3.2 Bouwregels
3.2.1 Windturbinepark
Voor de aanleg van het windturbinepark gelden de volgende regels:
-
a. windturbines worden uitsluitend gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'windturbine', waarbij maximaal één windturbine per aanduiding is toegestaan;
-
b. de minimale bouwhoogte van een windturbine bedraagt ten minste de met de aanduiding 'minimale bouwhoogte (meter)' aangegeven bouwhoogte;
-
c. de maximale bouwhoogte van een windturbine bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (meter)' aangegeven bouwhoogte;
-
d. de bouwhoogte van de fundering van een binnendijks gelegen windturbine bedraagt ten hoogste 4 meter;
-
e. de minimale rotordiameter van een binnendijks gelegen windturbine bedraagt 120 meter;
-
f. de minimale rotordiameter van een buitendijks gelegen windturbine bedraagt 100 meter;
-
g. de maximale rotordiameter van een binnendijks gelegen windturbine bedraagt 130 meter;
-
h. de maximale rotordiameter van een buitendijks gelegen windturbine bedraagt 115 meter;
-
i. de verhouding bouwhoogte - rotordiameter binnendijks bevindt zich tussen de 1:0,8 en 1:1,2 en buitendijks tussen de 1:0,8 en 1:1,3;
-
j. per lijnopstelling dienen de rotordiameter en de bouwhoogte van de windturbines hetzelfde te zijn;
-
k. de draairichting van de windturbines dient gelijk te zijn;
-
l. het hart van de windturbine dient binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hartlijn windturbine' gerealiseerd te worden.
3.2.2 Aanduiding 'nutsvoorziening'
Ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' gelden de volgende regels:
-
a. de maximale bouwhoogte van een transformatorstation bedraagt 5,5 meter;
-
b. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 5,5 meter, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte voor bliksemafleiders 20 meter bedraagt.
3.2.3 Agrarische bedrijvigheid
Voor het bouwen ten behoeve van de agrarische bedrijvigheid gelden de volgende bepalingen:
-
a. uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan. Hieronder zijn niet begrepen:
- bouwwerken voor mestopslag, sleufsilo's en andere silo's;
- boogkassen;
-
b. de hoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan hierna is aangegeven:
bouwwerken
|
max. hoogte
|
hagelnetten:
|
4,5 meter
|
erf- en terreinafscheidingen:
|
2 meter
|
andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
|
1,5 meter
|
3.2.4 Overige bouwwerken
Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
-
a. behoudens het bepaalde in artikel 3.2.1 en 3.2.2 zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan;
-
b. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van het verkeer bedraagt 12 meter;
-
c. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van waterstaatkundige voorzieningen en de waterhuishouding bedraagt 3 meter, met uitzondering van palen en masten waarvan de hoogte niet meer dan 6 meter bedraagt;
-
d. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter.
3.3 Nadere eisen
De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie is bevoegd nadere eisen te stellen aan de gelijkvormigheid van windturbines, de exacte positie van windturbines en de verhouding tussen de bouwhoogte en rotordiameter in verband met mogelijke landschappelijke effecten.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Silo's
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2 voor het bouwen van mestsilo's, onder de volgende voorwaarden:
-
a. de hoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 meter;
-
b. de belangen van het windturbinepark mogen niet worden geschaad.
3.4.2 Sleufsilo's e.d.
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2 voor het bouwen van sleufsilo's, spoel- en waterbassins, onder de volgende voorwaarden:
-
a. de hoogte mag niet meer bedragen dan 2 meter;
-
b. de belangen van het windturbinepark mogen niet worden geschaad.