonden. In dit hoofdstuk wordt volstaan met een beknopte toetsing aan geldende grenswaarden en toetsingskaders. Voor een gedetailleerde beschrijving van de effecten van het beoogde windpark (en de onderzochte alternatieven) wordt verwezen naar het MER.

5.1 Geluid

5.1.1 Toetsingskader

Activiteitenbesluit

Op het beoogde windpark is het toetsingskader voor geluid van windturbines van toepassing dat is opgenomen in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit). Op grond van artikel 3.14a van het Activiteitenbesluit geldt voor een windturbinepark de Lden-dosismaat met 47 dB Lden als norm voor de etmaalperiode en 41 dB Lnight als norm voor de nachtperiode (jaargemiddeld). Aan deze norm moet worden voldaan op de gevel van een gevoelig gebouw of op de grens van een gevoelig terrein. Een gevoelig gebouw betreft een geluidsgevoelig gebouw conform artikel 1 van de Wet geluidhinder, zoals een burgerwoning.

Laagfrequent geluid

'Gewoon' geluid, dat wil zeggen geluid zoals dat in de buitenlucht natuurlijk voorkomt, ligt meestal in het frequentiegebied tussen 400 en 2.500 Hz. Laag Frequent Geluid (LFG) is geluid met een frequentie beneden 100/125 Hz. Het is meestal mechanisch gegenereerd geluid. Windturbines kunnen mogelijk LFG veroorzaken. Hiervoor gelden in Nederland echter geen specifieke wettelijke normen. In Denemarken geldt sinds januari 2012 een geluidsnorm van 20 dB(A) voor LFG van windturbines. Dit betreft het A-gewogen geluidsniveau voor het 2013 frequentiegebied van 10 tot en met 160 Hz binnen de woning.

De Nederlandse normen (zie hiervoor) geven een mate van bescherming tegen LFG die vergelijkbaar is met de Deense norm. In de Nederlandse normstelling is LFG daarom geen apart toetsingscriterium en in de beoordeling in het MER om die reden achterwege gebleven.

Stiltegebieden

In en rond het plangebied liggen enkele door de provincie Noord-Holland aangewezen stiltegebieden. Voor deze stiltegebieden zijn richtwaarden voor het geluidsniveau van geluidsbronnen binnen een stiltegebied opgenomen in de Provinciale Milieuverordening (hierna: PMV) van de provincie Noord-Holland. Naast de Polder Waard-Nieuwland, liggen de stiltegebieden Amstelmeer en Robbenoordbos dicht bij de mogelijke turbine-opstellingen. In en nabij het stiltegebied Robbenoordbos worden enkele windturbines geplaatst. Figuur 5.1 geeft de ligging van de stiltegebieden weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003_0021.png"
Figuur 5.1 Stiltegebieden op grond van de Provinciale milieuverordening

Bron: MER Windpark Wieringermeer; Pondera Consult.

Op grond van de PMV geldt een regeling die beoogt om de kwaliteit 'stilte' nader te reguleren in een stiltegebied. In artikel 4.2.1 van de PMV moet door het bevoegd gezag bij besluitvorming op grond van de Wet ruimtelijke ordening (zoals dit inpassingsplan) rekening worden gehouden met de richtwaarde van 35 dB(A) voor het equivalent geluidsniveau (Laeq) op 50 m afstand van de 'inrichting' (in dit geval: de windturbines). Alleen in geval van grote maatschappelijke belangen kan hiervan worden afgeweken.

5.1.2 Onderzoek

Binnen de 47 Lden-contour van het windpark zijn verschillende potentieel gevoelige gebouwen aanwezig. Het betreft enkele agrarische bedrijfswoningen en een burgerwoning. Deze woningen worden potentieel gevoelige bebouwing genoemd, omdat niet alle (agrarische) (bedrijfs)woningen in de toetsing aan de geluidsnormen betrokken worden. De (agrarische) (bedrijfs)woningen, die deel uitmaken van het windpark, blijven bij de toetsing aan de wettelijke geluidsnormen buiten beschouwing.

In tabel 5.1 zijn de berekende geluidsniveaus op de maatgevende gevels van deze woningen weergegeven, figuur 5.2 geeft de ligging van de berekende geluidscontouren weer. De waarden in de tabel zijn leidend voor de vraag of wordt voldaan aan de geluidsnormen. De overige geluidsgevoelige objecten en woningen liggen op een zodanig grote afstand van het windpark dat de geluidsniveaus beneden de grenswaarden voor geluid van de nieuwe windturbines zijn gelegen.

Het blijkt dat niet op alle maatgevende toetspunten zonder meer aan de geluidsnormen voldaan kan worden. Om te voldoen aan de normstelling,worden daarom maatregelen getroffen aan de betreffende turbines. Dit kan bijvoorbeeld door te kiezen voor een windturbinetype met een lagere geluidsemissie of door in specifieke perioden de instellingen van de maatgevende turbines te wijzigen (zogenaamde geluidsmodus). Met deze instellingen worden de bronsterkten van de turbines gereduceerd door bijvoorbeeld het toerental te verlagen en/of de bladhoek te verdraaien. Dit gaat enigszins ten koste van de productie (het productieverlies bedraagt hooguit 0,2%). Dit productieverlies is beperkt en aanvaardbaar voor de initiatiefnemers. De financieel-economische uitvoerbaarheid van het windpark komt hierdoor evenmin in het geding. Het toepassen van een geluidsmodus wordt in de omgevingsvergunning voor milieu als vergunningsvoorwaarde verbonden. In het kader van het milieutoezicht ziet de gemeente erop toe dat deze voorwaarden worden nageleefd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003_0022.png"

Figuur 5.2 Geluidscontouren voorkeursalternatief mét mitigerende maatregelen (stillere turbine en geluidsmodi) inclusief Agriport, ECN-scenario C+ en poldermolenlocatie Wieringerwerf A7-oost

Bron: MER Windpark Wieringermeer; Pondera Consult.

Tabel 5.1 Geluidsniveaus voorkeursalternatief zonder het treffen maatregelen

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003_0023.png"Bron: MER Windpark Wieringermeer; Pondera Consult)

Cumulatieve geluidsbelasting

Cumulatie met andere bronnen wordt beschouwd als sprake is van blootstelling aan meer dan één geluidsbron conform de rekenregels uit het Reken- en meetvoorschrift windturbines (Activiteitenregeling milieubeheer, bijlage 4). In het geval van de Wieringermeer is dit, naast de provinciale wegen en de Rijksweg A7, hoofdzakelijk het glastuinbouw- en bedrijventerrein Agriport.

In tabel 5.2 zijn per toetspunt de afzonderlijke geluidsbelastingen van het industrielawaai en wegverkeerslawaai, evenals de geluidsbelasting van de bestaande windturbines weergegeven. In de tabel zijn ook de gecumuleerde jaargemiddelde geluidsniveaus (LCUM) opgenomen waarbij de geluidsbelasting van de windturbines van het voorkeursalternatief (inclusief de turbines van scenario C+ van ECN) aan de gecumuleerde geluidsbelasting in de huidige situatie zijn opgeteld. Alleen de toetspunten die representatief zijn voor het geluid van de windturbines zijn in de tabel opgenomen.

Tabel 5.2 Cumulatieve geluidsbelasting voorkeursalternatief met het treffen van maatregelen

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003_0024.png"Bron: MER Windpark Wieringermeer; Pondera Consult.

In de bestaande situatie, zonder het Windpark Wieringermeer, wordt de akoestische omgeving ter plaatse van de toetspunten grotendeels bepaald door de bestaande windturbines. Bij woningen elders in de Wieringermeer, dus verder van de windturbines weggelegen, dragen de nieuwe windturbines minder bij aan de cumulatie van geluid, want dan is de geluidsbelasting van de windturbines ook lager. De akoestische kwaliteit van de omgeving varieert van goed (< 50 dB Lden) tot tamelijk slecht (< 65 dB Lden). In de toekomstige situatie wordt dat niet anders, al wordt in cumulatief opzicht de akoestische kwaliteit op de in tabel 5.2 opgenomen toetspunten door de komst van het windpark wel slechter.

Hoewel te allen tijde voldaan kan worden aan de wettelijke geluidsnormen ter plaatse van geluidsgevoelige objecten, moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden beoordeeld of de toename van de geluidsbelasting aanvaardbaar wordt geacht. Hieromtrent wordt het volgende overwogen.

  • De toename van de geluidsbelasting in het gebied hangt inherent samen met de beleidskeuze om in de Wieringermeer op grootschalige wijze windenergie te gaan produceren. Het een kan niet zonder het ander plaatsvinden. Bij de keuze voor locaties voor het op grootschalige wijze opwekken van windenergie is dat ook expliciet overwogen (zie hoofdstuk 4).
  • Het belang dat met het opwekken van duurzame energie is gemoeid, wordt in dit geval van groter gewicht geacht dan de toename van geluidsbelasting op enkele locaties in het plangebied. Van doorslaggevend gewicht daar bij is dat:
    • 1. een omwonendenregeling voor de direct omwonenden integraal deel uitmaakt van de realisatie van het windpark;
    • 2. en te allen tijde voldaan wordt aan de wettelijke geluidsnormen zodat vanuit akoestisch oogpunt sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Bedrijfswoningen bij het windpark

In het kader van de ontwikkeling van het windpark hebben enkele (agrarische bedrijfs)woningen een functie gekregen in het dagelijks toezicht op het windpark. Vanuit deze woningen wordt het technische beheer van het windpark uitgevoerd. De bewoner is tevens beheerder of molenaar in het windpark die specifieke taken voor het windpark verricht, waaronder:

  • de periodieke visuele controle of de windturbines in werking zijn of onderhoud behoeven;
  • het houden van toezicht op de directe omgeving van de windturbines zodat deze niet worden betreden door onbevoegden;
  • daarnaast vindt vanuit de woningen het beheer plaats door middel van monitoring van het windpark met behulp van de daarvoor in de woning aanwezige monitoringsapparatuur;
  • bij onregelmatigheden of storingen neemt de molenaar/beheerder direct contact op met de technische beheerder van het windpark.

De taken van de beheerders zijn vastgelegd in een overeenkomst, waarin tevens afspraken staan over de levering van stroom die direct afkomstig is van het windpark en de vergoeding voor het uitvoeren van het beheer. Door de binding tussen de bedrijfswoningen en het windpark is sprake van woningen die behoren tot de inrichting. De woningen vormen daarom geen geluidsgevoelig object in de zin van het Activiteitenbesluit. Ter plaatse van de bedrijfswoningen wordt het geluid afkomstig van de windturbines zodoende niet getoetst aan de wettelijke geluidsnormen.

Voor de bedrijfswoningen zijn in het MER geluidsniveaus berekend die tot 6 dB hoger liggen dan de grenswaarde van 47 dB Lden (zie tabel 5.3). Deze waarden worden aanvaardbaar geacht, aangezien veelal sprake is van bestaande (agrarische bedrijfs)woningen waarvan de bewoners actief participeren in het windpark en die daarmee onderdeel van het windpark zijn geworden.

Vanwege de toevoeging van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - woning windturbinepark' aan de bestaande agrarische bedrijfswoningen, is de functie van woning behorende bij het windpark in planologische zin zeker gesteld en hoeven, vanwege deze bestemming, de betreffende woningen niet als geluidsgevoelig object in de zin van het Activiteitenbesluit te worden aangemerkt. Daarmee kan het beoogde windpark altijd voldoen aan de geldende geluidsnormen.

Tabel 5.3 Bedrijfswoningen bij het windturbinepark en de berekende maximale geluidsbelasting

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003_0025.png"

Bron: Akoestisch onderzoek en onderzoek naar slagschaduw windpark Wieringermeer; Pondera Consult.

Stiltegebied Robbenoordbos

Geluidsbelasting als gevolg van de komst van de windturbines

De geluidsbelasting als gevolg van de windturbines in het Robbenoordbos bedraagt 48 dB(A). De richtwaarde uit de PMV van Laeq van 35 dB(A) op 50 m afstand van de 'inrichting' (in dit geval: de windturbines) wordt zodoende niet gehaald. Omdat het een richtwaarde betreft, is afwijken hiervan mogelijk. Op grond van artikel 4.2.1 van de PMV moet in het kader van dit inpassingsplan een afweging worden gemaakt over de noodzaak om van deze richtwaarde af te wijken. Bij deze afweging spelen drie argumenten een rol.

  • 1. Het besparen van areaal in de EHS.
  • 2. Een beperkte omvang van de toename van het geluidsniveau ten opzichte van de huidige situatie.
  • 3. Het opwekken van duurzame energie als reden van groot openbaar maatschappelijk belang.

Deze drie argumenten worden hierna uiteengezet.

Het besparen van areaal in de EHS

Deze keuze voor het plaatsen van de windturbines in het stiltegebied volgt uit een aanpassing van de windturbineopstelling ten opzichte van het Windplan. Aan deze aanpassing liggen de overwegingen ten grondslag zoals die in paragraaf 3.6.3 van deze plantoelichting al uiteen zijn gezet. Door voor de nu gekozen lijnopstelling te kiezen, in plaats van de oorspronkelijke (meer westelijk gelegen) opstelling, wordt het kappen van een omvangrijk areaal aan bosschages en begroeiing vermeden.

Het Robbenoordbos maakt deel uit van de EHS (zie hierna in paragraaf 5.3). Door een kleiner areaal aan begroeiing te verwijderen, wordt ook een kleiner deel van de EHS aangetast. Deze besparing weegt naar het oordeel van de betrokken partijen op tegen de beperkte toename van de geluidsbelasting (zie hierna) in het stiltegebied als gevolg van het bouwen van de windturbines in het Robbenoordbos.

Een beperkte geluidsbelasting ten opzichte van de referentiesituatie

In de huidige situatie wordt het Robbenoordbos doorsneden door de Rijksweg A7. Deze rijksweg veroorzaakt in de huidige situatie (referentiesituatie) reeds een geluidsbelasting als gevolg van het wegverkeer. In een nader onderzoek naar de akoestische situatie (opgenomen in de bijlage 1 van deze plantoelichting) is deze geluidsbelasting inzichtelijk gemaakt. De geluidsbelasting als gevolg van het wegverkeer blijkt in de dagperiode maximaal 53 dB(A) te bedragen. In de avond- en nachtperiode bedraagt het geluidsniveau als gevolg van het wegverkeer tussen de 40 en 48 dB(A).

Uit het onderzoek blijkt voorts dat de geluidsbelasting van de windturbines, qua orde van grootte 48 dB(A) ongeveer gelijk is aan dat van het wegverkeer op de aangrenzende rijksweg. De toename van het geluidsniveau als gevolg van de komst van de windturbines varieert van circa 2 tot 4 dB(A) in de omgeving ter hoogte van de afstandslijnen west, tot respectievelijk 3 tot 9 dB(A) aan de oostelijke zijde. Dit verschil kan worden verklaard doordat de meest westelijke turbines dichterbij de Rijksweg A7 zijn gelegen en dus relatief minder geluidsbelasting toevoegen aan het bestaande wegverkeerslawaai dan de oostelijke windturbines die op grotere afstand van de rijksweg zijn gelegen.

Het opwekken van duurzame energie als reden van groot openbaar belang

In het kader van het bestuurlijk vooroverleg is de keuze om de windturbines in het stiltegebied te plaatsen, besproken met de provincie Noord-Holland en de gemeente Hollands Kroon. Beide hebben in hun schriftelijke reactie in dat kader naar voren gedragen dat de totstandkoming van het Windplan en het daarmee samenhangende belang van het opwekken van duurzame energie opweegt tegen de toename van de geluidsbelasting van het stiltegebied in het Robbenoordbos.

5.1.3 Conclusie en vertaling in bestemmingsregelingen

Conclusie

Het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van geluid van windturbines. Uit het akoestisch onderzoek in het MER blijkt dat met de gekozen opstelling van windturbines, afhankelijk van het te kiezen windturbinetype dat gebouwd gaat worden, na het treffen van maatregelen in elk geval aan de wettelijke geluidsnormen kan worden voldaan en vanuit akoestisch oogpunt een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Hoewel de geluidsbelasting door de komst van het windturbinepark in de Wieringermeer op enkele locaties toeneemt, wordt deze toename desondanks aanvaardbaar geacht. De toename hangt inherent samen met de keuze om op deze locaties op grootschalige wijze duurzame energie te produceren, waarbij het belang dat met het opwekken van duurzame energie is gemoeid zwaarder weegt dan de toename van de geluidsbelasting. Deze toename is voorts aanvaardbaar omdat een omwonendenregeling voor de direct omwonenden een integraal deel uitmaakt van de realisatie van het windpark.

Ook de toename van de geluidsbelasting in het stiltegebied Robbenoordbos wordt aanvaardbaar geacht. De uitvoering van het Windplan en het daarmee samenhangende belang van het opwekken van duurzame energie weegt op tegen de geringe toename van de geluidsbelasting als gevolg van de nieuwe windturbines ter plaatse. Door te kiezen voor de huidige turbineopstelling, in plaats van de eerder voorgestelde meer westelijk gelegen variant, wordt bovendien een aanzienlijk areaal EHS gespaard.

Geconcludeerd wordt dat het aspect geluid van windturbines de uitvoering van het plan niet in de weg staat en dat geen sprake is van een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

Vertaling in het inpassingsplan

De (agrarische bedrijfs)woningen die als beheerderswoning deel uitmaken van het windpark, worden van een passende aanduiding in de planregeling voorzien. Hiermee is voor eenieder duidelijk dat deze woningen niet in de toetsing voor de wettelijke geluidsnormen worden betrokken.

5.2 Slagschaduw

5.2.1 Toetsingskader

De beoogde windturbines vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Het toetsingskader voor wat betreft het aspect slagschaduw wordt gevormd door de voorschriften die zijn opgenomen in de Activiteitenregeling. De flikkerfrequentie, het contrast en de tijdsduur van de blootstelling, zijn van invloed op de mate van hinder die kan worden ondervonden.

Bij de normstelling ten aanzien van schaduwwerking wordt aangesloten bij de Activiteitenregeling. In deze regeling is opgenomen dat een windturbine moet zijn voorzien van een automatische stilstandvoorziening indien de afstand tussen de windturbine(s) en woningen of andere slagschaduwgevoelige objecten minder dan 12x de rotordiameter bedraagt en indien gemiddeld de schaduw meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten valt op een raam van een gevoelig object. Dit is vertaald in een toetswaarde voor de maximale schaduwduur van 6 uur per jaar. Een dergelijke norm kan met een contour in een kaartbeeld worden weergegeven. Echter, aangezien de 6 uur een afronding is, is het mogelijk dat woningen niet worden meegerekend die toch meer dan 340 minuten aan slagschaduw worden blootgesteld. Om deze reden is gekozen om een contour in te tekenen waarbinnen objecten aan slagschaduw blootgesteld kunnen worden voor een periode van 5 uur per jaar.

5.2.2 Onderzoek

Figuur 5.3 geeft met gekleurde isolijnen aan waar de totale jaarlijks verwachte hinderduur respectievelijk 0, 5 of 15 uur bedraagt. Overschrijding van de norm voor de jaarlijkse hinderduur kan mogelijk optreden bij de woningen binnen de rode 5-uurscontour. Bij woningen buiten de rode 5 uurscontour wordt zeker aan de norm voor de maximale hinderduur voldaan. Binnen de contour 5-15 uur bevinden zich circa 249 woningen en binnen de contour 0-5 uur bevinden zich circa 719 woningen. Bij deze aantallen woningen en de contouren is nog geen rekening gehouden met eventuele mitigerende maatregelen.

Om te voldoen aan de norm voor de jaarlijkse hinderduren van slagschaduw, moeten de windturbines van alle varianten (en de poldermolen) worden voorzien van een stilstandsregeling. Met een dergelijke voorziening kan de rotor, wanneer er slagschaduw op de woningen van derden kan optreden, tijdelijk stilgezet worden om slagschaduw te voorkomen. In de windturbinebesturing wordt hiervoor een kalender van dagen en tijden geprogrammeerd waarin de rotor wordt gestopt als de zonneschijnsensor (onderdeel van het systeem voor de stilstandsregeling) aangeeft dat de zon schijnt en op een dergelijke positie ten opzichte van de turbine staat dat slagschaduwhinder op een gevoelig object kan optreden. Met de stilstandsregelingen is er bij geen van de woningen van derden sprake van een overschrijding van de norm van maximaal gemiddeld 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag.

De stilstandkalenders omvatten de tijdstippen en het bruto aantal uren stilstand van de windturbines per jaar. In de praktijk zal het aantal uren productieverlies (netto stilstand uren) minder zijn dan de bruto uren. Dit komt voort uit het feit dat de windturbine niet hoeft te worden stilgezet als de zon niet schijnt omdat er op die momenten ook geen slagschaduwhinder kan optreden. In een latere fase wanneer meer bekend is over het windturbinetype kan per woning beoordeeld worden of slagschaduwhinder ook in de praktijk zal optreden en of de voorziening daadwerkelijk benodigd is. De stilstandvoorzieningen betreffen enkele windturbines en het productieverlies bedraagt circa 1,4% voor het gehele windpark. Dit productieverlies is beperkt en aanvaardbaar voor de initiatiefnemers. De financieel-economische uitvoerbaarheid van het windpark komt hierdoor evenmin in het geding. Het toepassen van een stilstandvoorziening wordt in de omgevingsvergunning voor milieu als vergunningsvoorwaarde verbonden. In het kader van het milieutoezicht ziet de gemeente erop toe dat deze voorwaarden worden nageleefd.

Cumulatie
In het plangebied en in de directe omgeving ervan zijn enkele reeds bestaande turbines aanwezig (zie figuur 3.1). Ten westen van het plangebied zijn reeds twee lijnopstellingen gerealiseerd (Groetpolder en Waardpolder). De huidige lijnopstellingen bestaan uit kleine windturbines, waardoor sprake zal zijn van zeer geringe cumulatie met Windpark Wieringermeer. Wanneer deze lijnopstellingen worden opgeschaald is het mogelijk dat de hinder van slagschaduw voor enkele woningen zal toenemen, te zijner tijd dient door het bevoegd gezag voor deze ontwikkeling een afweging te worden gemaakt of de dan mogelijk optredende cumulatieve slagschaduwhinder aanvaardbaar is.

Ook gedurende de herstructureringsperiode (de periode van vijf jaar tijdens welk de bestaande solitaire windturbines in bedrijf blijven) zijn de bestaande solitaire turbines in bedrijf naast de nieuwe windturbines. De nieuwe turbines kunnen gedurende deze periode ook slagschaduwhinder opleveren. Per saldo zal zodoende tijdens de herstructureringsperiode lokaal meer slagschaduwhinder op kunnen treden. Echter, de wettelijke regeling voorziet erin dat de nieuwe windturbines rekening houden met de mogelijke slagschaduwhinder van de bestaande (solitaire) windturbines. In zoverre zal ook tijdens de herstructureringsperiode aan de wettelijke norm voor slagschaduwhinder worden voldaan.

Figuur 5.4 geeft de situatie qua slagschaduwhinder weer met de cumulatie van de solitaire turbines en de omliggende turbineopstellingen bij de Waard- en Groetpolder. De schaduweffecten van de beoogde poldermolen zijn in deze figuur niet opgenomen. De schaduweffecten van de poldermolen zijn in het MER apart in beeld gebracht. Gebleken is dat op de beoogde locatie (A7-Oost) 32 woningen zijn gelegen binnen de 5 uur-contour en 4 woningen in het gebied dat is gelegen binnen de 15 uur-contour en de 5 uur-contour. Door het treffen van een stilstandvoorziening (zie hiervoor) wordt voldaan aan de wettelijke normen. Het toepassen van een stilstandvoorziening wordt in de omgevingsvergunning voor milieu als vergunningsvoorwaarde verbonden. In het kader van het milieutoezicht ziet de gemeente erop toe dat deze voorwaarden worden nageleefd.

