direct naar inhoud van Regels
Plan: Veegplan Buitengebied voormalige gemeente Anna Paulowna
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1911.VeegplAnnaPaulowna-va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In de regels van dit bestemmingsplan wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Veegplan Buitengebied voormalige gemeente Anna Paulowna met identificatienummer NL.IMRO.1911.VeegplAnnaPaulowna-va01 van de gemeente Hollands Kroon;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waaraan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan-huis-verbonden beroep:

een in Bijlage 1 genoemd dienstverlenend beroep of bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 afhankelijke woonruimte:

woonruimte die een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.8 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.10 bebouwingspercentage:

een in de voorschriften aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.11 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.12 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.13 bed & breakfast

een voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch recreatieve activiteit. Onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;

1.14 beroeps- c.q. bedrijfsoppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.15 bestaand:

het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, krachtens een bouwvergunning/omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel een vrijstelling op grond van de WRO, een ontheffing op basis van de Wro, of een afwijkingsprocedure op basis van de Wabo;

1.16 bestemmingsgrens:

een op de plankaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak:

een op de plankaart aangegeven vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bijbehorend bouwwerk:

aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;

1.19 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.20 bollenteelt:

de teelt en vermeerdering van bloembollen in de volle grond;

1.21 boomkwekerij:

een bedrijf gericht op het kweken/telen van bomen in de volle grond, al dan niet in combinatie met de verhandeling daarvan;

1.22 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.23 bouwgrens:

een op de plankaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak;

1.24 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.25 bouwperceelsgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.26 bouwvlak:

een op de plankaart aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegelaten;

1.27 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.28 dagrecreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, met uitzondering van verblijfsrecreatieve voorzieningen;

1.29 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.30 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.31 Flora- en faunawettoets:

een toets waarbij is onderzocht of op voorhand redelijkerwijs te verwachten is dat een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet, indien vereist, kan worden verleend;

1.32 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.33 geluidgevoelige gebouw:

gebouw dat dient ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;

1.34 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.35 glastuinbouwbedrijf:

een agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het telen van gewassen, waarbij de productie uitsluitend of in overwegende mate in kassen plaatsvindt;

1.36 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt;

1.37 hogere grenswaarde:

een maximale waarde voor de geluidsbelasting die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;

1.38 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.39 horeca:

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt;

1.40 hotel:

een horecabedrijf waar bedrijfsmatig logies wordt verstrekt en waar gerelateerd aan de hotelfunctie dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt;

1.41 kampeermiddel:
  • a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of caravan;
  • b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde;

één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.42 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, groenten, bloemen of planten;

1.43 koffie-/theehuis:

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van niet-alcoholische dranken, met als nevenactiviteit het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren;

1.44 kwelder:

buitendijks gelegen, aangeslibd, al of niet begroeid land dat bij gemiddeld hoogwater niet meer onderloopt;

1.45 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.46 manege:

een bedrijf gericht op het al dan niet in de openlucht bedrijven van de paardensport;

1.47 mantelzorg:

het bieden van zorg aan een ieder die geindiceerd is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.48 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt;

1.49 onderkomens:

voor verblijf geschikte – al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken – voertuigen, vaartuigen, arken, toercaravans, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook tenten;

1.50 ondersteunend glas:

kassen deel uitmakende van een vollegrondstuinbouwbedrijf of bollenteeltbedrijf, waarbij de productieomvang van de kassen in ondergeschikte mate (minder dan de helft) onderdeel uitmaakt van de totale productieomvang van het bedrijf;

1.51 Natuurbeschermingswettoets:

een toets waarbij is onderzocht of op voorhand redelijkerwijs te verwachten is dat een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998, indien vereist, zal worden verleend;

1.52 paardenhouderij:

een bedrijf dat gericht is op het houden, stallen of africhten van paarden en/of pony's, alsmede de handel in paarden en/of pony's, niet zijnde een paardenfokkerij;

1.53 peil:
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij aanvang van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil;
1.54 recreatieve bewoning:

bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie, waarbij hoofdverblijf elders wordt gehouden;

1.55 risicovolle inrichting:

een inrichting, waarbij ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.56 seizoenhuisvesting:

bewoning die plaatsvindt in het kader van seizoengebonden agrarische bedrijfsactiviteiten, waarbij het hoofdverblijf elders wordt gehouden;

1.57 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.58 silo:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient voor het opslaan van mest, veevoeder, graan of andere bulkstoffen ten behoeve van het agrarisch bedrijf;

1.59 tuincentrum:

een bedrijf gericht op: detailhandel met een al dan niet geheel overdekt winkelvloeroppervlakte waar bedrijfsmatig tuingerelateerde hardware producten, materialen en artikelen ten verkoop worden aangeboden zoals in ieder geval; tuin- en serremeubelen, tuinhuisjes, materialen en artikelen voor de aanleg, verfraaiing en het onderhoud van tuinen en vijvers, waaronder bestratingmateriaal, (geïmpregneerde) houtproducten. Daarnaast ook branchevreemde artikelen zoals seizoensgebonden decoratieartikelen, plantenbakken, tuinverlichting, barbecues, terras(open)haarden, zwembaden, tuinspeelgoed, werkkleding en -schoeisel om in de tuin te werken en ter plekke uit hout vervaardigde producten met de bijbehorende voorzieningen in de vorm van terreinverhardingen, uitstalling van producten, parkeervoorzieningen en kantoorruimten;

1.60 verkoopvloeroppervlakte:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.61 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.62 voorkeursgrenswaarde:

de maximale waarde voor de geluidsbelasting zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;

1.63 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.64 woonschip:

een zich in het water bevindend object, dat dient als woning;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

2.1 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van kleine bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 goothoogte van een bouwwerk:

van de horizontale snijlijn van elk dakvlak met elk daaronder gelegen buitenwerks gevelvlak of scheidsmuur tot aan het gemiddelde peil van het aansluitende afgewerkte bouwperceel;

2.3 dakhelling van een bouwwerk:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Agrarisch - 1" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van agrarische bedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering met een ondergeschikte tak van niet grondgebonden agrarische bedrijfsvoering met een maximale oppervlakte van 250 m2;
  • b. een akkerbouwbedrijf uitsluitend voor zover de gronden beschikken over de aanduiding 'akkerbouw';
  • c. een windenergie-installatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "windturbinepark" waarbij het aantal windturbines niet meer mag bedragen dan het bestaande aantal;
  • d. ondergeschikte voorzieningen ten behoeve van een paintballterrein ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - ontspanning en vermaak";
  • e. dagrecreatief medegebruik in de vorm van (onder andere) voet- en fietspaden, ruiterpaden, picknickplaatsen of vissteigers;
  • f. bedrijfswoningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • i. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • j. water.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Bedrijfsbebouwing

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, ten behoeve van de uitoefening van agrarische bedrijven gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. per bouwvlak mag slechts voor 1 agrarisch bedrijf worden gebouwd;
  • c. gebouwen dienen ten minste 5 m achter (het verlengde van) de achtergevel van een bedrijfswoning te worden gebouwd, met dien verstande dat, indien ter plaatse geen bedrijfswoning aanwezig is, gebouwen op ten minste 17,5 m vanuit de wegas van de aangrenzende weg dienen te worden gebouwd, dan wel op de bestaande afstand indien deze minder is;
  • d. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 7 m en 15 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer is;
  • e. de dakheling dient ten minste 15° te bedragen, dan wel de bestaande dakhelling, indien deze minder is;
  • f. de afstand tot een gemeenschappelijke bouwgrens dient ten minste 5 m te bedragen, dan wel de bestaande afstand, indien deze minder is;
  • g. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 2 m te bedragen.
3.2.2 Kassen

Voor het bouwen van kassen ten behoeve van de uitoefening van agrarische bedrijven gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. per bouwvlak mag slechts voor 1 agrarisch bedrijf worden gebouwd;
  • c. gebouwen dienen ten minste 5 m achter (het verlengde van) de achtergevel van de bedrijfswoning te worden gebouwd, met dien verstande dat, indien ter plaatse geen bedrijfswoning aanwezig is, gebouwen op ten minste 17,5 m vanuit de wegas van de aangrenzende weg dienen te worden gebouwd, dan wel op de bestaande afstand indien deze minder is;
  • d. de oppervlakte ondersteunend glas mag niet meer dan 2.000 m² bedragen;
  • e. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijk 5 m en 8 m bedragen, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer is;
  • f. de afstand tot de naar de weg gekeerde bouwgrens dan wel een gemeenschappelijke bouwgrens dient ten minste 5 m te bedragen, dan wel de bestaande afstand, indien deze minder is;
  • g. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 2 m te bedragen.
3.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen ten behoeve van de uitoefening van agrarische bedrijven gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het aantal bedrijfswoningen mag maximaal 1 per bedrijf bedragen, dan wel het bestaande aantal indien dit meer is;
  • c. de oppervlakte van de woning (hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen) mag niet meer dan 175 m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte, indien deze meer is.
  • d. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijk 5 m en 9 m bedragen, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer is;
  • e. de dakhelling dient ten minste 30° te bedragen, dan wel de bestaande dakhelling, indien deze minder is;
  • f. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 5 m te bedragen;
  • g. de voorgevel van een hoofdgebouw dient:
    • 1. voor zover de desbetreffende weg in navolgende tabel is genoemd: op ten minste de aangegeven minimale afstand vanuit de wegas en op ten hoogste de aangeven maximale afstand vanuit de wegas te worden gebouwd, dan wel op de bestaande afstand, indien deze minder, dan wel meer is:

Weg   Minimale afstand voorgevel(s) vanuit wegas   Maximale afstand voorgevel(s) vanuit wegas  
N 9   260 m   272,5 m  
N 99   215 m   227,5 m  
N 249   115 m   127,5 m  
Burg. Lovinkstraat   90 m   102,5 m  
Balgweg (snelheid max. 80 km/uur)   35 m   47,5 m  
Middenweg   22 m   34,5 m  
Kerkweg (snelheid max. 50 km/uur)   40 m   52,5 m  
Kerkweg (snelheid max. 80 km/uur)   100 m   112,5 m  
Molenvaart (snelheid max. 50 km/uur)   54 m   56,5 m  
Molenvaart (snelheid max. 80 km/uur)   125 m   137,5 m  
Grasweg   22 m   34,5 m  
Slikkerdijk/Poolland   48 m   60,5 m  
Walingsweg   22 m   34,5 m  
Sluizerweg/Waardpolderhoofdweg   80 m   92,5 m  
    • 1. voor zover de desbetreffende weg in voorgaande tabel niet is genoemd: op ten minste 17,5 m en op ten hoogste 30 m vanuit de wegas van de aangrenzende weg te worden gebouwd, dan wel op de bestaande afstand, indien deze minder, dan wel meer is;
3.2.4 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen op ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder 1 mag één uitbouw vóór de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
  • c. de diepte van de uitbouw mag ten hoogste 1,5 m bedragen;
  • d. de breedte van de uitbouw mag ten hoogste 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen;
  • e. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt aangebouwd;
  • f. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan de binnen het bestemmingsplan toegelaten maximale oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met:
    • 1. 70 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen kleiner dan 500 m²;
    • 2. 100 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 500 m²;
    • 3. 125 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 750 m²;
    • 4. 150 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 1000 m²;
  • g. de bestaande oppervlakte indien deze meer is dan op grond van het bepaalde onder a t/m e is toegestaan;
  • h. de goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen, dan wel niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw voor zover het aan- en uitbouwen betreft, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen indien deze meer is;
  • i. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen;
  • j. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 6 m bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • k. een dakoverstek mag ten hoogste 0,5 m bedragen;
  • l. ondergronds bouwen is niet toegestaan.
3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van gebouwen mag maximaal 1 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag maximaal 2 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van silo's, niet zijnde mestsilo's, mag maximaal 2 m bedragen;
  • d. per agrarisch bedrijf mag maximaal 1 mestsilo worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte maximaal 5 m mag bedragen;
    • 2. de inhoud van de mestsilo buiten het bouwvlak maximaal 750 m3 mag bedragen.
  • e. de bouwhoogte van windenergie-installaties mag niet meer bedragen dan 45 meter, dan wel de bestaande bouwhoogte;
  • f. het bouwen van windenergie-installaties is alleen toegestaan indien onderzoek heeft aangetoond dat bij de oprrichting van nieuwe windenergie-installaties de situatie met betrekking tot radarverstoring niet verslechterd;
  • g. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen een bouwvlak mag niet meer dan 10 m bedragen;
  • h. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • i. het aantal windenergie-installaties mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal.

