direct naar inhoud van Regels
Plan: Windplan Groen
Status: onherroepelijk
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0000.EZKip18WPGroen-4000

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het inpassingsplan Windplan Groen met identificatienummer NL.IMRO.0000.EZKip18WPGroen-4000 van de minister van Economische Zaken en Klimaat en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

1.2 inpassingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 agrarische bedrijfsvoering

bedrijfsvoering van een agrarisch bedrijf.

1.6 bebouwde kom

het gebied zoals dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan is vastgesteld ingevolge artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994.

1.7 beperkt kwetsbaar object

een object als bedoeld in het eerste lid van artikel 1 onder b van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.8 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.9 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.12 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.13 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.14 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.15 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.16 dagrecreatief gebruik

een dagrecreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.

1.17 functie agrarisch

agrarisch grondgebruik en cultuurgrond, met daaraan ondergeschikt:

  • het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de open polders;
  • het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waardevolle erfsingelbeplanting en kavelbeplanting met de daarbijbehorende erfsloten;
  • doeleinden van natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer;
  • kleinschalige duurzame energiewinning;
  • openbare nutsvoorzieningen;
  • extensief dagrecreatief medegebruik;
  • wegen en paden;
  • waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  • bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
1.18 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.19 gelijke verschijningsvorm van windturbines

windturbines hebben een gelijke verschijningsvorm als:

  • a. de rotordiameters van turbines gelijk zijn;
  • b. de ashoogten van turbines gelijk zijn;
  • c. de mastvormen van turbines gelijk zijn;
  • d. de gondelvormen van turbines gelijk zijn; en
  • e. de kleurstelling van turbines gelijk is.
1.20 geluidgevoelig object

een woning, geluidsgevoelig terrein of ander geluidsgevoelig gebouw als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.21 gondel van een windturbine

de behuizing van de rotoras, generator of tandwielkast van een windturbine.

1.22 hub

de neus van de windturbine waarin de wieken samenkomen.

1.23 in gebruik nemen van een windturbine

het (bedrijfsmatig) in gebruik nemen van een windturbine, dat is het moment direct na de oplevering van een turbine door de leverancier.

1.24 kraanopstelplaats

een verharde plek ten behoeve van het bouwen van, het onderhoud aan en de demontage van een windturbine.

1.25 kwetsbaar object

een object als bedoeld in het eerste lid van artikel 1 onder l van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.26 molenaarswoning

een woning die verbonden is aan een inrichting die windturbines realiseert en exploiteert doordat:

  • a. de eigenaar en gebruiker van de woning:
    • 1. (mede-)initiatiefnemer is voor die inrichting; en/of
    • 2. eigenaar is van gronden die nodig zijn voor de realisatie van de windturbines en/of bijbehorende civiele en elektrische infrastructuur van die inrichting; en
  • b. de gebruiker van de woning door middel van een privaatrechtelijke overeenkomst een functie heeft aanvaard als molenaar en in die hoedanigheid werkzaamheden verricht en zorg draagt voor het toezicht op en onderhoud van één of meerdere turbines van de betreffende inrichting.
1.27 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.28 normaal agrarisch gebruik

het gebruik, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goede grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en grondgebonden agrarisch gebruik van de gronden.

1.29 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.30 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand.

1.31 overdraaien

het bovenlangskomen van een rotorblad van een windturbine over onderliggende gronden tijdens het in gebruik zijn van een windturbine.

1.32 peil
  • a. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.33 rotor

het samenstel van rotorbladen (wieken) en hub (neus) van een windturbine.

1.34 rotorblad

de wiek van een windturbine.

1.35 rotordiameter

de diameter van de cirkel die door de tip (het uiteinde) van een rotorblad (wiek) wordt beschreven.

1.36 saneren van een windturbine

het verwijderen van een windturbine, voor zover deze boven maaiveld zichtbaar is en tot 1 meter onder maaiveld, tenzij het toekomstig gebruik past binnen de onderligende agrarische bestemming.

1.37 schakelkast

bouwwerk behorende bij een windturbinepark ten behoeve van het transporteren van opgewekte elektriciteit, het op spanning houden van de interne parkbekabeling van het windturbinepark en het overdragen van elektriciteit naar de netbeheerder (inkoopstation).

1.38 tip van het rotorblad

het uiteinde van een rotorblad.

1.39 transformator

bouwwerk behorende bij een windturbinepark ten behoeve van het aanpassen van het spanningsniveau voor het transporteren van opgewekte elektriciteit.

1.40 vergelijkbare verschijningsvorm van windturbines

windturbines hebben een vergelijkbare verschijningsvorm als:

  • a. de kleinste rotordiameter van turbines niet meer dan 10% kleiner is dan de grootste rotordiameter;
  • b. de kleinste ashoogte van turbines niet meer dan 7 % kleiner is dan de grootste ashoogte;
  • c. de gondelvorm van turbines binnen dezelfde categorie van gondelvormen valt, zoals opgenomen in Bijlage 1;
  • d. de hoofdvorm van de masten van turbines gelijk is;
  • e. de kleurstelling van turbines gelijk is; en
  • f. de kleinste verhoudingswaarde tussen ashoogte en rotordiameter van turbines niet meer dan 15% kleiner is dan de grootste verhoudingswaarde tussen ashoogte en rotordiameter, waarbij deze verhoudingswaarde wordt berekend door de ashoogte te delen door de rotordiameter.
1.41 verschijningsvorm van een windturbine

het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door het samenstel van de ashoogte, de mastvorm, de vorm van de gondel, kleurstelling, de rotordiameter en de verhouding tussen ashoogte en rotordiameter van een windturbine.