5.2.3 Conclusie en vertaling in bestemmingsregeling

Conclusie

Het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van slagschaduwhinder als gevolg van windturbines. Uit het slagschaduwonderzoek in het MER blijkt dat met de gekozen opstelling van windturbines na het treffen van maatregelen in elk geval aan de wettelijke normen kan worden voldaan.

De huidige bestaande lijnopstellingen ten westen van het plangebied bestaan uit kleine windturbines. Hierdoor zal slechts in geringe mate sprake zijn van cumulatie met Windpark Wieringermeer. Wanneer deze lijnopstellingen worden opgeschaald is het mogelijk dat de hinder van slagschaduw voor enkele woningen zal toenemen, te zijner tijd dient door het bevoegd gezag voor deze ontwikkeling een afweging te worden gemaakt of de dan mogelijk optredende cumulatieve slagschaduwhinder aanvaardbaar is. Ook gedurende de herstructureringsperiode blijven de solitaire turbines staan naast het nieuwe windpark. Deze turbines blijven in deze periode naast elektriciteit ook slagschaduw produceren. Per saldo zal zodoende tijdens de herstructureringsperiode lokaal meer slagschaduwhinder op kunnen treden. Omdat dit een tijdelijke situatie betreft en omdat aan de wettelijke normen voor slagschaduwhinder kan worden voldaan, wordt dit effect desondanks aanvaardbaar geacht.

Vertaling in het inpassingsplan

Het aspect slagschaduwhinder behoeft geen specifieke regeling of vertaling naar het inpassingsplan. Het toepassen van een stilstandvoorziening wordt namelijk in de omgevingsvergunning voor milieu als vergunningsvoorwaarde verbonden. In het kader van het milieutoezicht ziet de gemeente erop toe dat deze voorwaarden worden nageleefd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003_0026.png"

Figuur 5.3 Jaarlijkse slagschaduwcontouren. Groene contour = 0 uur, rood = 5 uur, kleinste grijze contour = 15 uur

Bron: MER Windpark Wieringermeer; Pondera Consult.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003_0027.png"
Figuur 5.4 Tijdsduurcontouren slagschaduw in cumulatie met bestaande windturbines tijdens de herstructureringsperiode (exclusief poldermolen)

Bron: MER Windpark Wieringermeer; Pondera Consult.

5.3 Ecologie

5.3.1 Toetsingskader

Gebiedsbescherming Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ aangewezen Natura 2000-gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EZ. De speciale beschermingszones (bedoeld onder a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet) de uitvoering van het project niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen Nb-wetvergunning zal kunnen worden verkregen.

Staats- of beschermd Natuurmonumenten Waddenzee en IJsselmeer

Vrijwel het gehele Natura 2000-gebied Waddenzee was voorheen aangewezen als Staats- of Beschermd Natuurmonument. Het Natura 2000-gebied IJsselmeer omvat enkele kleine delen langs de Friese IJsselmeerkust en een klein gebied aan de kust bij Enkhuizen, die voorheen reeds als Staatsnatuurmonument waren aangewezen. Met de aanwijzing als Natura 2000-gebied zijn deze aanwijzingen als natuurmonument vervallen. Echter, op grond van de Nbwet geldt nog altijd de instandhoudingsdoelstelling voor die gedeelten van een Natura 2000-gebied waarop de aanwijzing als natuurmonument van toepassing was ten aanzien van het behoud, herstel en de ontwikkeling van het natuurschoon of de natuurwetenschappelijke betekenis van het gebied zoals deze waren vastgelegd in het aanwijzingsbesluit als Staatsnatuurmonument. Voor deze 'oude doelen' geldt deze bij de effectbeoordeling ook beoordeeld moeten worden.

Soortenbescherming

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet.

Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van de staatssecretaris van EZ. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder dwingende reden van groot openbaar belang);
  • geen alternatief bestaat;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

De Ffw is in zoverre voor de ontwikkeling van Windpark Wieringermeer van belang, dat bij de voorbereiding van het project moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat.

Gebiedsbescherming EHS

De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt.

5.3.2 Onderzoek

Gebiedsbescherming Natuurbeschermingswet

Natura 2000-gebieden

Broedvogels

Van de broedvogels waarvoor de nabijgelegen Natura 2000-gebieden Waddenzee en IJsselmeer zijn aangewezen, heeft alleen de lepelaar een relatie met het plangebied en ondervindt derhalve mogelijk effect van de realisatie van het windpark. Significant negatieve effecten van Windpark Wieringermeer op de overige soorten broedvogels van Natura 2000-gebieden Waddenzee en IJsselmeer zijn op voorhand met zekerheid uit te sluiten.

Voor de lepelaar is het aantal slachtoffers berekend. De lepelaar zal slechts incidenteel slachtoffer zijn van een aanvaring met een turbine, wat neerkomt op minder dan 1 slachtoffer per jaar. De locatiespecifieke 1%-mortaliteitsnorm voor IJsselmeer en Waddenzee ligt op 0,41 lepelaars per jaar. De incidentele sterfte van de lepelaar, door een aanvaring met een windturbine, mag dan gezien worden als een kleine hoeveelheid, die niet van invloed zal zijn op de omvang van de broedpopulaties in de Natura 2000-gebieden Waddenzee en IJsselmeer.

Wat betreft verstoring is voor de lepelaars die in de Waddenzee en het IJsselmeer broeden alleen de verstoring in foerageergebieden in de Wieringermeer van belang. In de nieuwe situatie verdwijnen uiteindelijk de solitaire turbines die verspreid in het gebied staan dat de lepelaar binnen de Wieringermeer als foerageergebied benut en komen daar lijnopstellingen voor terug. Hierdoor zal het oppervlak foerageergebied waarin lepelaars mogelijk verstoord worden afnemen. De lepelaars hebben daarnaast, met name buiten de Wieringermeer, voldoende alternatief foerageergebied tot hun beschikking.

Wat betreft barrièrewerking wordt het volgende opgemerkt. In het MER Windpark Wieringermeer is voor scenario A van het ECN-testpark beschreven dat voor de kleine zwaan en de toendrarietgans het optreden van barrièrewerking bij de drie oost-west georiënteerde lijnopstellingen in het zuidoosten van de Wieringermeer (waaronder het ECN-testpark), niet met zekerheid uitgesloten kan worden. De zuidelijke lijnopstelling van scenario C+ is weliswaar korter dan die van scenario A en de tussenafstand is iets groter, maar de verschillen zijn niet groot genoeg om het optreden van barrièrewerking voor de kleine zwaan en de toendrarietgans voor scenario C+ met zekerheid uit te kunnen sluiten. Ten opzichte van de huidige situatie is nog steeds sprake van een verdubbeling van het aantal turbines en toename van de afmetingen van de turbines in de vliegroute tussen belangrijke foerageergebieden en slaapplaatsen van kleine zwanen en toendrarietganzen. Indien de mitigerende maatregel die in het MER beschreven is toegepast wordt, is de barrièrewerking met zekerheid uit te sluiten. De voorgestelde maatregel betreft het instellen van een corridor van stilstaande turbines in de uren rond zonsopkomst en zonsondergang in perioden dat ganzen en zwanen in de omgeving van het ECN-testpark aanwezig zijn. Dit geldt voor alle scenario's, ook voor de opstelling van scenario C+ welke in dit inpassingsplan mogelijk wordt gemaakt. De exacte uitwerking van de corridor aan stilstaande windturbines vindt plaats in de vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet.

Niet-broedvogels

Van de niet-broedvogels, waarvoor de nabijgelegen Natura 2000-gebieden Waddenzee en IJsselmeer zijn aangewezen, hebben de kleine zwaan, toendrarietgans, kolgans, grauwe gans, brandgans, smient en wilde eend een duidelijke binding met het plangebied en ondervinden derhalve mogelijk effect van de realisatie van het windpark. Negatieve effecten van Windpark Wieringermeer op de overige soorten niet-broedvogels van Natura 2000-gebieden Waddenzee en IJsselmeer zijn op voorhand met zekerheid uit te sluiten.

  • Kleine zwaan en toendrarietgans
    Het aantal slachtoffers van de kleine zwaan van enkele per jaar zal in de nieuwe situatie rond de gecombineerde 1%-mortaliteitsnorm van het IJsselmeer en Waddenzee liggen. Daarnaast zal de mate van verstoring van het totale oppervlak leefgebied van de kleine zwaan in de nieuwe situatie iets toenemen ten opzichte van de huidige situatie, met name door verplaatsing van de verstoringsbron van de omgeving van boerenerven (de solitaire turbines) naar rustiger gebied op grotere afstand van bebouwing (de nieuwe lijnopstellingen). Deze toename is echter beperkt en de Wieringermeer biedt voldoende alternatieve foerageermogelijkheden voor kleine zwanen. Wat betreft barrièrewerking zijn de oost-westgeoriënteerde lijnopstellingen van het ECN-testpark en het verlengde Windpark Wagendorp (ten zuiden van het ECN-testpark) van belang. Wanneer de kleine zwanen door het optreden van barrièrewerking het foerageergebied gaan mijden, kan dit leiden tot significant negatieve effecten op de populaties kleine zwanen in het IJsselmeer en de Waddenzee. Daarom is het treffen van mitigerende maatregelen nodig (zie hierna).
  • Kolgans, grauwe gans, brandgans en wilde eend
    Het aantal slachtoffers van deze soorten bedraagt minder dan 1 per jaar en zal in de nieuwe situatie onder de 1%-mortaliteitsnorm van het IJsselmeer liggen. Deze sterfte mag dus gezien worden als een kleine hoeveelheid die niet van invloed zal zijn op de omvang van de populatie. Daarnaast zal de mate van verstoring van het totale oppervlak leefgebied van deze soorten in de nieuwe situatie iets toenemen ten opzichte van de huidige situatie, met name door verplaatsing van de verstoringsbron van de omgeving van boerenerven (de solitaire turbines) naar rustiger gebied op grotere afstand van bebouwing (de nieuwe lijnopstellingen). Deze toename is echter beperkt en de Wieringermeer biedt voldoende alternatieve foerageermogelijkheden voor deze soorten. Barrièrewerking zal voor deze soorten evenmin optreden.

In de aanlegfase dient het optreden van significant negatieve effecten ten gevolge van verstoring van goed foerageergebied van kleine zwanen en ganzen (toendrarietgans, kolgans, grauwe gans en brandgans) bij de opstelling langs de Waterkaaptocht en bij de drie oost-westgeoriënteerde lijnopstellingen in het zuidoosten van de Wieringermeer voorkomen te worden door het nemen van mitigerende maatregelen. Het optreden van significant negatieve effecten kan voorkomen worden door de opschaling van deze opstellingen buiten de periode november-januari uit te voeren, óf gefaseerd te werken door bijvoorbeeld langs de Waterkaaptocht het noordelijke en zuidelijke deel van de lijn afzonderlijk van elkaar op te schalen en in het zuidoosten van de Wieringermeer niet alle drie de lijnopstellingen tegelijk te vervangen of uit te breiden.

Om significant negatieve effecten op voorhand met zekerheid uit te kunnen sluiten, is het noodzakelijk om in de gebruiksfase het aantal aanvaringsslachtoffers van de kleine zwaan te reduceren en barrièrewerking voor toendrarietgans en kleine zwaan, bij de drie oost-westgeoriënteerde lijnopstellingen (ECN en Verlengde Wagendorp), te voorkomen door het nemen van mitigerende maatregelen. Hiertoe is een mitigerende maatregel uitgewerkt die de garantie biedt dat significante effecten zijn uit te sluiten. Deze mitigerende maatregel betreft het creëren van een (flexibele) corridor van stilstaande turbines in de drie oost-westgeoriënteerde lijnopstellingen in het zuidoosten van de Wieringermeer. De corridor dient aan de volgende eisen te voldoen:

  • periode 1 november-31 januari, als toendrarietganzen of kleine zwanen in de Wieringermeer en omgeving plangebied aanwezig zijn;
  • 's ochtends stilstand van 1 uur voor zonsopkomst tot 1 uur daarna;
  • 's avonds stilstand van 1 uur voor zonsondergang tot 2 uur daarna;
  • de stilgezette turbines in de drie afzonderlijke lijnopstellingen staan ten opzichte van elkaar in een min of meer rechte lijn tussen de foerageergebieden en de slaapplaats (NNW-ZZO) en bevinden zich zoveel mogelijk aan de oostzijde van de lijnopstellingen (in iedere lijnopstelling minimaal de vierde windturbine vanuit het westen gerekend).

In de aan te vragen vergunning op grond van de Nb-wet zal deze maatregel moeten worden gewaarborgd en de werking ervan worden gemonitord. Hierdoor is het ook aannemelijk dat een dergelijke vergunning kan worden verkregen en dat de Nb-wet de uitvoering van dit inpassingsplan niet in de weg staat.

Speciaal aandachtspunt: meetmasten

De bestaande getuide meetmasten leiden mogelijk tot aanvaringsslachtoffers onder soorten waarvoor Natura 2000-gebieden Waddenzee en/of IJsselmeer zijn aangewezen. Met name in het donker en in perioden met slecht zicht kunnen vogels in aanvaring komen met de kabels waarmee de masten verankerd zijn. Het verhogen van deze masten zal niet leiden tot een toename van het aantal aanvaringsslachtoffers. Bij ongetuide meetmasten vallen geen vogelslachtoffers. De nieuwe masten zorgen dus niet voor sterfte onder soorten waarvoor voor de Waddenzee en/of het IJsselmeer instandhoudingsdoelstellingen zijn opgesteld.

Om zeker te stellen dat enkel ongetuide meetmasten worden gebouwd, wordt dat in de planregeling van dit inpassingsplan zeker gesteld door het opnemen van een daartoe luidende bouwbepaling.

Vanwege de wens van ECN om ook getuide meetmasten te kunnen bouwen, heeft nader onderzoek plaatsgevonden naar de mogelijke effecten hiervan vanwege mogelijke aanvaringslachtoffers met vogels. De resultaten van dit nader onderzoek zijn verwoord in een aparte memo, die als bijlage 2 is opgenomen bij deze plantoelichting. Uit het onderzoek blijkt dat op basis van het beperkte oppervlaktebeslag van de meetmasten en het gegeven dat alle meetmasten in agrarisch gebied liggen, het effect van realisatie van de meetmasten op beschermde soorten nihil is. Deze conclusie is ook geldig indien twee masten getuid worden. De bouw van twee getuide masten is daarom via een afwijkingsmogelijkheid in de planregeling mogelijk gemaakt.

Natuurmonumenten en karakteristieke openheid

Doordat de Waddenzee dichter bij het windpark ligt dan de Staats- en Beschermde Natuurmonumenten in het IJsselmeer en doordat de positie ten opzichte van de lijnopstellingen ongunstiger is voor patroonherkenning, is het effect van het windpark op het natuurschoon van de Waddenzee iets groter dan op het IJsselmeer. In vergelijking met de huidige situatie zijn de weidsheid en het vrijwel ongeschonden en open karakter en de rust van de Waddenzee niet in het geding, net zo min als de weidsheid en openheid van het IJsselmeer.

Gebiedsbescherming: EHS

Achtergronden

In het kader van de nee, tenzij-toets is beoordeeld of de plaatsing en het gebruik van de windturbines in de EHS het functioneren van het Robbenoordbos als natuurlijk bos significant aantasten. Daarbij zijn twee effecten op het Robbenoordbos die van belang:

  • ruimtebeslag: daar waar bosgrond (natuur) wordt verhard neemt het netto areaal EHS af;
  • verstoring: door de aanleg, het onderhoud en het gebruik treedt verstoring van dieren in het Robbenoordbos op.

Ruimtebeslag

Deze keuze voor het plaatsen van de windturbines in het EHS-gebied van het Robbenoordbos volgt uit het Windplan. Aan deze aanpassing liggen de overwegingen ten grondslag zoals die in paragraaf 3.6.3 van deze plantoelichting al uiteen zijn gezet.

De in het Robbenoordbos geplande turbines staan in de EHS. Voor het gebruik van de windturbines wordt ruimte in het bos ingenomen waarop geen natuurlijk bos meer mogelijk is, dan wel waardoor bestaand bosareaal verdwijnt. Dit kan worden beschouwd als een significante aantasting van de EHS waarvoor compensatie moet plaatsvinden aan de hand van de regels uit de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

Verstoring

De verstorende invloed van onderhoud en het gebruik van de turbines zal minimaal zijn. Verstoring tijdens de gebruiksfase zal mogelijk leiden tot verschuiving van territoria of kerngebieden van individuele vogels of andere dieren. Het functioneren van het bos als zodanig komt hiermee echter niet in het geding. Bovendien worden compenserende maatregelen genomen om deze negatieve effecten te mitigeren.

Compensatievoorstel

In overleg met de initiatiefnemers en de provincie Noord-Holland als bevoegd gezag, is een voorstel opgesteld hoe het verlies aan areaal aan EHS-gronden als gevolg van het plaatsen van windturbines in het Robbenoordbos kan worden gecompenseerd. Onderdeel van dit voorstel is een vergelijkende studie waar mogelijke geschikte locaties met elkaar worden vergeleken. Het voorstel is opgenomen als Bijlage 10 bij deze plantoelichting. Gekozen is voor een locatie nabij het Robbenoordbos. Dit betreft een landbouwperceel aan de noordwestelijke zijde van het Robbenoordbos, die tijdens de realisatie van het windpark zal worden ingericht als bosperceel. Om deze reden is het perceel opgenomen in dit inpassingsplan en wordt de bestemming 'Bos' aan dit perceel toegekend. Daarnaast worden inrichtingsmaatregelen getroffen ter plaatse van de fundaties en kraanopstelplaatsen van de nieuwe windturbines en de bermen bij de vernieuwde onderhoudsweg waarmee de kwaliteit van het EHS-areaal wordt verbeterd. Door het treffen van specifieke onderhoudsmaatregelen wordt hieraan ook bijgedragen. Tot slot worden specifieke maatregelen getroffen om de hydrologische situatie van het gebied in en rondom het Robbenoordbos te verbeteren.

Op deze wijze wordt voldaan aan de in de provinciale ruimtelijke verordening voorgeschreven eis tot compensatie. Het provinciebestuur heeft met deze wijze van compenseren ingestemd.

Weidevogelleefgebieden

De windturbines zijn buiten de aangewezen weidevogelleefgebieden gepland. Daarom heeft de planologische bescherming van deze gebieden geen gevolgen voor Windpark Wieringermeer. Binnen het plangebied is alleen Dijkgatsweide aangewezen als weidevogelleefgebied. De afstand tussen de dichtstbijzijnde lijnopstelling (langs de Waterkaaptocht) en dit gebied is dermate groot (>1,5 km) dat de plaatsing en de aanwezigheid van de turbines geen effect zal hebben op de weidevogels die in Dijkgatsweide broeden.

Beschermde soorten

Vogels

In de Wieringermeer broeden veel verschillende soorten vogels. Bouwwerkzaamheden in het kader van de realisatie van Windpark Wieringermeer kunnen leiden tot verstoring of vernietiging van in gebruik zijnde nesten van vogels en hun jongen en/of eieren. Hiermee kunnen verbodsbepalingen van artikel 11 en 12 Ffw overtreden worden. Tijdens de werkzaamheden en de voorbereiding daarvan dient verstoring of vernietiging van nesten van vogels voorkomen te worden. Dit kan bijvoorbeeld preventief door buiten het broedseizoen te werken of bomen en struiken buiten het broedseizoen te verwijderen en/of ruigte voortijdig te maaien. Het rooien van beplanting, maaien van ruigte of uitvoeren van bouwwerkzaamheden binnen het broedseizoen is mogelijk indien is vastgesteld dat met deze werkzaamheden geen nesten van vogels worden verstoord, beschadigd of vernietigd. Voor het broedseizoen kan geen standaardperiode worden aangegeven. Het broedseizoen verschilt immers per soort. Globaal moet rekening gehouden worden met de periode maart tot half augustus.

Verspreid door de Wieringermeer komen ook vogelsoorten voor waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn. Op grond van door het Ministerie van LNV (2009) verstrekte handleidingen worden nesten van de volgende soorten als jaarrond beschermd beschouwd: boomvalk, buizerd, gierzwaluw, grote gele kwikstaart, havik, huismus, kerkuil, oehoe, ooievaar, ransuil, roek, slechtvalk, sperwer, steenuil, wespendief en zwarte wouw. Aangezien de grote meerderheid van deze vogelsoorten nestelt in bomen of andere opgaande structuren is de dichtheid aan nesten in een open landbouwgebied als de Wieringermeer relatief laag. In het Robbenoordbos en Dijkgatbos is de dichtheid van veel soorten met jaarrond beschermde nesten hoger dan in de rest van de Wieringermeer. Om aan de wettelijke bepalingen uit de Flora- en faunawet te kunnen voldoen, dient bij de aanleg van de turbines, ook buiten het broedseizoen, vernietiging van jaarrond beschermde nesten voorkomen te worden. De aanwezigheid van dergelijke nesten dient dan ook voor aanvang van de werkzaamheden vastgesteld te worden.

Vleermuizen

Bij de locatie van de windturbines en de toegangsweg tussen de locaties van turbines zijn bij een veldinventarisatie in de zomerperiode van 2014 (zie de bijlage 4 bij deze plantoelichting) baltsende ruige dwergvleermuizen waargenomen. Dit duidt op de aanwezigheid van één of meerdere (paar)verblijfplaats(en) van de ruige dwergvleermuis in het gebied waar bomen gekapt gaan worden om ruimte te maken voor de turbines en/of de toegangsweg en opstelplaatsen. Niet uitgesloten kan worden dat deze verblijfplaats door ruige dwergvleermuizen ook in de zomer en in relatief vorstvrije perioden in de winter worden gebruikt. Dit betekent dat ontheffing voor het overtreden van verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 Ffw nodig is.

Om deze ontheffing te kunnen verkrijgen zal mitigatie toegepast moeten worden in de vorm van het ophangen van vleermuiskasten op voldoende afstand van de turbinelocaties. In het Robbenoordbos zijn al meerdere van deze vleermuiskasten aanwezig en die worden door grote aantallen ruige dwergvleermuizen gebruikt. Dat betekent dat deze mitigerende maatregel op deze locatie aantoonbaar gewerkt heeft en dus ook in dit geval zinvol is.

Een effectieve mitigerende maatregel is om de turbines die worden geplaatst in gebieden met een hoge activiteit van vleermuizen stil zetten in perioden met het grootst verwachte aantal vleermuisslachtoffers (bij windsnelheden lager dan 6 m/s, temperaturen hoger dan 10 °C, droog weer en in de periode begin mei-eind oktober).

Boommarter 

Tijdens een veldinventarisatie in de zomerperiode van 2014 (zie de bijlage 4 bij deze plantoelichting) zijn geen vaste rust- en verblijfplaatsen van boommarter, eekhoorn of andere grondgebonden zoogdieren in het plangebied aangetroffen. Geschikte boomholtes die gebruikt kunnen worden als nestboom door boommarter, zijn niet aanwezig.

Het oppervlaktebeslag van de ingreep in het Robbenoordbos is voorts beperkt (<0,5%). Er blijft voldoende foerageergebied beschikbaar, met andere woorden er is geen aantasting van de functionaliteit van het leefgebied van de boommarter als gevolg van oppervlaktebeslag. Verstoring als gevolg van geluid en optische verstoring in de realisatiefase is tijdelijk en zal niet tot permanente verstoring van de boommarter leiden.

De dieren hebben voldoende mogelijkheid om uit te wijken. Daarbij valt de uitvoering van de werkzaamheden (overdag) niet samen met de tijd dat boommarters actief zijn (schemer en nacht). Negatieve effecten met betrekking tot de boommarter zijn daarmee uitgesloten.

Vogels in het Robbenoordbos (houtsnip)

Om het aantal aanvaringsslachtoffers van boven het Robbenoordbos vliegende vogels zoals de houtsnip zoveel mogelijk te beperken wordt aanbevolen om in het Robbenoordbos de ruimte tussen de boomtoppen de onderste tip van de rotorbladen zo groot mogelijk te maken. Deze ruimte zal minimaal ±15 meter bedragen, waarbij het aantal aanvaringsslachtoffers van de houtsnip al beperkt zal zijn, maar door het vergroten van deze afstand zal het aantal slachtoffers verder geminimaliseerd worden.