3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats van de bebouwing met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de verkeersveiligheid.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Algemeen

Een omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend indien geen sprake is van onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de verkeersveiligheid.
3.4.2 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.4.1 bij omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 3.2.1, sub a voor het bouwen van gebouwen binnen een zone van 10 m gemeten vanuit de bouwgrenzen van een bouwvlak, met dien verstande dat het gebouw niet voor een naar een weg gekeerde bouwgrens mag worden gebouwd;
  • b. het bepaalde in lid 3.2.1, sub a voor het bouwen van gebouwen buiten een bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. per agrarisch bedrijf ten hoogste 1 bedrijfsgebouw buiten het gebied buiten een zone van 10 m gemeten vanuit de bouwgrenzen van het bouwvlak mag worden gebouwd;
    • 2. de oppervlakte per gebouw niet meer dan 200 m² mag bedragen;
    • 3. de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m mogen bedragen;
    • 4. de dakhelling ten minste 15° dient te bedragen;
    • 5. het gebouw niet voor de naar de weg gekeerde bouwgrens mag worden gebouwd;
  • c. het bepaalde in 3.2.1, sub c voor het bouwen van gebouwen tot in het verlengde van de voorgevel van de bedrijfswoning;
  • d. het bepaalde in lid 3.2.2, sub e voor een hogere goothoogte, met dien verstande dat de goothoogte niet meer dan 6 m mag bedragen;
  • e. het bepaalde in lid 3.2.1, sub f voor het bouwen van hoofdgebouwen tot op de zijdelingse perceelgrens;
  • f. het bepaalde in lid 3.2.4 h en i voor het plat afdekken van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen, dan wel ten hoogste de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, indien deze meer is.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving wordt in ieder geval aangemerkt:

  • a. het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van seksinrichtingen en risicovolle inrichtingen;
  • b. het gebruik van gronden ten behoeve van permanente bollenteelt;
  • c. het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van glastuinbouwbedrijven;
  • d. het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van houtteelt en boomkwekerijen;
  • e. het plaatsen of geplaatst hebben van tijdelijke en/of permanente boog- en gaaskassen, met een bouwhoogte van meer dan 3 m en/of een oppervlakte groter dan 1000 m²;
  • f. het gebruik van gronden en bebouwing voor seizoenshuisvesting;
  • g. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • h. het gebruik van gronden en bebouwing voor detailhandel anders dan productiegebonden detailhandel met een verkoopvloeroppervlakte van meer dan 50 m²;
  • i. het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van paardenhouderijen en/of maneges;
  • j. het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van de opslag van goederen en materialen anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • k. het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  • l. het gebruik van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan de stalling en/of opslag van onderkomens ten behoeve van seizoenhuisvesting;
  • m. het gebruik van bijgebouwen bij bedrijfswoningen als zelfstandige woning en/of afhankelijke woonruimte.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Algemeen

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in de navolgende subleden, kan uitsluitend worden verleend, indien geen sprake is van een onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de verkeersveiligheid.
3.6.2 Plattelandswoning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1, sub e en toestaan dat een bestaande bedrijfswoning als plattelandswoning gebruikt wordt, met dien verstande dat bij het agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfswoning deel uit maakte, geen nieuwe bedrijfswoning mag worden gerealiseerd.

3.6.3 Ondergeschikte niet-agrarische bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.6.1, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5 voor het gebruik van bedrijfsgebouwen ten behoeve van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten tot ten hoogste 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen per bedrijf, met dien verstande dat:

  • a. per bedrijf nooit meer dan 400 m² van de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen ten behoeve van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt;
  • b. uitsluitend bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan die zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de bij deze voorschriften behorende Staat van bedrijven dan wel bedrijfsactiviteiten die daarmee vergelijkbaar zijn.
3.6.4 Ondergeschikte paardenhouderij

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.6.1, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5 voor het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een paardenhouderij tot ten hoogste 30% van de oppervlakte van het bouwvlak per bedrijf, met dien verstande dat per bedrijf nooit meer dan 400 m² van een bouwvlak ten behoeve van een paardenhouderij mag worden gebruikt.

3.6.5 Recreatieappartementen

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.6.1, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5 voor het gebruik van bedrijfsgebouwen ten behoeve van recreatieappartementen, met dien verstande dat:

  • a. per bedrijf ten hoogste 2 recreatieappartementen zijn toegestaan;
  • b. de inhoud per recreatieappartement niet meer dan 200 m³ mag bedragen.
3.6.6 Mantelzorg in aangebouwde bijbehorende bouwwerken

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.6.1, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5 voor het gebruik van aangebouwde bijgebouwen als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:

  • a. bewoning van een aangebouwd bijgebouw noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waarbij deze noodzaak dient te zijn aangetoond door een onafhankelijke deskundige instantie;
  • b. de afhankelijke woonruimte qua maatvoering binnen de vigerende regeling inzake aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen wordt ingepast;
  • c. mantelzorg uitsluitend is toegestaan binnen een aangebouwd bijgebouw bij een bedrijfswoning.
3.6.7 Mantelzorg in woonunits

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.6.1, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5 voor het gebruik van woonunits als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:

  • a. bewoning van een woonunit noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waarbij deze noodzaak dient te zijn aangetoond door een onafhankelijke deskundige instantie;
  • b. de afhankelijke woonruimte qua maatvoering binnen de vigerende regeling inzake aan- en uitbouwen en bijgebouwen wordt ingepast;
  • c. de woonunit op maximaal 15 m afstand van het hoofdgebouw is gelegen;
  • d. de woonunit dient te worden verwijderd op het moment dat de mantelzorg is beëindigd;
  • e. mantelzorg uitsluitend is toegestaan binnen een woonunit bij een bedrijfswoning.
3.6.8 Bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.6.1, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5 voor het gebruik van een deel van een bedrijfswoning dan wel de bedrijfsbebouwing ten behoeve van kleinschalige vormen van logies (zoals bed and breakfast), met dien verstande dat:

  • a. het gebruik ten behoeve van deze functie ondergeschikt dient te zijn aan de woon- en bedrijfsfunctie;
  • b. parkeren ten behoeve van de woonfunctie, de bedrijfsfunctie en de logiesfunctie wordt opgelost op het erf behorende bij de woning;
3.6.9 Seizoenshuisvesting in bedrijfswoningen

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.6.1, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5 ten behoeve van seizoenshuisvesting in bedrijfswoningen, met dien verstande dat:

  • a. de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden als nevenfunctie van het agrarisch bedrijf;
  • b. de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden, indien wordt voldaan aan het bepaalde in het Bouwbesluit en de Bouwverordening.
3.6.10 Seizoenshuisvesting in woonunits/stacaravans

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.6.1, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5 ten behoeve van seizoenshuisvesting in woonunits/stacaravans, met dien verstande dat:

  • a. de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden als nevenfunctie van het agrarisch bedrijf;
  • b. de bouwhoogte van de woonunits/stacaravans niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
  • c. de woonunits/stacaravans binnen de bouwvlakken dienen te worden geplaatst;
  • d. de woonunits/stacaravans uitsluitend geplaatst mogen worden binnen bouwvlakken waarbinnen zich een bedrijfswoning bevindt;
  • e. de woonunits/stacaravans uitsluitend buiten agrarische bedrijfsgebouwen en achter (het verlengde van) de voorgevel van een bedrijfswoning mogen worden geplaatst;
  • f. de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woonunits/stacaravans ten hoogste 200 m² per bouwvlak mag bedragen;
  • g. de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden, indien wordt voldaan aan het bepaalde in het Bouwbesluit en de Bouwverordening.
3.6.11 Seizoenshuisvesting in onderkomens

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.6.1, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5 ten behoeve van seizoenshuisvesting in onderkomens, met dien verstande dat:

  • a. de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden als nevenfunctie van het agrarisch bedrijf;
  • b. de onderkomens uitsluitend op een erf dat direct aansluit bij de bebouwing van een agrarisch bedrijf en , voor zover bij dat agrarisch bedrijf een bedrijfswoning aanwezig is, mogen worden geplaatst;
  • c. de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden, indien wordt voldaan aan het bepaalde in het Bouwbesluit en de Bouwverordening.
3.6.12 Seizoenshuisvesting in bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.6.1, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5 ten behoeve van seizoenshuisvesting in bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, met dien verstande dat:

  • a. de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden als nevenfunctie van het agrarisch bedrijf;
  • b. de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden, indien wordt voldaan aan het bepaalde in het Bouwbesluit en de Bouwverordening.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Verbod

Het is verboden op de tot 'Agrarisch - 1' bestemde gronden zonder of in afwijkzing van een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van landbouwontsluitingswegen;
  • b. het aanleggen van voet- en fietspaden;
  • c. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen.
3.7.2 Uitzondering op verbod

De in lid 3.7.1 bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende aanlegvergunning.
3.7.3 Voorwaarden omgevingsvergunning

De in lid 3.7.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de verkeersveiligheid.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1 Algemeen

Een besluit tot het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid, zoals bedoeld in de navolgende subleden, kan uitsluitend worden verleend, indien geen sprake is van een onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de verkeersveiligheid.
3.8.2 Vergroten oppervlakte ondersteunend glas bij bedrijven kleiner dan 20 hectare

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.8.1 het plan in die zin wijzigen dat de oppervlakte aan ondersteunend glas als bedoeld in lid 3.2.2, sub d wordt vergroot, al dan niet in combinatie met het vergroten van het bouwvlak als bedoeld in lid 3.2.1, sub a tot een oppervlakte van ten hoogste 4.000 m², met dien verstande dat:

  • a. de vergroting van het bouwvlak noodzakelijk is in verband met een doelmatige bedrijfsvoering;
  • b. vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ecologisch onderzoek in de vorm van een Flora- en faunawettoets en een Natuurbeschermingswettoets dient te zijn uitgevoerd;
  • c. vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is nagegaan of er sprake is van een archeologische verwachtingswaarde en, voor zover deze aanwezig, een archeologisch onderzoek dient te zijn uitgevoerd;
  • d. vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid overleg met de waterbeherende instantie dient te zijn gepleegd.
3.8.3 Seizoenshuisvesting in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.8.1 de bestemming wijzigen ten behoeve van seizoenhuisvesting indien het betrokken agrarisch bedrijf volledig is beëindigd, met dien verstande dat:

  • a. de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, dan wel in de voormalige bedrijfswoning;
  • b. het voormalige agrarische bedrijfsgebouw dan wel de voormalige bedrijfswoning dient te voldoen aan de bepalingen uit het Bouwbesluit en de Bouwverordening.
3.8.4 1 woning

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.8.1 de bestemming wijzigen in de bestemming "Wonen" ten behoeve van 1 woning met dien verstande dat:

  • a. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
  • b. de wijziging geen betrekking kan hebben op het hergebruik van kassen;
  • c. de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
  • d. indien de wijziging betrekking heeft op de gronden op de plankaart aangeduid met "wonen niet toegestaan", de wijziging uitsluitend wordt toegepast, indien uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting minder dan de voorkeursgrenswaarde bedraagt dan wel in overeenstemming is met een verkregen hogere grenswaarde;
  • e. indien de wijziging betrekking heeft op de gronden gelegen binnen de op de plankaart met "35 Ke-contour" aangeduide lijn, de wijziging uitsluitend wordt toegepast indien wordt voldaan aan de bepalingen genoemd in het Besluit Geluidsbelasting Grote Luchtvaart;
  • f. voor het overige de bepalingen uit artikel 12 van overeenkomstige toepassing zijn.
3.8.5 2 woningen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.8.1 de bestemming wijzigen in de bestemming "Wonen" ten behoeve van 2 woningen met dien verstande dat:

  • a. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
  • b. in afwijking van het bepaalde in dit lid onder a door een tweede woning te realiseren op een locatie buiten het oorspronkelijke bouwblok wanneer de ruimtelijke kwaliteit daarmee gediend is;
  • c. de wijziging geen betrekking kan hebben op het hergebruik van kassen;
  • d. de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
  • e. de wijziging alleen kan plaatsvinden, indien de voormalige agrarische bebouwing wordt gesloopt, waarbij ten minste 800 m² en/of 1600 m² kassen of een combinatie naar evenredigheid, niet zijnde met "monument" aangeduide gebouwen, kan worden gesloopt;
  • f. vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ecologisch onderzoek in de vorm van een Flora- en faunawettoets en een Natuurbeschermingswettoets dient te zijn uitgevoerd;
  • g. de wijziging uitsluitend wordt toegepast, indien uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting minder dan de voorkeursgrenswaarde bedraagt dan wel in overeenstemming is met een verkregen hogere grenswaarde;
  • h. indien de wijziging betrekking heeft op de gronden gelegen binnen de op de plankaart met "35 Ke-contour" aangeduide lijn, de wijziging uitsluitend wordt toegepast indien wordt voldaan aan de bepalingen genoemd in het Besluit Geluidsbelasting Grote Luchtvaart;
  • i. voor het overige de bepalingen uit artikel 12 van overeenkomstige toepassing zijn.
3.8.6 Niet-agrarische bedrijven

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.8.1 de bestemming wijzigen in de bestemming "Bedrijf", met dien verstande dat:

  • a. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
  • b. de wijziging geen betrekking kan hebben op het hergebruik van kassen;
  • c. de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
  • d. de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend kan worden toegepast ten behoeve van bedrijven genoemd in de categorieën 1 en 2 in de bij deze voorschriften behorende Staat van bedrijven dan wel bedrijven welke niet zijn genoemd, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven welke wel zijn genoemd;
  • e. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
  • f. buitenopslag niet is toegestaan;
  • g. de bedrijvigheid geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben;
  • h. voor het overige de bepalingen uit artikel 5 van overeenkomstige toepassing zijn.
3.8.7 Recreatie

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.8.1 de bestemming wijzigen in de bestemming "Recreatie - 1" ten behoeve van recreatieappartementen, met dien verstande dat:

  • a. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
  • b. de wijziging geen betrekking kan hebben op het hergebruik van kassen;
  • c. de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
  • d. recreatieappartementen uitsluitend mogen worden gerealiseerd in de voormalige bedrijfsgebouwen en de voormalige bedrijfswoningen;
  • e. per voormalig agrarisch bedrijf ten hoogste 5 recreatieappartementen mogen worden gerealiseerd;
  • f. de inhoud per recreatieappartement niet meer dan 200 m³ mag bedragen
  • g. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
  • h. voor het overige de bepalingen uit artikel 8 van overeenkomstige toepassing zijn.

3.8.8 Opschalen van windturbines

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.8.1 het plan in die zin wijzigen dat de bouwhoogte van windturbine-installaties als bedoeld in artikel 3.2.5 wordt verhoogd naar een tiphoogte van maximaal 89 mater (+NAP), tenzij uit een beoordeling blijkt dat de maximale hoogte kan worden overschreden (conform, artikel 2.6.9 lid 4 van het Barro), met dien verstande dat de Minister van Defensie de in de beoordeling beschreven gevolgen voor de werking van de radar als aanvaardbaar beoordeelt (zie artikel 2.6.9 lid 6 van het Barro)

Artikel 4 Agrarisch - 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Agrarisch - 2" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van agrarische bedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering met een ondergeschikte tak van niet grondgebonden agrarische bedrijfsvoering met een maximale oppervlakte van 250 m2;
  • b. permanente bollenteelt;
  • c. dagrecreatief medegebruik in de vorm van (onder andere) voet- en fietspaden, ruiterpaden, picknickplaatsen of vissteigers;
  • d. bedrijfswoningen
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • g. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • h. water.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Bedrijfsbebouwing

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen ten behoeve van de uitoefening van agrarische bedrijven gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. per bouwvlak mag slechts voor 1 agrarisch bedrijf worden gebouwd;
  • c. gebouwen dienen ten minste 5 m achter (het verlengde van) de achtergevel van een bedrijfswoning te worden gebouwd, met dien verstande dat, indien ter plaatse geen bedrijfswoning aanwezig is, gebouwen op ten minste 17,5 m vanuit de wegas van de aangrenzende weg dienen te worden gebouwd, dan wel op de bestaande afstand indien deze minder is;
  • d. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 7 m en 15 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer is;
  • e. de dakheling dient ten minste 15° te bedragen, dan wel de bestaande dakhelling, indien deze minder is;
  • f. de afstand tot een gemeenschappelijke bouwgrens dient ten minste 5 m te bedragen, dan wel de bestaande afstand, indien deze minder is;
  • g. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 2 m te bedragen.
4.2.2 Kassen

Voor het bouwen van kassen ten behoeve van de uitoefening van agrarische bedrijven gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. per bouwvlak mag slechts voor 1 agrarisch bedrijf worden gebouwd;
  • c. gebouwen dienen ten minste 5 m achter (het verlengde van) de achtergevel van de bedrijfswoning te worden gebouwd, met dien verstande dat, indien ter plaatse geen bedrijfswoning aanwezig is, gebouwen op ten minste 17,5 m vanuit de wegas van de aangrenzende weg dienen te worden gebouwd, dan wel op de bestaande afstand indien deze minder is;
  • d. de oppervlakte ondersteunend glas mag niet meer dan 2.000 m² bedragen;
  • e. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijk 5 m en 8 m bedragen, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer is;
  • f. de afstand tot de naar de weg gekeerde bouwgrens dan wel een gemeenschappelijke bouwgrens dient ten minste 5 m te bedragen, dan wel de bestaande afstand, indien deze minder is;
  • g. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 2 m te bedragen.
4.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen ten behoeve van de uitoefening van agrarische bedrijven gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het aantal bedrijfswoningen mag maximaal 1 per bedrijf bedragen, dan wel het bestaande aantal indien dit meer is;
  • c. de oppervlakte van de woning (hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen) mag niet meer dan 175 m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte, indien deze meer is.
  • d. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijk 5 m en 9 m bedragen, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer is;
  • e. de dakhelling dient ten minste 30° te bedragen, dan wel de bestaande dakhelling, indien deze minder is;
  • f. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 5 m te bedragen;
  • g. de voorgevel van een hoofdgebouw dient:
    • 1. voor zover de desbetreffende weg in navolgende tabel is genoemd: op ten minste de aangegeven minimale afstand vanuit de wegas en op ten hoogste de aangeven maximale afstand vanuit de wegas te worden gebouwd, dan wel op de bestaande afstand, indien deze minder, dan wel meer is:

Weg   Minimale afstand voorgevel(s) vanuit wegas   Maximale afstand voorgevel(s) vanuit wegas  
N 9   260 m   272,5 m  
N 99   215 m   227,5 m  
N 249   115 m   127,5 m  
Burg. Lovinkstraat   90 m   102,5 m  
Balgweg (snelheid max. 80 km/uur)   35 m   47,5 m  
Middenweg   22 m   34,5 m  
Kerkweg (snelheid max. 50 km/uur)   40 m   52,5 m  
Kerkweg (snelheid max. 80 km/uur)   100 m   112,5 m  
Molenvaart (snelheid max. 50 km/uur)   54 m   56,5 m  
Molenvaart (snelheid max. 80 km/uur)   125 m   137,5 m  
Grasweg   22 m   34,5 m  
Slikkerdijk/Poolland   48 m   60,5 m  
Walingsweg   22 m   34,5 m  
Sluizerweg/Waardpolderhoofdweg   80 m   92,5 m  
    • 1. voor zover de desbetreffende weg in voorgaande tabel niet is genoemd: op ten minste 17,5 m en op ten hoogste 30 m vanuit de wegas van de aangrenzende weg te worden gebouwd, dan wel op de bestaande afstand, indien deze minder, dan wel meer is;
4.2.4 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen op ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder 1 mag één uitbouw vóór de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
  • c. de diepte van de uitbouw mag ten hoogste 1,5 m bedragen;
  • d. de breedte van de uitbouw mag ten hoogste 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen;
  • e. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt aangebouwd;
  • f. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan de binnen het bestemmingsplan toegelaten maximale oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met:
    • 1. 70 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen kleiner dan 500 m²;
    • 2. 100 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 500 m²;
    • 3. 125 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 750 m²;
    • 4. 150 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 1000 m²;
  • g. de bestaande oppervlakte indien deze meer is dan op grond van het bepaalde onder a t/m e is toegestaan;
  • h. de goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen, dan wel niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw voor zover het aan- en uitbouwen betreft, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen indien deze meer is;
  • i. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen;
  • j. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 6 m bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • k. een dakoverstek mag ten hoogste 0,5 m bedragen;
  • l. ondergronds bouwen is niet toegestaan.

4.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van gebouwen mag maximaal 1 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag maximaal 2 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van silo's, niet zijnde mestsilo's, mag maximaal 2 m bedragen;
  • d. per agrarisch bedrijf mag maximaal 1 mestsilo worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte maximaal 5 m mag bedragen;
    • 2. de inhoud van de mestsilo buiten het bouwvlak maximaal 750 m3 mag bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen een bouwvlak mag niet meer dan 10 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van windenergie-installaties mag niet meer dan 15 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte, indien deze meer is.
4.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats van de bebouwing met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de verkeersveiligheid.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Algemeen

Een omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend indien geen sprake is van onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de verkeersveiligheid.
4.4.2 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 4.4.1 bij omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 4.2.1, sub a voor het bouwen van gebouwen binnen een zone van 10 m gemeten vanuit de bouwgrenzen van een bouwvlak, met dien verstande dat het gebouw niet voor een naar een weg gekeerde bouwgrens mag worden gebouwd;
  • b. het bepaalde in lid 4.2.1, sub a voor het bouwen van gebouwen buiten een bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. per agrarisch bedrijf ten hoogste 1 bedrijfsgebouw buiten het gebied buiten een zone van 10 m gemeten vanuit de bouwgrenzen van het bouwvlak mag worden gebouwd;
    • 2. de oppervlakte per gebouw niet meer dan 200 m² mag bedragen;
    • 3. de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m mogen bedragen;
    • 4. de dakhelling ten minste 15° dient te bedragen;
    • 5. het gebouw niet voor de naar de weg gekeerde bouwgrens mag worden gebouwd;
  • c. het bepaalde in 4.2.1, sub c voor het bouwen van gebouwen tot in het verlengde van de voorgevel van de bedrijfswoning;
  • d. het bepaalde in lid 4.2.2, sub e voor een hogere goothoogte, met dien verstande dat de goothoogte niet meer dan 6 m mag bedragen;
  • e. het bepaalde in lid 4.2.1, sub f voor het bouwen van hoofdgebouwen tot op de zijdelingse perceelgrens;
  • f. het bepaalde in lid 4.2.4 h en i voor het plat afdekken van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen, dan wel ten hoogste de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, indien deze meer is;
4.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving wordt in ieder geval aangemerkt:

  • a. het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van seksinrichtingen en risicovolle inrichtingen;
  • b. het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van houtteelt en boomkwekerijen;
  • c. het plaatsen of geplaatst hebben van tijdelijke boog- en gaaskassen hoger dan 3 m;
  • d. het gebruik van gronden en gebouwen voor seizoenhuisvesting;
  • e. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • f. het gebruik van gronden en bebouwing voor detailhandel anders dan productiegebonden detailhandel met een verkoopvloeroppervlakte van meer dan 50 m²;
  • g. het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van paardenhouderijen en/of maneges;
  • h. het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van de opslag van goederen en materialen anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • i. het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  • j. het gebruik van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan de stalling en/of opslag van onderkomens ten behoeve van seizoenhuisvesting;
  • k. het gebruik van bijgebouwen bij bedrijfswoningen als zelfstandige woning en/of afhankelijke woonruimte.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Algemeen

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in de navolgende subleden, kan uitsluitend worden verleend, indien geen sprake is van een onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de verkeersveiligheid.
4.6.2 Plattelandswoning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1, sub d en toestaan dat een bestaande bedrijfswoning als plattelandswoning gebruikt wordt, met dien verstande dat bij het agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfswoning deel uit maakte, geen nieuwe bedrijfswoning mag worden gerealiseerd.

