Landelijk Gebied Noord
Status: | vastgesteld |
Idn: | NL.IMRO.1904.BPNoordLGB-VG01 |
regels
Gemeente Stichtse Vecht, december 2015
Inhoudsopgave
Artikel 3 Agrarisch met waarden
Artikel 16 Leiding - Hoogspanning
Artikel 17 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Artikel 20 Waarde - Archeologie 1
Artikel 21 Waarde - Archeologie 2
Artikel 22 Waarde - Archeologie 3
Artikel 23 Waarde - Archeologie 4
Artikel 24 Waarde - Archeologie 5
Artikel 25 Waarde - Cultuurhistorie 1
Artikel 26 Waarde - Cultuurhistorie 2
Artikel 27 Waarde - Cultuurhistorie 3
Artikel 28 Waarde - Cultuurhistorie 4
Artikel 30 Anti-dubbeltelregel
Artikel 31 Algemene bouwregels
Artikel 32 Algemene gebruiksregels
Artikel 33 Algemene aanduidingsregels
Artikel 34 Algemene afwijkingsregels
Artikel 35 Algemene wijzigingsregels
Artikel 37 Algemene produreregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Bijlage I Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage II Buitenplaatsen
Bijlage III Inspraaknota
Bijlage IV Ruimtelijke onderbouwingen
Bijlage V Nota zienswijzen en staat van wijzigingen
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
plan
regels en plankaart van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Noord' van de gemeente Stichtse Vecht;
bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1904.BPNoordLGB-VG01;
aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
aan-huis-verbonden beroep of bedrijf
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen en met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
aanlegplaats
een plaats voor het aanleggen van recreatievaartuigen;
afhankelijke woonruimte
een gebouw bij een woning dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
afwijken van de bouwregels en/of van de gebruiksregels
een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;
agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is ingericht voor zowel de grondgebonden als de niet-grondgebonden activiteiten: het telen van gewassen, boomteelt daaronder begrepen, of het houden van dieren, één en ander ten behoeve van het voortbrengen van producten, nader te onderscheiden in:
grondgebonden veehouderij:
het houden van melk- en ander vee geheel of nagenoeg geheel op open grond;
akker- en vollegrondstuinbouw:
de teelt van gewassen op open grond, met uitzondering van bosbouw, sier- en fruitteelt;
glastuinbouw:
de teelt van tuinbouwgewassen geheel of nagenoeg geheel met behulp van kassen;
fruitteelt:
de teelt van fruit op open grond;
intensieve veehouderij:
de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en geheel of nagenoeg geheel
zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
bosbouw:
de teelt van bomen vanwege de houtproductie;
intensieve kwekerij:
de teelt van gewassen of vissen, zonder of nagenoeg zonder gebruik te maken van daglicht;
agrarisch bouwperceel
aaneengesloten terrein, waarbinnen bedrijfsgebouwen, bijgebouwen, bedrijfswoning(en) met bijbehorend erf en tuin, andere bouwwerken zoals hooibergen, voersilo’s, kuilvoerplaten, mestopslag, erfverharding, parkeervoorzieningen en erfbeplanting zijn geconcentreerd;
agrarisch deskundige
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van landbouw en tuinbouw;
agrarisch medegebruik
gebruik van gronden gericht op (extensief) agrarisch gebruik waarbij het gebruik ondergeschikt is aan de hoofdfunctie van de gronden;
agrarisch loonbedrijf
een bedrijf dat uitsluitend of overwegende mate gericht is op het verrichten van werkzaamheden voor en/of de levering van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur;
ander bouwwerk
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
archeologische waarde
de aan een gebied toegerekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;
bedrijf
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet-zelfstandige en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
bedrijfsgebouw
een gebouw, dat blijkens zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd om te worden gebruikt als bedrijfsruimte;
bedrijfswoning
een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op dan wel bij een bedrijfsterrein bestemd voor het huishouden van een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bedrijfsvoering, in overeenstemming met de bestemming, noodzakelijk is;
bed & breakfast
een overnachtingaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt; een bed & breakfast is gevestigd in een woonhuis of bijgebouw en wordt gerund door de eigenaren van het betreffende huis en heeft maximaal zes kamers met een gemeenschappelijke keuken;
beeldkwaliteitparagraaf
een onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing dat aangeeft op welke wijze de beoogde ruimtelijke ontwikkeling optimaal in de omgeving wordt ingepast. Basis daarvoor is een analyse van de kwaliteiten van het omringende landschap. In een schets of beschrijving worden de (bestaande en beoogde) bouwmassa’s (zo mogelijk met kapvorm en –richting), het beoogde grondgebruik, de beplanting en de wegenstructuur aangegeven;
bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen (of tot stand zullen komen op basis van een verleende vergunning of aangevraagde vergunning) met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
bevoegd gezag
het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
blaashal
een gebouw dat als stolp over tennisvelden wordt geplaatst ten behoeve van het gebruik en bescherming van de sportvelden in het winterseizoen;
boog- en gaaskassen
al dan niet verplaatsbare constructies ten behoeve van fruit- of sierteelt, overtrokken met lichtdoorlatend materiaal anders dan glas of met gaas, bestemd als trek- of kweekkas of bescherming
bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
bouwgrens
bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen, zulks met uitsluiting van een onderbouw of een zolderverdieping;
bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
bijgebouw
een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw. Een aangebouwd bijgebouw behoeft niet functioneel ondergeschikt te zijn;
buitenplaats
een buitenplaats die - al dan niet gesplitst - van oorsprong een geheel vormt zoals aangegeven op de kaart in bijlage II behorende bij het bestemmingsplan. Een historische buitenplaats is aangelegd. Zij kan deel uitmaken van een landgoed. Het geheel wordt met name gevormd door een, eventueel thans verdwenen, in oorsprong versterkt huis, kasteel, buitenhuis of landhuis, met bijgebouwen, omgeven door tuinen en/of park met één of meer van de volgende onderdelen, zoals grachten, waterpartijen, lanen, boomgroepen, parkbossen, (sier)weiden, moestuinen en ornamenten. De samenstellende delen, een ensemble vormend, van terreinen (met beplanting), lanen, waterpartijen en waterlopen, gebouwen, bouwwerken en tuinornamenten zijn door de opzet of ontwerp van tuin en park en het (utilitair) gebruik historisch en architectonisch met elkaar verbonden en vormen zo een onlosmakelijk geheel. Onderdeel van een historische buitenplaats vormen die gebouwen, bouwwerken en tuinornamenten, die compositorisch deel uitmaken van het ontwerp en de opzet en inrichting van de tuin- en/of parkaanleg dan wel dienen voor gebruik in samenhang met de oorspronkelijke bestemming;
buitenschoolse opvang
professionele kinderopvang, geregeld voor schoolgaande kinderen buiten de schooltijden;
calamiteitenpad
een pad dat doorgaans gebruikt wordt voor voet- en fietsverkeer, maar dat tijdelijk gebruikt kan worden voor het gebruik van hulpdiensten, zoals brandweer, ambulance en politie;
chalet
een gebouw dat een recreatieverblijf betreft;
cultuurhistorische waarde
belang in geschiedkundig opzicht, onder andere met betrekking tot het ontstaan van het gebied, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het kavelpatroon, de waterhuishouding, de beplanting en de (voormalige) bebouwing;
deskundige / deskundig advies
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied waarover advies wordt gevraagd;
detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een bedrijfs- of beroepsactiviteit;
dagrecreatie
activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting niet is toegestaan;
ecologische hoofdstructuur
een robuust, samenhangend netwerk van natuurgebieden samengesteld uit bestaande natuurgebieden, nieuwe nog te realiseren natuurgebieden en verbindingszones tussen de gebieden;
erf
een al dan niet bebouwd perceel, of gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;
erfbebouwing
functioneel met een hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en door zijn ligging, constructie en afmetingen daaraan ondergeschikt, op de grond staande gebouwen of andere overdekte bouwwerken;
extensief recreatief medegebruik
vormen van openluchtrecreatie met een relatief beperkt aantal recreanten per oppervlakte-eenheid en waarbij in het algemeen het verlangen naar rust en ruimte voorop staat;