Overige beschermde soorten

Plaatsing van windturbines in/nabij het Robbenoordbos kan leiden tot aantasting van groeiplaatsen van tongvaren, gevlekte rietorchis en grote keverorchis (tabel 2 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten: strikt beschermde soorten) en ook brede wespenorchis, koningsvaren en grote kaardenbol (tabel 1 van het hiervoor genoemde besluit). Met zorgvuldig handelen kunnen effecten op de betreffende soorten worden uitgesloten. Voor de soorten die beschermd zijn conform tabel 1 geldt een vrijstelling van overtreding van de verbodsbepalingen van de Ffw bij ruimtelijke ingrepen.

Uitgangspunt bij de toetsing van effecten is dat er geen watergangen worden gedempt. Wel kan er sprake zijn van het verbreden van watergangen (werkzaamheden aan de oevers) en het kruisen van smalle watergangen met duikers. Hierbij kan potentieel voortplantingsgebied van de rugstreeppad verloren gaan.

Het oppervlaktebeslag van de werkzaamheden in de betreffende sloten is nihil. Aantasting van de functionaliteit van voortplantingswater van de rugstreeppad is daarom uitgesloten. Effecten op de gunstige staat van instandhouding (lokaal, regionaal, landelijk) van amfibieën (zoals de rugstreeppad) of vissen zijn daarom uitgesloten.

Rode Lijstsoorten

Effecten die de gunstige staat van instandhouding zouden kunnen brengen op niet-beschermde Rode Lijstsoorten worden niet voorzien. Effecten op Rode Lijstsoorten die wettelijk beschermd zijn, zijn hierboven reeds beschreven. Om in de aanlegfase de effecten op Rode Lijstsoorten zoveel mogelijk te minimaliseren, wordt aanbevolen om de definitieve locaties van werkwegen, opstelplaatsen en mastvoeten (zodra deze bekend zijn) voorafgaand aan de werkzaamheden te controleren op de aanwezigheid van Rode Lijstsoorten. Indien Rode Lijstsoorten ter plekke aanwezig blijken zijn, moet tijdens de werkzaamheden zorgvuldig gehandeld worden, teneinde aan de wettelijke bepalingen uit de Flora- en faunawet te kunnen voldoen. Dit kan bijvoorbeeld door groeiplaatsen van Rode Lijstsoorten te ontzien.

Cumulatieve effecten vanwege de herstructureringsperiode

Uit het ecologisch onderzoek bij het MER blijkt dat geen cumulatieve effecten zijn te verwachten voor wat betreft het aspect ecologie gedurende de herstructureringstermijn.

5.3.3 Conclusie en vertaling in bestemmingsregeling

Conclusie

Uit de Natuurtoets blijkt dat met de gekozen opstelling zeker geen significant negatieve effecten optreden op kwalificerende habitattypen en soorten voor de betrokken Natura 2000-gebieden. De windturbines vormen zeker geen aantasting van de wezenlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden.

In de aan te vragen vergunning op grond van Nb-wet zal het creëren van een (flexibele) corridor van stilstaande turbines in de drie oost-westgeoriënteerde lijnopstellingen in het zuidoosten van de Wieringermeer moeten worden gewaarborgd en de werking ervan worden gemonitord. Hierdoor is het aannemelijk dat een vergunning kan worden verkregen en dat de Nb-wet van dit inpassingsplan niet in de weg staat.

De in het Robbenoordbos geplande turbines staan in de EHS. Voor het gebruik van de windturbines wordt ruimte in het bos ingenomen. Het geplande verhardingsoppervlak is circa 1,5 ha. Het totale ruimtebeslag is, rekening houdend met alle onzekerheden, maximaal 2 ha. Hierop is geen natuurlijk bos meer mogelijk dan wel verdwijnt bestaand bosareaal. Daarnaast vindt door het gebruik van de windmolens een permanente verstoring plaats van circa 12,5 ha van het Robbenoordbos. Dit kan worden beschouwd als een significante aantasting van de EHS, waarvoor compensatie moet plaatsvinden aan de hand van de regels uit de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

In overleg met de initiatiefnemers en de provincie Noord-Holland als bevoegd gezag, is een voorstel opgesteld hoe het verlies aan areaal aan EHS-gronden als gevolg van het plaatsen van windturbines in het Robbenoordbos kan worden gecompenseerd. Gekozen is voor een locatie nabij het Robbenoordbos dat tijdens de realisatie van het windpark wordt ingericht als bosperceel. Daarnaast worden waterhuishoudingsmaatregelen genomen waardoor de negatieve effecten door het gebruik van de molens worden gemitigeerd. Op deze wijze wordt voldaan aan de in de provinciale ruimtelijke verordening voorgeschreven eis tot compensatie. De provinciale instemming met zowel de locatiekeuze als de voorgenomen inrichting van het perceel als bos zijn in voorbereiding.

Uit de Ffw-toets blijkt dat sprake is van negatieve effecten op een aantal beschermde soorten. De aanvraag van een ontheffing op grond van de Ffw voor deze soorten is dan ook noodzakelijk. Omdat uit de onderzoeken blijkt dat de ruimtelijke ingreep geen afbreuk doet aan de gunstige staat van de instandhouding van soorten, waarvoor incidentele aanvaringsslachtoffers zijn voorzien, bestaat geen reden om aan te nemen dat deze ontheffing niet zou kunnen worden verkregen.

Vertaling in het inpassingsplan

Uit het ecologisch onderzoek blijkt dat nieuwe getuide meetmasten mogelijk negatieve effecten kunnen veroorzaken. In de planregeling van dit inpassingsplan is daarom een bepaling opgenomen die alleen niet-getuide masten toestaat. Nieuwe getuide meetmasten zijn alleen indirect mogelijk gemaakt door middel van een afwijkingsbevoegdheid. Om te voldoen aan het vereiste van de Provinciale Ruimtelijke Verordening is het perceel, waarop de EHS-compensatie is voorzien in dit inpassingsplan, opgenomen door de bestemming 'Bos' eraan toe te kennen. Tot slot wordt een koppeling gelegd in de planregels tussen het in gebruik nemen van de nieuwe windturbines in het Robbenoordbos en de aanleg en inrichting van de compensatiemaatregelen. Op deze wijze is de compensatie planologisch gewaarborgd.

5.4 Archeologie en cultuurhistorie

5.4.1 Toetsingskader

Monumentenwet en de Wet op de archeologische monumentenzorg

Het Verdrag van Malta heeft in Nederland geresulteerd in een ingrijpende herziening van de Monumentenwet uit 1988, die op 1 september 2007 met de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht is geworden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. In de nieuwe wetgeving is de bescherming van het archeologische erfgoed, de inpassing hiervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van het archeologische onderzoek geregeld.

Daarnaast is het 'de verstoorder betaalt'- principe in de wet verankerd. In verband met dit principe regelt de wet ook de te volgen procedures en de financiering van archeologisch (voor)onderzoek en het eigendom en beheer van archeologische vondsten.

De bescherming van de archeologische waarden is onder andere vertaald in een Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) op zowel nationaal als provinciaal niveau. Deze IKAW laat zien hoe groot de 'trefkans' is om iets archeologisch waardevols aan te treffen. Op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) staan terreinen waarvan bekend is dat ze daadwerkelijk een archeologische waarde hebben.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Hollands Kroon werkt momenteel aan nieuw beleid op het gebied van archeologie en cultuurhistorie. In dit beleid worden een zestal regimes onderscheiden. Per gebied is vastgelegd wanneer bij ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met archeologie, afhankelijk van de kans dat archeologische resten in de bodem liggen. Elk regime kent zijn eigen drempelwaarden, gebaseerd op de verwachtingswaarde.

In overleg met de gemeente is besloten om in het inpassingsplan geen specifieke beschermende regeling op te nemen voor archeologisch waardevolle gebieden. Het archeologisch onderzoek, zoals dat is opgenomen in het MER en wat later is aangevuld (zie hierna), is door de gemeente als voldoende beschouwd ter onderbouwing dat door de aanleg van het windpark met de bijbehorende voorzieningen geen archeologische waarden verstoord zullen worden.

Voor de cultuurhistorische waarden, zoals dijken, verkavelingspatronen en monumentale gebouwen, wordt te zijner tijd een aparte cultuurhistorische beleidsnota

5.4.2 Onderzoek

In het kader van het MER Windpark Wieringermeer is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd dat in het bijlagenrapport bij het MER is opgenomen. Het bureauonderzoek is gebaseerd op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW, zie figuur 5.5) en een tiental overige bronnen Hieruit is gebleken dat in het plangebied voornamelijk archeologische waarden kunnen worden verwacht uit het Neolithicum en de Middeleeuwen tot en met de Nieuwe Tijd. Geconcludeerd wordt dat verspreid over het gehele plangebied de trefkans op het voorkomen van archeologische waarden middelhoog tot hoog is.

Ter voorbereiding op de vergunningaanvragen voor de beoogde windturbines is vervolgonderzoek uitgevoerd in de vorm van een inventariserend veldonderzoek, uitgevoerd door ArcheoPro projecten. het gaat om een geofysisch onderzoek en karterend bodemonderzoek. Het onderzoeksrapport is opgenomen in de bijlage 5 bij deze plantoelichting. Het onderzoek is uitgevoerd ter plaatse van een groot deel van de beoogde turbines waarvan de turbinevoeten/fundaties zijn gelegen in een gebied waarvoor in het onderliggende bestemmingsplan Buitengebied een beschermende regeling voor archeologie is opgenomen. Op basis van het inventariserend veldonderzoek wordt geconcludeerd dat voor de overige turbinelocaties in het plangebied geen sprake is van een kans op het aantreffen van archeologisch waarden.

Dit laat onverlet dat indien bij bodemingrepen (bij de aanleg van de fundering van turbines, het graven van kabels en leidingen en eventueel bij het verleggen van watergangen en sloten) archeologische materialen of sporen kunnen worden aangetroffen. Deze vondsten moeten op grond van artikel 53 van de Monumentenwet door tussenkomst van de gemeente worden gemeld bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

5.4.3 Conclusie en vertaling in bestemmingsregeling

Conclusie

Op basis van het inventariserend veldonderzoek wordt geconcludeerd dat in het plangebied geen sprake is van een kans op het aantreffen van archeologisch waardevolle materialen of sporen.

Het aspect archeologie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

Vertaling in het inpassingsplan

Naar aanleiding van het inventariserend veldonderzoek is de archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied bijgesteld ten opzichte van het voorontwerp van het inpassingsplan. De in het voorontwerp opgenomen regeling is in het ontwerp van dit inpassingsplan komen te vervallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003_0028.png"Figuur 5.5 Kaart met de indicatieve archeologische verwachtingen (IKAW) in het plangebied met gebieden met een hoge verwachtingswaarde (in rood aangegeven) en een lage verwachtingswaarde (in geel aangegeven)

Bron: MER Windpark Wieringermeer; Pondera Consult.

5.5 Landschap

5.5.1 Toetsingskader

Structuurvisie Noord-Holland 2040 en het Windplan Wieringermeer

In de Structuurvisie Noord-Holland 2040 kondigde de provincie aan dat zij het Beleidskader Wind op land zou opstellen, waarin een ruimtelijk kader is opgenomen met daarin de ontwerpprincipes en instrumenten voor het ontwerpen van (grootschalige) windmolenparken zoals Windplan Wieringermeer, alsmede een uitvoeringsregeling die de randvoorwaarden voor ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit aangeeft.

Het Beleidskader Wind op land is inmiddels gereed en stelt voor meerdere lijnopstellingen in de Wieringermeer een zonering (zie figuur 2.2) vast. Zoals in hoofdstuk 2 is aangegeven, is bij het vaststellen van deze zones de landschappelijke vormgeving een uitdrukkelijk sturend element geweest. Daarnaast heeft de gemeente een beeldkwaliteitsplan vastgesteld dat concrete richtlijnen geeft voor het ontwerp van het windpark (zie hoofdstuk 3). Deze twee documenten (het windplan en het BKP) hebben in grote mate de totstandkoming van de voorliggende inrichting van het Windpark Wieringermeer bepaald.

5.5.2 Onderzoek

Effectbeschrijving in het MER

Ter ondersteuning van het BKP is een 3D-model ontwikkeld. Dit model maakt het mogelijk om varianten van windturbineopstellingen vanuit alle mogelijke hoeken en standpunten te bekijken. Het model is ook benut voor de effectbeoordeling in het MER. Daarnaast zijn enkele fotovisualisaties gemaakt die als bijlage bij het MER zijn opgenomen. Volstaan wordt met een verwijzing naar hoofdstuk 9 en bijlage 13 van het MER.

Expertmeetings

Gedurende de voorbereiding van dit inpassingsplan en het MER zijn, aan de hand van het 3D-model en fotovisualisaties van de windturbines die zijn opgenomen uit de vergunningaanvraag, enkele expertmeetings gehouden om de landschappelijke uitstraling van specifieke locaties in het plangebied te bespreken. Bij deze bijeenkomsten waren ambtelijke vertegenwoordigers van de gemeente, de provincie, het Rijk en het gemeentelijke Kwaliteitsteam tezamen met de initiatiefnemers en de verschillende deskundigen aanwezig. Tijdens deze bijeenkomsten zijn deellocaties bediscussieerd die afwijken van de uitgangspunten (zones) van het Windplan dan wel van de uitgangspunten uit het BKP.

De beoordeling van deze afwijkingen heeft plaatsgevonden aan de hand van de vier pijlers die ook aan het Windplan ten grondslag lagen:

  • a. natuur en milieu;
  • b. economie;
  • c. draagvlak;
  • d. landschappelijke kwaliteit.

In deze paragraaf worden deze punten (en de uitkomsten van de expertmeetings) toegelicht.

Afwijkende hoogte windturbines in het Robbenoordbos

Achtergronden

Om aanvaringsslachtoffers met vogels zoveel mogelijk te voorkomen (zie paragraaf 5.3) kan het zijn dat de turbines die in het Robbenoordbos zelf gebouwd worden een afwijkende ashoogte moeten krijgen dan de overige turbines in de Wieringermeer. Daarbij is gedacht aan windturbines in het bos die met de maximale maat voor de ashoogte in dit inpassingsplan (120 m) gebouwd gaan worden, terwijl elders in het plangebied de windturbines met een minimale ashoogte van 100 m worden uitgevoerd.

Natuur en milieu

Om het aantal aanvaringsslachtoffers van boven het Robbenoordbos vliegende vogels zoals de houtsnip zoveel mogelijk te beperken wordt aanbevolen om in het Robbenoordbos de ruimte tussen de boomtoppen de onderste tip van de rotorbladen zo groot mogelijk te maken. Deze ruimte zal minimaal ±15 meter moeten bedragen. Dat kan ertoe leiden dat in dit deelgebied windturbines met een zo hoog mogelijke ashoogte moeten worden uitgevoerd (tot maximaal 120 m). Dat kan afwijken van de ashoogte van 100 m die elders in het plangebied als minimumhoogte wordt aangehouden.

Economie

Het aspect 'economie' speelt in de kwestie rondom het Robbenoordbos geen rol.

Draagvlak

Tijdens het vooroverleg bij de totstandkoming van dit inpassingsplan zijn geen reacties ontvangen die betrekking hebben op dit aspect.

Landschappelijke kwaliteit

Tijdens de expertmeetings is aan de hand van het 3D-model beoordeeld of het plaatsen van windturbines met een ashoogte van 120 m in deelgebied, terwijl elders in het plangebied windturbines met een ashoogte van 100 m gebouwd worden, tot onaanvaardbare gevolgen voor de landschappelijke uitstraling van het windpark zou leiden. Geconcludeerd is dat dit niet het geval is.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het bouwen van hogere windturbines in het Robbenoordbos landschappelijk aanvaardbaar is. Om deze reden biedt de planregeling voor de turbineposities in dit deel van het plangebied de mogelijkheid om ter plaatse windturbines met een hogere ashoogte te bouwen.

Verschil in verschijningsvorm ter plaatse van bestaande turbines 'Oom Kees'

Achtergronden 

Windpark 'Oom Kees' is een zelfstandige onderneming die op geen enkele wijze is gelieerd met één van de andere partijen in de Wieringermeer. De bestaande windturbines op deze locatie zullen qua verschijningsvorm afwijken van die van de nieuwe windturbines die in het verlengde van deze windturbines in dit inpassingsplan mogelijk worden gemaakt.

Natuur en milieu

Het aspect 'natuur en milieu' speelt in de kwestie rondom de bestaande turbines 'Oom Kees' geen rol.

Economie

Het aspect 'economie' speelt in de kwestie rondom de bestaande turbines 'Oom Kees' geen rol.

Draagvlak

Tijdens het vooroverleg bij de totstandkoming van dit inpassingsplan zijn geen reacties ontvangen die betrekking hebben op dit aspect.

Landschappelijke kwaliteit

Beoordeeld is of een afwijkende verschijningsvorm in de lijnopstelling bij de Waterkaaptocht in het verlengde van de bestaande twee windturbines van het windpark 'Oom Kees' vanuit landschappelijk oogpunt aanvaardbaar is. Hoewel de onderlinge afstand tussen de twee bestaande turbines en de toekomstige windturbines iets kan afwijken vanwege het ter plaatse aanwezige straalpad, leidt de komst van de nieuwe windturbines in relatie tot de twee bestaande windturbines niet tot onaanvaardbare landschappelijke effecten.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het bouwen van nieuwe windturbines in het verlengde van de bestaande turbines bij locatie 'Oom Kees', ondanks een andere verschijningsvorm van de nieuwe windturbines, landschappelijk aanvaardbaar is. Om deze reden is ervan afgezien om in de planregeling nadere regels te stellen in dit deel van het plangebied.

Verlengde Kleitocht

Achtergronden 

De lijnopstelling bij de verlengde Kleitocht voldoet niet aan de ontwerpcriteria van het BKP. Het aantal turbines in deze lijnopstelling is drie terwijl het beeldkwaliteitsplan van minimaal vier turbines in een lijnopstelling uitgaat. Ook is de knik met de noordelijke Kleitocht onvoldoende duidelijk herkenbaar in het landschap.

Natuur en milieu

Het aspect 'natuur en milieu' speelt in de kwestie rondom de Verlengde Kleitocht geen rol.

Economie

Het aspect 'economie' speelt in de kwestie rondom de Verlengde Kleitocht geen rol.

Draagvlak

Tijdens het vooroverleg bij de totstandkoming van dit inpassingsplan zijn geen reacties ontvangen die betrekking hebben op dit aspect.

Landschappelijke kwaliteit

Tijdens de expertmeetings is aan de hand van het 3D-model besproken of het aantal van drie windturbines en de knik met de noordelijke Kleitocht tot onaanvaardbare gevolgen voor de landschappelijke uitstraling van het windpark zou leiden. Geconcludeerd is dat dit niet het geval is, mits het aantal te bouwen turbines (drie) als minimumaantal wordt vastgelegd.

Conclusie

Geconcludeerd is dat de voorgenomen bouw van de drie windturbines op deze deellocatie landschappelijk aanvaardbaar is. Als voorwaarde daarvoor geldt dat het aantal te bouwen turbines (drie) als minimumaantal wordt vastgelegd. Dat is in de planregeling nader uitgewerkt (zie hoofdstuk 6).

De 'bajonet' (Ulketocht/Waardtocht)

Achtergronden

De lijnopstelling bij de Waardtocht voldoet niet aan de ontwerpcriteria van het BKP. De verspringing van de lijn en de afstand tussen de twee lijnen is onvoldoende om als separate lijnen in het landschap herkenbaar te zijn. Daarnaast bestaat hier de kans dat verschillende turbinetypen binnen één lijn worden gebouwd omdat de grondposities ter plaatse in handen zijn van verschillende deelnemers van Windkracht (namelijk deels WCW en deels Nuon).

In het voorontwerp van dit inpassingsplan was de knip overeenkomstig de eisen uit het gemeentelijke BKP in verschijningsvorm gelegd tussen de turbines WT-02 en WT-03, zie figuur 5.6. In dit inpassingsplan is de knip gelegd overeenkomstig de eigendomsverhoudingen tussen WCW en Nuon, oftewel tussen de turbineposities UT012 en WT-01.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003_0029.png"

Figuur 5.6 Bajonet en de locaties waar de 'knip in verschijningsvorm' is aangebracht: in blauw de locatie uit het voorontwerpinpassingsplan en in oranje de locatie in het (ontwerp)inpassingsplan

Natuur en milieu

Het aspect 'natuur en milieu' speelt in de kwestie rondom de bajonet geen rol.

Economie

Door de knip niet gelijk te stellen met de eigendomsverhouding van WCW en Nuon, kan de situatie ontstaan dat WCW als eerste een windturbine koopt en daarmee automatisch de turbinekeuze voor Nuon bepaalt of vice versa. De aanbesteding bij één van de partijen zorgt automatisch voor een keuze voor de andere partij. Een gezamenlijke aanbesteding van WCW en Nuon ligt niet voor de hand. De economisch meest rendabele windturbine kan voor WCW een andere zijn dan voor Nuon als gevolg van de totaal verschillende businessmodellen van beide organisaties. Daarbij komt dat het tijdstip van de aanbesteding voor beide partijen naar alle waarschijnlijkheid niet gelijktijdig is.

Het opsplitsen van de aanbesteding door één van de partijen omwille van de turbines in de bajonet is economisch niet aantrekkelijk vanwege het wegvallen van het prijsvoordeel van 'groot' inkopen. Daarnaast is dat technisch en organisatorisch niet wenselijk omdat op dat moment een beperkt aantal windturbines een eigen onderhoudsregime erop na zullen moeten houden. Dat is negatief voor de kostenefficiëntie van het onderhoud.

Daarnaast speelt nog een juridische beperking in deze een belangrijke rol. Het inpassingsplan moet objectieve criteria bevatten onder welke voorwaarden gebouwd mag worden. Het formuleren van dergelijke criteria lijkt in dit geval niet goed mogelijk. In dit geval is het namelijk altijd nodig om een afhankelijkheid in te bouwen tussen de twee initiatiefnemers: de bouwrechten van de ene partij leveren automatisch een belemmering op voor de andere en andersom.

Draagvlak

Tijdens het vooroverleg bij de totstandkoming van dit inpassingsplan zijn geen reacties ontvangen die betrekking hebben op dit aspect.

Landschappelijke kwaliteit

Het kwaliteitsteam heeft zoveel mogelijk gekeken vanuit de belevingswaarde voor bewoner, recreant en passant. In dat geval is het duidelijk dat bij zowel een verschil in ashoogte van 20 m als van 30 m de twee windturbines die een andere verschijningsvorm hebben binnen de lijnopstelling een rommelig beeld veroorzaken. In de lijnopstelling is dan geen eenheid waarneembaar. Dit is zeker vanaf de Schagerweg, waar de twee lijnopstellingen goed te onderscheiden zijn, zeer zichtbaar. Vanuit de Ulkeweg ontstaat door het verschil in ashoogte tevens een perspectivische vertekening waardoor de opstelling en het onderscheid tussen de twee lijnopstellingen onleesbaar wordt. De twee windturbines in de voorste rij gaan interfereren met de windturbines in de achterste rij.

Hierbij wordt door het Kwaliteitsteam het volgende opgemerkt. Het onderscheid in windturbinetypen wordt voornamelijk bepaald door de ashoogte. Vooral op grotere afstand, bijvoorbeeld vanaf de Schagerweg, is het verschil in ashoogte het meest in het oog springend. Het onderscheid op grote afstand van de gondeltype, vormgeving van de mast en de rotordiameter is ogenschijnlijk van minder belang. Wanneer men dichter bij de windturbines komt, zoals bij een zicht vanaf de Ulkeweg, wordt het onderscheid in van de gondeltype, vormgeving van de mast en de rotordiameter meer zichtbaar en daarmee bepalender voor het beleefde beeld. Vanaf de Ulkeweg bezien treedt bij het niet hanteren van gelijke windturbines bovendien een perspectivische vertekening op, waardoor het onderscheid tussen de twee lijnen verdwijnt en een rommelig totaalbeeld ontstaat.