1.42 windturbine

een bouwwerk ter opwekking van elektrische energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte en lengte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 tiphoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de tip (uiteinde) van het bovenste verticaal staande rotorblad.

2.6 tiplaagte

vanaf het peil tot aan de tip (uiteinde) van het onderste verticaal staande rotorblad.

2.7 ashoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan het hart van de as van de windturbine.

2.8 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN 2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een transformatorstation met een maximum operationeel spanningsniveau van 150 kV, waarbij geldt dat:
    • 1. voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 11.1;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals transformatoren, schakelkasten, inkoopstations, kabels en leidingen, onderhoudswegen, op- en afritten;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch', tevens voor de functie agrarisch.
3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag ten behoeve van de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 9 m;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 13 m;
  • c. de bouwhoogte van transformatoren bedraagt ten hoogste 10 m;
  • d. de bouwhoogte van bliksemafleiders bedraagt ten hoogste 25 m;
  • e. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 3,5 m;
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3,5 m;
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, uit oogpunt van een optimale ruimtelijke en landschappelijke invulling, nadere eisen te stellen met betrekking tot de situering van bouwwerken binnen het bestemmingsvlak en de landschappelijke inpassing van bouwwerken.

Artikel 4 Bedrijf - Windturbinepark

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Windturbinepark' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het opwekken van elektrische energie door middel van windturbines;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch', tevens voor de functie agrarisch;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen waaronder in elk geval worden begrepen:
    • 1. kabels en leidingen;
    • 2. onderhoudswegen;
    • 3. op- en afritten; en
    • 4. één kraanopstelplaats per turbine met een maximum verhard oppervlak van 3.500 m2 ten behoeve van het onderhoud van de windturbines.
4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd met in achtneming van de onderstaande regels:

  • a. op deze gronden geldt dat de omgevingsvergunning voor het bouwen van een windturbine uitsluitend wordt verleend indien de aanvrager bij de aanvraag omgevingsvergunning borgt dat wordt voldaan aan de saneringsregeling uit artikel 4.4.2;
  • b. binnen het bouwvlak zijn de volgende bouwwerken toegestaan:
    • 1. windturbines, waarbij het middelpunt van de mast van de windturbine mag worden gebouwd binnen een afstand van maximaal de diameter van de mast (gemeten op een hoogte van 5 meter vanaf peil) ten opzichte van de denkbeeldige lijn gevormd door de turbineposities in de lijn van windturbines waar de windturbine toe behoort;
  • c. per bouwvlak mag maximaal 1 windturbine worden gebouwd;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1a' geldt:
    • 1. de tiphoogte van een windturbine bedraagt ten minste 195 m en ten hoogste 249 m;
    • 2. de ashoogte van een windturbine bedraagt ten minste 130 m en ten hoogste 166 m;
    • 3. de rotordiameter van een windturbine bedraagt ten minste 130 m en ten hoogste 166 m;
    • 4. de verschijningsvorm van windturbines is gelijk;
    • 5. de verschijningsvorm van windturbines is vergelijkbaar met de verschijningsvorm van de turbines ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - 1b', 'specifieke bouwaanduiding - 1c', specifieke bouwaanduiding - 1d', 'specifieke bouwaanduiding - 1e' en 'specifieke bouwaanduiding - 1f'.
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1b' geldt:
    • 1. de tiphoogte van een windturbine bedraagt ten minste 195 m en ten hoogste 249 m;
    • 2. de ashoogte van een windturbine bedraagt ten minste 130 m en ten hoogste 166 m;
    • 3. de rotordiameter van een windturbine bedraagt ten minste 130 m en ten hoogste 166 m;
    • 4. de verschijningsvorm van windturbines is gelijk;
    • 5. de verschijningsvorm van windturbines is vergelijkbaar met de verschijningsvorm van de turbines ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - 1a', 'specifieke bouwaanduiding - 1c', specifieke bouwaanduiding - 1d', 'specifieke bouwaanduiding - 1e' en 'specifieke bouwaanduiding - 1f'.
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1c' geldt:
    • 1. de tiphoogte van een windturbine bedraagt ten minste 195 m en ten hoogste 249 m;
    • 2. de ashoogte van een windturbine bedraagt ten minste 130 m en ten hoogste 166 m;
    • 3. de rotordiameter van een windturbine bedraagt ten minste 130 m en ten hoogste 166 m;
    • 4. de verschijningsvorm van windturbines is gelijk;
    • 5. de verschijningsvorm van windturbines is vergelijkbaar met de verschijningsvorm van de turbines ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - 1a', 'specifieke bouwaanduiding - 1b', specifieke bouwaanduiding - 1d', 'specifieke bouwaanduiding - 1e' en 'specifieke bouwaanduiding - 1f'.
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1d' geldt:
    • 1. de tiphoogte van een windturbine bedraagt ten minste 195 m en ten hoogste 249 m;
    • 2. de ashoogte van een windturbine bedraagt ten minste 130 m en ten hoogste 166 m;
    • 3. de rotordiameter van een windturbine bedraagt ten minste 130 m en ten hoogste 166 m;
    • 4. de verschijningsvorm van windturbines is gelijk;
    • 5. de verschijningsvorm van windturbines is vergelijkbaar met de verschijningsvorm van de turbines ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - 1a', 'specifieke bouwaanduiding - 1b', specifieke bouwaanduiding - 1c', 'specifieke bouwaanduiding - 1e' en 'specifieke bouwaanduiding - 1f'.
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1e' geldt:
    • 1. de tiphoogte van een windturbine bedraagt ten minste 195 m en ten hoogste 249 m;
    • 2. de ashoogte van een windturbine bedraagt ten minste 130 m en ten hoogste 166 m;
    • 3. de rotordiameter van een windturbine bedraagt ten minste 130 m en ten hoogste 166 m;
    • 4. de verschijningsvorm van windturbines is gelijk;
    • 5. de verschijningsvorm van windturbines is vergelijkbaar met de verschijningsvorm van de turbines ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - 1a', 'specifieke bouwaanduiding - 1b', specifieke bouwaanduiding - 1c', 'specifieke bouwaanduiding - 1d' en 'specifieke bouwaanduiding - 1f'.
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1f' geldt:
    • 1. de tiphoogte van een windturbine bedraagt ten minste 195 m en ten hoogste 249 m;
    • 2. de ashoogte van een windturbine bedraagt ten minste 130 m en ten hoogste 166 m;
    • 3. de rotordiameter van een windturbine bedraagt ten minste 130 m en ten hoogste 166 m;
    • 4. de verschijningsvorm van windturbines is gelijk;
    • 5. de verschijningsvorm van windturbines is vergelijkbaar met de verschijningsvorm van de turbines ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - 1a', 'specifieke bouwaanduiding - 1b', specifieke bouwaanduiding - 1c', 'specifieke bouwaanduiding - 1d' en 'specifieke bouwaanduiding - 1e'.
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' geldt:
    • 1. de tiphoogte van een windturbine bedraagt ten minste 195 m en ten hoogste 249 m;
    • 2. de ashoogte van een windturbine bedraagt ten minste 130 m en ten hoogste 166 m;
    • 3. de rotordiameter van een windturbine bedraagt ten minste 130 m en ten hoogste 166 m;
    • 4. de verschijningsvorm van windturbines is gelijk.
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' geldt:
    • 1. de tiphoogte van een windturbine bedraagt ten minste 195 m en ten hoogste 249 m;
    • 2. de ashoogte van een windturbine bedraagt ten minste 130 m en ten hoogste 166 m;
    • 3. de rotordiameter van een windturbine bedraagt ten minste 130 m en ten hoogste 166 m;
    • 4. de verschijningsvorm van windturbines is gelijk.
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 4' geldt:
    • 1. de tiphoogte van een windturbine bedraagt ten minste 185 m en ten hoogste 220 m;
    • 2. de ashoogte van een windturbine bedraagt ten minste 120 m en ten hoogste 155 m;
    • 3. de rotordiameter van een windturbine bedraagt ten minste 130 m en ten hoogste 166 m;
    • 4. de verschijningsvorm van windturbines is gelijk.
  • m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 5a' geldt:
    • 1. de tiphoogte van een windturbine bedraagt ten minste 195 m en ten hoogste 249 m;
    • 2. de ashoogte van een windturbine bedraagt ten minste 130 m en ten hoogste 166 m;
    • 3. de rotordiameter van een windturbine bedraagt ten minste 130 m en ten hoogste 166 m;
    • 4. de verschijningsvorm van windturbines is gelijk.
    • 5. de verschijningsvorm van windturbines is vergelijkbaar met de verschijningsvorm van windturbines ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 5b', uitgezonderd de bepalingen over de rotordiameters en ashoogten zoals opgenomen in artikel 1.40 onder a en b;
  • n. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 5b' geldt:
    • 1. de tiphoogte van een windturbine bedraagt ten minste 140 m en ten hoogste 156 m;
    • 2. de ashoogte van een windturbine bedraagt ten minste 90 m en ten hoogste 110 m;
    • 3. de rotordiameter van een windturbine bedraagt ten minste 100 m en ten hoogste 127 m;
    • 4. de verschijningsvorm van windturbines is gelijk;
    • 5. de verschijningsvorm van windturbines is vergelijkbaar met de verschijningsvorm van windturbines ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 5a', uitgezonderd de bepalingen over de rotordiameters en ashoogten zoals opgenomen in artikel 1.40 onder a en b;
  • o. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 6' geldt:
    • 1. de tiphoogte van een windturbine bedraagt ten minste 140 m en ten hoogste 156 m;
    • 2. de ashoogte van een windturbine bedraagt ten minste 90 m en ten hoogste 110 m;
    • 3. de rotordiameter van een windturbine bedraagt ten minste 100 m en ten hoogste 127 m;
    • 4. de verschijningsvorm van windturbines is gelijk;
  • p. op deze gronden geldt dat de omgevingsvergunning voor het bouwen van een windturbine uitsluitend wordt verleend onder de voorwaarde dat minimaal 10 weken voorafgaand aan de start van de bouw van de windturbine een positief advies wordt verkregen van het Ministerie van Defensie (zie ook Bijlage 7 bij de plantoelichting). Dit positieve advies zal worden verleend als de turbine niet leidt tot onaanvaardbare radarverstoring zoals bedoeld in artikel 2.6 van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijkingsbevoegdheid voor kleine bouwwerken bij turbines

In afwijking van het bepaalde onder 4.2 onder b kan het college van burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het plaatsen van schakelkasten en/of transformatoren buiten de windturbine, terreinafscheidingen en overige bouwwerken met dien verstande dat:

  • a. per turbine maximaal één transformatorstation buiten de windturbine mag worden opgericht;
  • b. per groep turbines met dezelfde specifieke bouwaanduiding zoals vermeld in 4.2 onder d tot en met o, maximaal drie schakelkasten buiten de windturbine mogen worden opgericht;
  • c. de oppervlakte van een schakelkast behorend bij een windturbine ten hoogste 80 m² bedraagt;
  • d. de oppervlakte van een transformatorstation behorend bij een windturbine ten hoogste 10 m2 bedraagt,
  • e. de bouwhoogte van schakelkasten en transformatoren behorend bij een windturbine ten hoogste 4 m bedraagt;
  • f. de bouwhoogte voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het windpark ten hoogste 3 m bedraagt;
  • g. de bouwhoogte van een terreinafscheiding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  • h. de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend als de aanleg van de bouwwerken noodzakelijk is ten behoeve van het windpark.
4.4 Specifieke gebruiksregel
4.4.1 Markering en obstakelverlichting
a Algemeen

Het gebruik van een windturbine voor energieproductie is alleen toegestaan als deze is voorzien van adequate obstakelverlichting en/of markering conform een door Inspectie Leefomgeving en Transport goedgekeurd markerings- en verlichtingsplan, met dien verstande dat roodflitsende verlichting in de schemer- en nachtperiode niet is toegestaan.

b Afwijkingsbevoegdheid

In afwijking van het bepaalde onder 4.4.1 sub a kan het college van burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen en roodflitsende verlichting in de schemer- en nachtperiode toestaan, indien:

  • andere alternatieven ontbreken en het noodzakelijk is om goedkeuring te verkrijgen op het verlichtingsplan van de Inspectie Leefomgeving en Transport; of
  • het verlichtingsplan met roodflitsende verlichting naar het oordeel van burgemeester en wethouders leidt tot minder lichthinder voor de omgeving dan wanneer vastbrandende verlichting wordt toegepast.
4.4.2 Gebruiksbepaling sanering bestaande turbines
a Gebruiksverbod

Het gebruik van een windturbine uit kolom A van de tabel in Bijlage 2 is niet toegestaan indien de turbine(s) uit dezelfde rij uit kolom B van de tabel in Bijlage 2 niet:

  • buiten gebruik is of zijn gesteld uiterlijk 6 maanden nadat 60% van de turbines die in dezelfde rij van de tabel in kolom A van Bijlage 2 zijn opgenomen, in gebruik is genomen; en
  • is of zijn gesaneerd uiterlijk 12 maanden nadat 60% van de turbines die in dezelfde rij van de tabel in kolom A van Bijlage 2 zijn opgenomen, in gebruik is genomen.
b Uitzonderingen

Het in artikel 4.4.2 sub a vervatte verbod is niet van toepassing indien:

  • per windturbine uit kolom B in Bijlage 2 die niet tijdig conform het bepaalde in artikel 4.4.2 sub a buiten bedrijf is gesteld danwel gesaneerd is, één turbine uit dezelfde rij van de tabel in kolom A van Bijlage 2 wordt stilgezet tot het moment waarop voldaan wordt aan de saneringsvoorwaarden zoals opgenomen in artikel 4.4.2 sub a.
4.4.3 Gebruiksbepaling cumulatie slagschaduw

Het in gebruik nemen en houden van een windturbine is slechts toegestaan als deze windturbine gezamenlijk met andere windturbines op gronden met de bestemming 'Bedrijf - Windturbinepark' ter plaatse van een gevoelig object cumulatief voldoet aan de norm uit artikel 3.12, lid 1, Activiteitenregeling milieubeheer.

4.4.4 Gebruiksbepaling cumulatie geluid

Het in gebruik nemen en houden van een windturbine is slechts toegestaan als deze windturbine gezamenlijk met andere windturbines op gronden met de bestemming 'Bedrijf - Windturbinepark' ter plaatse van een gevoelig object cumulatief voldoet aan de norm uit artikel 3.14a, lid 1 Activiteitenbesluit milieubeheer.

Artikel 5 Agrarisch - Zweefvliegterrein Voorlopig

5.1 Voorlopige bestemming

Op de voor 'Agrarisch - Zweefvliegterrein Voorlopig' aangewezen gronden geldt de bestemming 'Sport - Zweefvliegterrein' zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied (D4000)' van de gemeente Dronten (NL.IMRO.0303.D4000-VA02).

5.2 Geldigheidstermijn van de voorlopige bestemming

De voorlopige bestemming als bedoeld in lid 5.1 geldt tot 1 januari 2022.

5.3 Definitieve bestemming

Op de voor 'Agrarisch - Zweefvliegterrein Voorlopig' aangewezen gronden, geldt, na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in lid 5.2, de bestemming 'Agrarisch' zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied (D4000)' van de gemeente Dronten (NL.IMRO.0303.D4000-VA02).

5.4 Afwijken
  • a. Met een omgevingsvergunning kan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten tijdelijk afwijken van het bepaalde in lid 5.2 en lid 5.3 en toestaan dat het gebruik zoals mogelijk is op grond van de voorlopige bestemming zoals is bepaald in artikel 5.1 ook na 1 januari 2022 wordt voortgezet tot maximaal 5 jaar na vaststelling van dit plan.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.4 sub a kan slechts worden verleend, voor zover en voor zolang:
    • 1. het gebruik als zweefvliegterrein op basis van een geldende 'Verklaring veilig gebruik luchtruim' van de Inspectie Leefomgeving en Transport, ook in relatie tot de ontwikkeling van luchthaven Lelystad en de ontwikkeling van de nieuw te bouwen windturbines op grond van dit plan is toegestaan;
    • 2. voorafgaand advies is ingewonnen bij N.V. Luchthaven Lelystad en vereniging Windkoepel Groen;
    • 3. gelijktijdig gebruik wordt gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 12.2.