fruitteelt ondersteunende voorzieningen
(tijdelijke) voorzieningen die noodzakelijk zijn om de fruitoogst tegen weersinvloeden te beschermen;
gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met ten minste twee wanden omsloten ruimte vormt;
groene en blauwe diensten
werkzaamheden op het gebied van natuur, water en landschap die de kwaliteit en toegankelijkheid van het landelijk gebied verhogen;
grondgebonden landbouw
agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt. Het betreft akkerbouw, vollegrondstuinbouw, fruitteelt en boomteelt en rundvee-, paarden-, schapen- of geitenhouderij voor zover deze veebedrijven het benodigde ruwvoer (gras, snijmaïs) geheel of vrijwel geheel afkomstig is van de structureel bij het bedrijf behorende gronden;
horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, het bedrijfsmatig verstrekken en/of ter plaatse nuttigen van voedsel en/of dranken en/of het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie;
hobbymatig houden van dieren
het uitoefenen van agrarische activiteiten, niet zijnde uit hoofde van een volwaardig agrarisch bedrijf, waarvoor vanwege de beperkte omvang geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- of vergunningenbesluit milieubeheer geldt;
hoofdgebouw / landhuis
gebouw dat op een perceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
hoveniersbedrijf
een bedrijf, gericht op de aanleg, de inrichting en het onderhoud van tuinen en groen, met gebruikmaking van de daarbij behorende materialen en gereedschappen, zonder dat detailhandel wordt uitgeoefend;
huishouden
persoon of groep personen die een huishouding voert; hieronder wordt niet verstaan een groep personen die een huis bewonen waar sprake is van bedrijfsmatige kamerverhuur;
intensieve vormen van dagrecreatie
sport en spel in georganiseerd verband met daarbijbehorende voorzieningen in de vorm van sanitair, parkeerplaatsen, horeca en/of opslagfaciliteiten;
ijsbaan
bevroren met water opgespoten stuk land waarop geschaatst kan worden;
jaagpad
een pad langs de Angstel of de Vecht dat vroeger werd gebruikt om schepen voort te trekken door mensen- of paardenkrachten en dat heden ten dage in gebruik is als openbaar voet- en/of fietspad;
kampeermiddel
niet als een bouwwerk aan te merken vouwwagen, kampeerauto, caravan of hiermee gelijk te stellen onderkomen, dat bestemd is voor tijdelijk recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;
kampeerboerderij
een boerderij (agrarisch bedrijf) waarvan een gedeelte is ingericht en geschikt is voor derden om te kunnen overnachten;
kampeerterrein
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;
kantoor
een ruimte welke door haar indeling en inrichting is bestemd om uitsluitend te worden gebruikt voor administratieve en daarmee gelijk te stellen werkzaamheden met geen of slechts een ondergeschikte baliefunctie;
karakteristiek
een bouwwerk dat is aangemerkt als karakteristiek vanwege de karakteristieke waarde in het straatbeeld, zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde, en waarvan het behoud van belang is;
kassen
bouwwerken geheel of grotendeels van glas of ander lichtdoorlatend materiaal;
kavelweg
voor agrarisch gebruik bestemde wegen ten behoeve van de ontsluiting van percelen of kavels, met een niet-doorgaand karakter;
kinderopvang
maatschappelijke dienstverlening gericht op opvang van kinderen, binnen of buiten schooltijd;
kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen
voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie;
kleinschalig kamperen
kamperen in de vorm van recreatief medegebruik op gronden met een andere hoofdfunctie;
kunstwerk
bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;
kwetsbare objecten
a. woningen, met uitzondering van:
1. verspreid liggende vrijstaande woningen niet meer dan twee woningen per hectare;
2. bedrijfswoningen behorende bij de inrichting;
3. lintbebouwing, voor zover deze loodrecht of nagenoeg loodrecht op de
risicocontouren van de inrichting zijn gelegen;
b. woonketen of woonwagens;
c. ligplaatsen voor woonschepen;
d. gebouwen voor dagopvang van minderjarigen;
e. gebouwen die uitsluitend of in hoofdzaak gebruikt worden door een onderwijsinstelling;
f. ziekenhuizen, verpleeginrichtingen en zorginstellingen;
g. andere gebouwen die bestemd zijn voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag.