Het advies van het kwaliteitsteam blijft op basis van een nadere studie met het 3D-model ongewijzigd ten opzichte van dat van het voorontwerpinpassingsplan. Dat wil zeggen dat het de voorkeur heeft om de knip tussen de twee lijnstukken te leggen tussen de WT-03 en de WT-02. Op deze manier is de gewenste eenheid binnen de lijnstukken altijd gegarandeerd. Uit een oogpunt van de landschappelijke kwaliteit en beleving wordt negatief geadviseerd over het leggen van de knip tussen UT-12 en de WT-01 omdat dit een minder wenselijk landschappelijk beeld ter plaatse oplevert. Wanneer echter het leggen van de knip tussen de WT-03 en de WT-02 gezien de eigendomssituatie niet mogelijk blijkt te zijn, is het goed in eerste instantie afstemming in ashoogte te zoeken. Een overeenkomstige ashoogte is van grotere invloed dan gelijke gondeltypes, vormgeving van de mast en rotordiameter.

Conclusie

Ten aanzien van de plaats van verschijningsvorm bij de bajonet concluderen partijen dat milieu en draagvlak neutraal beoordeeld worden, economie positief en landschap negatief. Vanwege de juridische onmogelijkheid om een praktisch uitvoerbare regeling te treffen in het inpassingsplan kan aan de landschappelijke bezwaren op dit punt niet verder tegemoet worden gekomen. Daarbij wordt overwogen dat het gemeentelijke kwaliteitsteam welleswaar negatief adviseert omdat een minder wenselijk landschappelijk beeld kan onstaan, maar de landschappelijke verschijningsvorm van het windpark als geheel ter plaatse niet onaanvaardbaar wordt geacht. Om deze reden wordt besloten om het economische belang van de uitvoerbaarheid van het windpark op dit onderdeel zwaarder te laten wegen dan de landschappelijke effecten. De knip wordt om die reden in overeenstemming gebracht met de eigendomssituatie tussen WCW en Nuon.

Verschil in verschijningsvorm ter plaatse van bestaande turbines 'Wagendorp'

Achtergronden

Windpark Wagendorp is een zelfstandige onderneming die op geen enkele wijze is gelieerd met één van de andere partijen in de Wieringermeer. Zij hebben zelfstandig en op basis van hun specifieke situatie de afweging gemaakt voor het plaatsen van een winturbine Vestas V112 (ashoogte 119 m, rotordiameter 112 m). Ondanks dat Windpark Wagendorp onderdeel uitmaakt van het plangebied van de Windvisie, heeft de gemeente bij vergunningverlening niet als eis gesteld dat Wagendorp zich moet conformeren aan een bepaalde verschijningsvorm. Hierdoor ontstaat de situatie dat, wanneer de windturbines van Wagendorp worden betrokken bij de zone met specifieke bouwaanduiding voor Nuon, in de gehele zone alleen windturbines van het type Vestas V112 gebouwd mogen worden.

Natuur en milieu

Het aspect 'natuur en milieu' speelt in de kwestie rondom Windpark Wagendorp geen rol.

Economie

Indien wordt vastgehouden aan de eis dat alle windturbines binnen de lijnopstelling van het Windpark Wagendorp eenzelfde verschijningsvorm moet hebben, dan ontstaat de situatie dat Nuon deze vier windturbines uitsluitend kan bouwen wanneer gekozen wordt voor de Vestas 112. Dat houdt in dat Nuon gehouden zou zijn om voor deze vier windturbines een aparte aanbestedingsprocedure te starten, waarbij slechts één windturbineturbinefabrikant in aanmerking komt. Gezien het ontbreken van onderhandelingsruimte ontstaat een grote kans dat deze windturbines economisch niet uitvoerbaar zullen zijn en daarom niet gebouwd zullen gaan worden.

Draagvlak

Tijdens het vooroverleg bij de totstandkoming van dit inpassingsplan zijn geen reacties ontvangen die betrekking hebben op dit aspect.

Landschappelijke kwaliteit

Het kwaliteitsteam geeft aan dat Wagendorp onderdeel uitmaakt van een groter geheel samen met de windturbines van ECN. Door de nabijheid van de windturbines kunnen ECN en Wagendorp niet los van elkaar worden gezien. Karakteristiek voor de windturbines van ECN is dat deze twee lijnopstellingen ook bestaan uit korte aaneengesloten rijen van verschillende typen windturbines (aan de oostzijde van elke rij staan vier onderzoekturbines en ten westen daarvan zes respectievelijk drie prototypes). Om die reden vindt het kwaliteitsteam het niet bezwaarlijk dat Wagendorp uit twee korte rijen van verschillende windturbinetypen is opgebouwd. Bij het beeld vanaf de Zuiderdijk wordt wel direct duidelijk dat de enkele afwijkende windturbine in de rij uit de toon valt. In de visuele beleving maakt deze windturbine geen onderdeel meer uit van de korte rijen en krijgt deze de uitstraling van een solitaire windturbine (in de nabijheid van de eerder geplaatste solitaire windturbine 'de Ambtenaar'). Ook hier zal voor de bewoner, recreant en passant het lijken alsof een vergissing is begaan.

Het kwaliteitsteam adviseert vanuit het oogpunt van landschap en beleving een oplossing te bedenken voor de enkele windturbine aan de kant van de Zuiderdijkweg, opdat deze windturbine onderdeel blijft uitmaken van de totale rij en de structuur van windturbines in dit deelgebied (inclusief ECN).

Conclusie

Het leggen van een juridische koppeling tussen de verschijningsvorm van de reeds vergunde windturbines in Windpark Wagendorp en de toekomstige windturbines van Nuon, stuit op problemen omtrent de economische uitvoerbaarheid van dit plandeel. Vanuit landschappelijk oogpunt is gebleken dat een afwijkende verschijningsvorm tussen beide lijnopstellingen, vanwege op de nabijheid van het ECN-testpark, niet bezwaarlijk is. Echter, de meest oostelijke windturbine kan daarbij wel als landschappelijk afwijkend worden ervaren. Om hieraan zoveel mogelijk tegemoet te komen, wordt in de planregeling verankerd dat alle vier de nieuwe windturbines in dit deel qua verschijningsvorm gelijk moeten zijn.

Verlengde Oudelandertocht

Achtergronden

De meest zuidwestelijke turbinepositie bij de Oudelandertocht is geprojecteerd buiten de zones uit het windplan.

Natuur en milieu

Het aspect 'natuur en milieu' is niet relevant voor het verlengen van de Oudelandertocht ten opzichte van de zone uit het windplan.

Draagvlak

Tijdens het vooroverleg bij de totstandkoming van dit inpassingsplan zijn geen reacties ontvangen die betrekking hebben op dit aspect.

Economie

Omdat bij de vertaling tussen het voorkeursalternatief uit het MER naar dit inpassingsplan meerdere turbineposities zijn afgevallen (zoals het Agriportgebied, zie hoofdstuk 3), is het voor de initiatiefnemers van belang dat de resterende ruimte optimaal wordt benut voor het plaatsen van nieuwe windturbines. In dat opzicht zijn beide windturbines, ondanks dat deze is gelegen buiten de zones van het Windplan, noodzakelijk om een economisch uitvoerbaar plan te hebben.

Landschappelijke kwaliteit

Door plaatsing van de zuidwestelijke windturbine ontstaat een extra ontwerpopgave voor de toekomstige opschaling van turbines van de Groetpolder (net buiten de Wieringermeerpolder). Dit komt doordat de Oudelandertocht verder naar het westen doorloopt dan oorspronkelijk in het windplan was voorzien. Om interferentie tussen de lijnopstelling van de Oudelandertocht en de Groetpolder te voorkomen, ontstaat hiermee een ontwerpopgave bij de verdere uitwerking van de voorziene opschaling van de bestaande lijnopstelling van windturbines in de Groetpolder. Het ritme in de lijnopstelling van de Oudelandertocht blijft met uitbreiding in westelijke richting overigens wel gehandhaafd en geeft geen verstoord landschappelijk beeld. In zoverre voldoet deze uitbreiding aan de ontwerpprincipes uit het gemeentelijke BKP.

Conclusie

Omdat de bouw ervan bij de Oudelandertocht niet tot onaanvaardbare landschappelijke effecten leidt en ook verder voldoet aan gemeentelijke BKP, wordt de plaatsing hier aanvaardbaar geacht. De aanwezigheid van deze windturbine zal te zijner tijd bij de opschaling van de bestaande windturbines in de Groetpolder in de landschappelijke beoordeling voor dit project betrokken moeten worden. Een noodzaak om in dit inpassingsplan hiervoor een specifieke regeling op te nemen is niet aanwezig.

Solitair ogende windturbine tussen de Oudelandertocht en de Groettocht

Achtergronden

Tussen de lijnopstellingen van de Oudelandertocht en de Groettocht blijkt, vanwege de aanwezige aardgasleidingen ter plaatse, slechts één windturbine gebouwd te kunnen worden. Deze windturbine wordt daardoor als 'solitaire windturbine' ervaren en voldoet niet aan de eisen uit het gemeentelijke BKP.

Natuur en milieu

Het aspect 'natuur en milieu' is relevant voor de turbine tussen de Oudelandertocht en de Groettocht. Om aan de geldende normen voor geluids- en slagschaduwhinder te kunnen voldoen, moet deze turbine worden voorzien van een stilstandvoorziening (zie paragraaf 5.1 en 5.2). Wordt deze voorziening getroffen, dan wordt zonder meer voldaan aan de wettelijke normen.

Dit aspect betreft ook de belemmeringen die in dit deel van het plangebied aanwezig zijn vanwege de aanwezige ondergrondse buisleidingen. De aanwezige ondergrondse infrastructuur zorgt ervoor dat in dit deel slechts één windturbine geplaatst kan worden.

Draagvlak

Tijdens het vooroverleg bij de totstandkoming van dit inpassingsplan zijn geen reacties ontvangen die betrekking hebben op dit aspect.

Economie

Omdat bij de vertaling tussen het voorkeursalternatief uit het MER naar dit inpassingsplan meerdere turbineposities zijn afgevallen (zoals het Agriportgebied, zie hoofdstuk 3), is het voor de initiatiefnemers van belang dat de resterende ruimte optimaal wordt benut voor het plaatsen van nieuwe windturbines. In dat opzicht is deze windturbine, ondanks dat wordt voldaan aan de eisen uit het BKP, noodzakelijk om een economisch uitvoerbaar plan te hebben. Bij het bepalen van die economische uitvoerbaarheid is voorts rekening gehouden met de noodzaak dat maatregelen getroffen moeten worden om te kunnen voldoen aan de wettelijke normen voor geluids- en slagschaduwhinder (zie hiervoor).

Landschappelijke kwaliteit

De windturbine tussen de Oudelandertocht en de Groettocht wordt als een solitaire windturbine in het landschap ervaren. Deze windturbine heeft onvoldoende landschappelijk effect om als het ware het 'gat' tussen beide lijnen op te vullen. Deze turbinepositie voldoet daarmee niet aan de ontwerpprincipes zoals die in het gemeentelijke BKP zijn geformuleerd (zie hoofdstuk 4).

Conclusie

Voor wat betreft de solitaire windturbine wordt geconcludeerd dat op drie van de vier pijlers (natuur en milieu, draagvlak, economie en landschappelijke kwaliteit) deze turbine neutraal dan wel positief scoort. Aan de geldende normen wettelijke voor geluid- en slagschaduwhinder wordt voldaan, waarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse kan worden gegarandeerd. Voor wat betreft het aspect landschap scoort deze turbinepositie negatief. Gelet op alle betrokken belangen, kiezen de ministers ervoor om ondanks deze negatieve score, deze turbine desondanks in het inpassingsplan van een positieve bestemming te voorzien.

Afwijkende opstelling ECN-testpark

Achtergronden

Gedurende de planontwikkeling bleek dat de eisen aan prototypelocaties op het ECN-testpark vanuit de markt aangescherpt zijn. Op deze locaties kunnen fabrikanten hun prototypes optimaliseren en laten certificeren. Het verwerven van een certificaat is een voorwaarde om een nieuw type windturbine op de markt te kunnen brengen. Hiervoor moeten metingen worden verricht, zoals in het ECN-testpark worden uitgevoerd. Naar aanleiding van deze veranderde markteisen heeft ECN, in overleg met de Windkracht partners, de gemeente, de provincie en het Rijk naar een oplossing gezocht. Deze oplossing is gevonden in het scenario C+ (zie hoofdstuk 3), waarbij prototypelocaties worden benut die buiten de zones van het windplan zijn gelegen.

Natuur en milieu

Bij het aanpassen van de opstelling voor de prototypelocaties voor ECN, is aandacht besteed aan dit aspect. Gebleken is dat ECN ook na deze wijziging kan voldoen aan de wettelijke normen en randvoorwaarden.

Draagvlak

Tijdens het vooroverleg bij de totstandkoming van dit inpassingsplan zijn geen reacties ontvangen die betrekking hebben op dit aspect.

Economie

In elk van de drie in het MER onderzochte scenario's (A, B en C) raakten de huidige en de beoogde nieuwe prototypelocaties tussen twee andere lijnen 'ingeklemd'. Dit maakte de prototypelocaties voor het overgrote deel ongeschikt voor snelle certificatiemetingen. Hierdoor kwalificeert de testfaciliteit in de Wieringermeer niet meer als een internationale topfaciliteit. De scenario's A, B en C bleken hierdoor niet langer een reëel en (financieel) uitvoerbaar alternatief voor ECN. Om deze reden was een aanpassing vanuit bedrijfseconomisch perspectief noodzakelijk om een economisch haalbaar en uitvoerbaar plan te verkrijgen.

Landschappelijke kwaliteit

De gemeente heeft bij het zoeken naar geschikte locaties buitenom de zones van het windplan de volgende randvoorwaarden gegeven:

  • a. onder voorwaarde van een maximale ashoogte van 120 m is het mogelijk om (in afwijking van het windplan) zes prototypen in de noordelijke lijn toe te staan met een rotordiameter van maximaal 130 m;
  • b. conform de huidige regeling in het onderliggende bestemmingsplan zijn op de zuidwestelijke lijn prototypenturbines tot 150 m ashoogte en een rotordiameter van maximaal 175 m toegestaan;
  • c. het plaatsen van prototypen in andere zones voor windenergie uit het windplan (zoals de Waterkaaptocht) zijn vanwege de relatief korte afstand tot woonbebouwing (zoals de kern Kreileroord) niet wenselijk.

De locaties, die nu in dit inpassingsplan zijn opgenomen, voldoen aan deze criteria. Ondanks de aanpassingen voldoet de ECN-locatie, onder voornoemde randvoorwaarden, nog steeds aan de landschappelijke uitgangspunten van het windplan en het BKP.

Conclusie

De windturbineopstelling van ECN wijkt af van hetgeen in het Windplan was opgenomen. Om tegemoet te komen aan de gewijzigde marktomstandigheden van ECN, in combinatie met het (ook in het Windplan en BKP aangegeven) pionierskarakter van het ECN-testpark, wordt deze afwijking en onder de door de gemeente aangegeven voorwaarden aanvaardbaar geacht.

5.5.3 Conclusie en vertaling in bestemmingsregeling

Conclusie

Bij het voorliggende ontwerp van Windpark Wieringermeer zijn de door de provincie en de gemeente aangegeven landschappelijke voorwaarden in het windplan en het beeldkwaliteitsplan zoveel mogelijk aangehouden. In beginsel is daarmee de landschappelijke aanvaardbaarheid van het plan gegeven. Daar waar van het windplan of het beeldkwaliteitsplan wordt afgeweken, wordt dat beargumenteerd gedaan.

Vertaling in het inpassingsplan

Omdat de landschappelijke aanvaardbaarheid van het plan aan concrete randvoorwaarden vanuit het gemeentelijke en provinciale beleid is afgeleid, moet in de planregeling zoveel mogelijk verzekerd worden dat aan deze randvoorwaarden voldaan kan worden. In hoofdstuk 6 van de plantoelichting wordt de wijze waarop dit is gebeurd nader toegelicht.

5.6 Water en bodem

5.6.1 Toetsingskader

Water

Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 onder b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient inzicht te worden gegeven in de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met een ruimtelijke ontwikkeling die in een inpassingsplan mogelijk wordt gemaakt.

Bodemkwaliteit

Op grond van de Wet bodembescherming dient de kwaliteit van de bodem te worden bewaakt en dient verontreinigingen in de bodem te worden voorkomen. Wanneer grond wordt ontgraven of wordt aangevoerd van of naar het projectgebied is sprake van roering van de bodem en moet worden voldaan aan de vereisten uit het Besluit bodemkwaliteit. Op grond van het Besluit bodemkwaliteit worden eisen gesteld aan de kwaliteit van de af te voeren grond.

5.6.2 Onderzoek

Water

Ten gevolge van de realisatie van het Windpark Wieringermeer zal het oppervlak verhard oppervlak toenemen met maximaal 260.000 m² ten opzichte van de huidige situatie. Dit oppervlak is inclusief de vijf turbines op het bedrijfsterrein 'Agriport', die wel deel uitmaken van het VKA, maar nu niet in het inpassingsplan zijn opgenomen. Dit oppervlak is zodoende als 'worstcase' te beschouwen, de daadwerkelijke toename zal kleiner zijn. De initiatiefnemers hebben een voorstel opgesteld hoe deze toename van het verhard oppervlak gecompenseerd kan worden. Dit voorstel is in het kader van het bestuurlijk vooroverleg aan het hoogheemraadschap ter beoordeling voorgelegd en besproken. Hieruit is het voorstel gekomen zoals dat is opgenomen in bijlage 6 van deze plantoelichting.

Benodigd oppervlak fundament turbinepositie 01 Noordboog

Ten aanzien van de eerste windturbinepositie in de noordboog (NB-01) is bij de technische detailuitwerking gebleken dat het fundament van deze windturbine binnen de beschermingszone van de Amstelmeerdijk is gelegen. Dit houdt in dat het bestemmingsvlak voor de locatie van deze windturbine enkele meters op de verbeelding van dit inpassingsplan is verruimd. Zie figuur 5.7. Deze verschuiving is besproken met het Hoogheemraadschap en akkoord bevonden.

Bodem

Vanuit de functie 'windpark' worden geen milieuhygiënische eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. De beoogde activiteiten, namelijk de aanleg en het in werking hebben van een windpark, zijn niet relevant voor de bodemkwaliteit ter plaatse. Aan de te zijner tijd te verlenen omgevingsvergunning voor milieu voor het windpark worden voorschriften verbonden om bij de aanleg en het onderhoud van de nieuwe windturbines bodembedreigende activiteiten te voorkomen.

Voor het plangebied geldt dat de gemiddelde bodemkwaliteit voldoet aan de achtergrondwaarden. De gemeente Hollands Kroon werkt met een bodemkwaliteitskaart en de bodembeheernota grondverzet binnen haar grondgebied. Dit betekent dat grond die vrijkomt op locaties die niet verdacht zijn voor bodemverontreiniging zonder onderzoek binnen de grenzen van de bodemkwaliteitskaart kan worden toegepast.

Mocht bij grondwerkzaamheden voor het windpark grond vrij komen dat elders moet worden toegepast, dan zal te zijner tijd door middel van een bodemonderzoek aangetoond moeten worden dat de kwaliteit van de vrijkomende grond voldoet aan het gemeentelijke beleid. Op voorhand zijn echter geen redenen om aan te nemen dat de eventueel vrijkomende grond niet binnen de gemeente kan worden hergebruikt.

5.6.3 Conclusie en vertaling in bestemmingsregeling

Conclusie

In het kader van het overleg met betrokken bestuursorganen is het voorontwerp van dit inpassingsplan tezamen met het compensatievoorstel van de initiatiefnemers voorgelegd aan het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en door het Hoogheemraadschap akkoord bevonden.

De aspecten bodemkwaliteit en water staan de uitvoering van dit inpassingsplan niet in de weg.

Vertaling in het inpassingsplan

De aspecten bodem en water behoeven geen specifieke regeling in dit inpassingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003_0030.jpg"

Figuur 5.7 Fundering eerste turbinepositie Noordboog op de verbeelding (in rood aangegeven)

5.7 Externe veiligheid

5.7.1 Toetsingskader

Windturbines zijn geen risicovolle inrichtingen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Omdat wel sprake is van externe veiligheidsrisico's moet aandacht worden besteed aan ongevalscenario's waarbij (een deel van) de rotor afbreekt, de gondel van de windturbine loskomt of de windturbine omvalt.

Twee begrippen staan in dit beleidsveld externe veiligheid centraal: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Plaatsgebonden risico (PR)

Het PR is omschreven als de kans dat een persoon die gedurende een heel jaar onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats verblijft, ten gevolge van een ongewoon voorval met een windturbine komt te overlijden. Voor het PR geldt de risicocontour van de kans één op een miljoen per jaar (10-6 per jaar) als grenswaarde voor kwetsbare objecten.

Voor kwetsbare objecten kan van deze norm niet worden afgeweken. Voor beperkt kwetsbare objecten werkt deze norm slechts als een richtwaarde waarvan, na een uitgebreide motivering, eventueel wel kan worden afgeweken. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de kans van één op de honderdduizend per jaar (10-5 per jaar) als grenswaarde.

Groepsrisico (GR)

Het GR is de cumulatieve kans, grafisch weergegeven in een curve (zogeheten fN-curve), dat een groep personen van 10, 100 en 1.000 personen tegelijk komt te overlijden als gevolg van een ongewoon voorval met een windturbine. Het GR is niet wettelijk genormeerd. Uit de toelichting op het Activiteitenbesluit valt af te leiden dat bij ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met een oriënterende waarde waarboven een afweging gemaakt moet worden over de aanvaardbaarheid van de risico's (Stcr. 31 augustus 2009, nr. 12 902, p. 7). De oriënterende waarde is gelijk aan de factor 1 en wordt grafisch in de fN-curve weergegeven door de rechte lijn die de punten N=10 personen bij f=10-5, N=100 personen bij f=10-6 en N=1.000 personen bij f=10-8 kruist. Het GR wordt enkel bepaald voor het invloedsgebied van een risicobron. Het invloedsgebied is het gebied waarin personen worden meegeteld voor de berekening van het GR. Veelal wordt hiervoor het gebied gebruikt dat is gelegen binnen de 10-8-contour van het PR. Dit komt overeen met het gebied dat wordt getroffen door een ongeval met een kans van één op honderd miljoen per jaar.

Activiteitenbesluit en het Handboek Risicozonering Windturbines

Voor het beoordelen van dit soort ongevalscenario's zijn normen voor het PR opgenomen in het Activiteitenbesluit (artikel 3.15a). Het PR voor een windturbine wordt in de praktijk bepaald aan de hand van de risicomodellering uit het Handboek Risicozonering Windturbines.

De verplichting om het GR inzichtelijk te maken is in het Activiteitenbesluit achterwege gebleven. Dit is gedaan omdat het Activiteitenbesluit de plaatsing van een windturbine niet normeert. Het inzichtelijk maken van het GR – en, indien nodig, het verantwoorden van een eventuele toename daarvan – dient dan ook geheel in het spoor van ruimtelijke ordening plaats te vinden.

In het handboek wordt qua normstelling voor het GR voor windturbines aangesloten op de normstelling uit het Bevi voor risicovolle inrichtingen. In de praktijk blijkt overigens dat windturbines zelden of nooit tot een GR leiden. Dit heeft ermee te maken dat voor veel windturbines geen ongevalscenario's denkbaar zijn waarbij 10 of meer personen tegelijkertijd, ten gevolge van een calamiteit met de windturbine, om het leven kunnen komen.