Artikel 6 Wonen - Zweefvliegterrein Voorlopig

6.1 Bestemmingsomschrijving

Op de voor 'Wonen - Zweefvliegterrein Voorlopig' aangewezen gronden geldt de bestemming 'Sport - Zweefvliegterrein' zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied (D4000)' van de gemeente Dronten (NL.IMRO.0303.D4000-VA02).

6.2 Geldigheidstermijn van de voorlopige bestemming

De voorlopige bestemming als bedoeld in lid 6.1 geldt tot 1 januari 2022.

6.3 Definitieve bestemming

Op de voor 'Wonen - Zweefvliegterrein Voorlopig' aangewezen gronden, geldt, na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in lid 6.2, de bestemming 'Wonen' zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied (D4000)' van de gemeente Dronten (NL.IMRO.0303.D4000-VA02).

6.4 Afwijken
  • a. Met een omgevingsvergunning kan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten tijdelijk afwijken van het bepaalde in lid 6.2 en lid 6.3 en toestaan dat het gebruik zoals mogelijk is op grond van de voorlopige bestemming zoals is bepaald in lid 6.1 ook na 1 januari 2022 wordt voortgezet tot maximaal 5 jaar na vaststelling van dit plan.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.1 sub a kan slechts worden verleend, voor zover en voor zolang:
    • 1. het gebruik als zweefvliegterrein op basis van een geldende 'Verklaring veilig gebruik luchtruim' van de Inspectie Leefomgeving en Transport, ook in relatie tot de ontwikkeling van luchthaven Lelystad en de ontwikkeling van de nieuw te bouwen windturbines op grond van dit plan is toegestaan;
    • 2. voorafgaand advies is ingewonnen bij N.V. Luchthaven Lelystad en vereniging Windkoepel Groen;
    • 3. gelijktijdig gebruik wordt gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 12.2.

Artikel 7 Leiding - Hoogspanning

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. een ondergrondse (hoog)spanningsverbinding met een maximum operationeel spanningsniveau van 150 kV met de daarbij behorende belemmeringenstrook;

met de daarbij behorende:

  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. toegangswegen;
  • f. waterlopen en waterpartijen;
  • g. waterhuishoudkundige voorzieningen.
7.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere aan deze gronden toegekende bestemmingen mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte en hoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
7.3 Afwijken van de bouwregels

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeenten Lelystad en Dronten kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 onder b en toestaan dat wordt gebouwd overeenkomstig de andere aan de gronden toegekende bestemming(en), mits:

  • a. de belangen en de veiligheid van de betrokken (hoog)spanningsverbinding niet worden geschaad;
  • b. vooraf de leidingbeheerder van de desbetreffende (hoog)spanningsverbinding gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen omtrent de beoordeling bedoeld onder a, alsmede over de beperkingen en voorschriften die gesteld dienen te worden ter bescherming van de daar genoemde belangen.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden is een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders vereist voor:

  • a. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en bomen;
  • b. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • c. diepploegen;
  • d. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • e. het verrichten van grondroeractiviteiten anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • f. het uitvoeren van grondbewerkingen in de vorm van afgraven en ophogen;
  • g. het aanleggen, verruimen of dempen van wateren;
  • h. het uitvoeren van activiteiten met en/of opslag van stoffen die bij of krachtens het bepaalde in hoofdstuk 9 van de Wet milieubeheer aangeduid zijn als milieugevaarlijk of één of meer van de volgende eigenschappen hebben: ontplofbaar, oxiderend, (zeer) licht ontvlambaar, (zeer) giftig, bijtend, irriterend of schadelijk.
7.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het bepaalde in lid 7.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. verband houden met de aanleg van de desbetreffende ondergrondse (hoog)spanningsverbinding en de daarbij horende voorzieningen;
  • b. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer van de (hoog)spanningsverbinding en de belemmeringenstrook alsook het normaal onderhoud en beheer hetgeen krachtens de onderliggende bestemmingen is toegestaan;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan en in overeenstemming zijn met de op dat moment geldende toepasselijke regelgeving dan wel mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • d. graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
7.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden als bedoeld in lid 7.4.1 wordt pas verleend, indien:

  • a. is aangetoond dat de desbetreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de belangen en de veiligheid van de (hoog)spanningsverbinding. Bij die afweging wordt de diepte waarop de kabel ligt mede betrokken;
  • b. vooraf de leidingbeheerder van de desbetreffende (hoog)spanningsverbinding gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen omtrent de beoordeling bedoeld onder a, alsmede over de beperkingen en voorschriften die gesteld dienen te worden ter bescherming van de daar genoemde belangen.

Artikel 8 Waarde - Archeologie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van mogelijk te verwachten hoge archeologische waarden van de gronden.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Omgevingsvergunning voor bouwen

Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m², moet drie weken voor de start van de bouw, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
8.2.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 8.2.1 is niet van toepassing op bouwwerken die niet dieper worden gebouwd dan 0,40 m beneden het maaiveld;

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  • g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • i. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • j. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden diepploegen, aanleggen van drainage en ontginnen.
8.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 8.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • d. een:
    • 1. kleiner oppervlakte dan 500 m² beslaan, of;
    • 2. een groter oppervlakte hebben dan 500 m² en niet dieper gaan dan 0,40 cm.
8.3.3 Uitsluiting uitzonderingsregels

De in lid 8.3.2 genoemde uitzonderingsregels gelden niet indien in de periode van 24 maanden voor de datum van voorgenomen werken of werkzaamheden een uitzonderingsbepaling van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein.