4.6.3 Kampeermiddelen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 4.6.1, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.5 voor het geplaatst houden van ten hoogste 15 kampeermiddelen per agrarisch bedrijf met dien verstande dat kampeermiddelen uitsluitend mogen worden geplaatst op een erf dat direct aansluit bij de bebouwing van een agrarisch bedrijf en voor zover bij dat agrarisch bedrijf een bedrijfswoning aanwezig is.

4.6.4 Ondergeschikte niet-agrarische bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 4.6.1, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.5 voor het gebruik van bedrijfsgebouwen ten behoeve van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten tot ten hoogste 30% van de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen per bedrijf, met dien verstande dat:

  • a. per bedrijf nooit meer dan 400 m² van de oppervlakte van bedrijfsgebouwen ten behoeve van niet-agrarische activiteiten mag worden gebruikt;
  • b. uitsluitend bedrijfsactiviteiten die zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de bij deze voorschriften behorende Staat van bedrijven zijn toegestaan.
4.6.5 Ondergeschikte paardenhouderij

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 4.6.1, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.5 voor het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een paardenhouderij tot ten hoogste 30% van de oppervlakte van het bouwvlak per bedrijf, met dien verstande dat per bedrijf nooit meer dan 400 m² ten behoeve van een paardenhouderij mag worden benut.

4.6.6 Recreatieappartementen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 4.6.1, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.5 voor het gebruik van bedrijfsgebouwen ten behoeve van recreatieappartementen, met dien verstande dat:

  • a. per bedrijf ten hoogste 2 recreatieappartementen mogen worden gerealiseerd;
  • b. de inhoud per recreatieappartement niet meer dan
    200 m³ mag bedragen.
4.6.7 Mantelzorg in aangebouwde bijbehorende bouwwerken

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 4.6.1, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.5 voor het gebruik van aangebouwde bijgebouwen als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:

  • a. bewoning van een aangebouwd bijgebouw noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waarbij deze noodzaak dient te zijn aangetoond door een onafhankelijke deskundige instantie;
  • b. de afhankelijke woonruimte qua maatvoering binnen de vigerende regeling inzake aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen wordt ingepast;
  • c. mantelzorg uitsluitend is toegestaan binnen een aangebouwd bijgebouw bij een bedrijfswoning.
4.6.8 Mantelzorg in woonunits

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 4.6.1, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.5 voor het gebruik van woonunits als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:

  • a. bewoning van een woonunit noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waarbij deze noodzaak dient te zijn aangetoond door een onafhankelijke deskundige instantie;
  • b. de afhankelijke woonruimte qua maatvoering binnen de vigerende regeling inzake aan- en uitbouwen en bijgebouwen wordt ingepast;
  • c. de woonunit op maximaal 15 m afstand van het hoofdgebouw is gelegen;
  • d. de woonunit dient te worden verwijderd op het moment dat de mantelzorg is beëindigd;
  • e. mantelzorg uitsluitend is toegestaan binnen een woonunit bij een bedrijfswoning.
4.6.9 Bed & breakfast

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 4.6.1, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.5 voor het gebruik van een deel van een bedrijfswoning dan wel de bedrijfsbebouwing ten behoeve van kleinschalige vormen van logies (zoals bed and breakfast), met dien verstande dat:

  • a. het gebruik ten behoeve van deze functie ondergeschikt dient te zijn aan de woon- en bedrijfsfunctie;
  • b. parkeren ten behoeve van de woonfunctie, de bedrijfsfunctie en de logiesfunctie wordt opgelost op het erf behorende bij de woning.
4.6.10 Seizoenshuisvesting in bedrijfswoningen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 4.6.1, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.5 ten behoeve van seizoenshuisvesting in bedrijfswoningen, met dien verstande dat:

  • a. de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden als nevenfunctie van het agrarisch bedrijf;
  • b. de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden, indien wordt voldaan aan het bepaalde in het Bouwbesluit en de Bouwverordening.
4.6.11 Seizoenshuisvesting in woonunits/stacaravans

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 4.6.1, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.5 ten behoeve van seizoenshuisvesting in woonunits/stacaravans, met dien verstande dat:

  • a. de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden als nevenfunctie van het agrarisch bedrijf;
  • b. de bouwhoogte van de woonunits/stacaravans niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
  • c. de woonunits/stacaravans binnen de bouwvlakken dienen te worden geplaatst;
  • d. de woonunits/stacaravans uitsluitend geplaatst mogen worden binnen bouwvlakken waarbinnen zich een bedrijfswoning bevindt;
  • e. de woonunits/stacaravans uitsluitend buiten agrarische bedrijfsgebouwen en achter (het verlengde van) de voorgevel van een bedrijfswoning mogen worden geplaatst;
  • f. de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woonunits/stacaravans ten hoogste 200 m² per bouwvlak mag bedragen;
  • g. de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden, indien wordt voldaan aan het bepaalde in het Bouwbesluit en de Bouwverordening.
4.6.12 Seizoenshuisvesting in onderkomens

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 4.6.1, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.5 ten behoeve van seizoenshuisvesting in onderkomens, met dien verstande dat:

  • a. de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden als nevenfunctie van het agrarisch bedrijf;
  • b. de onderkomens uitsluitend op een erf dat direct aansluit bij de bebouwing van een agrarisch bedrijf en , voor zover bij dat agrarisch bedrijf een bedrijfswoning aanwezig is, mogen worden geplaatst;
  • c. de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden, indien wordt voldaan aan het bepaalde in het Bouwbesluit en de Bouwverordening.
4.6.13 Seizoenshuisvesting in bedrijfsgebouwen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 4.6.1, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.5 ten behoeve van seizoenshuisvesting in bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, met dien verstande dat:

  • a. de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden als nevenfunctie van het agrarisch bedrijf;
  • b. de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden, indien wordt voldaan aan het bepaalde in het Bouwbesluit en de Bouwverordening.
4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.7.1 Verbod

Het is verboden op de tot 'Agrarisch - 1' bestemde gronden zonder of in afwijkzing van een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van landbouwontsluitingswegen;
  • b. het aanleggen van voet- en fietspaden;
  • c. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen.
4.7.2 Uitzondering op verbod

De in lid 4.7.1 bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende aanlegvergunning.
4.7.3 Voorwaarden omgevingsvergunning

De in lid 4.7.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de verkeersveiligheid.

4.8 Wijzigingsbevoegdheid
4.8.1 Algemeen

Een besluit tot het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid, zoals bedoeld in de navolgende subleden, kan uitsluitend worden verleend, indien geen sprake is van een onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de verkeersveiligheid.
4.8.2 Vergroten oppervlakte ondersteunend glas bij bedrijven kleiner dan 20 hectare

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 4.8.1 het plan in die zin wijzigen dat de oppervlakte aan ondersteunend glas als bedoeld in lid 4.2.2, sub d wordt vergroot, al dan niet in combinatie met het vergroten van het bouwvlak als bedoeld in lid 3.2.1, sub a tot een oppervlakte van ten hoogste 4.000 m², met dien verstande dat:

  • a. de vergroting van het bouwvlak noodzakelijk is in verband met een doelmatige bedrijfsvoering;
  • b. vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ecologisch onderzoek in de vorm van een Flora- en faunawettoets en een Natuurbeschermingswettoets dient te zijn uitgevoerd;
  • c. vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is nagegaan of er sprake is van een archeologische verwachtingswaarde en, voor zover deze aanwezig, een archeologisch onderzoek dient te zijn uitgevoerd;
  • d. vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid overleg met de waterbeherende instantie dient te zijn gepleegd.
4.8.3 Seizoenshuisvesting in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 4.8.1 de bestemming wijzigen ten behoeve van seizoenhuisvesting indien het betrokken agrarisch bedrijf volledig is beëindigd, met dien verstande dat:

  • a. de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, dan wel in de voormalige bedrijfswoning;
  • b. het voormalige agrarische bedrijfsgebouw dan wel de voormalige bedrijfswoning dient te voldoen aan de bepalingen uit het Bouwbesluit en de Bouwverordening.
4.8.4 1 woning

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 4.8.1 de bestemming wijzigen in de bestemming "Wonen" ten behoeve van 1 woning met dien verstande dat:

  • a. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
  • b. de wijziging geen betrekking kan hebben op het hergebruik van kassen;
  • c. de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
  • d. indien de wijziging betrekking heeft op de gronden op de plankaart aangeduid met "wonen niet toegestaan", de wijziging uitsluitend wordt toegepast, indien uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting minder dan de voorkeursgrenswaarde bedraagt dan wel in overeenstemming is met een verkregen hogere grenswaarde;
  • e. indien de wijziging betrekking heeft op de gronden gelegen binnen de op de plankaart met "35 Ke-contour" aangeduide lijn, de wijziging uitsluitend wordt toegepast indien wordt voldaan aan de bepalingen genoemd in het Besluit Geluidsbelasting Grote Luchtvaart;
  • f. voor het overige de bepalingen uit artikel 12 van overeenkomstige toepassing zijn.
4.8.5 2 woningen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 4.8.1 de bestemming wijzigen in de bestemming "Wonen" ten behoeve van 2 woningen met dien verstande dat:

  • a. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
  • b. in afwijking van het bepaalde in dit lid onder a door een tweede woning te realiseren op een locatie buiten het oorspronkelijke bouwblok wanneer de ruimtelijke kwaliteit daarmee gediend is;
  • c. de wijziging geen betrekking kan hebben op het hergebruik van kassen;
  • d. de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
  • e. de wijziging alleen kan plaatsvinden, indien de voormalige agrarische bebouwing wordt gesloopt, waarbij ten minste 800 m² en/of 1600 m² kassen of een combinatie naar evenredigheid, niet zijnde met "monument" aangeduide gebouwen, kan worden gesloopt;
  • f. vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ecologisch onderzoek in de vorm van een Flora- en faunawettoets en een Natuurbeschermingswettoets dient te zijn uitgevoerd;
  • g. de wijziging uitsluitend wordt toegepast, indien uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting minder dan de voorkeursgrenswaarde bedraagt dan wel in overeenstemming is met een verkregen hogere grenswaarde;
  • h. indien de wijziging betrekking heeft op de gronden gelegen binnen de op de plankaart met "35 Ke-contour" aangeduide lijn, de wijziging uitsluitend wordt toegepast indien wordt voldaan aan de bepalingen genoemd in het Besluit Geluidsbelasting Grote Luchtvaart;
  • i. voor het overige de bepalingen uit artikel 12 van overeenkomstige toepassing zijn.
4.8.6 Niet-agrarische bedrijven

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 4.8.1 de bestemming wijzigen in de bestemming "Bedrijf", met dien verstande dat:

  • a. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
  • b. de wijziging geen betrekking kan hebben op het hergebruik van kassen;
  • c. de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
  • d. de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend kan worden toegepast ten behoeve van bedrijven genoemd in de categorieën 1 en 2 in de bij deze voorschriften behorende Staat van bedrijven dan wel bedrijven welke niet zijn genoemd, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven welke wel zijn genoemd;
  • e. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
  • f. buitenopslag niet is toegestaan;
  • g. de bedrijvigheid geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben;
  • h. voor het overige de bepalingen uit artikel 5 van overeenkomstige toepassing zijn.
4.8.7 Recreatie