High Impact Zone (HIZ) Gasunie

Naast hetgeen in het Bevi staat, adviseert de Gasunie een afstand tussen windturbines, ondergrondse aardgasleidingen en bovengrondse installaties aan de te houden van minimaal de HIZ. De HIZ voor bovengrondse installaties komt overeen met de masthoogte + 1/2 rotordiameter. De HIZ voor ondergrondse installaties/leidingen komt overeen met de ashoogte + 1/3 rotorblad.

Dijklichamen en waterkeringen

In het plangebied zijn waterkeringen en dijklichamen aanwezig. In het algemeen kan gesteld dat de risico's als gevolg van plaatsing van windturbines niet mogen leiden tot van een verhoogde bezwijkkans van de dijklichamen.

5.7.2 Onderzoek

Risicovolle inrichtingen

Turbine 'OT09' bevindt zich op een afstand van meer dan 165 m van het gasverdeelstation van de Gasunie aan de Oudelandertocht. De maximale werpafstand bij nominaal toerental is 213 m, de HIZ bedraagt 178 m (zie figuur 5.8). Om te kunnen voldoen aan de HIZ moet zodoende in de planregeling rekening worden gehouden met de aanwezigheid van dit gasstation. Door de gehele lijn van de Oudelandertocht een paar m naar het noorden te verschuiven, kan OT-09 voldoen aan de adviesafstand van Gasunie. Dat is in de planregeling ook als zodanig verankerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003_0031.jpg"

Figuur 5.8 Risicocontouren rondom gasverdeelstation Oudelandertocht

Gasleidingen

Voldaan wordt aan de adviesafstanden die de Gasunie hanteert voor hoofdtransport aardgasleidingen. Voor regionale aardgasleidingen wordt niet overal voldaan aan de HIZ die de Gasunie hiervoor hanteert. De initiatiefnemers hebben echter met de Gasunie afspraken gemaakt over de tot de regionale buisleidingen aan te houden veiligheidsafstanden en de gevolgen hiervan. Op basis van deze afstanden is de Gasunie akkoord gegaan met de in dit inpassingsplan voorliggende windturbineopstelling.

Dijklichamen en waterkeringen

Zoals hiervoor in paragraaf 5.6 is aangegeven, bevindt één windturbine zich binnen de kernzone van de primaire waterkering. Het betreft turbine NB-01 aan de Amstelmeerdijk. Andere turbines staan op grotere afstand van de waterkering. Deze windturbine kan desondanks voldoen aan de veiligheidseisen. In het kader van de procedure voor de benodigde vergunning op grond van de Waterwet wordt dit aangetoond. Het Hoogheemraadschap (beheerder van deze waterkering) is akkoord met de in dit inpassingsplan opgenomen positionering voor deze windturbine.

5.7.3 Conclusie en vertaling in bestemmingsregeling

Conclusie

De beoogde opstelling van de windturbines voldoet aan de geldende veiligheidseisen. Voor twee turbines (OT09 en NB01) geldt dat deze turbineposities zich aan de rand van de toelaatbare veiligheidsafstanden bevinden.

Vertaling in het inpassingsplan

Om ervoor te zorgen dat overal in het plangebied blijvend wordt voldaan aan de tussen de initiatiefnemers en Gasunie gemaakte afstanden wordt in de bestemmingslegging voor de turbines NB01 en OT09 rekening gehouden met de door Gasunie gehanteerde afstandseisen. De uitwerking van deze regeling is opgenomen in hoofdstuk 6.

5.8 Defensieradar

5.8.1 Toetsingskader

Met de wijziging van het Barro en de Rarro, per 1 oktober 2012, is een nieuw toetsingskader voor radarverstoring in werking getreden. Voor de toetsing van radarverstoring wordt vanaf 1 oktober 2012 een nieuw rekenmodel gehanteerd. Daarnaast geldt op grond van het nieuwe artikel 2.6.9 Barro, waarin is voorgeschreven dat onder meer een omgevingsvergunning voor bouwwerken (zoals windturbines) met een grotere bouwhoogte dan is opgenomen in de Rarro, worden getoetst aan de nieuwe rekenregels voor radarverstoring. Voor nieuwe windturbines geldt dat toetsing verplicht is binnen een gebied van 75 km rondom een radarpost die in de Rarro is aangewezen.

In de Rarro zijn rondom de vliegveldradar van Wier en Leeuwarden toetsingsgebieden aangewezen met een straal van 75 km waarbinnen de mogelijke radarverstoring door windturbines met een tiphoogte van meer dan 89 m +NAP moet worden onderzocht, zie figuur 4.3. De beoogde tiphoogte van de windturbines bedraagt maximaal 237,5 m +NAP. Hoewel formeel de toetsingsregeling uit het Barro en de Rarro niet van toepassing zijn op een inpassingsplan, moet vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wel aandacht worden besteed aan dit aspect. De toetsingsregeling uit het Barro en de Rarro zijn voor wat betreft het onderwerp radarhinder het enige inhoudelijke beoordelingskader dat voor handen is. Daarom wordt analoog aan het Barro en de Rarro het windpark getoetst voor wat betreft radarhinder.

5.8.2 Onderzoek

Door TNO is een radarverstoringsonderzoek uitgevoerd voor de opstelling van windturbines in het voorkeursalternatief. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 7 bij deze plantoelichting opgenomen. Bij de totstandkoming van het ontwerp van dit inpassingsplan zijn de resultaten van deze toetsing ter goedkeuring voorgelegd aan de Minister van Defensie. De minister heeft de uitkomsten van deze toetsing goedgekeurd. De goedkeuringsbrief is opgenomen in bijlage 8 van deze plantoelichting.

Een aandachtspunt daarbij is dat één van de turbineposities in de zuidwestelijke lijnopstelling van ECN is getoetst op een maximale tiphoogte van 225 m. De andere turbineposities zijn getoetst op de maximale tiphoogte van 237,5 m. Om te waarborgen dat een hogere windturbine op de betreffende positie niet tot onaanvaardbare hinder op de radar van de stations Wier en Leeuwarden leidt, wordt hiervoor een beperking in de bouwregeling aangebracht.

5.8.3 Conclusie en vertaling in bestemmingsregeling

Het aspect defensieradar behoeft voor één turbinepositie een specifieke regeling in het inpassingsplan.

5.9 Energieopbrengst

5.9.1 Toetsingskader

Windenergie is een duurzame vorm van elektriciteitsproductie en levert een bijdrage aan de invulling van het klimaatbeleid. Wat het windpark en de verschillende varianten van het windpark bijdragen aan de invulling van het klimaatbeleid is berekend. Zo wordt voor elke variant aangegeven wat de elektriciteitsopbrengst is in MWh per jaar en hoeveel reductie ten opzichte van reguliere opwekking van elektriciteit (met voornamelijk kolen en gas) dit tot gevolg heeft voor de stoffen die het broeikaseffect en dus de klimaatverandering veroorzaken: CO2 (koolstofdioxide), NOx (stikstofoxide) en SO2 (zwaveldioxide).

5.9.2 Onderzoek

In tabel 5.4 zijn de verwachte opbrengst aan productie van duurzame energie en de omvang van de vermeden emissies aan broeikasgassen in beeld gebracht. De mitigerende maatregelen voor ecologie, geluid en slagschaduw hebben als neveneffect dat de elektriciteitsopbrengst lager zal zijn bij uitvoering van de maatregelen. Het gaat (indicatief) om 0,2% (geluid), 1,4% (slagschaduw) en enkele tienden van procenten (ecologie), tezamen circa 2%.

Tabel 5.4 Energieopbrengst en vermeden emissies als gevolg van Windpark Wieringermeer (exclusief circa 2% verlies als gevolg van het treffen van maatregelen)

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003_0032.png"

Bron: MER Windpark Wieringermeer; Pondera Consult.

5.10 Lichthinder

5.10.1 Toetsingskader

Op grond van internationale burgerluchtvaartregelgeving hanteert de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), met het oog op luchtvaartveiligheid, reeds enkele jaren een richtlijn voor het aanbrengen van hindernismarkering en hindernislichten op objecten. Deze richtlijn is gebaseerd op internationale afspraken over obstakelverlichting die nog niet in nationale wetgeving zijn verankerd. Momenteel wordt een circulaire voorbereid waarin de praktijk van de afgelopen jaren wordt vastgelegd.

Op grond van de internationale afspraken dienen in ieder geval de volgende objecten van hindernismarkering/obstakelverlichting te worden voorzien:

  • objecten met een hoogte van 150 m of meer;
  • objecten binnen een afstand van 120 m tot de water- en/of snelwegen met een hoogte van 100 m of meer;
  • objecten in de nabijheid van luchtvaartterreinen.

Het aanbrengen van obstakelverlichting heeft ongewenste effecten op de omgeving. Het windpark is door de obstakelverlichting met name in de schemer- en nachtperiode nadrukkelijk aanwezig in het landschap. Gelet op de ongewenste effecten op de omgeving streven de initiatiefnemers naar een zo minimaal mogelijke uitvoering van obstakelverlichting. Dit kan bijvoorbeeld worden bereikt door het enkel aanbrengen van obstakelverlichting op de hoekpunten van het windpark. Mogelijk kan in de toekomst gebruik worden gemaakt van technologische ontwikkelingen, bijvoorbeeld een techniek waarbij obstakelverlichting alleen wordt ingeschakeld bij verminderd zicht voor vliegverkeer of in combinatie met (radar)apparatuur waarmee vliegverkeer wordt gesignaleerd.

5.10.2 Conclusie en vertaling in bestemmingsregeling

ILT ziet toe op de toepassing van obstakelverlichting bij de beoogde windturbines binnen de marges van de internationale burgerluchtvaartregelgeving. Er wordt straks niet meer verlichting gebruikt als strikt noodzakelijk is voor de veiligheid voor vliegverkeer en bij de aanleg van het windpark wordt in contact getreden met ILT over de eisen voor verlichting.

Geconcludeerd wordt dat met de toepassing van obstakelverlichting op strategische punten sprake is van een aanvaardbare ruimtelijke situatie ten aanzien van lichthinder. Het aspect lichthinder staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

5.11 Straalpaden

5.11.1 Toetsingskader

In het plangebied bevindt zich aan de Noorderdijkweg een zendmast. Diverse operators maken gebruik van deze zendmast voor het verzenden van signalen ten behoeve van radio- en televisiesignalen, alsmede voor mobiele telefonie en dataverkeer. De zendmast is onderdeel van een landelijk netwerk van straalpaden. Een aantal van deze straalpaden is planologisch beschermd in het onderliggende bestemmingsplan Buitengebied Wieringermeer. Bij het bepalen van de windturbineopstelling zoals die nu in het inpassingsplan mogelijk wordt gemaakt, is dan ook rekening gehouden met de aanwezigheid van deze straalpaden.

Dat slechts een deel van de straalpaden een planologische bescherming geniet, heeft twee oorzaken. Enerzijds zijn bij de gemeente tot op heden geen problemen bekend van (nieuwe) bouwwerken of ander grondgebruik in relatie tot de straalverbindingen. Anderzijds schrijft het ruimtelijke beleid van het Rijk en de provincie Noord-Holland de planologische bescherming sinds 1998 niet meer voor. Het gaat niet om ruimtelijke belangen die door deze overheidslagen van provinciaal of nationaal niveau zijn aangemerkt. Dat wil echter niet zeggen dat met het belang van deze straalpaden bij het toekennen van de bestemmingen voor windturbines geen rekening gehouden moet worden.

Het is in het economisch verkeer gebruikelijk dat vergunninghouders van straalverbindingen in overleg met de initiatiefnemers zelf naar alternatieven zoeken wanneer ruimtelijke plannen de straalverbindingen dreigen te doorkruisen. Indien en voor zover de alternatieven kosten met zich meebrengen die hoger zijn dan redelijkerwijs in het economisch verkeer mogen worden verwacht, kan het rijk worden aangesproken ter tegemoetkoming in de planschade. Het rijk verhaalt planschade vervolgens op initiatiefnemers, op de wijze zoals dat tussen het Rijk en initiatiefnemers bij RCR-projecten altijd wordt overeengekomen.

5.11.2 Onderzoek

Situatie in de Wieringermeer

In het MER zijn de straalpaden onderzocht die in het bestemmingsplan Buitengebied Wieringermeer zijn voorzien van een planologische regeling. Met deze straalverbindingen is rekening gehouden bij het bepalen van de alternatieven van windturbineopstellingen die in het MER zijn onderzocht en de uiteindelijke opstelling van windturbines zoals die in het inpassingsplan mogelijk worden gemaakt. Naar aanleiding van zienswijzen over dit onderwerp, heeft aanvullend onderzoek plaatsgevonden voor het Agentschap Telecom van het Ministerie van Economische Zaken (hierna: AT). Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 11 bij de toelichting van dit inpassingsplan.

Uit het nader onderzoek blijkt dat 17 van de beoogde windturbineposities in de nabijheid van straalverbindingen komen. Bij vier tot zeven hiervan bedraagt de afstand tot de nieuwe windturbines minder dan twee keer de 'fresnelzone'. De 'fresnelzone' van een straalverbinding is een ellipsvormige zone waarbinnen de uitgezonden (radio)golven zich voortbewegen tussen het punt van zender en ontvanger. De breedte van de 'fresnelzone' is afhankelijk van het aantal gebruikte radiofrequenties vanaf de verzender en is daarmee bij iedere straalverbinding anders.

Voor de vier tot zeven mogelijke punten van samenloop is de initiatiefnemer inmiddels ook in overleg getreden met de vergunninghouders van de straalpaden. Daarbij is gebleken dat zicht is op technische oplossingen om eventuele knelpunten tussen straalpaden en windturbines te voorkomen. Deze oplossingen zijn financieel-economisch op een verantwoorde wijze in te passen, waarmee de financiële uitvoerbaarheid van het plan als geheel is gegarandeerd.

Omroepsignalen

Inzake omroepsignalen zijn tot op heden in Nederland (in gebieden waar veel windturbines aanwezig zijn) geen gevallen van verstoring bekend. Evenmin wijzen internationale onderzoeken dat de komst van windturbines tot dergelijke verstoringen kunnen leiden. Echter, het blijkt ook dat over dit onderwerp ook in het buitenland maar weinig onderzoek heeft plaatsgevonden. AT adviseert op dit punt nader onderzoek (zie Bijlage 11). De noodzaak hiervan gaat echter dit concrete windproject te boven.

Daarom heeft AT berekeningen uitgevoerd op basis van modellering van Windpark Wieringermeer met worst case turbines (zoals dit ook in het MER is gebeurd voor bijvoorbeeld het vaststellen van geluids- en slagschaduw contouren. Daarbij heeft AT heeft informatie ingewonnen omtrent de praktijk met windturbineparken in omringende landen. Uit deze consultatie volgt dat in omringende landen geen sprake is van verstoring van omroepsignalen in grote windparken die uit windturbines bestaan met een vergelijkbare hoogte en omvang als in de Wieringermeer zijn voorzien. Bovendien is een vergelijking tussen windparken moeilijk te maken omdat de opstellingen per locatie verschillend zijn. Uit de modellering, waarvan de uitkomsten in het rapport dat als bijlage 11 aan deze plantoelichting is toegevoegd zijn opgenomen, volgt dat bij toepassing van een worst case turbine een verstoring kan optreden bij 'stationaire' ontvangst in een beperkt gebied van maximaal twee kilometer achter de betreffende windturbines. Het gaat concreet in om een gebied in de Wieringermeerpolder waarin zich enkele verspreid liggende vrijstaande boerderijen bevinden. Mogelijkerwijs kan na de bouw en ingebruikname van het windpark bij een aantal van deze boerderijen sprake zijn van een verslechterde ontvangst van omroepsignalen. Daarbij geeft AT aan dat zicht is op technische oplossingen om eventuele verstoring te voorkomen of verhelpen. Daarbij moet worden gedacht aan het installeren van een steunzender, het plaatsen van een extra zender of een richtantenne.

Net zoals dat hiervoor is aangegeven over straalverbindingen, is het in het economisch verkeer gebruikelijk dat vergunninghouders van omroepfrequenties zelf naar alternatieven zoeken wanneer ruimtelijke plannen de omroepsignalen dreigen te doorkruisen. Indien -en voor zover de implementatie van deze alternatieven- kosten met zich meebrengen die hoger zijn dan redelijkerwijs in het economisch verkeer mogen worden verwacht, kan sprake zijn van planschade. Hoewel geen verstoring wordt verwacht, zijn de initiatiefnemers wel in overleg getreden met de indieners van de zienswijzen om wederzijdse informatie en inzichten uit te wisselen en zo nodig hierover afspraken te maken. De oplossingsrichtingen waarbinnen nu wordt gezocht zijn ook financieel-economisch op een verantwoorde wijze in te passen in het project, waarmee de financiële uitvoerbaarheid van het plan als geheel is gegarandeerd. Omdat, zoals hiervoor uiteen is gezet, nog maar weinig bekend is over de mogelijke invloed van windturbines op de mogelijke verstoring van omroepsignalen, zal AT dit aspect na de bouw en ingebruikname van het windpark gaan monitoren.

5.11.3 Conclusie en vertaling in bestemmingsregeling

Bij de totstandkoming van de windturbineopstelling zoals die in dit inpassingsplan mogelijk wordt gemaakt, is rekening gehouden met de straalpaden zoals die in het onderliggende bestemmingsplan Buitengebied zijn vastgelegd. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat meer straalpaden in gebruik zijn dan deze. Hierover is de initiatiefnemer inmiddels in overleg getreden met de vergunninghouders van de straalpaden en met de uitzendgerechtigde van omroepsignalen. Daarbij is gebleken dat zicht is op technische oplossingen om eventuele knelpunten tussen straalpaden en windturbines te voorkomen. Hetzelfde geldt voor de omroepsignalen die vanaf de zendmast aan de Noorderdijkweg worden uitgezonden. Deze oplossingen zijn voorts financieel-economisch op een verantwoorde wijze in te passen, waarmee de financiële uitvoerbaarheid van het plan als geheel is gegarandeerd.


Een eventuele overblijvende verstoring van straalpaden of omroepsignalen wordt vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar geacht. Het op grootschalige wijze opwekken van windenergie op de locatie Wieringermeer dient een groot maatschappelijk belang. Eventuele hinder die na het treffen van de hiervoor genoemde technische maatregelen overblijft, zal zo blijkt uit het nader onderzoek lokaal van aard zijn en de algehele werking van de straalpaden of de zendfunctie van de zendmast als geheel niet op onaanvaardbare wijze aantasten. Een nadere regeling op dit punt in het inpassingsplan is daarom evenmin nodig.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de juridische regeling van het inpassingsplan toegelicht. Eerst wordt de opzet van het inpassingsplan besproken (paragraaf 6.2). Vervolgens wordt in paragraaf 6.3 de planvorm besproken en onderbouwd. In paragraaf 6.4 volgt een artikelsgewijze toelichting op de regels uit de planregeling. Hierbij wordt per onderwerp aangegeven hoe in de planregeling met de randvoorwaarden uit het beleidskader en de sectorale wet- en regelgeving rekening is gehouden.

6.2 Toelichting en opzet inpassingsplan

Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP)

Dit inpassingsplan Windpark Wieringermeer is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. SVBP2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe inpassings- en bestemmingsplannen conform de nieuwe Wro en Bro moeten worden gemaakt. Hiervoor bevat de SVBP standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het inpassings- of bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. Inpassingsplannen en bestemmingsplannen zijn hierdoor op vergelijkbare wijze opgebouwd en op eenzelfde manier verbeeld.

Opzet bestemmingsregeling

Een inpassingsplan is wat betreft vorm, inhoud, procedure en juridische binding gelijk aan een bestemmingsplan. Op grond van artikel 3.28, derde lid Wro kan in een inpassingsplan de verhouding tussen het inpassingsplan en de onderliggende bestemmingsplannen nader worden bepaald. In dit inpassingsplan is van deze mogelijkheid gebruikgemaakt.

Als uitgangspunt is gehanteerd dat het inpassingsplan zo min mogelijk ingrijpt in de geldende ruimtelijke plannen. Overal waar mogelijk blijft de geldende regeling in stand, alleen waar nodig wordt een nieuwe regeling toegevoegd. In dit inpassingsplan wordt dan ook volstaan met het vaststellen van de enkelbestemming 'Bedrijf - Windturbinepark' voor het windturbinepark en 'Bedrijf - Testpark voor windturbines' voor het testpark van ECN. Op de plaatsen waar de rotoren van windturbines over (kunnen) draaien, is daarvoor een specifieke aanduiding opgenomen binnen de geldende bestemmingen Agrarisch, Agrarisch Gebied, Bos, Groen, Recreatie, Verkeer en Water uit de onderliggende bestemmingsplannen Buitengebied, Landelijk Gebied 1973, Agriport en Wieringerwerf van de gemeente Hollands Kroon.

Verhouding met geldende bestemmingsplannen

De bestemmingsplannen in het plangebied van het inpassingsplan behouden grotendeels hun werking (zie hiervoor). Een aantal onderdelen van de geldende bestemmingsplannen in het gebied komt met het inpassingsplan te vervallen. Het inpassingsplan en de geldende bestemmingsplannen bestaan dus naast elkaar als zelfstandige documenten. Deze documenten moeten in samenhang worden gelezen voor een compleet beeld van de juridisch-planologische situatie in het gebied. Om de onderlinge verhouding tussen het inpassingsplan en de geldende bestemmingsplannen te verduidelijken, is een regeling opgenomen in het plan.

In artikel 11 en artikel 12 zijn bepalingen opgenomen die de verhouding tussen het inpassingsplan en de geldende bestemmingsplannen vastleggen. Voor een toelichting op deze regeling wordt verwezen naar paragraaf 6.4.

Termijn

De gemeenteraden, respectievelijk Provinciale Staten zijn, ingevolge artikel 3.28, vijfde lid, Wro vanaf het moment waarop het ontwerp van het inpassingsplan ter inzage is gelegd, niet langer bevoegd tot vaststelling van een bestemmingsplan respectievelijk provinciaal inpassingsplan voor de gronden waarop het inpassingsplan betrekking heeft. Deze bevoegdheid ontstaat weer tien jaar na vaststelling van het inpassingsplan, dan wel eerder, indien het inpassingsplan dat bepaalt. In het derde lid van artikel 19 van de planregeling is ter verduidelijking opgenomen dat Provinciale Staten wel bevoegd blijven om een inpassingsplan vast te stellen ten behoeve van het kabeltracé dat te zijner tijd dient om de opgewekte energie in het windpark naar het landelijke netwerk te transporteren.

In het onderhavige inpassingsplan wordt de bevoegdheid van gemeenteraden (respectievelijk Provinciale Staten) tot vaststelling van bestemmingsplannen (respectievelijk provinciale inpassingsplannen) binnen het plangebied tot aan het eind van de uitvoeringstermijn van het project opgeschort. Gemeenteraden en Provinciale Staten mogen daarna weer bestemmingsplannen (respectievelijk inpassingsplannen) vaststellen binnen het plangebied van het inpassingsplan Windpark Wieringermeer vanaf vijf jaar na vaststelling van het onderhavige inpassingsplan. Verwacht wordt dat in die plannen de planologische regeling van dit inpassingsplan wordt gerespecteerd.

6.3 Planvorm

6.3.1 Algemeen

Motivering bestemmingslegging 

Voor het inpassingsplan is gekozen voor een globale bestemmingsregeling, waarbinnen op basis van de geldende regeling uit het onderliggende bestemmingsplan en de toekomstige situatie, alleen datgene dat noodzakelijk is, wordt vastgelegd. Dit houdt het volgende in.

  • De nieuwe bedrijfsbestemmingen voor het windturbinepark en het testpark zijn toegekend aan gronden die deel uitmaken van het voorkeursalternatief uit het MER.
  • Het betreft momenteel hoofdzakelijk agrarische gronden die zijn voorzien van de bestemming Agrarisch. Het opwekken dan wel testen van windturbines verhoudt zich niet met deze bestemming. Daarom is, overeenkomstig de SVBP2012, gekozen voor het toekennen van een bedrijfsbestemming.
  • Omdat het testen van windturbines en het produceren van windenergie twee te onderscheiden functies zijn, is de nieuwe bedrijfsbestemming verbijzonderd in de bestemming 'Bedrijf - Testpark voor windturbines' voor de locaties behorende tot het ECN testpark en de bestemming 'Bedrijf - Windturbinepark' voor de overige gronden.