8.3.4 Toetsingscriteria

De in lid 8.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

8.3.5 Onderzoeksplicht

Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
8.3.6 Beoordelingscriteria

Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

8.3.7 Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 8.3.5 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti - dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Verhouding met bestemmingsplannen

  • a. De enkelbestemmingen uit het inpassingsplan treden in de plaats van de enkelbestemmingen uit de onderliggende bestemmingsplannen.
  • b. Voor zover de enkelbestemmingen 'Bedrijf - Nutsvoorziening' en 'Bedrijf - Windturbinepark' uit het inpassingsplan samenvallen met dubbelbestemmingen en aanduidingen uit de onderliggende bestemmingsplannen komen de dubbelbestemmingen en aanduidingen uit die bestemmingsplannen te vervallen;
  • c. Voor zover de dubbelbestemmingen en aanduidingen uit het inpassingsplan, samenvallen met de bestemmingen uit de onderliggende bestemmingsplannen blijven de regels van die bestemmingen van toepassing, met dien verstande dat de dubbelbestemmingen en aanduidingen uit het inpassingsplan prevaleren boven de regels uit de onderliggende bestemmingsplannen.
  • d. Voor zover dit inpassingsplan de bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.12 Wabo niet wijzigt, blijven de regels uit genoemde bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen onverkort van toepassing.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

11.1 geluidzone - industrie
11.1.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn, behalve voor de daar geldende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van een inrichting als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.

11.1.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de onderliggende bestemmingen mogen geen nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige objecten worden gebouwd.

11.1.3 Afwijken van de bouwregels

Mits de geluidsbelasting vanwege het industrielawaai op de gevels van geluidsgevoelige gebouwen en/of functies niet hoger zal zijn dan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder, of een door het bevoegd gezag verleende hogere grenswaarde conform de Wet geluidhinder, kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.1.2 en toestaan dat nieuwe geluidsgevoelige objecten worden gebouwd dan wel functies worden toegestaan.

11.1.4 wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen en de aanduiding 'geluidzone - industrie' te verwijderen, indien het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van inrichtingen als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder is beëindigd.

11.2 overige zone - bestaande windturbine
11.2.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - bestaande windturbine' zijn bestaande windturbines toegestaan die ten tijde van de vaststelling van het inpassingsplan reeds werden geëxploiteerd en gebruikt.

11.2.2 Bouwregels

Bestaande windturbines met bestaande bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan.

11.2.3 Strijdig gebruik
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - bestaande windturbine' wordt onder strijdig gebruik in ieder geval verstaan het gebruik van een bestaande windturbine te wijzigen in een ander gebruik. Hieronder wordt mede verstaan:
    • 1. een vorm van gebruik die op grond van het geldende bestemmingsplan bij recht, dan wel na ontheffing, wijziging of uitwerking van het bestemmingsplan, is toegestaan;
    • 2. bouwen;
    • 3. het vervangen van een bestaande windturbine;
    • 4. het wijzigen van een bestaande windturbine waardoor het vermogen, de levensduur en/of afmeting van de windturbine toeneemt;
  • b. Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan gebruik dat nodig is vanwege het normale onderhoud en beheer.
11.3 overige zone - kantoor en opslag

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - kantoor en opslag' is het gebruik van de gronden ten behoeve van kantoor en opslag (met uitzondering van opslag van brand- en explosiegevaarlijke goederen) voor de aanleg en exploitatie van windturbines toegestaan.

11.4 overige zone - molenaarswoning

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - molenaarswoning' geldt dat de ter plaatse aanwezige woning als molenaarswoning is verbonden aan de inrichting van windturbines zoals in onderstaande tabel is opgenomen met de bij de inrichting behorende posities van windturbines in rijksdriehoekstelsel:

Molenaarswoning   Inrichting windturbines   Coördinaten   windturbines  
Adres   Lijn   x-coördinaat   y-coördinaat  
Colijnpad 6, Dronten; en
Hanzeweg 22, Dronten  
Hoge Vaart Noord   180444,5
180588,1
180731,8
180875,5
181019,2
181164,9
181312,6
181462,3
181445,5  
508824,3
508345,4
507866,5
507387,6
506908,7
506423,0
505930,7
505431,7
504831,9  
Elburgerweg 15, Dronten   Hondtocht Zuid   182955,6
182853,1
182750,7
182648,3
182545,9  
503865,5
503296,3
502727,0
502157,8
501588,5  
Professor Zuurlaan 11, Biddinghuizen; en
Professor Zuurlaan 15, Biddinghuizen  
Zeebiestocht   173344,0
172872,8
172401,5
171930,2
171343,9
170873,9
170403,9  
499956,6
499608,4
499260,2
498911,9
498668,7
498321,4
497974,1  
Mosselweg 27, Biddinghuizen   Kokkeltocht   175918,0
175472,5
175027,1
174581,6
174136,1
173690,7
173245,2
172799,7
172409,0  
494837,0
494481,4
494125,8
493770,2
493414,6
493058,9
492703,3
492347,7
492035,8  
11.5 overige zone - overdraai
11.5.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - overdraai' is het overdraaien van rotoren van windturbines zoals bedoeld in Artikel 4 van deze planregels toegestaan.

11.5.2 Bouwregels

Op gronden met de aanduiding 'overige zone - overdraai' is de bouw van beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten, anders dan agrarische bedrijfsgebouwen ten behoeve van de opslag van agrarische producten, landbouwvoertuigen of -werktuigen, niet toegestaan.