landschapswaarden
de aan een gebied toegekende waarde wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van bodem, water, terreinvormen, niet-levende en levende natuur en het menselijk grondgebruik in onderlinge samenhang en wisselwerking;
landhuis
een hoofdgebouw op een buitenplaats, eventueel gesplitst in meerdere wooneenheden;
maatschappelijke voorzieningen
educatieve, medische, onderwijs-, culturele, levensbeschouwelijke, sport, recreatieve en overheidsvoorzieningen, zoals een museum en een galerie, waarbij tevens ondergeschikte en niet-zelfstandige detailhandel ten dienste van deze voorzieningen is toegestaan;
manege
een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, in combinatie met een of meer van de volgende hiermee samenhangende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en/of pony's, horeca (kantine, foyer en dergelijke), verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen;
mantelzorg
het voldoen aan een tijdelijke, maar langer dan drie maanden durende behoefte aan zorg op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, waarbij de zorgverlening gebeurt op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband. De zorgbehoevende maakt op dat moment deel uit van het huishouden;
milieuhygiënisch inpasbaar
een functie die vanuit het oogpunt van de wetgeving op het gebied van milieu (geur, geluid, ecologie, etc) als aanvaardbaar kan worden beschouwd;
molenbiotoop
het gebied rondom de molen dat van essentieel belang is voor de vrije windvang en het zicht op de molen;
nachtverblijf
het verblijven, zich ophouden dan wel aanwezig zijn tussen 23.00 en 07.00 uur;
natuurwaarden
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de geologische, bodemkundige en ecologische elementen voorkomende in dat gebied;
nevenfunctie
een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht ondergeschikt is aan de op de in dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bestemming;
niet-grondgebonden veehouderij (intensieve veehouderij)
agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden veehouderij;
ondergeschikte horeca
horeca vanuit vestigingen/voorzieningen die als hoofdactiviteit geen horeca hebben en waarvan de horecafunctie aantoonbaar ondergeschikt/ondersteunend is aan de hoofd- of nevenfunctie;
onderkomen
een voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, woonketen en soortgelijke verblijfsmiddelen, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken;
onevenredig
niet in een zodanige verhouding staande tot een andere grootheid als gepast of wenselijk wordt geacht;
oppervlakte van een bouwwerk
tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.
opslag
het bewaren van goederen, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie,
bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard;
overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak;
paardenbak
niet-overdekte piste voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem, waar naast training en africhting van het paard eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden;
paardrijactiviteiten
het houden van paarden en pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en pony's in pension te stallen en te weiden; onder paardrijactiviteiten worden geen rijscholen en maneges verstaan;
paardenfokkerij
een agrarisch bedrijf dat uitsluitend is gericht op het fokken van paarden, de verkoop van gefokte paarden en het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij;
paardenpension/-houderij
het houden van paarden en pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en pony's in pension te stallen en te weiden, niet zijnde een manege;
paddock
een ruimte waar één of meerdere paarden ter ontspanning en naar eigen inzicht vrij kunnen bewegen;
peil
voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
permanente bewoning
het gebruiken van een recreatieverblijf en/of kampeermiddel als hoofdverblijf. Onder hoofdverblijf wordt in dit verband verstaan: de plaats die feitelijk het centrum vormt van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene. Onder permanente bewoning wordt tevens verstaan het gebruik van het recreatieverblijf en/of kampeermiddel door seizoenarbeiders;
recreatieappartement
een deel van een gebouw dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatief nachtverblijf;
recreatief nachtverblijf
recreatief verblijf door personen die hun vaste woonadres of verblijfplaats elders hebben;
recreatievaartuig
een vaartuig, bestemd of in gebruik voor kortdurend recreatief verblijf van één of meerdere personen zonder overnachting;
recreatieverblijf
een gebouw, zoals een stacaravan, een chalet, mobilhome, trekkershut of een recreatiewoning, dat bestemd is voor verblijfsrecreatie;
recreatiewoning
een permanent aanwezig recreatiewoonverblijf, bedoeld voor niet-permanente bewoning ten
behoeve van verblijfsrecreatief gebruik;
rijschool
een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden en/of pony’s houdt;
ruimtelijke onderbouwing
een onderbouwing als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3° Wet algemene bepalingen omgevingsrecht inclusief de benodigde (haalbaarheids)onderzoeken;
ruwvoedergewassen
gewassen, zoals gras, maïs, voederbieten, luzerne, die in de volle grond worden geteeld en waarvan de opbrengst is bestemd als voer voor landbouwhuisdieren;
ruwvoedergewassen ter voorziening in de eigen behoefte
de teelt van ruwvoedergewassen, anders dan gras, over een oppervlakte die jaarlijks niet meer
bedraagt dan overeenkomend met de oppervlakte aan ruwvoedergewassen die benodigd is ter
voorziening in de jaarlijkse behoefte aan ruwvoedergewassen van het betrokken veehouderijbedrijf;
ruwvoederteelt
sanering
amovering van bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering
sanitaire voorzieningen
bouwwerken ten behoeve van de lichamelijke verzorging, waaronder toiletgelegenheden, verkleedruimten en douches.
seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de
aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden
verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting
wordt in ieder geval begrepen:
een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon;
een seksbioscoop of sekstheater;
een seksautomatenhal;
een seksclub of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar of in combinatie met een sekswinkel.
staat van bedrijfsactiviteiten
een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;
stapmolen/trainingsmolen
een ruimte in de vorm van een cirkel, waar meerdere paarden tegelijk kunnen stappen, draven of galopperen door middel van een machinale aansturing;
steiger
een aan de oever gekoppelde, gebouwde constructie ten behoeve van het aanleggen of afmeren van een vaartuig;
straatmeubilair
bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts)voorzieningen, zoals:
verkeersgeleiders, verkeersborden, lichtmasten, zitbanken en bloembakken;
telefooncellen, abri's, kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame (inclusief de reclame zelf);
kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van niet meer dan 50 m3 en een hoogte van niet meer dan 3 m, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorziening en brandkranen;
afvalinzamelsystemen;
verbeelding
de analoge en digitale verbeelding van de bestemming(en) bij dit bestemmingsplan;
verblijfsrecreatie
recreatief nachtverblijf, waarbij overnacht wordt in kampeermiddelen en/of recreatieverblijven;
verenigingsgebouw
gebouw waar recreanten elkaar al dan niet in verenigingsverband ontmoeten en dat veelal bestaat uit ondergeschikte horeca (kantine), kleedkamers, sanitaire voorzieningen en materiaalruimten;
verkoop (streek)eigen producten
het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren, bij wijze van neventak van een agrarisch bedrijf, voor zover deze agrarische producten op het eigen bedrijf zijn geteeld en hooguit op ambachtelijke wijze op het eigen bedrijf zijn verwerkt of bewerkt. Hieraan ondergeschikt is de verkoop van producten van derden die op eenzelfde wijze zijn geproduceerd toegestaan;
volkstuin
grond met een beperkte omvang, deel uitmakend van een complex, waarop voedings- en siergewassen worden geteeld;
volwaardig agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf met ten minste de arbeidsomvang van één volwaardige arbeidskracht (die met die arbeid het hoofdinkomen geniet) waarbij sprake is van economisch rendabele productie.
voorgevel
de naar de weg gekeerde zijde van een gebouw;
voorgevelrooilijn
een naar de weg of het openbaar gebied gekeerde bouwgrens; bij percelen op de hoek van straten/paden geldt dat langs beide straten/paden een voorgevelrooilijn is gelegen;
woning of wooneenheid
een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;
woonadres
het adres waar betrokkene woont of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder a, betrokkene naar verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten.
woonschip
elk vaartuig of drijvend voorwerp dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt als woning;
wijzigingsbevoegdheid
bevoegdheid als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
zorgboerderij
een activiteit waarbij een agrarisch bedrijf naast het agrarisch beheer van de omringende gronden, ruimte biedt aan gepensioneerden, psychiatrische of terminale patiënten, gehandicapten, langdurig zieken of chronisch zieken om daar (eventueel voor langere tijd) te verblijven en eventueel mee te helpen binnen het bedrijf, conform het principe van een zorginstelling, hersteloord, hospis. Met uitzondering van de aanwezige bedrijfswoning zijn zelfstandige wooneenheden niet toegestaan binnen het complex. Onder zorglandbouw kan ook kinder- en naschoolse opvang worden verstaan;
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,50 m.
Bij de toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:
de oppervlakte van een bouwwerk
tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.
breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
de inhoud van een bouwwerk
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van de daken en dakkapellen.
de goot(- of boeibord)hoogte van een bouwwerk
tussen de bovenkant van goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel en het peil; indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte, wordt de goot- of boeibordhoogte van de dakkapel als hoogte aangemerkt.
de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
de bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde
tussen het hoogste punt van het bouwwerk en het peil; bij windturbine of windmolen: vanaf het peil tot aan de (wieken)as.
ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
de goothoogte van een woonschip
de afstand van de waterspiegel tot de snijlijn tussen het dakvlak en een verticaal gevelvlak.
de hoogte van een woonschip
vanaf de waterspiegel tot aan het hoogste punt, ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, lichtkoepels en antennes niet meegerekend.
de inhoud van een woonschip
tussen de waterlijn, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren en de buitenzijden van daken en dakkapellen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch met waarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
grondgebonden veehouderijbedrijven;
intensieve veehouderij tot maximaal 1.000 m2 per agrarisch bouwperceel, tenzij op de verbeelding een andere metrage staat aangegeven;
ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf': tevens een agrarisch loonbedrijf;
ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’: tevens een intensieve veehouderij;
ter plaatse van de aanduiding ‘paardenfokkerij’: uitsluitend voor een paardenfokkerij annex paardenafrichtingsbedrijf en paardenhandel;
ter plaatse van de aanduiding ‘fruitteelt’ tevens voor fruitteelt. Hierbij zijn boog- en gaaskassen toegestaan;
ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’ tevens voor een parkeerterrein;
ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’ tevens voor opslag van agrarische producten en werktuigen en stalling van vee;
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – kleinschalig kamperen’: maximaal 15 kampeermiddelen;
ter plaatse van de aanduiding ‘recreatie’: maximaal 3 recreatieappartementen;
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - nevenfuncties Groot Kantwijk’ tevens voor evenementen, interne wedstrijden en trainen van paarden, met dien verstande dat:
maximaal 2 evenementen per jaar zijn toegestaan;
parkeren ten behoeve van evenementen en interne wedstrijden binnen het bouwvlak dient plaats te vinden;
de bebouwing die ten tijde van de tervisielegging aanwezig is mag niet worden uitgebreid;
ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor’ kantoren zijn toegestaan;
ter plaatse van de aanduiding ‘museum’ een museum is toegestaan;
ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’ opslag is toegestaan;
ter plaatse van de aanduidingen ‘specifieke vorm van wonen - tijdelijk verblijf’ in totaal maximaal 9 slaapplaatsen tijdens het polopaardenseizoen gedurende de zomermaanden zijn toegestaan voor de grooms van de polopaarden.
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van cultuur en ontspanning – activiteitencentrum’ een fotostudio is toegestaan.
maximaal één bedrijfswoning per bouwvlak dat een agrarisch bouwperceel vormt, tenzij op de verbeelding anders staat aangeven: ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’: het aantal bedrijfswoningen zoals op de verbeelding staat aangegeven. Bij bedrijfsbeëindiging is het voortzetten van het wonen in de bedrijfswoning toegestaan, mits milieuhygiënisch inpasbaar;
ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’: geen bedrijfswoning toegestaan;
ter plaatse van de aanduiding ‘plattelandswoning’: één plattelandswoning;
met behoud en versterking en herstel van de aldaar voorkomende, dan wel daaraan eigen zijnde landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden.
groene en blauwe diensten als nevenfunctie;
verkoop van streekeigen producten als nevenfunctie;
extensief recreatief medegebruik;
met daarbij behorende:
erven;
bouwwerken;
groenvoorzieningen en water;
kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
overig functioneel met de bestemming verbonden voorzieningen;
3.2 Bouwregels
Op de in artikel 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:
gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- of terreinafscheidingen uitsluitend worden gebouwd binnen de bouwvlakken;
overigens geldt het volgende:
|
maximaal aantal per bouwvlak |
maximale oppervlak of inhoud |
maximale goothoogte |
maximale bouwhoogte |
bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen) / plattelandswoning |
één, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven |
600 m3* |
6 m |
11 m |
bijgebouwen bij de bedrijfswoning / plattelandswoning |
|
50 m2 (per woning) |
3 m** |
6 m |
bedrijfsgebouwen |
|
|
6 m |
11 m |
mestvergistingsinstallatie |
|
|
|
15 m |
windmolen |
één |
|
|
15 m |
silo’s |
|
|
|
10 m |
overige bouwwerken, geen gebouwen, paardenbakken en terrein- en erfafscheiding zijnde |
|
|
|
3 m |
overkappingen |
|
50 m2 |
|
|
* indien ingevolge de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ sprake is van twee of meer bedrijfswoningen en de bedrijfswoning op het moment van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan minder dan 400 m3 bedraagt, mag de inhoud van deze bedrijfswoning niet meer dan 400 m3 bedragen.