Globale regeling 

Daarnaast is gekozen voor een planregeling die zo globaal als mogelijk is gehouden. Dit is gedaan omdat nu nog niet exact bekend is welke turbinetypen gebouwd gaat worden. Met de keuze van een turbinetype hangen belangrijke zaken onlosmakelijk samen. Denk daarbij aan de omvang en de exacte situering van de fundering van een turbinemast, de ligging van kabels en leidingen en de plaatsing van kraanopstelplaatsen voor de bouw, onderhoud en demontage van windturbines. Daarom is het nodig dat enige flexibiliteit wordt geboden in het inpassingsplan. Daar waar dat mogelijk is gebleken, wordt, binnen de bandbreedte die in het MER is onderzocht (50 meter, zie pagina 46 van het MER), die flexibiliteit in dit inpassingsplan geboden.

Gedetailleerd waar nodig

Op enkele plaatsen in het plangebied, bleek het vanuit het oogpunt van beeldkwaliteit, de uitkomsten uit het MER dan wel specifiek sectorale onderzoek (zie hoofdstukken 2, 3 en 4) noodzakelijk om de nieuwe bestemmingen voor het windpark meer in detail vast te leggen. Daar waar dat nodig is gebleken, is de planregeling minder globaal van aard gemaakt.

Specifieke regeling voor sanering van solitaire windturbines en bestaande lijnopstellingen 

Het Windplan Wieringermeer vormt de basis voor verbetering van de bestaande ruimtelijke situatie en herstructurering van het windlandschap in de Wieringermeer. Uitgangspunt bij dit project is dan ook dat er niet meer ruimtebeslag wordt gelegd dan strikt vanuit economische uitvoerbaarheid noodzakelijk is: meer energie in een mooier landschap. Daarbij is het van belang dat de ruimtelijke kwaliteit voor de polder in dit inpassingsplan wordt geborgd.

Om de ruimtelijke kwaliteit in de polder te borgen, is het voor de landschappelijke inpassing van het project nodig dat de huidige solitaire windturbines zullen worden verwijderd uit de Wieringermeer. Daarmee maakt de sanering van de bestaande solitaire windturbines deel uit van het inpassingsplan en is hiervoor in artikel 3 en artikel 7 van de planregels een specifieke regeling opgenomen.

Verplaatsing zweefvliegveld

Om de beoogde opstelling van de windturbines mogelijk te maken, is een deel van het terrein van het zweefvliegveld aan de Ulkeweg nodig. Het verplaatsen van het huidige zweefvliegveld aan de Ulkeweg maakt deel uit van het Windplan Wieringermeer. De verplaatsing valt uiteen in twee delen.

  • 1. Het doen vervallen van de huidige (recreatieve) bestemming.

Dat het zweefvliegveld op de huidige locatie wordt verwijderd, is ruimtelijk noodzakelijk voor de inpassing van de nieuwe windmolens langs de Ulketocht. Dit deel van het Windpark Wieringermeer kan ruimtelijk niet worden ingepast wanneer het zweefvliegveld behouden blijft, deze windmolens zullen immers fysiek worden geplaatst op gronden die nu in gebruik zijn voor het zweefvliegveld en die overeenkomstig dat gebruik zijn bestemd. In dit inpassingsplan wordt de huidige locatie van het zweefvliegveld dan ook wegbestemd. Aan het huidige zweefvliegveldterrein is daartoe in dit plan de agrarische bestemming uit het bestemmingsplan 'Buitengebied' toegekend en is de recreatieve bestemming vervallen. Daarmee is het huidige gebruik onder het algemene overgangsrecht gebracht en zal het gebruik binnen 10 jaar na de inwerkingtreding van dit inpassingsplan moeten worden beëindigd.

  • 2. Het juridisch-planologisch mogelijk maken van het zweefvliegveld op de nieuwe locatie.
    Het gebruik van de nieuwe locatie voor het zweefvliegveld wordt juridisch-planologisch mogelijk gemaakt met een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan. Het verplaatsen van het zweefvliegveld hangt samen met de realisatie van het windpark en maakt deel uit van het Windplan Wieringermeer. De verplaatsing maakt deel uit van een ordelijke uitvoering van dit project. Zoals hiervoor in paragraaf 1.4.2 is uiteengezet, worden vergunningen die nodig zijn voor de uitvoering van een project gecoördineerd voorbereid. Deze omgevingsvergunning is dan ook één van de uitvoeringsbesluiten die tegelijkertijd met dit inpassingsplan in procedure worden gebracht.
6.3.2 Planregeling

Bedrijf - Testpark voor windturbines en Bedrijf - Windturbinepark

Bestemmingslegging 

Zoals aangegeven in paragraaf 6.3.1 verhoudt de komst van nieuwe windturbines zich niet met de geldende (voornamelijk agrarische) bestemming(en) uit de onderliggende bestemmingsplannen. Daarom is een bedrijfsbestemming toegekend aan de locaties waar de nieuwe windturbines zijn beoogd. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen enerzijds de locatie van ECN (testpark) en anderzijds locaties waar windturbines ten behoeve van de productie van duurzame energie zijn voorzien. Dat onderscheid is in artikel 6.1 respectievelijke 7.1 nadrukkelijk tot uitdrukking gebracht in de bestemmingsomschrijvingen. Het is namelijk niet wenselijk dat het ECN-testpark in de toekomst enkel voor energieproductie gebruikt wordt.

Bijbehorende voorzieningen

Naast windturbines, worden in de betreffende artikelen ook bij het windturbinepark behorende voorzieningen mogelijk gemaakt. Denk daarbij aan kabels en leidingen, onderhoudswegen en kraanopstelplaatsen voor het opbouwen, onderhoud en demonteren van windturbines. Ook transormatorstations, inclusief zogenaamde 'inkoopstations' voor het leveren van de opgewekte energie aan het landelijke hoogspanningsnetwerk, worden hiermee bedoeld. Omdat de exacte locatie van dergelijke ondergeschikte voorzieningen momenteel nog niet is vastgesteld, is vanuit de initiatiefnemers de wens geuit om enige flexibiliteit hiervoor in het inpassingsplan op te nemen. Om deze reden zijn dergelijke voorzieningen op enkele plaatsen ook in de directe omgeving van de nieuwe windturbines mogelijk gemaakt (zie hierna bij 'overdraai van rotoren').

Nieuwe bestemming gebouwen te verplaatsen zweefvliegveld

De bestaande gebouwen van het te verplaatsen zweefvliegveld zullen na de verplaatsing benut worden voor opslag- en onderhoudswerkzaamheden voor het nieuwe windturbinepark. Om deze reden zijn deze gebouwen opgenomen binnen de bestemming Bedrijf-Windturbinepark met een specifieke aanduiding. De goot- en bouwhoogte is overgenomen uit het geldende bestemmingsplan Buitengebied Wieringermeer.

Bouwmogelijkheden en flexibiliteit

Zoals hiervoor is aangegeven in paragraaf 3.6, is nu nog niet exact bekend welk turbinetypen gebouwd gaan worden. Met de keuze van een turbinetype hangen onder meer de omvang en de exacte situering van de windturbinemasten samen. Daarom is enige mate van flexibiliteit geboden in de planregeling.

  • De ashoogte en rotordiameter van turbines is voorgeschreven met een marge. Deze marge bedraagt 100 tot 120 m voor de ashoogte en 90 tot 117 m voor rotordiameter voor de productieturbines. Dit geeft de initiatiefnemers nog enige mate van vrijheid om straks een definitieve keuze te kunnen maken qua te bouwen turbinetype.
  • Voor het ECN-testpark is een vergelijkbare regeling opgenomen omdat nu nog niet exact bekend is welke windturbinetypen ECN de komende jaren gaat testen. De marges zijn hier ruimer vanwege het pionierskarakter en overeenkomstig de landschappelijke uitgangspunten die in de hoofdstukken 3 en 4 zijn beschreven.
  • In de regeling is de mogelijkheid opgenomen om turbines met een lagere ashoogte te realiseren (tot een minimum van 90 m). Dit kan alleen door middel van een afwijkingsbesluit waarbij het toetsingskader het BKP is.
  • De situering van de turbines is op de verbeelding zoveel mogelijk vastgelegd met stroken. Binnen deze stroken zijn een minimum- en maximumaantal turbines te bouwen. Ook dit geeft de initiatiefnemers de ruimte om in een later stadium nog te kiezen qua te bouwen windturbinetype. Daar waar dergelijke flexibiliteit niet geboden kon worden (bijvoorbeeld in het Robbenoordbos vanwege ecologische aspecten), zijn de turbinelocaties met slechts een beperkte marge (schuifruimte, zie hierna) op de verbeelding weergegeven.

Sturingsmogelijkheden en een meer gedetailleerde regeling waar nodig

Niet overal kon evenveel flexibiliteit worden geboden. Bovendien dient naar de omgeving toe voldoende rechtszekerheid te worden geboden in de mate van bouwmogelijkheden voor windturbines. Om deze redenen zijn in de planregeling enkele sturingsmogelijkheden opgenomen en is, daar waar nodig, een meer gedetailleerde planregeling in het plan opgenomen.

Turbines in één lijnopstelling en met gelijke onderlinge afstand

Daar waar meerdere turbines in een lijnopstelling gebouwd kunnen worden, moet de onderlinge afstand tussen twee turbines gelijk zijn. Dit is gedaan vanuit het oogpunt van beeldkwaliteit zoals verwoord in het BKP dat een zekere regelmaat tussen turbines een rustiger beeld geeft. Daarbij geldt een marge van 5% die turbines onderling kunnen afwijken. Om maatwerk te kunnen bieden is in het plan een afwijkingsmogelijkheid opgenomen (artikel 7.4.2) waarmee de afwijkende onderlinge afstand tot 15% kan worden aangepast. Zoals op meer plaatsen het geval is, vormt het BKP in die gevallen het toetsingskader om de aanvaardbaarheid van de afwijking te beoordelen.

Eveneens om maatwerk te kunnen bieden, is voorts in het plan een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om – daar waar nodig – een windturbine van de andere turbines in de lijn te laten verspringen (artikel 6.3.1, respectievelijk 7.4.2). De afwijking ten opzichte van de lijnopstellen mag maximaal 30 m bedragen. Deze afstand komt overeen met de 'schuifruimte' die wordt geboden voor de uiteindelijke plaatsing van de voet van een windturbine. Het BKP is in die gevallen ook het toetsingskader om de aanvaardbaarheid van de afwijking te beoordelen.

Aantal turbines

In de regeling is vastgelegd hoeveel turbines per op de verbeelding aangegeven bouwvlak gebouwd mogen worden. Bij langere lijnopstellingen kunnen één of twee windturbines minder dan het maximumaantal gebouwd worden. Dat is gedaan omdat de onderlinge afstand tussen twee windturbines bij grotere rotoren, ook groter moet worden. In dat geval kan het maximum aantal turbines niet worden gerealiseerd.

Daar waar slechts 1 turbine gebouwd kan worden, is dat aantal exact begrensd op de plankaart (verbeelding, zie hierna). Dit is gedaan omdat vanuit het BKP als randvoorwaarde is aangegeven dat een lijnopstelling ten minste uit drie turbines dient te bestaan.

Nadere eisen

Tot slot biedt de juridische regeling de mogelijkheid aan de minister van Economische Zaken om nadere eisen te stellen aan de situering van windturbines. Deze nadere eisen kunnen betrekking hebben op zowel de situering van windturbines als de bijbehorende voorzieningen. De nadere eisen kunnen onder andere worden gesteld om een samenhangend bebouwingsbeeld te krijgen binnen een lijnopstelling aan windturbines en vanwege risicoafstanden die gelden voor de diverse aardgasleidingen die op verschillende plaatsen in het plangebied aanwezig zijn.

Verschijningsvorm van turbines 

Vanwege de door de gemeente nagestreefde beeldkwaliteit in het Windpark Wieringermeer, zoals verwoord in het BKP, is het wenselijk geacht om de verschijningsvorm van windturbines in dezelfde lijnopstellingen zoveel mogelijk op elkaar af te laten stemmen. Wat onder verschijningsvorm wordt verstaan wordt met een specifiek begrip in de bijbehorende regeling nader toegelicht. Het gaat daarbij om het samenstel van de ashoogte, de vorm van de gondel en de rotordiameter.

In de bouwregels van het windpark is door middel van het opnemen van specifieke bouwaanduidingen aangegeven dat de windturbines met een gelijke bouwaanduiding ook eenzelfde verschijningsvorm moeten hebben. Dat wil zeggen dat voor de delen van het windpark die door Nuon en WCW ontwikkeld gaan worden, de verschijningsvorm gelijk moet zijn. Voor de prototypen van ECN geldt in navolging van het BKP dat geen eisen worden gesteld aan de verschijningsvorm van deze turbines. Dat hangt inherent samen met het pionierskarakter van het ECN-testpark. Desondanks zijn in de regeling wel specifieke bouwaanduidingen opgenomen teneinde het onderscheid tussen prototypen en testwindturbines duidelijk te kunnen maken.

Overdraai van rotoren 

Vanwege de globaliteit van de planregeling en de geboden schuifruimte, kan het voorkomen dat de rotoren van windturbines over aangrenzende gronden heen zullen draaien. Dat hoeven niet noodzakelijkerwijs gronden te zijn die zijn voorzien van één van de twee bijbehorende bedrijfsbestemmingen. Dit noemen we 'overdraai'. Deze overdraai komt voor op de rondom de windturbines gelegen agrarische gronden, in het Robbenoordbos (waar de bestemming Bos momenteel geldend is), ter plaatse van enkele wegen die zijn voorzien van de verkeersbestemming en enkele watergangen en tochten met de bestemming Water. De poldermolen kent bovendien overdraai ter plaatse van het bestaande volkstuinencomplex met een recreatieve bestemming en de groenstrook die de afscheiding vormt met de Rijksweg A7.

Voor de overdraai is daarom in het inpassingsplan een specifieke regeling opgenomen die het volgende inhoudt.

  • Ter plaatse van de gronden die grenzen aan de locaties waarop de nieuwe windturbines mogelijk worden gemaakt, wordt een aanduiding opgenomen ('windturbinepark'). Deze aanduiding maakt in elk geval de zogeheten overdraai mogelijk. Hiermee wordt te kennen gegeven dat naast de geldende bestemming, het overdraaien van rotoren van windturbines ook mogelijk is.
  • In aanvulling op de overdraai zijn in sommige bestemmingen ook aanvullende bouw- en aanlegmogelijkheden ten behoeve van het windpark geboden. Dit is gedaan om extra flexibiliteit te bieden voor het kunnen bouwen van aan het windpark ondergeschikte voorzieningen.
  • Het betreft de volgende gronden en bestemmingen:
    • 1. binnen de bestemmingen Agrarisch en Agrarisch gebied zijn naast de overdraai, ook bij het windpark behorende voorzieningen mogelijk. Denk daarbij aan schakelkasten en transformatoren ten behoeve van het transporteren van de opgewekte elektriciteit, kabels en leidingen, onderhoudswegen, op- en afritten en kraanopstelplaatsen ten behoeve van het onderhoud van de windturbines;
    • 2. binnen de bestemmingen Verkeer en Water zijn deze mogelijkheden beperkt tot enkel het aanleggen van kabels en leidingen onder watergangen en wegen. Binnen de bestemming Verkeer zijn ook kraanopstelplaatsen mogelijk gemaakt;
    • 3. in de overige bestemmingen zijn geen aanvullende mogelijkheden op de overdraai geboden. Dit omdat bij het windpark behorende voorzieningen zich niet verhouden met de ter plaatse geldende bestemmingen. Alle bouw- en aanlegwerkzaamheden ten behoeve van het windpark moeten daar binnen de nieuwe bedrijfsbestemming plaatsvinden.

Voor de bouwmaten en voorwaarden voor het uit kunnen voeren van werkzaamheden, blijven de regels uit het onderliggende bestemmingsplan Buitengebied van onverminderde toepassing. Daarom is het opnemen van bouwmaten of aanlegregels in dit inpassingsplan achterwege gebleven. Dit sluit ook aan bij het hiervoor in paragraaf 6.2 genoemde uitgangspunt dat in dit inpassingsplan niet meer wordt geregeld dan nodig is.

Windmeetmasten en containerunits voor meetapparatuur

ECN gebruikt maakt bij het testen en certificeren van de windturbines gebruik van gegevens over het windklimaat. Hiervoor worden windsnelheidsmetingen verricht met behulp van windmeetmasten. Om effectief te zijn moeten deze windmeetmasten op enige afstand van de te onderzoeken turbines worden gebouwd, daarom is in deze regeling de mogelijkheid opgenomen om in het gebied rondom de lijnopstellingen van ECN windmeetmasten te realiseren. Het betreft alleen agrarische gronden die deel uitmaken van het bestemmingsplan Buitengebied. Daarom worden de bouw- en gebruiksregels voor de windmeetmasten aan de bestemmingsregeling van artikel 3 van die bestemming toegevoegd.

Voorts gebruikt ECN diverse testapparatuur bij het testen en onderzoeken van windturbines. Deze testapparatuur wordt gebruikt en opgeslagen in daarvoor bestemde verplaatsbare bouwwerken (containerunits). Het plaatsen van containerunits bij de windturbines is in de planregeling mogelijk gemaakt. Het aantal te plaatsen units is afhankelijk van het soort turbine dat onderzocht wordt. In beginsel kan er per windturbine één unit worden geplaatst. Voor prototypen van windturbines is meer apparatuur nodig en daarom zijn daar maximaal drie units toegelaten.

Bedrijfswoningen bij het windpark

In de nabijheid van het windpark bevinden zich enkele agrarische bedrijfswoningen en een burgerwoning die deel gaan uitmaken van het windpark. Het betreft woningen van participanten en personen die een functie bekleden binnen het toekomstige windpark (zoals het uitoefenen van toezicht) dan wel die het dagelijkse onderhoud van de windturbines verrichten. Deze woningen hebben bovendien een bijzondere status in het kader van de sectorale milieuwetgeving. Op deze woningen zijn namelijk de wettelijke geluidsnormen niet van toepassing.

Om duidelijk te maken dat deze woningen een verbinding hebben met het windpark, worden deze woningen in dit inpassingsplan voorzien van de aanduiding 'bedrijfsbewoning bij het windturbinepark'. Dit is een extra functie die wordt toegevoegd aan de bestaande agrarische dan wel woonbestemming.

Bestaand agrarisch gebruik

Vanwege de geboden flexibiliteit in dit inpassingsplan in de vorm van 'schuifruimte' (zie hierna), wordt in beginsel een groter gebied bestemd voor de windturbines dan noodzakelijk. Om duidelijk te maken dat het bestaande agrarische gebruik, na realisatie van het windpark, ongewijzigd mag worden voortgezet, is hiervoor een specifieke regeling in het inpassingsplan opgenomen.

  • Het grondgebonden agrarisch gebruik is als zodanig in dit inpassingsplan bestemd door middel van de aanduidingen 'agrarisch' en 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch gebied'.
  • Hieraan zijn de bouwmogelijkheden gekoppeld uit het geldende bestemmingsplan Buitengebied respectievelijk het bestemmingsplan Agriport A7.
  • Ook het aanlegverbod met bijbehorende omgevingsvergunning (aanlegvergunning) uit bestemmingsplan Buitengebied is daarom in de planregels opgenomen. Omdat bestemmingsplan Agriport A7 een dergelijk aanlegverbod niet kent, is het aanlegverbod voor die gronden ook niet van toepassing.

Saneringsregeling solitaire windturbines en bestaande windturbines in lijnopstelling

Vertrekpunt: doelstelling van het Windplan Wieringermeer

Op de eerste plaats moet duidelijk worden gemaakt dat het gebruik van de bestaande windturbines in beginsel eindig is. Het Windplan ziet immers toe op een situatie dat de bestaande, verspreid door de polder geplaatste, windturbines worden vervangen door nieuwe windturbines in duidelijk herkenbare lijnopstellingen. Hierbij geldt het principe '1 om 1': iedere nieuwe windturbine vervangt een bestaande solitaire windturbine. Om deze reden zal in de regeling van het inpassingsplan een koppeling worden gelegd tussen de bouw van de nieuwe windturbines met een gelijktijdige zekerstelling dat de bestaande windturbines verwijderd gaan worden (sanering).

Echter, vanwege de financieel-economische haalbaarheid van het gehele plan is het nodig dat de bestaande windturbines nog enkele jaren duurzame energie blijven produceren. Op basis van de door de particuliere eigenaren van solitaire windturbines aangeleverde bedrijfsgegevens is door het Ministerie van EZ deze termijn bepaald op vijf jaar. Bovendien is het de uitdrukkelijke wens van de initiatiefnemers dat de bestaande, legaal verkregen, planologische rechten voor de huidige windturbines in stand blijven en onverminderd overdraagbaar zijn aan derden. Het is immers voor de initiatiefnemers momenteel nog onzeker of alle nieuwe windturbines ook daadwerkelijk gerealiseerd kunnen worden. Op het moment dat deze zekerheid ontstaat (zodra het inpassingsplan onherroepelijk is) en de nieuwe windturbines worden gebouwd, dan pas kunnen de rechten voor de huidige windturbines komen te vervallen.

Randvoorwaarden voor de regeling

Uit het hiervoor geschetste vertrekpunt zijn de volgende randvoorwaarden voor de saneringsregeling af te leiden.

  • Tussen de bouw en het gebruik van de nieuwe turbines en de beoogde sanering van de bestaande turbines moet een koppeling worden gelegd in de planregeling van het inpassingsplan. Daarbij is het principe 1 nieuwe windturbine ter vervanging van 1 bestaande windturbine leidend.
  • Het doen vervallen van de planologische rechten voor de bestaande windturbines moet met voldoende zekerheden zijn omgeven teneinde de financieel-economische uitvoerbaarheid veilig te stellen.

Vanuit deze twee randvoorwaarden is de volgende saneringsregeling tot stand gekomen.

Uitsterfregeling: beperken planologische rechten bestaande turbines

Vanwege het uitgangspunt dat het gebruik van de bestaande windturbines eindig is, geldt dat het inpassingsplan de huidige planologische rechten voor de bestaande windturbines specifiek moet regelen. Voor eenieder moet duidelijk zijn dat het de bedoeling is dat deze windturbines (op termijn) gaan verdwijnen en dus verwijderd worden. Vanwege de huidige onzekerheid voor de betreffende eigenaar of een nieuwe windturbine in de gewenste lijnopstellingen wel verkregen, dan wel gerealiseerd kan worden, worden daarbij de bestaande planologische rechten geëerbiedigd. Deze rechten blijven bestaan totdat de realisatie van een nieuwe windturbine is verzekerd. Dit gebeurt in de vorm van een uitsterfregeling.

De uitsterfregeling is gekoppeld aan het gebruik van de windturbine en niet afhankelijk van een persoon. Rechtsopvolgers van de huidige exploitanten kunnen dan ook de windturbine blijven exploiteren, mits het huidige gebruik ongewijzigd wordt voortgezet. Daarmee is deze regeling beter bruikbaar dan bijvoorbeeld een persoonsgebonden overgangsrecht, aangezien (i) dit niet overdraagbaar is en (ii) enkel aan een natuurlijke persoon kan worden toegekend.

Vormgeving

Het bestaande – legale – gebruik van de huidige solitaire windturbines is toegestaan. Deze toestemming komt echter te vervallen als het gebruik eenmaal duurzaam is beëindigd. Hiervoor wordt een termijn gehanteerd van één jaar. Dat is dezelfde termijn die wordt genoemd in het wettelijk voorgeschreven overgangsrecht in artikel 3.2.2 van het Bro. Eveneens naar analogie van dit overgangsrecht, blijft het mogelijk om een bestaande windturbine te vervangen door een nieuwe windturbine. Voorwaarde daarbij is dat de nieuwe windturbine dezelfde afmetingen (ashoogte en rotordiameter) als de bestaande windturbine heeft.