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 4.8.1 de bestemming wijzigen in de bestemming "Recreatie - 1" ten behoeve van recreatieappartementen, met dien verstande dat:

  • a. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
  • b. de wijziging geen betrekking kan hebben op het hergebruik van kassen;
  • c. de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
  • d. recreatieappartementen uitsluitend mogen worden gerealiseerd in de voormalige bedrijfsgebouwen en de voormalige bedrijfswoningen;
  • e. per voormalig agrarisch bedrijf ten hoogste 5 recreatieappartementen mogen worden gerealiseerd;
  • f. de inhoud per recreatieappartement niet meer dan 200 m³ mag bedragen
  • g. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
  • h. voor het overige de bepalingen uit artikel 8 van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 5 Bedrijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Bedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven die zijn genoemd in de categorie 1 en 2 van Staat van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in Bijlage 1;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 1', uitsluitend bedrijven die zijn genoemd in de categorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in Bijlage 1;
  • c. bedrijven die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan aanwezig zijn, voor zover aangeduid met:
    • 1. “hotel” voor een hotel;
    • 2. “specifieke vorm van bedrijf - mechanisatiebedrijf” voor een mechanisatie- en constructiebedrijf;
  • d. tuincentrum, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “tuincentrum”;
  • e. stalling van caravans, boten en auto's en daarmee vergelijkbare voer- en vaartuigen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "caravanstalling";
  • f. bedrijfswoningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • i. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • j. water.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van bedrijven gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen per adres dat deel uitmaakt van een bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan de oppervlakte zoals die per adres dat deel uitmaakt van een bestemmingsvlak, in onderstaande tabel is weergegeven:
    Adres   Oppervlakte van de bedrijfsgebouwen in m2  
    J.C.de Leeuwweg 26   1.021  
    J.C.de Leeuwweg 26   356  
    Schorweg 32   4.391  
    Schorweg 89   5.620  
    Zuid-Zijperweg 63a   700  
  • b. met dien verstande dat op de gronden op de plankaart aangeduid met "o", geen gebouwen mogen worden gebouwd.
5.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van bedrijven gelden de volgende bepalingen:

  • a. bedrijfsgebouwen dienen ten minste 5 m achter (het verlengde van) de achtergevel een bedrijfswoning te worden gebouwd, met dien verstande dat, indien ter plaatse geen bedrijfswoning aanwezig is, bedrijfsgebouwen op ten minste 17,5 m vanuit de wegas van de aangrenzende weg dienen te worden gebouwd;
  • b. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 5 m en 12 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer is;
  • c. de dakheling dient ten minste 15° te bedragen, dan wel de bestaande dakhelling, indien deze minder is;
  • d. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 2 m te bedragen.
5.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen ten behoeve van bedrijven gelden de volgende regels:

  • a. het aantal bedrijfswoningen mag maximaal het bestaande aantal bedragen;
  • b. de oppervlakte van de bedrijfswoning (hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen) mag niet meer dan 175 m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte, indien deze meer is.
  • c. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 9 m bedragen, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer is;
  • d. de dakhelling dient ten minste 30° te bedragen, dan wel de bestaande dakhelling, indien deze minder is;
  • e. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 5 m te bedragen;
  • f. de voorgevel van een hoofdgebouw dient:
    • 1. voor zover de desbetreffende weg in navolgende tabel is genoemd: op ten minste de aangegeven minimale afstand vanuit de wegas en op ten hoogste de aangeven maximale afstand vanuit de wegas te worden gebouwd, dan wel op de bestaande afstand, indien deze minder, dan wel meer is:
Weg   Minimale afstand voorgevel(s) vanuit wegas   Maximale afstand voorgevel(s) vanuit wegas  
N 9   260 m   272,5 m  
N 99   215 m   227,5 m  
N 249   115 m   127,5 m  
Burg. Lovinkstraat   90 m   102,5 m  
Middenweg   22 m   34,5 m  
Kerkweg (snelheid max. 50 km/uur)   40 m   52,5 m  
Molenvaart (snelheid max. 50 km/uur)   54 m   56,5 m  
Molenvaart (snelheid max. 80 km/uur)   125 m   137,5 m  
Grasweg   22 m   34,5 m  
Slikkerdijk/Poolland   48 m   60,5 m  
Walingsweg   22 m   34,5 m  
Sluizerweg/Waardpolderhoofdweg   80 m   92,5 m  

    • 1. voor zover de desbetreffende weg in voorgaande tabel niet is genoemd: op ten minste 17,5 m en op ten hoogste 30 m vanuit de wegas van de aangrenzende weg te worden gebouwd, dan wel op de bestaande afstand, indien deze minder, dan wel meer is.
5.2.4 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen op ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder 1 mag één uitbouw vóór de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
  • c. de diepte van de uitbouw mag ten hoogste 1,5 m bedragen;
  • d. de breedte van de uitbouw mag ten hoogste 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen;
  • e. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt aangebouwd;
  • f. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan de binnen het bestemmingsplan toegelaten maximale oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met:
    • 1. 70 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen kleiner dan 500 m²;
    • 2. 100 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 500 m²;
    • 3. 125 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 750 m²;
    • 4. 150 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 1000 m²;
  • g. de bestaande oppervlakte indien deze meer is dan op grond van het bepaalde onder a t/m e is toegestaan;
  • h. de goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen, dan wel niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw voor zover het aan- en uitbouwen betreft, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen indien deze meer is;
  • i. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen;
  • j. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 6 m bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • k. een dakoverstek mag ten hoogste 0,5 m bedragen;
  • l. ondergronds bouwen is niet toegestaan.
5.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevels van gebouwen mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 10 m bedragen;
  • d. op de gronden op de plankaart aangeduid met "o" mogen geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
5.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats van de bebouwing met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de verkeersveiligheid.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Algemeen

Een omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend indien geen sprake is van onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de verkeersveiligheid.
5.4.2 Afwijkingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 5.4.1, vrijstelling verlenen van:

  • e. het bepaalde in lid 5.2.1, sub a voor het bouwen van gebouwen tot ten hoogste de in lid 5.2.1, sub a aangegeven tabel per adres dat deel uitmaakt van een bestemmingsvlak genoemde oppervlakte vermeerderd met 10% van die oppervlakte, met dien verstande dat de omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend indien de vergroting van de oppervlakte noodzakelijk is op grond van wet- en regelgeving;
  • f. het bepaalde in lid 5.2.2, sub a voor het bouwen van bedrijfsgebouwen tot in het verlengde van de voorgevel van een bedrijfswoning;
  • g. het bepaalde in 5.2.2, sub b voor een hogere goot- en bouwhoogte, met dien verstande dat de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 7 m en 15 m mogen bedragen;
  • h. het bepaalde in lid 5.2.2, sub c voor het plat afdekken van hoofdgebouwen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 7 m mag bedragen;
  • i. het bepaalde in lid 5.2.2, sub d, voor het bouwen van hoofdgebouwen tot op de zijdelingse perceelgrens;
  • j. het bepaalde in lid 5.2.4, sub i en j voor het plat afdekken van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen, dan wel ten hoogste de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, indien deze meer is.
5.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving wordt in ieder geval aangemerkt:

  • a. het gebruik van gronden ten behoeve van seksinrichtingen en geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  • b. het gebruik van gronden ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
  • c. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • d. het gebruik van gronden en gebouwen voor horecadoeleinden, met uitzondering van de gronden en gebouwen die op de plankaart zijn aangeduid met “hotel”;
  • e. het gebruik van gronden en gebouwen, voor zover niet op de plankaart aangeduid met "tc", voor detailhandel anders dan productiegebonden detailhandel;
  • f. het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van de opslag van goederen en materialen anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het bedrijf;
  • g. het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  • h. het gebruik van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het bedrijf dan wel voor zover niet op de plankaart aangeduid met “cs”;
  • i. het gebruik van bijgebouwen bij bedrijfswoningen als zelfstandige woning en/of afhankelijke woonruimte;
  • j. het gebruik van bijgebouwen bij bedrijfswoningen voor bedrijfsdoeleinden.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.6.1 Algemeen

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in de navolgende subleden, kan uitsluitend worden verleend, indien geen sprake is van een onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de verkeersveiligheid.
5.6.2 Bedrijven niet genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 5.6.1, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.5 voor de vestiging van bedrijven die niet zijn genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten onder categorie 1 en 2, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijk gesteld met de bedrijven welke wel zijn genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, onder categorie 1 en 2.

5.6.3 Mantelzorg in aangebouwde bijbehorende bouwwerken

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 5.6.1, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.5 voor het gebruik van aangebouwde bijgebouwen als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:

  • a. bewoning van een aangebouwd bijgebouw noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waarbij deze noodzaak dient te zijn aangetoond door een onafhankelijke deskundige instantie;
  • b. de afhankelijke woonruimte qua maatvoering binnen de vigerende regeling inzake aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen wordt ingepast;
  • c. mantelzorg uitsluitend is toegestaan binnen een aangebouwd bijgebouw bij een bedrijfswoning.
5.6.4 Mantelzorg in woonunits

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 5.6.1, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.5 voor het gebruik van woonunits als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:

  • a. bewoning van een woonunit noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waarbij deze noodzaak dient te zijn aangetoond door een onafhankelijke deskundige instantie;
  • b. de afhankelijke woonruimte qua maatvoering binnen de vigerende regeling inzake aan- en uitbouwen en bijgebouwen wordt ingepast;
  • c. de woonunit op maximaal 15 m afstand van het hoofdgebouw is gelegen;
  • d. de woonunit dient te worden verwijderd op het moment dat de mantelzorg is beëindigd;
  • e. mantelzorg uitsluitend is toegestaan binnen een woonunit bij een bedrijfswoning.
5.6.5 Bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 5.6.1, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.5 voor het gebruik van een deel van een bedrijfswoning dan wel de bedrijfsbebouwing ten behoeve van kleinschalige vormen van logies (zoals bed and breakfast), met dien verstande dat:

  • a. het gebruik ten behoeve van deze functie ondergeschikt dient te zijn aan de woon- en bedrijfsfunctie;
  • b. parkeren ten behoeve van de woonfunctie, de bedrijfsfunctie en de logiesfunctie wordt opgelost op het erf behorende bij de woning.
5.7 Wijzigingsbevoegdheid
5.7.1 Algemeen

Een besluit tot het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid, zoals bedoeld in de navolgende subleden, kan uitsluitend worden verleend, indien geen sprake is van een onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de verkeersveiligheid.
5.7.2 1 woning

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 5.7.1 de bestemming wijzigen in de bestemming "Wonen" ten behoeve van 1 woning met dien verstande dat:

  • a. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige bedrijfsbebouwing met bijbehorende erven;
  • b. de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de bedrijfsactiviteiten ter plekke;
  • c. indien de wijziging betrekking heeft op de gronden op de plankaart aangeduid met "wonen niet toegestaan", de wijziging uitsluitend wordt toegepast, indien uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting minder dan de voorkeursgrenswaarde bedraagt dan wel in overeenstemming is met een verkregen hogere grenswaarde;
  • d. indien de wijziging betrekking heeft op de gronden gelegen binnen de op de plankaart met "35 Ke-contour" aangeduide lijn, de wijziging uitsluitend wordt toegepast indien wordt voldaan aan de bepalingen genoemd in het Besluit Geluidsbelasting Grote Luchtvaart;
  • e. voor het overige de bepalingen uit artikel 12 van overeenkomstige toepassing zijn.
5.7.3 2 woningen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 5.7.1 de bestemming wijzigen in de bestemming "Wonen" ten behoeve van 2 woningen met dien verstande dat:

  • a. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige bedrijfsbebouwing met bijbehorende erven;
  • b. de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de bedrijfsactiviteiten ter plekke;
  • c. de wijziging alleen kan plaatsvinden, indien de voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, waarbij ten minste 800 m² en/of 1600 m² kassen of een combinatie naar evenredigheid, niet zijnde met "monument" aangeduide gebouwen, kan worden gesloopt;
  • d. vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ecologisch onderzoek in de vorm van een Flora- en faunawettoets en een Natuurbeschermingswettoets dient te zijn uitgevoerd;
  • e. de wijziging uitsluitend wordt toegepast, indien uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting minder dan de voorkeursgrenswaarde bedraagt dan wel in overeenstemming is met een verkregen hogere grenswaarde;
  • f. indien de wijziging betrekking heeft op de gronden gelegen binnen de op de plankaart met "35 Ke-contour" aangeduide lijn, de wijziging uitsluitend wordt toegepast indien wordt voldaan aan de bepalingen genoemd in het Besluit Geluidsbelasting Grote Luchtvaart;
  • g. voor het overige de bepalingen uit artikel 12 van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 6 Bos - Landgoed

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Bos - Landgoed" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bos - dierenpark":
    • 1. bos met de bijbehorende fiets- en voetpaden;
    • 2. een informatiecentrum, al dan niet in combinatie met koffie- / theehuis, met dien verstande dat het koffie- / theehuis ondergeschikt dient te zijn;
    • 3. beheervoorzieningen ten behoeve van het onderhoud en beheer van het landgoed en de natuur ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bos - beheer";
    • 4. een volière;
    • 5. een kas;
    • 6. voorzieningen ten behoeve van de opvang en het verblijf van dieren;
    • 7. dagrecreatieve voorzieningen;
  • b. wonen al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan-huis-verbonden bedrijven en/of beroepen, uitsluitend voor zover de gronden op de plankaart zijn aangeduid met “wonen”;
  • c. verkeers- en verblijfsgebied, met dien verstande dat op de gronden ter plaatse van de aanduiding “verblijfsgebied” in elk geval moeten worden ingericht ten behoeve van verkeer en verblijf;
  • d. parkeervoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “parkeerterrein”;
  • e. een beeldentuin, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bos - kunst";
  • f. tuinen, erven en terreinen;
  • g. wegen en paden;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • j. water.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Dierenpark

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bos – dierenpark” gelden voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen worden gebouwd tot een gezamenlijk bebouwde oppervlakte van ten hoogste 5% van de oppervlakte van de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bos – dierenpark”;
  • b. de goothoogte van gebouwen mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 9 m bedragen;
  • d. bedrijfs- en dienstwoningen zijn niet toegestaan;
  • e. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5,5 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen ten hoogste 1,80 m mag bedragen;
  • f. de bouwhoogte van hekwerken ten behoeve van de opvang en verblijf van dieren mag niet meer dan 5,5 m bedragen.
6.2.2 Beheer

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bos - beheer” gelden voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van beheervoorzieningen de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen ten behoeve van beheervoorzieningen worden gerekend tot het bepaalde in lid 3.2, sub a onder 1;
  • b. gebouwen ten behoeve van beheervoorzieningen mogen worden gebouwd tot een gezamenlijk bebouwde oppervlakte van 740 m²;
  • c. de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 5 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 12 m bedragen;
  • e. de dakhelling van bedrijfsgebouwen mag niet minder dan 15º bedragen;
  • f. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 12 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen ten hoogste 1,80 m mag bedragen.
6.2.3 Wonen

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding “wonen” gelden voor het bouwen van hoofd- en bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het wonen de volgende regels:

  • a. op de gronden ter plaatse van de aanduiding “wonen” mag ten hoogste één hoofdgebouw per aanduidingsvlak worden gebouwd;
  • b. per bouwvlak mag ten hoogste één woning worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van hoofdgebouwen dient ten minste 10 m en ten hoogste 15 m te bedragen;
  • d. bijgebouwen mogen uitsluitend vrijstaand van hoofdgebouwen worden gebouwd;
  • e. per hoofdgebouw mogen vrijstaande bijgebouwen worden gebouwd tot een gezamenlijk bebouwde oppervlakte van 250 m²;
  • f. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 5 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 8 m bedragen;
  • h. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen ten hoogste 1,80 m mag bedragen.
6.2.4 Beeldentuin

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bos – kunst” gelden voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen worden gebouwd tot een gezamenlijk bebouwde oppervlakte van 90 m²;
  • b. de goothoogte van een gebouw mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 8 m bedragen;
  • d. bedrijfs- en dienstwoningen zijn niet toegestaan;
  • e. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3,5 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen ten hoogste 1,80 m mag bedragen.
6.2.5 Overig

Voor zover de gronden niet aangeduid met “specifieke vorm van bos – dierenpark”, “specifieke vorm van bos – beheer”, “wonen” en “specifieke vorm van bos – kunst” geldt dat uitsluitend omgevingsvergunningvrije bouwwerken mogen worden gebouwd zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 2 bijlage II Besluit omgevingsrecht.

6.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats van de bebouwing met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de verkeersveiligheid.
6.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande bijgebouwen bij (dienst)woningen als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van (dienst)woningen in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijf, zodanig dat de woonfunctie niet in overwegende mate wordt uitgeoefend en er ernstige hinder of afbreuk wordt gedaan aan het woonmilieu. Dit is het geval als:
    • 1. de oppervlakte meer bedraagt dan 20% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing;
    • 2. vrijstaande bijgebouwen niet worden gebruikt voor ondersteuning van een aan huis verbonden beroep of bedrijf, zoals opslag;
    • 3. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin niet primair is;
    • 4. er reclame-uitingen worden gedaan;
    • 5. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
    • 6. er sprake is van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;
    • 7. buitenopslag van goederen plaats vindt;
    • 8. het aan huis verbonden beroep of bedrijf niet wordt uitgeoefend door de bewoner;
  • c. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen voor de uitoefening van logies aan huis, zodanig dat:
  • d. dit niet meer is aan te merken als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie;
  • e. de oppervlakte meer bedraagt dan 20% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing;
  • f. er meer dan 2 kamers voor logies aan huis worden gebruikt;
  • g. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 6.4, sub a, voor het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
    • 1. bewoning van een vrijstaand bijgebouw noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg, waarbij deze noodzaak dient te zijn aangetoond door een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie;
    • 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden;
    • 3. de afhankelijke woonruimte qua maatvoering binnen het in lid 3.2, sub i, onder 7 en 8, gestelde past;
    • 4. de oppervlakte die wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, niet meer bedraagt dan de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen tot een maximum van 100 m²;
  • b. het bepaalde in lid 6.4, sub a, voor het gebruik van een woonunit bij een woning als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
    • 1. bewoning van een woonunit noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg, waarbij deze noodzaak dient te zijn aangetoond door een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie;
    • 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden;
    • 3. de woonunit qua maatvoering binnen het in lid 3.2, sub i, gestelde past;
    • 4. de woonunit op maximaal 15 m afstand van het hoofdgebouw is gelegen;
    • 5. de woonunit verwijderd wordt op het moment dat de mantelzorg is beëindigd.
6.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.6.1 Verbod

Het is verboden op of in de in lid 6.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden van het college van burgemeester en wethouders ter plaatse van de in lid 6.1 bedoelde gronden, de volgende werken, niet zijnde bouwwerken, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, afgraven of afschuiven van gronden;
  • b. het kappen en rooien van houtwallen en/of singels, bosjes en andere beplantingselementen;
  • c. de aanleg en/of aanpassing van ontsluitingswegen;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m².
6.6.2 Uitzondering op verbod

Het verbod als bedoeld in lid 6.6.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • b. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
  • c. plaatsvinden op de gronden ter plaatse van de aanduidingen “specifieke vorm van bos – dierenpark”, “wonen”, “verblijfsgebied”, “parkeerterrein” en “specifieke vorm van bos – kunst”.
6.6.3 Voorwaarden omgevingsvergunning
  • a. De werken en/of werkzaamheden bedoeld in lid 6.6.1 zijn slechts toelaatbaar indien en voor zover dit niet strijdig is met de belangen van behoud en/of herstel van de aan de gronden eigen natuurlijke en landschappelijke waarden.
  • b. Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden te beslissen, plegen Burgemeester en Wethouders overleg met de provincie Noord-Holland, met het oog op de aardkundige waarde van de gronden.

Artikel 7 Natuur

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Natuur" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. natuurgebied, inclusief moeras, rietzones, vochtig schraalgrasland, bloemrijk grasland, grasland en struweel;
  • b. behoud en/of herstel van de aan de gronden eigen natuurlijke en landschappelijke waarden;
  • c. water met een overwegende natuurfunctie en een functie voor de waterhuishouding;
  • d. voet- en fietspaden;
  • e. dagrecreatief medegebruik;

met dien verstande dat:

  • f. de gronden openbaar toegankelijk zijn;

7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen

In of op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 3,5 meter mag bedragen.

7.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats van de bebouwing met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. het ruimtelijke beeld;
  • c. het behoud en/of herstel van de aan de gronden eigen natuurlijke en landschappelijke waarden.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de in lid 7.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden van het college van burgemeester en wethouders ter plaatse van de in lid 7.1 bedoelde gronden, de volgende werken, niet zijnde bouwwerken, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, afgraven of afschuiven van gronden;
  • b. het kappen en rooien van houtwallen en/of singels, bosjes en andere beplantingselementen;
  • c. het verwijderen van riet;
  • d. de aanleg en/of aanpassing van ontsluitingswegen;
  • e. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m².

7.4.2 Uitzondering op verbod

Het verbod als bedoeld in lid 7.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • b. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.

7.4.3 Voorwaarden omgevingsvergunning
  • a. De werken en/of werkzaamheden bedoeld in lid 7.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien en voor zover dit niet strijdig is met de belangen van behoud en/of herstel van de aan de gronden eigen natuurlijke en landschappelijke waarden.
  • b. Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden te beslissen, plegen Burgemeester en Wethouders overleg met de provincie Noord-Holland, met het oog op de aardkundige waarde van de gronden.

Artikel 8 Recreatie - 1

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Recreatie - 1" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verblijfsrecreatie in de vorm van een seizoencamping, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - kampeerterrein 2", met dien verstande dat bij de seizoencamping ten hoogste 25 kampeermiddelen zijn toegestaan, met uitzondering van stacaravans en recreatiewoningen;
  • b. een paintballterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - paintballterrein";
  • c. dagrecreatie;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • f. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • g. water;
  • h. een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kampeerterrein 2'.
8.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van sanitaire voorzieningen en beheersvoorzieningen ten behoeve van verblijfsrecreatie in de vorm van een camping gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van sanitaire voorzieningen en beheervoorzieningen mag niet meer dan 250 m² per bestemmingsvlak bedragen;
    • 2. de goot- en bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van sanitaire voorzieningen en beheervoorzieningen mogen niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 7 m bedragen.
  • b. Voor het paintballterrein uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - paintballterrein" gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de oppervlakte aan gebouwen ten behoeve van het paintballterrein mag niet meer dan 400 m2 bedragen;
    • 2. de goot- en bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van het paintballterrein en beheervoorzieningen mogen niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 5 m bedragen.
8.2.1 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen ten behoeve van verblijfsrecreatie in de vorm van een camping of seizoencamping gelden de volgende bepalingen:

  • a. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 9 m bedragen, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer is;
  • b. de dakhelling dient ten minste 30° te bedragen, dan wel de bestaande dakhelling, indien deze minder is;
  • c. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 5 m te bedragen.
  • d. de oppervlakte van de bedrijfswoning (hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen) mag niet meer dan 175 m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte, indien deze meer is.
  • e. de voorgevel van een hoofdgebouw dient:
    • 1. voor zover de desbetreffende weg in navolgende tabel is genoemd: op ten minste de aangegeven minimale afstand vanuit de wegas en op ten hoogste de aangeven maximale afstand vanuit de wegas te worden gebouwd, dan wel op de bestaande afstand, indien deze minder, dan wel meer is:
      Weg   Minimale afstand voorgevel(s) vanuit wegas   Maximale afstand voorgevel(s) vanuit wegas  
      N 9   260 m   272,5 m  
      N 249   115 m   127,5 m  
      Kerkweg (snelheid max. 50 km/uur)   40 m   52,5 m  
      Kerkweg (snelheid max. 80 km/uur)   100 m   112,5 m  
    • 2. voor zover de desbetreffende weg in voorgaande tabel niet is genoemd: op ten minste 17,5 m en op ten hoogste 30 m vanuit de wegas van de aangrenzende weg te worden gebouwd, dan wel op de bestaande afstand, indien deze minder, dan wel meer is;
8.2.2 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen dienen ten minste 4 m achter (het verlengde van) de voorgevel van een hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • b. de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel:
    • 1. ten hoogste de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, dan wel;
    • 2. de bestaande goothoogte, indien deze meer is;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer dan 6 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte, indien deze meer is;
  • d. de dakhelling mag niet minder dan 30° bedragen, dan wel de bestaande dakhelling, indien deze minder is;
  • e. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 2 m te bedragen.
8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevels van gebouwen mag niet meer dan 1 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6 m bedragen
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - paintballterrein" mag niet meer bedragen dan 3 m.
8.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats van de bebouwing met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de verkeersveiligheid.
8.4 Afwijken van de bouwregels
8.4.1 Algemeen

Een omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend indien geen sprake is van onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de verkeersveiligheid.
8.4.2 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 8.4.1, bij omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 8.2.1, sub b voor het plat afdekken van hoofdgebouwen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 7 m mag bedragen;
  • b. het bepaalde in lid 8.2.1, sub c voor het bouwen van hoofdgebouwen tot op de zijdelingse perceelgrens;
  • c. het bepaalde in lid 8.2.2, sub d voor het plat afdekken van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen, dan wel ten hoogste de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, indien deze meer is;
  • d. het bepaalde in lid 2 ten behoeve van de bouw van trekkershutten op gronden op de plankaart aangeduid met “camping” of “seizoencamping”, met dien verstande dat per camping of seizoencamping ten hoogste 5 trekkershutten mogen worden gebouwd waarvoor geldt dat de oppervlakte ten hoogste 20 m2 en de bouwhoogte ten hoogste 4 m mag bedragen en waarvoor geldt dat deze landschappelijk zorgvuldig kunnen worden ingepast.
8.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met de bestemmingsomschrijving wordt in ieder geval aangemerkt:

  • a. het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van seksinrichtingen;
  • b. het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van windenergie-instatallaties;
  • c. het gebruik van gronden als ligplaats voor woonschepen;
  • d. het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  • e. het gebruik van aangebouwde bijgebouwen bij bedrijfswoningen als zelfstandige woning en/of afhankelijke woonruimte.
8.6 Afwijken van de gebruiksregels
8.6.1 Algemeen

Een omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend indien geen sprake is van onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de verkeersveiligheid.
8.6.2 Mantelzorg in aangebouwde bijbehorende bouwwerken

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 8.6.1, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.5 voor het gebruik van aangebouwde bijgebouwen als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:

  • a. bewoning van een aangebouwd bijgebouw noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waarbij deze noodzaak dient te zijn aangetoond door een onafhankelijke deskundige instantie;
  • b. de afhankelijke woonruimte qua maatvoering binnen de vigerende regeling inzake aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen wordt ingepast;
  • c. mantelzorg uitsluitend is toegestaan binnen een aangebouwd bijgebouw bij een bedrijfswoning.
8.6.3 Mantelzorg in woonunits

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 8.6.1, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.5 voor het gebruik van woonunits als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:

  • a. bewoning van een woonunit noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waarbij deze noodzaak dient te zijn aangetoond door een onafhankelijke deskundige instantie;
  • b. de afhankelijke woonruimte qua maatvoering binnen de vigerende regeling inzake aan- en uitbouwen en bijgebouwen wordt ingepast;
  • c. de woonunit op maximaal 15 m afstand van het hoofdgebouw is gelegen;
  • d. de woonunit dient te worden verwijderd op het moment dat de mantelzorg is beëindigd;
  • e. mantelzorg uitsluitend is toegestaan binnen een woonunit bij een bedrijfswoning.

Artikel 9 Recreatie - Volkstuin

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Volkstuinen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. volkstuinen;
  • b. dagrecreatie;
  • c. wegen en paden;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. parkeren;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. water.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen

In of op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen in de vorm van tuinhuisjes/bergingen;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
9.2.2 Tuinhuisjes/bergingen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. het aantal gebouwen bedraagt maximaal 30;
  • c. de maximum oppervlakte van een tuinhuis/berging bedraagt maximaal 10 m2;
  • d. de bouwhoogte van de berging/tuinhuis bedraagt niet meer dan 3 meter.
9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 2 meter;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 6 meter;
  • c. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt maximaal 4 meter;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 meter.

Artikel 10 Verkeer - Wegverkeer

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Verkeer - Wegverkeer" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met een functie voor zowel het verkeer met een doorgaand karakter als de ontsluiting van aanliggende gronden, met dien verstande dat het aantal doorgaande rijstroken van wegen niet meer dan 2 mag bedragen, alsmede ter plaatse van de aansluitingen van wegen meerdere rijstroken voor zover deze noodzakelijk zijn ten behoeve van een veilige verkeersafwikkeling;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • e. water;
  • f. voet- en fietspaden;
  • g. bermen;
  • h. bruggen en viaducten;
  • i. geluidschermen;
  • j. bushaltes, fietsenstallingen en derlijke.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
  • b. de oppervlakte per gebouw mag niet meer dan 15 m² bedragen.
10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 10 m mag bedragen.

10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid, nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.

10.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met de bestemmingsomschrijving wordt in ieder geval aangemerkt:

  • a. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruik van gronden voor de stallen en/of opslag van de (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- en vliegtuigen.

Artikel 11 Water

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Water" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water met een functie voor het scheepvaartverkeer, de waterhuishouding en de waterrecreatie;
  • b. ligplaats voor 2 woonschepen, uitsluitend voor zover de gronden op de plankaart zijn aangeduid met "woonschepenligplaats";
  • c. oeverstroken en kaden;
  • d. bruggen, dammen en duikers.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen.

11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid, nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.

11.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met de bestemmingsomschrijving wordt in ieder geval aangemerkt:

  • a. het gebruik van gronden als ligplaats voor woonschepen, anders dan de gronden op de plankaart aangeduid met "woonschepenligplaats";
  • b. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • c. het gebruik van gronden voor de stallen en/of opslag van de (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- en vliegtuigen.

Artikel 12 Wonen

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen en/of hobbymatige agrarische activiteiten;
  • b. kleinschalige vormen van logies (zoals bed and breakfast), uitsluitend voor zover de gronden op de plankaart zijn aangeduid met “bb”, met dien verstande dat:
    • 1. deze functie ondergeschikt dient te zijn aan de woonfunctie;
    • 2. het parkeren ten behoeve van zowel de woonfunctie als de logiesfunctie wordt opgelost op het erf behorende bij de woning;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • e. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • f. water.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woningen per bestemmingsvlak mag ten hoogste 1 woning bedragen, dan wel het maximumaantal ter plaatse van de aanduiding 'aantal wooneenheden';
  • b. woningen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • c. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijk 5 m en 9 m bedragen, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer is;
  • d. de dakhelling dient ten minste 30° te bedragen, dan wel de bestaande dakhelling, indien deze minder is;
  • e. de oppervlakte van hoofdgebouwen mag nooit meer dan 175 m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte, indien deze meer is.
  • f. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 5 m te bedragen.
  • g. de voorgevel van een hoofdgebouw dient:
    • 1. voor zover de desbetreffende weg in navolgende tabel is genoemd: op ten minste de aangegeven minimale afstand vanuit de wegas en op ten hoogste de aangeven maximale afstand vanuit de wegas te worden gebouwd, dan wel op de bestaande afstand, indien deze minder, dan wel meer is:
      Weg   Minimale afstand voorgevel(s) vanuit wegas   Maximale afstand voorgevel(s) vanuit wegas  
      N 9   260 m   272,5 m  
      N 99   215 m   227,5 m  
      N 249   115 m   127,5 m  
      Burg. Lovinkstraat   90 m   102,5 m  
      Balgweg (snelheid max. 80 km/uur)   35 m   47,5 m  
      Middenweg   22 m   34,5 m  
      Kerkweg (snelheid max. 50 km/uur)   40 m   52,5 m  
      Kerkweg (snelheid max. 80 km/uur)   100 m   112,5 m  
      Molenvaart (snelheid max. 50 km/uur)   54 m   56,5 m  
      Molenvaart (snelheid max. 80 km/uur)   125 m   137,5 m  
      Grasweg   22 m   34,5 m  
      Slikkerdijk/Poolland   48 m   60,5 m  
      Walingsweg   22 m   34,5 m  
      Sluizerweg/Waardpolder-hoofdweg   80 m   92,5 m  
    • 2. voor zover de desbetreffende weg in voorgaande tabel niet is genoemd: op ten minste 17,5 m en op ten hoogste 30 m vanuit de wegas van de aangrenzende weg te worden gebouwd, dan wel op de bestaande afstand, indien deze minder, dan wel meer is;
12.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen op ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder 1 mag één uitbouw vóór de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
  • c. de diepte van de uitbouw mag ten hoogste 1,5 m bedragen;
  • d. de breedte van de uitbouw mag ten hoogste 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen;
  • e. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt aangebouwd;
  • f. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan de binnen het bestemmingsplan toegelaten maximale oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met:
    • 1. 70 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen kleiner dan 500 m²;
    • 2. 100 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 500 m²;
    • 3. 125 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 750 m²;
    • 4. 150 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 1000 m²;
  • g. de bestaande oppervlakte indien deze meer is dan op grond van het bepaalde onder a t/m e is toegestaan;
  • h. de goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen, dan wel niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw voor zover het aan- en uitbouwen betreft, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen indien deze meer is;
  • i. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen;
  • j. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 6 m bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • k. een dakoverstek mag ten hoogste 0,5 m bedragen;
  • l. ondergronds bouwen is niet toegestaan.
12.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevels van gebouwen mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 meter.
12.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats van de bebouwing met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de verkeersveiligheid.
12.4 Afwijken van de bouwregels
12.4.1 Algemeen

Een omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend indien geen sprake is van onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de verkeersveiligheid.
12.4.2 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 12.4.1, bij omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 12.2.1, sub l en toestaan dat de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken ten hoogste 8 m mag bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, mits:
    • 1. de verhoging van de bouwhoogte niet leidt tot een onevenredige verslechtering van de bezonningssituatie van omliggende percelen;
    • 2. de verhoging van de bouwhoogte niet zorgt voor een onevenredige inbreuk op de privacy bij omliggende percelen;
    • 3. er vooraf een planschadeovereenkomst wordt ondertekend.
  • b. het bepaalde in lid 12.2.1, sub g, onder 1 voor het bouwen op een afstand van minder dan de voorgeschreven afstand vanuit de wegas van de aangrenzende weg, met dien verstande dat de vrijstelling uitsluitend wordt verleend, indien uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting minder dan de voorkeurswaarde bedraagt, dan wel in overeenstemming is met een verkregen hogere grenswaarde;
  • c. het bepaalde in lid 12.2.1, sub cvoor een hogere goot- en bouwhoogte, met dien verstande dat de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 7 m en 11 m mogen bedragen;
  • d. het bepaalde in lid 12.2.1, sub dvoor het plat afdekken van hoofdgebouwen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 7 m mag bedragen;
  • e. het bepaalde in lid 12.2.1, sub f voor het bouwen van hoofdgebouwen tot op de zijdelingse perceelgrens;
12.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met de bestemmingsomschrijving als bedoeld sub a wordt in ieder geval aangemerkt:

  • a. het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van seksinrichtingen;
  • b. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • c. het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van windenergie-installaties;
  • d. het gebruik van vrijstaande of aangebouwde bijgebouwen als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte;
  • e. het gebruik van woningen ten behoeve van recreatieve bewoning, met uitzondering van de gronden die op de plankaart zijn aangeduid met “zomerhuis”;
  • f. het gebruik van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen zodanig dat de beroeps- c.q. bedrijfsoppervlakte meer bedraagt dan 30% van de oppervlakte van de woning, met een maximum van 120 m².
12.5.1 Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven

Aan-huis verbonden beroepen en bedrijven zijn in overeenstemming met de woonfunctie, mits:

  • a. niet meer dan 1/3 deel van het totale oppervlak van de woning, inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, met een maximum van 120 m², voor de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf wordt gebruikt;
  • b. alleen activiteiten mogen worden uitgevoerd die niet meldingsplichtig zijn in het kader van de milieuwetgeving en die genoemd worden in de bijlage bij deze beleidsregels, dan wel naar aard en invloed daarmee gelijk te stellen zijn;
  • c. geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
  • d. geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • e. het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
  • f. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
  • g. er geen reclame-uitingen groter dan 0,5 m² bij of aan de woning worden geplaatst met een maximum aantal van één, onder de voorwaarde dat deze niet verlicht mogen zijn;
  • h. degene die het aan-huis-verbonden beroep of de bedrijfsactiviteit uitoefent, tevens de bewoner van de woning is;
  • i. er geen activiteiten ten aanzien van een horecabedrijf of een seksinrichting worden uitgeoefend;
  • j. er geen detailhandel plaatsvindt, anders dan ondergeschikte detailhandel;
  • k. buitenopslag ten behoeve van de activiteit uitsluitend is toegestaan binnen de grenzen van het achtererfgebied.
12.5.2 Bed & breakfast

Tot een gebruik in overeenstemming met de woonfunctie wordt mede gerekend het hobbymatig gebruik van bestaande gebouwen voor bed & breakfast voor maximaal 4 personen, met dien verstande dat:

  • a. er geen eigen kookgelegenheid is toegestaan;
  • b. permanente bewoning niet is toegestaan;
  • c. geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
  • d. geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • e. het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
  • f. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt.
12.6 Afwijken van de gebruiksregels
12.6.1 Algemeen

Een omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend indien geen sprake is van onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de verkeersveiligheid.
12.6.2 Afwijkingsbevoegdheden

He bevoegd gezag kan met in achtneming van het bepaalde in lid 12.6.1, bij omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in artikel 12.5 lid d en toestaan dat een bijbehorend bouwwerk tijdelijk als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt, mits:
    • 1. dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze aan te tonen, is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
    • 2. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte maximaal 70 m² bedraagt;
    • 3. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
    • 4. binnen 6 maanden na beëindiging van de mantelzorg het gebruik als afhankelijke woonruimte ongedaan wordt gemaakt.
  • b. het bepaalde in artikel 12.5 lid d en toestaan dat naast de in artikel 12.1 genoemde oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken een tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning wordt gerealiseerd, mits:
    • 1. dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze noodzaak aan te tonen, is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
    • 2. de oppervlakte van de tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning maximaal 70 m² bedraagt;
    • 3. het in artikel 12.1 genoemde bebouwingspercentage in acht wordt genomen;
    • 4. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
    • 5. binnen 6 maanden na beëindiging van de mantelzorg de tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning is verwijderd.
  • c. het bepaalde in artikel 12.5.2 en toestaan dat een bed & breakfast bedrijfsmatig wordt toegestaan voor maximaal 7 personen, met dien verstande dat:
    • 1. er geen eigen kookgelegenheid is toegestaan;
    • 2. permanente bewoning niet is toegestaan;
    • 3. geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
    • 4. geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 5. het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
    • 6. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt.

Artikel 13 Leiding - Nationale leidingstrook

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Nationale leidingstrook' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd voor ondergrondse buisleidingen en kabels.

13.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van het aanleggen en onderhouden van de leidingenstrook. Voor de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de maximale hoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.

13.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.2 en toestaan dat de in de andere bestemmingen genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, mits:

  • a. vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
  • b. de toepasselijke grenswaarden voor het risico en risicoafstanden ten aanzien van kwetsbare objecten in acht genomen worden;
  • c. met de toepasselijke richtwaarden voor het risico en risicoafstanden ten aanzien van beperkt kwetsbare objecten rekening wordt gehouden;
  • d. het groepsrisico wordt afgewogen.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de in 13.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren:

  • a. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting;
  • b. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • c. het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, drainage en leidingen) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem dieper dan 0,5 m;
  • e. diepploegen;
  • f. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  • g. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  • h. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.

13.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 13.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van de leidingen betreffen;
  • b. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning.

13.4.3 Voorwaarden

De onder 13.4.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien:

  • a. door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de leidingstrook ontstaat of kan ontstaan;
  • b. alvorens te beslissen omtrent een vergunning het advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder.

Artikel 14 Waarde - Archeologie - 2

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waarde - Archeologie - 2" aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

14.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mogen in of op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met niet meer dan 50 m² wordt uitgebreid;
  • b. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met meer dan 50 m² wordt uitgebreid, maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,35 m onder het maaiveld;
  • c. bouwwerken met een oppervlakte van 50 m² of minder;
  • d. bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 50 m² maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,35 m onder het maaiveld.
14.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2, mits:

  • a. advies is gevraagd aan een ter zake kundig bureau;
  • b. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
  • c. is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
  • d. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord;
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.4.1 Verbod

Het is verboden op de tot 'Waarde - Archeologie - 2' bestemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren indien de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden betrekking hebben op een gebied met een oppervlakte groter dan 2.500 m²:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe ook worden gerekend ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen, mengen;
  • b. het aanbrengen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en ander oppervlakteverhardingen, indien daarvoor gronden dienen te worden ontgraven dieper dan 40 cm - maaiveld;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, (tele)communicatie, en/of andere leidingen en drainage en de daarmee verband houdende constructies;
  • d. het aanleggen, verbreden, verruimen van sloten, vijvers en overige waterpartijen;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen
  • f. het indrijven van voorwerpen in de bodem.
14.4.2 Uitzondering verbod

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is niet vereist voor:

  • a. die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken;
  • b. die reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  • c. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning.
14.4.3 Voorwaarden omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt slechts verleend, mits:

  • a. advies is gevraagd aan een ter zake kundig bureau;
  • b. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
  • c. is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
  • d. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden onevenredig kunnen worden verstoord;
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
14.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de bestemming Waarde - Archeologie - 2 wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 15 Waarde - Archeologie - 3

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waarde - Archeologie - 3" aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

15.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mogen in of op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met niet meer dan 2500 m² wordt uitgebreid;
  • b. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met meer dan 2500 m² wordt uitgebreid, maar waarbij geen grondbewerkingen plaatsvinden dieper dan 0,4 m onder het maaiveld;
  • c. bouwwerken met een oppervlakte van 2.500 m² of minder;
  • d. bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 2.500 m² maar waarbij geen grondbewerkingen plaatsvinden dieper dan 0,4 m onder het maaiveld.
15.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.2, mits:

  • a. advies is gevraagd aan een ter zake kundig bureau;
  • b. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
  • c. is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
  • d. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord;
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.4.1 Verbod

Het is verboden op de tot 'Waarde - Archeologie - 3' bestemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren indien de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden betrekking hebben op een gebied met een oppervlakte groter dan 10.000 m²:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe ook worden gerekend ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen, mengen;
  • b. het aanbrengen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en ander oppervlakteverhardingen, indien daarvoor gronden dienen te worden ontgraven dieper dan 40 cm - maaiveld;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, (tele)communicatie, en/of andere leidingen en drainage en de daarmee verband houdende constructies;
  • d. het aanleggen, verbreden, verruimen van sloten, vijvers en overige waterpartijen;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen
  • f. het indrijven van voorwerpen in de bodem.
15.4.2 Uitzondering verbod

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is niet vereist voor:

  • a. die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken;
  • b. die reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  • c. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning.
15.4.3 Voorwaarden omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt slechts verleend, mits:

  • a. advies is gevraagd aan een ter zake kundig bureau;
  • b. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
  • c. is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
  • d. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden onevenredig kunnen worden verstoord;
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
15.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de bestemming Waarde - Archeologie - 3 wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 16 Waterstaat - Waterkering

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waterstaat - Waterkering" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterkering en waterbeheersing;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. agrarisch medegebruik;
  • c. verkeers- en verblijfsdoeleinden.
16.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van de waterkering en waterbeheersing gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de bouwhoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
    • 2. de oppervlakte per gebouw mag niet meer dan 50 m² bedragen.
  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer dan 1,5 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 10 m bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van scheepvaartsignaleringen mag niet meer dan 12 m bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6 m bedragen.
16.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid,

nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.

16.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met de in lid 1 gegeven bestemmingsomschrijving.
  • b. Tot een gebruik strijdig met de bestemmingsomschrijving als bedoeld sub a wordt in ieder geval aangemerkt:
    • 1. het gebruik van gronden als ligplaats voor woonschepen;
    • 2. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
    • 3. het gebruik van gronden ten behoeve van de opslag van goederen en materialen ander ter plaatse noodzakelijk voor uitvoering van de krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden;
    • 4. het gebruik van gronden voor de stallen en/of opslag van de (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- en vliegtuigen;
    • 5. het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen.
  • c. Overtreding van het bepaalde in lid 16.4 onder a en b wordt aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a, onder 2° van de Wet op de economische delicten.
16.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 4, indien strikte toepassing van dit voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 17 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 18 Algemene afwijkingsregels

18.1 Algemeen

Een omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend indien geen sprake is van onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de verkeersveiligheid.
18.2 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan met inachtneming van het bepaalde in lid 18.1 bij omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • d. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  • e. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van lichtmasten, antennemasten ten behoeve van mobiele telecommunicatie en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 m;
  • f. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;

Artikel 19 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen het plan in die zin wijzigen dat:

  • a. aan de gronden de bestemming "Waarde - Archeologie - 2", "Waarde - Archeologie - 3" wordt toegekend, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat de begrenzing van de gronden met de bestemming "Waarde - Archeologie - 2" of "Waarde - Archeologie - 3" gelet op de ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
  • b. een transformatorstation, gasdrukmeet- en regelstation, rioolgemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen en bouwwerken van openbaar nut mogen worden gebouwd tot een maximum inhoud van 400 m³ en een maximum bouwhoogte van 4 m.
  • c. de in het bestemmingsplan opgenomen verwijzing naar wetten, verordeningen, circulaires, publicaties, instanties en dergelijke wordt geactualiseerd. De wijziging wordt uitsluitend toegepast, indien het handhaven van de in de voorschriften opgenomen redactie tot onduidelijkheden en/of onjuistheden leidt. Een eventueel bij de actualisering op te nemen verwijzing naar de aangepaste wetten, verordeningen, circulaires, publicaties en instanties wordt alleen opgenomen, indien deze aanpassingen geen inhoudelijke beleidswijziging betreffen.

Artikel 20 Algemene procedureregels

Bij bouwen dan wel het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden binnen de bestemming 'Water' wordt de waterbeherende instantie om advies gevraagd. Er dient te worden voldaan aan de Keur van de waterbeherende instantie.

Artikel 21 Overige regels

21.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van atwedenbouwkundige waard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepsassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  • b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • c. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  • d. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  • e. de ruimte tussen bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 22 Overgangsrecht

22.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 22.1 eerste sublid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  • c. lid 22.1 eerste sublid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
22.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 22.2 eerste sublid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in lid 22.2 eerste sublid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. lid 22.2 eerste sublid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
22.3 Hardheidsclausule

Indien toepassing van het overgangsrecht voor bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen, kan bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.

Artikel 23 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Veegplan Buitengebied voormalige gemeente Anna Paulowna