11.6 overige zone - windparkinfrastructuur 1
11.6.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - windparkinfrastructuur 1' zijn voorzieningen behorend bij de functies zoals opgenomen in artikel 4.1 toegestaan in de vorm van:

  • a. kabels en leidingen;
  • b. ter plaatse van de 'overige zone - schakelkast' een schakelkast met een maximum bouwhoogte van 4 meter en een maximum oppervlakte van 80 m2.
11.6.2 Afwijking

Met een omgevingsvergunning kan het college van burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in 11.6.1 en een schakelkast toestaan binnen het gebied met de aanduiding 'overige zone - windparkinfrastructuur 1', met dien verstande dat:

  • a. per rij turbines met dezelfde specifieke bouwaanduiding zoals vermeld in 4.2 onder d tot en met o, maximaal drie schakelkasten buiten de windturbine mogen worden opgericht;
  • b. de oppervlakte van een schakelkast ten hoogste 80 m² bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van een schakelkast ten hoogste 4 m bedraagt;
  • d. de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend als de aanleg van de bouwwerken noodzakelijk is ten behoeve van het windpark.
11.7 overige zone - windparkinfrastructuur 2

Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - windparkinfrastructuur 2’ zijn voorzieningen behorend bij de functies zoals opgenomen in artikel 4.1 toegestaan in de vorm van:

  • a. onderhoudswegen met een maximum breedte van 6 m;
  • b. bruggen;
  • c. op- en afritten; en
  • d. kraanopstelplaatsen met een maximum oppervlak van 3.500 m2 per windturbine.
11.8 Strijdig gebruik bestaande windturbines

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het vanaf het moment dat het inpassingsplan langer dan 4 jaar onherroepelijk is in gebruik hebben of laten gebruiken van gronden ten behoeve van een windturbine ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - te saneren windturbine 1'; en
  • b. het in gebruik hebben of laten gebruiken van gronden ten behoeve van een windturbine ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - te saneren windturbine 3' langer dan 5 jaar nadat alle nieuwe windturbines met de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - 2' en 'specifieke bouwaanduiding - 4' in gebruik zijn genomen;
  • c. het vanaf 1 juli 2029 in gebruik hebben of laten gebruiken van gronden ten behoeve van een windturbine ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - te saneren windturbine '2 en 'specifieke bouwaanduiding - te saneren windturbine 3.

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

12.1 luchtvaartverkeerzone - vervallen

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - vervallen' zijn de gronden vanaf 1 januari 2022 niet langer mede bestemd voor het tegengaan van te hoge bouwwerken en beplanting in verband met het vrijhouden van de invlieghoogtes van het zweefvliegterrein. Dit betekent dat ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - vervallen' per 1 januari 2022:

  • a. artikel 29.4 sub a van het bestemmingsplan 'Buitengebied (D4000)' (NL.IMRO.0303.D4000-VA02), zoals vastgesteld op 5 oktober 2016, vervalt;
  • b. de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone' op de planverbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied (D4000)' (NL.IMRO.0303.D4000-VA02), zoals vastgesteld op 5 oktober 2016, vervalt;
  • c. artikel 10.1 van het bestemmingsplan 'Landgoed - Mosselweg 9 (8021)' (NL.IMRO.0303.8021-0ONH), zoals vastgesteld op 4 mei 2012, vervalt;
  • d. de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone' op de planverbeelding van het bestemmingsplan 'Landgoed - Mosselweg 9 (8021)' (NL.IMRO.0303.8021-0ONH), zoals vastgesteld op 4 mei 2012, vervalt;
  • e. artikel 8.1 van het bestemmingsplan 'Flevonice (8023)' (NL.IMRO.0303.8023-VA01), zoals vastgesteld op 25 juni 2016, vervalt;
  • f. de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone' van het bestemmingsplan 'Flevonice (8023)' (NL.IMRO.0303.8023-VA01), zoals vastgesteld op 25 juni 2016, vervalt.
12.2 Afwijken
  • a. Met een omgevingsvergunning kan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten tijdelijk afwijken van het bepaalde in lid 12.1 en toestaan dat de gronden ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - vervallen' na 1 januari 2022 nog voor maximaal 5 jaar na vaststelling van dit plan mede bestemd zijn voor het tegengaan van te hoge bouwwerken en beplanting in verband met het vrijhouden van de invlieghoogtes van het zweefvliegterrein.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 12.2 sub a kan slechts worden verleend, voor zover en voor zolang:
    • 1. het gebruik als zweefvliegterrein op basis van een geldende 'Verklaring veilig gebruik luchtruim' van de Inspectie Leefomgeving en Transport, ook in relatie tot de ontwikkeling van luchthaven Lelystad en de ontwikkeling van de nieuw te bouwen windturbines op grond van dit plan is toegestaan;
    • 2. voorafgaand advies is ingewonnen bij N.V. Luchthaven Lelystad en vereniging Windkoepel Groen;
    • 3. gelijktijdig gebruik wordt gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 5.4 en/of 6.4.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

13.1 wetgevingzone - wijzigingsgebied 1

Het college van burgemeester en wethouders van Lelystad is ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1' bevoegd om de bestemming 'Agrarisch' als opgenomen in bestemmingsplan Buitengebied 2009 met identificatienummer NL.IMRO.0995.0000RP-0001, te wijzigen in de bestemming 'Bedrijf - Windturbinepark' met de aanduiding 'agrarisch', met dien verstande dat:

  • a. per aanduidingsvlak maximaal één turbine mag worden gerealiseerd;
  • b. de tiphoogte van een windturbine bedraagt ten minste 140 m en ten hoogste 156 m;
  • c. de ashoogte van een windturbine bedraagt ten minste 90 m en ten hoogste 110 m;
  • d. de rotordiameter van een windturbine bedraagt ten minste 100 m en ten hoogste 127 m;
  • e. de verschijningsvorm van de windturbines gelijk is;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 3' voldaan kan worden aan de voor windturbines geldende milieunormering, eventueel in combinatie met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen onder 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 3'
  • g. gelijktijdig toepassing wordt gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen onder 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 2' en 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 6';
  • h. voorzien is in een saneringsregeling die borgt dat de windturbines ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 6' worden stilgezet uiterlijk 6 maanden nadat een nieuwe turbine in gebruik wordt genomen en worden gesaneerd uiterlijk 12 maanden nadat een nieuwe turbine in gebruik is genomen;
  • i. het college van burgemeester en wethouders de wijzigingsbevoegdheid alleen toepast indien vooraf schriftelijk overeenstemming is bereikt met de grondeigenaren van de betreffende gronden omtrent de bestemmingswijziging.
13.2 wetgevingzone - wijzigingsgebied 2

Het college van burgemeester en wethouders van Lelystad is bevoegd om ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 2' de aanduiding 'overige zone - overdraai' toe te voegen zoals opgenomen in artikel 11.5 indien tevens toepassing wordt gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen onder 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1'.

13.3 wetgevingzone - wijzigingsgebied 3

Het college van burgemeester en wethouders van Lelystad is bevoegd om ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 3' de aanduiding 'overige zone - molenaarswoning' toe te voegen, indien de woning op dat moment verbonden is aan de inrichting die windturbines realiseert en exploiteert in het gebied met de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1' doordat:

  • a. de eigenaar en gebruiker van de woning:
    • 1. (mede-)initiatiefnemer is voor die inrichting; en/of
    • 2. grondeigenaar is van gronden die nodig zijn voor de realisatie van de windturbines en/of bijbehorende civiele en elektrische infrastructuur van die inrichting; en
  • b. de gebruiker van de woning door middel van een privaatrechtelijke overeenkomst een functie heeft aanvaard als molenaar en in die hoedanigheid werkzaamheden verricht en zorg draagt voor het toezicht op en onderhoud van één of meerdere turbines van de betreffende inrichting.
13.4 wetgevingzone - wijzigingsgebied 4

Het college van burgemeester en wethouders van Lelystad is bevoegd om ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 4' de aanduiding 'overige zone - windparkinfrastructuur 1' toe te voegen zoals opgenomen in artikel 11.6 indien tevens toepassing wordt gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen onder 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1'.

13.5 wetgevingzone - wijzigingsgebied 5

Het college van burgemeester en wethouders van Lelystad is bevoegd om ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 5' de aanduiding 'overige zone - windparkinfrastructuur 2' toe te voegen zoals opgenomen in artikel 11.7 indien tevens toepassing wordt gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen onder 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1'.

13.6 wetgevingzone - wijzigingsgebied 6

Het college van burgemeester en wethouders van Lelystad is bevoegd om ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 6' de aanduiding 'overige zone - bestaande windturbine' te verwijderen indien tevens toepassing wordt gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen onder 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1'.

Artikel 14 Overige regels

14.1 Bevoegdheden provincie en gemeente
  • a. Gemeenteraden en Provinciale Staten zijn na tien jaar na vaststelling van dit inpassingsplan bevoegd een bestemmingsplan, respectievelijk een inpassingsplan, vast te stellen voor de gronden waarop dit inpassingsplan betrekking heeft.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a kunnen de gemeenteraden een bestemmingsplan vaststellen of kunnen Provinciale Staten een inpassingsplan vaststellen onmiddellijk na vaststelling van dit plan, indien daarbij geen afbreuk wordt gedaan aan de uitvoerbaarheid van dit plan.
14.2 Wegbestemmen bestaande turbines
  • a. Ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - te saneren windturbine 1', 'specifieke bouwaanduiding - te saneren windturbine 2' en 'overige zone - windturbines - vervallen' geldt dat op het moment van inwerkingtreding van dit inpassingsplan de volgende bepalingen komen te vervallen:
    • 1. bestemmingsplan Buitengebied (9010), vastgesteld 26 april 2007, gemeente Dronten, artikel 19;
    • 2. bestemmingsplan Buitengebied Lelystad (NL.IMRO.0995.0000RP-0001), artikel 3.1 sub 9 en bijbehorende tabel in bijlage 4;
    • 3. bestemmingsplan Eerste partiële herziening van het bestemmingsplan Buitengebied 2009 (NL.IMRO.0995.BP00038-VG02), artikel 3.1 sub 8 en bijbehorende tabel in bijlage 1.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - bestaande windturbine' geldt dat op het moment van inwerkingtreding van dit inpassingsplan de volgende bepaling komt te vervallen:
    • 1. bestemmingsplan Buitengebied Lelystad (NL.IMRO.0995.0000RP-0001), artikel 3.1 sub 9 en bijbehorende tabel in bijlage 4.
14.3 Wegbestemmen intensieve veehouderij

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - kantoor en opslag' geldt dat op het moment van inwerkingtreding van dit inpassingsplan de volgende bepaling komt te vervallen:

  • a. de zinsnede 'intensieve veehouderij, ' in artikel 4, lid A sub 2 van van het bestemmingsplan Buitengebied (9010), vastgesteld 26 april 2007, gemeente Dronten.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

De regels worden aangehaald als 'Regels van het inpassingsplan 'Windplan Groen'.