In het inpassingsplan komt de nu geldende bestemming uit bestemmingsplan Buitengebied, te weten Agrarisch met de specifieke aanduiding 'windturbine' te vervallen.

  • 1. Op de plankaart (verbeelding) is de aanduiding 'te saneren windturbine' toegekend aan de solitaire windturbines en de aanduiding 'te saneren lijnopstelling windturbines' aan bestaande windturbines in een lijnopstelling.
  • 2. In de planregels wordt aan deze aanduiding een specifieke bouwregel verbonden:

Sublid 3.2.1 onder o en p wordt vervangen door deze bepaling:

'ter plaatse van de aanduiding 'te saneren windturbine' mag een bestaande windturbine worden vervangen door een nieuwe windturbine mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
1. de ashoogte niet meer bedraagt dan de bestaande ashoogte;

2. het aantal rotorbladen gelijk blijft;

3. de rotordiameter niet meer bedraagt dan de bestaande rotordiameter;'

  • 3. Aan de gebruiksbepalingen wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

'3.5.9 Ter plaatse van de aanduiding 'te saneren windturbine':

a. is het gebruik van een windturbine, anders dan een windturbine die reeds was opgericht ten tijde van inwerkingtreding van dit plan of die is vervangen met toepassing van lid 3.2.1 onder p, niet toegestaan;

b. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het niet toegestaan dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten en geldt de verplichting dat de betreffende windturbine wordt verwijderd.'

Na de inwerkingtreding van dit inpassingsplan zijn daarmee de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de bestaande windturbines gewaarborgd: het gebruik (en eventuele vervanging) van de bestaande windturbines blijft binnen het regime van het inpassingsplan mogelijk. De betreffende regeling is algemeen van aard en geldt voor iedere eigenaar of rechthebbende. Daarmee is voor de initiatiefnemers voldoende gewaarborgd dat hun bestaande planologisch recht overdraagbaar is. Uiteraard zijn de planologische rechten wel sterk ingeperkt (tot sec de huidige rechten), maar dat wordt gerechtvaardigd doordat nieuwe bouwmogelijkheden voor windturbines in de gewenste lijnopstellingen worden geboden.

Hiermee is evenwel nog niet zeker gesteld dat de bouw van een nieuwe windturbine zal leiden tot het verwijderen van een bestaande windturbine. Daarvoor is een aanvullende regeling noodzakelijk in de regeling voor de nieuwe windturbines.

Bouw- en gebruiksregel met voorwaardelijke verplichtingen voor de nieuwe turbines

Om zeker te stellen dat de nieuwe turbines enkel gebouwd gaan worden wanneer de bestaande turbines daadwerkelijk binnen de afgesproken periode voor 'dubbeldraaien' worden verwijderd, wordt aan de bouw en het in gebruik nemen van de nieuwe windturbines een voorwaardelijke verplichting gekoppeld. Deze voorwaardelijke verplichting wordt toegevoegd aan artikel 7 van de planregels waarin de nieuwe windturbines voor de initiatiefnemers zijn geregeld. Omdat de herstructureringsopgave niet van toepassing is op ECN, was een koppeling met artikel 6 niet noodzakelijk.

Artikel 7.2 (bouwregels) bevat de voorwaardelijke verplichting die het volgende inhoudt voor de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen van nieuwe windturbines.

  • De aanvrager moet zeker stellen dat binnen een termijn van vijf jaar na het afronden van de bouwwerkzaamheden eenzelfde aantal bestaande windturbines wordt verwijderd. Dit moet worden aangetoond bij indiening van de omgevingsvergunningaanvraag voor de bouw van de nieuwe widnturbines.
  • Om tot een eenduidig moment te komen waarop de herstructureringstermijn van vijf jaar aanvangt, is gekozen voor het moment dat de bouwwerkzaamheden voor de nieuwe windturbines zijn afgerond. In overleg met de initiatiefnemers en op basis van de uitgangspunten van het MER (zie paragraaf 3.3), is de bouwperiode gesteld op twee jaar, oftewel 700 dagen.
  • De regeling geldt zowel voor de bestaande solitaire windturbines als voor de bestaande windturbines in een lijnopstelling. Immers: de herstructurering betreft – alle – huidige windturbines in de Wieringermeer. Voor de lijnopstellingen is door middel van een specifieke bouwaanduiding op de verbeelding en in de planregeling een koppeling gelegd tussen de bestaande lijnopstellingen die gesaneerd worden en de toekomstige windturbines in de nieuwe lijnopstelling.

Voorts is in artikel 7.3 (specifieke gebruiksregels) de beperking opgenomen dat het in gebruik houden van de bij de omgevingsvergunningaanvraag aangemerkte windturbine(s) na de hiervoor genoemde periode zonder dat de in dat lid bedoelde windturbines zijn verwijderd, niet is toegestaan.

De koppeling tussen de verwijdering van een oude windturbine en de realisatie van nieuwe windturbines waarborgt hiermee de wens van de gemeente van het principe: een-windturbine-voor-een-windturbine. Met de koppeling tussen de omgevingsvergunning voor bouwen en de voorwaardelijke verplichting is tevens gewaarborgd dat de nieuwe windturbines niet gebouwd en in gebruik genomen kunnen worden, zonder dat de sanering van de oude windturbines is aangetoond. Hiermee is het naast elkaar bestaan van het nieuwe windpark en het oude turbineopstellingen voor een periode langer dan de dubbeldraaiperiode niet mogelijk.

Aanvullende regeling via een privaatrechtelijke overeenkomst

In aanvulling op de regeling in dit inpassingsplan, hebben de gemeente Hollands Kroon (als vergunningverlenend bevoegd gezag) en de eigenaren van solitaire windturbines privaatrechtelijke afspraken ter borging van de sanering van de solitaire windturbines gemaakt.

Koppeling tussen gebruik windturbines in het Robbenoordbos en EHS-compensatie

Zoals is aangegeven in paragraaf 5.3 dient ook langs planologische weg te worden gewaarborgd dat het verlies aan EHS-areaal in het Robbenoordbos wordt gecompenseerd. Deze compensatie dient uiterlijk ten tijde van het in gebruik nemen van de windturbines in het Robbenoordbos te zijn uitgevoerd. Dat is in de planregeling in artikel 7.3 tot uitdrukking gebracht door middel van een specifiek gebruiksvoorschrift. Hierin is voorgeschreven dat de windturbines in het Robbenoordbos, voorzien van de specifieke bouwaanduiding-10, enkel en in gebruik mogen worden genomen indien de compenserende maatregelen zoals beschreven in paragraaf 5.3 van deze plantoelichting zijn uitgevoerd.

Verhouding met onderliggende bestemmingsplannen

Zoals hiervoor is aangegeven, wordt in dit inpassingsplan enkel datgene geregeld dat noodzakelijk is voor de realisatie van het Windpark Wieringermeer. De bestaande bestemmingsplannen worden dan ook alleen vervangen daar waar dat nodig is. Hoofdzakelijk vanwege de overdraai van rotoren, wordt de planregeling uit de onderliggende bestemmingsplannen uitgebreid met een specifieke regeling. Daarbij wordt aangesloten op de systematiek en opbouw van het geldende bestemmingsplan.

In paragraaf 6.4 wordt per artikel aangegeven hoe de toevoeging ten behoeve van het windpark juridisch-planologisch is vormgegeven.

6.3.3 Verbeelding

Algemeen 

Het inpassingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot digitale ontwikkelingen verdient het de voorkeur de bestemmingsregeling zo veel mogelijk op de plankaart (verbeelding) te visualiseren en de regels zo transparant mogelijk te houden.

Uitgangspunt is dan ook dat zoveel mogelijk informatie op de plankaart wordt aangegeven en dat de plankaart digitaal wordt opgebouwd. De ondergrond waarop de bestemmingsplankaart is gebaseerd kan informatie geven over de actuele situatie. Basis voor de plankaart vormen de digitale gemeentelijke ondergronden, waarbij gebruik is gemaakt van een combinatie van de GBKN (Grootschalige Basiskaart Nederland) en de digitale kadastrale ondergrond.

Plangrens 

De plangrens is afgestemd op het Windplan Wieringermeer en de onderliggende bestemmingsplannen.

Bestemmingen en aanduidingen

De plankaart is conform de systematiek van de SVBP2012 opgebouwd uit bestemmingsvlakken. Verder zijn op de plankaart aparte aanduidingen opgenomen voor terreindelen waar afwijkende bouwbepalingen gelden (aangeduid als specifieke bouwaanduiding) of waar een specifieke functie is toegelaten (aangeduid als specifieke functieaanduiding). De verklaring behorende bij deze aanduidingen zijn terug te vinden op het renvooi en in de planregels.

Omvang van de bouw- en bestemmingsvlakken vanwege schuifruimte

Zoals in de paragrafen 6.3.1 en 6.3.2 is aangegeven, is bij het toekennen van de bouwmogelijkheden voor de nieuwe windturbines gewerkt met enige flexibiliteit. Die flexibiliteit komt op de verbeelding tot uitdrukking in de ruimere maten die zijn opgenomen voor de bestemmings- en bouwvlakken en de zones waarbinnen 'overdraai' mag plaatsvinden.

  • Voor de lijnopstellingen binnen de lijnen van ECN geldt het volgende (zie ook figuur 6.1).
    • 1. Voor de omvang van het bestemmings- en bouwvlak voor de testturbines is een maat aangehouden van 30 m voor de omvang van de turbinevoet en -fundering die 40 m in verticale of horizontale richting kan schuiven. De totale breedte van het bestemmings- en bouwvlak is daarmee 40 + 40 + 30 = 110 m.
    • 2. De zone waarbinnen de overdraai kan plaatsvinden kan daarmee ook komen te verschuiven. Uitgaande van een rotordiameter van maximaal 130 m aan weerszijden van de turbine, betreft dit een zone met een breedte van 130 + 110 = 240 m. Dit is tevens de omvang van de plangrens.
    • 3. De zuidwestelijke zone is bedoeld voor prototypen van windturbines die in overeenstemming met de gemeente een grotere ashoogte en rotordiameter mogen hebben dan de andere turbines. Deze turbines hebben een ashoogte van maximaal 150 m, met een turbinefundering van maximaal 40 m en een rotordiameter van maximaal 175 m. De breedte van deze zone (inclusief 40 m schuifruimte) is daarom 40 + 40 + 40 + 175 = 295 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003_0033.jpg"

Figuur 6.1 Gebruikte afmetingen en marges voor de bestemmingslegging Bedrijf-Testpark voor windturbines (exclusief de zuidwestelijke lijn voor de prototypen, daar is het bestemmingsvlak breder vanwege de mogelijk bredere funderingen van de turbines)

  • Voor de overige windturbines geldt het volgende (zie ook figuur 6.2).
    • 1. Voor de omvang van het bestemmings- en bouwvlak is een maat aangehouden van 25 m de omvang van de turbinevoet en -fundering die 30 m in verticale of horizontale richting kan schuiven. De totale breedte van het bestemmings- en bouwvlak is daarmee 30 + 30 + 25 = 85 m.
    • 2. De zone waarbinnen de overdraai kan plaatsvinden kan daarmee ook komen te verschuiven. Uitgaande van een rotordiameter van maximaal 117 m van de turbine, betreft dit een zone met een breedte van 117 + 85 = 202 m. Dit is tevens de omvang van de plangrens.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003_0034.jpg"Figuur 6.2 Gebruikte afmetingen en marges voor de bestemmingslegging Bedrijf - Windturbinepark

Aantal windturbines 

Binnen elk bouwvlak is aangegeven hoeveel windturbines mogelijk zijn. In het geval een lijnopstelling is opgedeeld in meerdere bouwvlakken, is per bouwvlak slechts één turbine toegestaan. Dit is gedaan om uitvoering te geven aan de eis uit het BKP dat een lijnopstelling met windturbines uit ten minste vier windturbines bestaat. Een lijnopstelling met drie of minder windturbines is vanuit het oogpunt van beeldkwaliteit niet wenselijk en daarom niet mogelijk gemaakt (uitgezonderd de lijnopstelling van drie windturbines aan de Verlengde Kleitocht ook hiervoor).

Locaties met specifieke afstemming bestemmingsgrenzen 

Zoals hiervoor is aangegeven, was het niet op alle locaties in het plangebied mogelijk om een globale regeling op te nemen voor het kunnen bouwen van de nieuwe windturbines. Op enkele specifieke locatie, bleek het treffen van een nadere/specifieke regeling noodzakelijk.

Robbenoordbos 

De bouwmogelijkheden in dit deel van het plangebied zijn afgestemd op de uitkomsten van het ecologisch onderzoek. Per windturbinelocatie is exact aangegeven waar de nieuwe windturbines mogelijk zijn. Ook de te verbreden bestaande onderhoudsweg, waarlangs de kraanopstelplaatsen en de kabels en leidingen worden aangelegd, zijn voorzien van de bestemming Bedrijf - Windturbinepark. Binnen de bestemmingsvlakken is enige flexibiliteit qua bouwen mogelijk (zie figuur 6.2).

Noordboog 

Ter plaatse van het Amstelmeer zijn vanwege de aspecten 'geluid' en 'ecologie' de bouwmogelijkheden voor de turbines begrensd tot de locaties waar de turbines zijn beoogd. Daarbij is vanwege de nabijheid van de beschermingszone voor de waterkering het bouwvlak voor de turbine positie 'NB01' nader begrensd. De omvang van dit bouwvlak wijkt daarom af van die van de andere windturbines.

Oudelandertocht en Groettocht

In de zuidwestelijke hoek van het plangebied zijn een tweetal turbines specifiek bestemd. Dat is gedaan vanwege de in dit deel van het plangebied voorkomende ondergrondse aardgasleidingen, een hoogspanningsverbinding en een straalpad die beperkingen stellen aan het kunnen schuiven met turbineposities.

Kleitocht

Zoals hiervoor in paragraaf 3.6.3 uiteen is gezet, kon aan de eerste twee windturbineposities in de beoogde lijnopstelling aan de Kleitocht geen rechtstreekse bouwmogelijkheid worden toegekend. Omdat het bouwen van deze twee windturbineposities op zichzelf planologisch aanvaardbaar is en de mogelijkheid bestaat dat gedurende de planperiode van dit inpassingsplan alsnog overeenstemming wordt bereikt met de betreffende grondeigenaar over de saneringsopgave, is ervoor gekozen om voor deze twee turbineposities een wijzigingsbevoegdheid in dit inpassingsplan op te nemen. Deze wijzigingsbevoegdheid is te herkennen aan de rode arcering op de verbeelding, die is gekoppeld aan artikel 18 van de planregeling.

Wagendorp

In dit deel van het plangebied bevindt zich het reeds vergunde, maar nog niet gerealiseerde, windturbinepark Wagendorp. Dit windpark (bestaande uit vier windturbines) maakt geen deel uit van het windplan en daarom ook niet van dit inpassingsplan. De nieuwe windturbines zijn voorzien in het verlengde ten westen en ten oosten van dit windpark. De bouwmogelijkheden van de turbines die in dit deel zijn beoogd, zijn op elkaar afgestemd door het opnemen van een dezelfde specifieke bouwaanduiding. Zoals in hoofdstuk 5 uiteen is gezet, is uit de landschappelijke analyse gebleken dat een mogelijke afwijkende verschijningsvorm van deze turbines in relatie tot het bestaande windpark Wagendorp aanvaardbaar is. Zodoende is het opnemen van een koppeling in de verschijningsvorm met windpark Wagendorp achterwege gebleven.

Turbinepositie zuidwestelijke lijnopstelling ECN

Vanwege de omstandigheid dat voor wat betreft het aspect radarverstoring één turbinepositie in de zuidwestelijke lijnopstelling van ECN is getoetst op een lagere tiphoogte dan de andere windturbines in deze lijnopstelling, is een specifieke regeling opgenomen (zie paragraaf 5.8). De regeling houdt in dat voor de betreffende windturbinepostitie een maximale tiphoogte van 225 m geldt. Op de verbeelding is deze locatie met een rode arcering aangegeven (ontheffingsgebied-1). In de planregeling is in artikel 6.3 de mogelijkheid opgenomen om af te wijken tot de maximale tiphoogte van 237,5 m. Als voorwaarde hiervoor geldt dat eerst de mate van verstoring op de Defensieradarposten Wier en Leeuwarden onderzocht moet worden. De uitkomsten van dat onderzoek moeten vervolgens ter toetsing aan het Ministerie van Defensie worden voorgelegd.

Waterkaaptocht en Oom Kees 

In dit deel van het plangebied bevindt zich het reeds gerealiseerde windpark Oom Kees (twee windturbines). Ook dit windpark maakt geen deel uit van het windplan en daarom ook niet van dit inpassingsplan. De nieuwe windturbines zijn voorzien in het verlengde ten zuiden en ten noorden van dit windpark. De bouwmogelijkheden van de turbines, die in dit deel zijn beoogd, zijn afgestemd op die van het windpark Oom Kees.

Poldermolen

De poldermolen kent dezelfde regeling als de andere windturbines voor de productie van duurzame energie. De bouwmogelijkheden voor de poldermolen zijn vanwege de ter plaatse aanwezige volkstuinen en de op- en afrit van Rijksweg A7 sterk begrensd. Omdat het een solitaire windturbine betreft, is het ook niet noodzakelijk om dezelfde flexibiliteit te bieden qua bouwmogelijkheden als voor de windturbines die in lijnopstellingen worden gebouwd. Er is een beperkte schuifruimte mogelijk in noordelijke of zuidelijke richting. Daarnaast is, vanwege de nu nog onzekere uitkomst van de vormgeving en de totstandkoming van de poldermolen, de marge voor de bouwhoogte verruimd van een ashoogte van 70 m tot 120 m.

Bedrijfswoningen bij het windpark

Zoals hiervoor is aangegeven, gaan een aantal woningen deel uitmaken van het windpark. Het betreft woningen van participanten in het windpark dan wel woningen van personen die een functie binnen de dagelijkse bedrijfsvoering van het windpark bekleden. Om deze reden zijn deze woningen voorzien van een specifieke aanduiding op de verbeelding.

Bestaand agrarisch gebruik

Om duidelijk te maken dat het bestaande agrarische gebruik ongewijzigd mag worden voortgezet zijn hiervoor specifieke aanduidingen ('agrarisch' 'respectievelijk agrarisch gebied') binnen de bedrijfsbestemmingen opgenomen. Aan deze aanduidingen zijn de bestaande agrarische gebruiksmogelijkheden verbonden zoals die nu gelden in de bestemmingsplannen Buitengebied en Agriport A7. In het geval van bestemmingsplan Buitengebied is ook het aanlegverbod uit dit bestemmingsplan integraal overgenomen.

Omdat het bouwvlak van de beoogde poldermolen geen schuifruimte kent, is het opnemen van de aanduiding 'agrarisch' hier achterwege gebleven. Na realisatie van de poldermolen zal geen reëel agrarisch gebruik van deze kavel meer mogelijk zijn.

Toekennen agrarische bestemming aan het zweefvliegveld 

Het bestaande zweefvliegveld wordt, voor zover niet reeds bestemd voor de nieuwe windturbines, voorzien van de agrarische bestemming uit het geldende bestemmingsplan buitengebied. De bestaande gebouwen zullen in de toekomst worden gebruikt voor opslag- en onderhoudswerkzaamheden ten dienste van het windpark en zijn daarom voorzien van een specifieke aanduiding binnen de bestemming Bedrijf - Windturbinepark.

6.4 Bestemmingsregeling: artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begrippen 

De begripsbepalingen uit artikel 1 zijn hoofdzakelijk overgenomen uit de SVBP2012. Alleen daar waar specifieke of andere begrippen worden gebruikt in dit inpassingsplan, zijn die in dit artikel opgenomen en worden ze hierna kort toegelicht.

1.8 Beeldkwaliteitsplan

Bedoeld wordt het BKP zoals het gemeentebestuur dat op 17 maart 2015 heeft vastgesteld. Het Beeldkwaliteitsplan geldt als toetsingskader voor een aantal afwijkingsmogelijkheden die in dit inpassingsplan zijn opgenomen. Om duidelijk te maken om welk document het gaat, is dit begrip opgenomen.

1.19 Bouwperiode

In deze bepaling wordt de bouwperiode nader gedefinieerd. Dit is van belang vanwege het bepalen van de start van de dubbeldraaiperiode (zie hiervoor). In deze bepaling wordt de bouwperiode gedefinieerd als de periode die start met de aanleg van de eerste fundering van de windturbine waarvoor op grond van artikel 7.2 omgevingsvergunning is verleend. Door het maken van onderscheid in de gevallen als bedoeld in de subleden a t/m c van artikel 7.2 worden de start en het einde van de bouwperioden tussen de verschillende turbineopstellingen van elkaar gescheiden. Nuon en WCW bepalen op deze wijze allebei zelf wanneer de bouwperiode start: het moment daarvoor is niet meer afhankelijk gesteld van de bouwfase van de ander.

Om een duidelijk objectief bepaalbaar ijkmoment te kunnen vaststellen voor het einde van de bouwperiode (ongeacht het tijdstip van het in werking nemen van de windturbines) is bepaald dat deze periode 700 dagen bedraagt. Deze periode is in overeenstemming met de uitgangspunten van het MER (zie paragraaf 3.3) en in overleg met de initiatiefnemers tot stand gekomen. Het einde van de bouwperiode is de start van de dubbeldraaiperiode. De dubbeldraaiperiode neemt dus een aanvang op de 701e dag na de start van de aanleg van de fundering van de eerste windturbine waarvoor omgevingsvergunning is verleend.

1.24 high impact zone

De HIZ voor regionale aardgasleidingen wordt overeenkomstig de richtlijn van de Gasunie gedefinieerd en in de wijze van meten nader toegelicht. Deze regeling is overeenkomstig de wettelijke regeling uit het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) uitsluitend op aardgasleidingen van toepassing met een werkdruk van meer dan 15 bar.

1.31 schakelkasten en transformatoren

Met dit begrip is beoogd om een onderscheid aan te brengen tussen reguliere nutsgebouwen en de specifieke bouwwerken behorende bij een windturbine om de interne parkbekabeling van het windturbinepark als geheel op spanning te houden en om de opgewekte elektrische energie naar het landelijke hoogspanningsnet te transporteren.

1.32 verschijningsvorm van een windturbine

Op grond van de uitkomsten uit het MER en de door de gemeente nagestreefde beeldkwaliteit in het Windpark Wieringermeer, zoals verwoordt in het BKP (zie hiervoor), is het wenselijk geacht om de verschijningsvorm van windturbines in dezelfde lijnopstellingen zoveel mogelijk op elkaar af te laten stemmen. Wat onder verschijningsvorm wordt verstaan is in dit begrip nader toegelicht. Het gaat om het samenstel van de ashoogte, de vorm van de gondel en de rotordiameter. In de bouwregels van het windpark en voor de testlocatie van ECN wordt dat nader geregeld door middel van specifieke bouwaanduidingen (zie hiervoor).

Artikel 2 Wijze van meten 

De wijze van meten uit artikel 2 is overgenomen uit de SVBP2012. Voor het meten van de as- en tiphoogte van een windturbine is hiervoor in dit inpassingsplan een specifieke regeling opgenomen. Voor de bouwhoogte van windturbines zijn twee soorten hoogten van belang: de ashoogte en de tiphoogte. Daarnaast kent de planregeling in artikel 5 nog een specifieke minimale afstandsmaat tussen het peil (afgewerkte maaiveld) en de rotor: de zogeheten minimale wiekafstand.

2.5 en

2.7 Ashoogte en rotordiameter

De ashoogte en de tiphoogte worden toegelicht in figuur 6.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003_0035.png"

Figuur 6.3 Wijze van meten ashoogte en tiphoogte (indicatieve maatvoering weergegeven)

2.6 Minimale wiekafstand

Uit het oogpunt van beeldkwaliteit wordt het wenselijk geacht om voldoende afstand te houden tussen het maaiveld en de rotor, is het begrip minimale wiekafstand opgenomen. Hiermee wordt bedoeld de afstand tussen het peil (maaiveld) en de tip van een rotorblad wanneer deze zich op zijn laagste verticale stand bevindt.

Artikel 3 Agrarisch

Dit artikel bestaat uit een verwijzing naar het artikel 3 van de onderliggende bestemmingsplannen Buitengebied en Wieringerwerf van de gemeente Hollands Kroon. Met dit inpassingsplan is namelijk niet beoogd om in de geldende regeling inhoudelijk wijzigingen aan te brengen. Op een aantal onderdelen vindt slechts een verbijzondering plaats vanwege de komst van windturbines op aangrenzende gronden. Daarbij is de systematiek en de planopzet van de onderliggende bestemmingsplannen aangehouden.

Lid 3.1.28 Overdraaien van windturbines en bijbehorende voorzieningen

Dit sublid wordt toegevoegd aan de geldende regeling om duidelijk te maken dat rotoren van windturbines die deel uitmaken van dit inpassingsplan, over de omliggende agrarische gronden heen mogen draaien (zogeheten overdraai). Dit wordt ook met een specifieke aanduiding op de plankaart aangegeven (zie hiervoor).

Daarnaast is het mogelijk om op de gronden die van deze aanduiding zijn voorzien, aan het windpark ondergeschikte voorzieningen te bouwen en aan te leggen. Daarbij moet worden gedacht aan schakelkasten en transformatoren ten behoeve van het transporteren van de opgewekte elektriciteit, het aanleggen van kabels en leidingen, onderhoudswegen, op- en afritten en kraanopstelplaatsen ten behoeve van het onderhoud van de windturbines. Op deze bouwwerken en werken, geen gebouwen zijnde, zijn de algemene regels uit artikel 3 van het bestemmingsplan onverkort van toepassing.

Lid 3.1.29 Bij het windpark behorende bedrijfswoningen

Dit sublid wordt toegevoegd aan de geldende regeling om aan te geven dat enkele agrarische bedrijfswoningen tevens deel uitmaken van het windpark. De eigenaren van de betreffende agrarische bedrijfswoningen zijn participant in het windpark dan wel hebben een functie in het dagelijkse beheer en onderhoud ervan.

Leden 3.1.30 en 3.2.3 Windmeetmasten

Ter plaatse van de agrarische gronden rondom het testpark van ECN zijn windmeetmasten toegestaan. De regeling voor de bouw van windmeetmasten is volgt vormgegeven.

  • Vanwege de uitkomsten uit het ecologisch onderzoek zijn uitsluitend nieuwe ongetuide windmeetmasten toegestaan.
  • Het aantal windmeetmasten bedraagt ten hoogste 12:
    • 1. maximaal 9 ter plaatse van de twee lijnopstellingen waar prototypen worden getest;
    • 2. maximaal 3 ter plaatse van andere twee lijnopstellingen.
  • De bouwhoogte van een windmeetmast is ten hoogste 150 m.

Lid 3.2.1 onder p en 3.5.9 Uitsterfregeling voor bestaande solitaire windturbines

Deze bepalingen betreffen de uitsterfregeling voor de bestaande solitaire windturbines. Voor een toelichting op deze bepaling wordt verwezen naar paragraaf 6.3.2 van de plantoelichting.

Lid 3.8.6 Vangnetregeling verplaatsing zweefvliegveld

Dit is een vangnetbepaling voor het geval dat een gedeelte van het inpassingsplan niet in werking treedt waardoor de verplaatsing van het zweefvliegveld geen doorgang meer hoeft te vinden. Alleen in dat geval zijn burgemeester en wethouders bevoegd om de in dit inpassingsplan aan het zweefvliegveld toegekende agrarische bestemming weer terug te wijzigen in de passende recreatieve bestemming.

Nieuw sublid h voor artikel 3.2.4 Bestemmingsplan Wieringerwerf

Voor wat betreft het bestemmingsplan Wieringerwerf geldt dat in dit artikel enkel de 'overdraai' van de poldermolen wordt geregeld. Alle voorzieningen ten behoeve van de poldermolen dienen binnen het toegekende bestemmingsvlak te worden gerealiseerd. Daarom biedt deze bepaling niet dezelfde bouwmogelijkheden als die in de voorgaande regels voor bestemmingsplan Buitengebied worden geboden.

Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch gebied

Dit artikel bestaat uit een verwijzing naar artikel 4 'Agrarisch gebied' van het onderliggende bestemmingsplan Agriport A7 van de gemeente Hollands Kroon. Het betreft ook hier een verbijzondering vanwege de komst van windturbines op aangrenzende gronden ten westen van de Rijksweg A7. Evenals in artikel 3 het geval, is ook hier de systematiek en planopzet van het onderliggende bestemmingsplan aangehouden. Omdat het bestemmingsplan Agriport A7 dateert van voor de inwerkingtreding van de Wro en de SVBP2012, is in dit inpassingsplan de naamstelling van de bestemming aangevuld tot Agrarisch - Agrarisch gebied en daarmee in lijn gebracht met de SVBP2012.

Lid 4.1 Overdraaien van windturbines en bijbehorende voorzieningen

Dit sublid wordt toegevoegd aan de geldende regeling om duidelijk te maken dat de overdraai van rotoren over de omliggende agrarische gronden is toegestaan. Ook mogen op deze gronden aan het windpark ondergeschikte voorzieningen worden gebouwd. De regeling is inhoudelijk gelijk aan die in artikel 3.

Artikel 5 Agrarisch - Agrarische doeleinden I

Dit artikel bestaat uit een verwijzing naar het artikel 7 van het onderliggende bestemmingsplan Landelijk Gebied 1973. Met dit inpassingsplan is namelijk niet beoogd om in de geldende regelingen inhoudelijk wijzigingen aan te brengen. Ten aanzien van het overdraaien van de rotoren van windturbines op aangrenzende gronden is een verbijzondering opgenomen. Daarbij is de systematiek en de van het onderliggende bestemmingsplan aangehouden.

Artikel 6 Bedrijf - Testpark voor windturbines

Deze bestemming is toegekend aan de gronden waarop ECN prototypen van windturbines test en technologisch onderzoek aan windturbines verricht. De windturbines op het testpark zijn weliswaar ontworpen voor energieproductie, maar energieproductie door middel van windturbines is niet het primaire doel van het testpark. Om dat duidelijk te maken, is dat in lid 6.1 (bestemmingsomschrijving) expliciet aangegeven. Voor de verdere toelichting op deze regeling wordt verwezen naar de algemene toelichting in paragraaf 6.3.2.

Artikel 7 Bedrijf - Windturbinepark

Deze bestemming is toegekend aan de gronden waarop windturbines zijn voorzien ten behoeve van de productie van windenergie. De regeling uit deze bestemming vervangt integraal de onderliggende bestemmingen uit het bestemmingsplan Buitengebied. Voor de toelichting op deze regeling wordt verwezen naar de algemene toelichting in paragraaf 6.3.2.

Artikel 8 Bos 

Dit artikel bestaat uit een verwijzing naar het artikel 6 van het onderliggende bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Hollands Kroon. Met dit inpassingsplan is namelijk niet beoogd om in de geldende regeling inhoudelijk wijzigingen aan te brengen. Ten aanzien van het overdraaien van de rotoren van windturbines op aangrenzende gronden met de bestemming Bos in het Robbenoordbos wordt in het nieuwe lid 6.1.7 een verbijzondering opgenomen die dat mogelijk maakt. Daarbij is de systematiek en planopzet van het onderliggende bestemmingsplan aangehouden.

Deze bestemming is ook toegekend aan de gronden die nodig zijn om het areaal aan EHS-gronden in het Robbenoordbos te compenseren. Het betreft enkele agrarische percelen aan de westelijke zijde van het bestaande Robbenoordbos.

Lid 6.4 Vangnetbepaling

Dit is een vangnetbepaling voor het geval dat het gedeelte van het inpassingsplan inzake de windturbines in het Robbenoordbos niet in werking treedt waardoor de bouw van windturbines daar geen doorgang meer kan vinden. Alleen in dat geval zijn burgemeester en wethouders bevoegd om de in dit inpassingsplan aan de agrarische gronden toegekende bestemming Bos weer terug te wijzigen in de passende agrarische bestemming.

Artikel 9 Groen

Dit artikel bestaat uit een verwijzing naar artikel 11 van het onderliggende bestemmingsplan Wieringerwerf van de gemeente Hollands Kroon. Met dit inpassingsplan is namelijk niet beoogd om in de geldende regeling inhoudelijk wijzigingen aan te brengen. Ten aanzien van het overdraaien van de rotoren van windturbines op aangrenzende gronden met de bestemming Groen wordt in het nieuwe sublid 'i' een verbijzondering opgenomen die dat mogelijk maakt. Daarbij is de systematiek en planopzet van het onderliggende bestemmingsplan aangehouden.

Artikel 10 Recreatie

Dit artikel bestaat uit een verwijzing naar artikel 14 van het onderliggende bestemmingsplan Wieringerwerf van de gemeente Hollands Kroon. Met dit inpassingsplan is namelijk niet beoogd om in de geldende regeling inhoudelijk wijzigingen aan te brengen. Ten aanzien van het overdraaien van de rotoren van windturbines op aangrenzende gronden met de bestemming Recreatie wordt in het nieuwe sublid 'k' een verbijzondering opgenomen die dat mogelijk maakt. Daarbij is de systematiek en planopzet van het onderliggende bestemmingsplan aangehouden.

Artikel 11 Verkeer

Dit artikel bestaat uit een verwijzing naar het artikel 14 van het onderliggende bestemmingsplan Buitengebied, respectievelijk artikel 16 van bestemmingsplan Wieringerwerf van de gemeente Hollands Kroon. Met dit inpassingsplan is namelijk niet beoogd om in de geldende regelingen inhoudelijk wijzigingen aan te brengen. Ten aanzien van het overdraaien van de rotoren van windturbines op aangrenzende gronden is een verbijzondering opgenomen. Daarbij is de systematiek en de planopzet van de onderliggende bestemmingsplannen aangehouden.

Lid 14.1.4 en 16.1 sub 'i' Overdraaien van windturbines en het aanleggen van kabels en leidingen

Deze subleden worden toegevoegd aan de geldende regeling om duidelijk te maken dat rotoren van windturbines die deel uitmaken van dit inpassingsplan, over de omliggende wegen heen mogen draaien (zogeheten overdraai). Dit wordt ook met een specifieke aanduiding op de plankaart aangegeven (zie hiervoor). Ook maakt deze aanduiding binnen het bestemmingsplan Buitengebied het aanleggen van kabels en leidingen ten behoeve van het windpark onderdoor de betreffende wegen mogelijk, alsmede op- en afritten van onderhoudswegen en kraanopstelplaatsen voor het onderhoud van de turbines.

Ter plaatse van de poldermolen dienen bij de windturbine behorende voorzieningen binnen het bestemmingsvlak te worden gerealiseerd. Daarom zijn in het nieuwe sublid 16.1 onder 'i' van plan Wieringerwerf alleen kabels en leidingen mogelijk gemaakt.

Artikel 12 Verkeer - Wegen

Dit artikel bestaat uit een verwijzing naar het artikel 12 van het onderliggende bestemmingsplan Landelijk Gebied 1973. Met dit inpassingsplan is namelijk niet beoogd om in de geldende regelingen inhoudelijk wijzigingen aan te brengen. Ten aanzien van het overdraaien van de rotoren van windturbines op aangrenzende gronden is een verbijzondering opgenomen. Daarbij is de systematiek en de planopzet van het onderliggende bestemmingsplan aangehouden.

Artikel 13 Water

Dit artikel bestaat uit een verwijzing naar het artikel 15 van het onderliggende bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Hollands Kroon. Met dit inpassingsplan is namelijk niet beoogd om in de geldende regeling inhoudelijk wijzigingen aan te brengen. Ten aanzien van het overdraaien van de rotoren van windturbines op aangrenzende gronden is een verbijzondering opgenomen. Daarbij is de systematiek en de planopzet van het onderliggende bestemmingsplan aangehouden.

Lid 15.1.6 Overdraaien van windturbines en het aanleggen van kabels en leidingen

Dit sublid wordt toegevoegd aan de geldende regeling om duidelijk te maken dat rotoren van windturbines die deel uitmaken van dit inpassingsplan, over de omliggende vaarten, watergangen en tochten heen mogen draaien (zogeheten overdraai). Dit wordt ook met een specifieke aanduiding op de plankaart aangegeven (zie hiervoor). Daarnaast maakt deze aanduiding het aanleggen van kabels en leidingen ten behoeve van het windpark onderdoor de betreffende watergangen mogelijk.

Artikel 14 Wonen

Dit artikel bestaat uit een verwijzing naar het artikel 17 van het onderliggende bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Hollands Kroon. Met dit inpassingsplan is namelijk niet beoogd om in de geldende regeling inhoudelijk wijzigingen aan te brengen. Ten aanzien van de bij het windturbinepark behorende bedrijfswoning is een verbijzondering opgenomen. Daarbij is de systematiek en de planopzet van het onderliggende bestemmingsplan aangehouden.

Lid 17.1.4 Bij het windpark behorende bedrijfswoning

Dit sublid wordt toegevoegd aan de geldende regeling om aan te geven dat één van de bestaande woningen in het plangebied een bedrijfswoning is die deel uitmaakt van het windpark. De bewoner van de betreffende woning is participant in het windpark en heeft een functie in het dagelijkse beheer en onderhoud ervan.

Artikel 15 Anti-dubbeltelbepaling

Het Bro stelt de verplichting de anti-dubbeltelregel over te nemen in het inpassingsplan. Deze standaardbepaling heeft als doel te voorkomen dat van ruimte die in een inpassingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie is mogelijk gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw ten tweede male zou kunnen worden gebruikgemaakt.

Artikel 16 Verhouding met bestemmingsplannen

In deze bepaling wordt aangegeven hoe de verhouding is met de onderliggende bestemmingsplannen, zie paragraaf 6.1.

Artikel 17 Algemene aanduidingsregels 

Op gronden met de gebiedsaanduiding veiligheidszone moeten de windturbines voldoen aan de high impact zone voor aardgastransportleidingen, zie hierover paragraaf 5.7. Dit artikel geeft invulling aan de door de leidingbeheerder gevraagde waarborg dat voor hoofdtransport aardgasleidingen aan deze norm wordt voldaan.

Artikel 18 Algemene wijzigingsregels 

In dit artikel zijn tevens de wijzigingsvoorwaarden opgenomen waaronder aan de twee windturbineposities aan de Kleitocht, die niet rechtstreeks van een bouwmogelijkheid voorzien konden worden (zie paragraaf 3.6.2), alsnog een bouwmogelijkheid kan worden toegekend. Het gaat erom dat de saneringsopgave ook voor deze twee windturbineposities zeker moet zijn gesteld. Om te voorkomen dat een visueel "gat" ontstaat in de lijnopstelling, kan de planwijziging uitsluitend plaatsvinden voor beide windturbines tezamen en niet voor maar één enkele windturbine.

Artikel 19 Overige regels

Dit artikel regelt de bevoegdheid van provincie en gemeente nadat het inpassingsplan in werking is getreden. Voor een toelichting op deze bepaling wordt verwezen naar paragraaf 6.2.

Artikel 20 Overgangsrecht

De bepalingen in lid 21.1 en 21.2 zijn conform het Bro en SVBP2012 overgenomen. Het betreft de algemene en wettelijk voorschreven regeling voor het overgangsrecht voor met dit inpassingsplan strijdige bouwwerken en strijdig gebruik.

Artikel 21 Slotregel

De slotregel is conform het Bro en SVBP2012 overgenomen en behoeft geen nadere toelichting.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoering

7.1 Kostenverhaal

Krachtens de Wet ruimtelijke ordening (Wro), waarin in Afdeling 6.4 bepalingen zijn opgenomen betreffende de grondexploitatie, geldt de verplichting tot kostenverhaal in de gevallen die zijn aangewezen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Op grond van het Bro is kostenverhaal verplicht in geval van:

  • de bouw van één of meer woningen en hoofdgebouwen;
  • uitbreidingen van gebouwen met ten minste 1.000 m² of met één of meer woningen;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren bij in gebruik name voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte ten minste 1.000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

Het voorliggende inpassingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 101 windturbines en de daarbij behorende voorzieningen. Op grond van jurisprudentie (ABRvS 12 april 2001 (AB 2003, 50)) geldt dat windturbines van een dergelijke afmeting, die in het onderhavige plan mogelijk gemaakt worden, aangemerkt dienen te worden als een 'gebouw' als bedoeld in artikel 1 van de Woningwet. Een (grote) windturbine is immers voor mensen toegankelijk en vormt zonder meer een door wanden omsloten ruimte. Aangezien hiermee sprake is van de bouw van meerdere hoofdgebouwen, zoals bedoeld in artikel 6.2.1 sub b Bro, is kostenverhaal verplicht. In het kostenverhaal is voorzien middels een zogenoemde anterieure overeenkomst, waarin onder andere voorzien wordt in het verhalen van planschade. Daarnaast zijn met diverse betrokken partijen privaatrechtelijke overeenkomsten gesloten, bijvoorbeeld over de sanering van bestaande windturbines.

Planschade

Bij ruimtelijke ontwikkelingen kan planschade ontstaan. De Wro voorziet in een regeling voor vergoeding van planschade. Op basis van artikel 6.1 Wro wordt aan degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van het inpassingsplan, tegemoetgekomen, wanneer de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in schade ten gevolge van het inpassingsplan, kan bij de minister van Economische Zaken worden ingediend binnen de periode van 5 jaar na het onherroepelijk worden van het vastgestelde inpassingsplan.

7.2 Financiële uitvoerbaarheid

Het initiatief wordt gefinancierd door de initiatiefnemers. De investeringen voor de aanleg van de windturbines, toegangswegen, kabels en transformatorstations worden gedragen door de initiatiefnemers. De initiatiefnemers verdienen de investeringen terug door de verkoop van de opgewekte elektriciteit. Voor de totstandkoming van dit windpark, dat tot de 11 grootschalige windparken uit de Structuurvisie Wind op land (SvWOL) behoort, zal een subsidie op grond van de Subsidieregeling Duurzame Energie (SDE+) aangevraagd worden, waarmee de zogeheten onrendabele top van de elektriciteitsproductie van dit windpark via een bedrag per aan het elektriciteitsnet geleverde kilowattuur wordt gecompenseerd. Met de SDE+ vult het Rijk de elektriciteitsopbrengsten voor de initiatiefnemer aan tot het basisbedrag dat nodig is om de investering terug te kunnen verdienen binnen een redelijke termijn.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Burgers, maatschappelijke organisaties en andere overheden zijn op diverse wijzen betrokken bij de voorbereiding van het voorliggende inpassingsplan.

Reikwijdte en detail milieueffectrapportage

In de periode van 18 oktober 2013 tot en met 28 november 2013 zijn de wettelijke adviseurs en de betrokken overheidsorganen uitgenodigd te reageren op de concept notitie reikwijdte en detailniveau (NRD, versie oktober 2013). Daarnaast is eenieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze kenbaar te maken op de conceptnotitie. Dit kon ook tijdens de informatieavond op 31 oktober in Wieringerwerf.

Daarnaast is ook advies gevraagd aan de Commissie voor de m.e.r. (hierna: Cie. m.e.r.) die de ontvangen zienswijzen en adviezen bij haar advies heeft betrokken. Op basis van de verkregen zienswijzen en adviezen hebben de ministers van IenM en EZ op 25 april 2014 een definitieve NRD vastgesteld.

Vooroverleg artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg op grond van artikel 3.1.1 Bro is aan de besturen en diensten van de betrokken bevoegde gezagen gevraagd om een reactie te geven op het voorontwerpinpassingsplan en bijbehorend MER. De hoofdlijnen van dit vooroverleg zijn beschreven in paragraaf 8.1. Naast het artikel 3.1.1 Bro-vooroverleg heeft met de betrokken overlegpartners uitvoerig overleg plaatsgevonden ter voorbereiding op de indiening van vergunningaanvragen. Verder hebben de initiatiefnemers gedurende de uitvoering van het MER en de voorbereiding van de planprocedure met diverse belanghebbende partijen uitvoerig overleg gevoerd.

Ontwerpinpassingsplan

Conform artikel 3.8, eerste lid, Wro heeft het ontwerp van het inpassingsplan, tezamen met alle andere ontwerpbesluiten, van 5 december 2014 tot en met 19 januari 2015 gedurende 6 weken ter inzage gelegen waarbij eenieder in de gelegenheid is gesteld hierop zijn of haar zienswijze te geven. De stukken hebben ter inzage gelegen bij alle betrokken gemeenten en digitaal via www.bureau-energieprojecten.nl. In dezelfde periode is op 13 december 2014 in Wieringerwerf de Winddag Wieringermeer georganiseerd. Belangstellenden hebben tijdens deze dag de ter inzage ingediende documenten in kunnen zien en desgewenst mondeling een zienswijze naar voren kunnen brengen.

Procedurele uitvoerbaarheid

Ten tijde van de vaststelling van het inpassingsplan dient aannemelijk te zijn dat de benodigde vergunningen en ontheffingen zullen worden verkregen. Zoals hiervoor is aangegeven, zullen benodigde vergunningen en andere besluiten tegelijkertijd met het onderhavige plan in procedure worden gebracht. Voordat wordt begonnen met de aanleg van het windturbinepark dient de initiatiefnemer te voldoen aan de wettelijke verplichtingen: de benodigde vergunningen en ontheffingen (zoals omgevingsvergunning, watervergunning, Flora- en faunawetontheffing) moeten van kracht zijn.

Hoofdstuk 8 Overleg

Het inpassingsplan en alle overige besluiten worden gelijktijdig ter inzage gelegd in de verschillende stappen van de procedure. Dit geldt dus zowel voor de ontwerpbesluiten als de vastgestelde besluiten. Ook het beroep bij de bestuursrechter wordt gebundeld indien de besluiten gelijktijdig zijn bekendgemaakt. Tegen het inpassingsplan en de gecoördineerd voorbereide besluiten staat rechtstreeks beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Gelet op het feit dat er sprake is van 'ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.5 Wro' is op grond van het bepaalde in artikel 1.1, eerste lid, onder a in samenhang met artikel 1.2 en 2.1 van bijlage I van de Crisis- en herstelwet, de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit brengt onder meer met zich mee dat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een termijn van 6 maanden na afloop van de beroepstermijn heeft voor het doen van een uitspraak op een beroep, dat een niet tot de centrale overheid behorende overheid (rechtspersoon of bestuursorgaan) niet tegen het inpassingsplan in beroep kan gaan en dat een beroepschrift niet-ontvankelijkheid is als het niet meteen de gronden van beroep bevat (het indienen van een pro forma beroepschrift is niet mogelijk). Het Ministerie van Economische Zaken verzorgt de coördinatie, bekendmaking en mededeling van de (ontwerp)besluiten. In dit hoofdstuk worden de resultaten van de zienswijzen- en overlegprocedure beschreven.

8.1 Resultaten overlegprocedure

Het voorontwerp van dit inpassingsplan is in het kader van het voorgeschreven overleg op grond van artikel 3.1.1, lid 1, van het Bro aan de overleginstanties toegezonden. De conclusies uit de beantwoording van de overlegreacties en de daaruit voortvloeiende aanpassingen zijn beschreven in de Nota overleg, die als bijlage 9 aan deze plantoelichting is gevoegd.

8.2 Resultaten zienswijzenprocedure

De zienswijzen die naar aanleiding van terinzageleggingg van het ontwerp van dit inpassingsplan zijn ontvangen, zijn samengevat en beantwoord in de antwoordnota. Dit is een aparte nota die als losse bijlage bij het vaststellingsbesluit is gevoegd. Voor zover daartoe aanleiding bestond, zijn naar aanleiding van de binnengekomen zienswijzen wijzigingen in dit inpassingsplan doorgevoerd. Verwezen wordt naar de antwoordnota op welke onderdelen van dit inpassingsplan dat het geval is.