** met dien verstande dat de maximale goothoogte van aangebouwde bijgebouwen gelijk mag zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning.
bij nieuwbouw van een woning mag deze uitsluitend op dezelfde locatie worden gebouwd of binnen een straal van 10 m van de te vervangen woning .
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Ten behoeve van het overschrijden van het bouwvlak met gebouwen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2, voor het overschrijden van het bouwvlak ten behoeve van gebouwen met maximaal 120 m2, met dien verstande dat:
overschrijden van de begrenzing van het bouwvlak alleen toelaatbaar is voor zover een doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt;
de noodzaak voor overschrijding aangetoond dient te worden door middel van een bedrijfsplan waarbij tevens moet worden aangetoond waarom sloop en herbouw van bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak niet tot de mogelijkheden behoort;
de overschrijding van het bouwvlak milieuhygiënisch inpasbaar dient te zijn;
de bestaande en beoogde landschappelijke , cultuurhistorische en natuurwaarden zoals genoemd in artikel 3.1 aanhef en onder q niet onevenredig worden aangetast;
het bevoegd gezag wint, alvorens over de afwijking te beslissen, schriftelijk advies in bij een deskundige inzake natuur, landschap en cultuurhistorie met betrekking tot de vraag of aan het bepaalde onder sub d wordt voldaan;
het bevoegd gezag wint, alvorens over de afwijking te beslissen, schriftelijk advies in bij een agrarisch deskundige met betrekking tot de vraag of aan het bepaalde onder sub a en b wordt voldaan.
3.3.2 Ten behoeve van het overschrijden van het bouwvlak met kuilvoerplaten
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2 voor het bouwen van kuilvoerplaten buiten het bouwvlak, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
de kuilvoerplaten worden direct grenzend aan het bouwvlak gerealiseerd;
de oppervlakte van de kuilvoerplaten mag buiten het bouwvlak niet meer bedragen dan 300 m2;
de kuilvoerplaten zijn aan de voorzijde van het bouwvlak niet toegestaan;
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden aangetast;
de kuilvoerplaten dienen aansluitend aan de bestaande bebouwing gerealiseerd te worden.
3.3.3 Ten behoeve van de bouw van een paardenbak
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2 aanhef en onder b, voor het bouwen van een paardenbak, met dien verstande dat:
de paardenbak uitsluitend binnen het bouwvlak mag worden gerealiseerd dan wel deels buiten het bouwvlak indien dit aantoonbaar wegens gebrek aan ruimte op het bouwvlak of vanwege de geldende afstandsmaten tot woningen van derden noodzakelijk is;
de oppervlakte van een paardenbak ten hoogste 800 m2 mag bedragen;
per bouwvlak ten hoogste één paardenbak is toegestaan;
het aantal eenhoevigen ten hoogste 5 mag bedragen (onbeperkt voor bedrijfsmatige activiteiten);
de afstand van de paardenbak tot de woning of bedrijfsbebouwing op het eigen bouwvlak ten hoogste 50 m mag bedragen;
de afstand tussen een paardenbak en een woning van derden ten minste 50 m moet bedragen tenzij deze afstand niet mogelijk is in welk geval de afstand ten minste 25 m bedraagt en door middel van te treffen maatregelen geen hinder is te verwachten voor omwonenden;
er geen lichtmasten gerealiseerd mogen worden buiten het bouwvlak;
de bouwhoogte van omheiningen niet meer dan 1,7 m mag bedragen;
de bestaande en beoogde landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden zoals genoemd in artikel 3.1 aanhef en onder q niet onevenredig worden aangetast.
3.3.4 Ten behoeve van fruitteelt ondersteunende voorzieningen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2 aanhef en onder b, voor het bouwen van fruitteelt ondersteunde voorzieningen ter plaatse van de aanduiding ‘fruitteelt’, met dien verstande dat:
de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4,5 m;
de voorzieningen op landschappelijke wijze kunnen worden ingepast en geen onevenredige hinder is te verwachten voor omwonenden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken met de bestemming ‘Agrarisch met waarden’ gelden de volgende regels:
het plaatsen van onderkomens is niet toegestaan;
buitenopslag anders dan ten behoeve van het krachtens de bestemming en aanduidingen toegestane gebruik en hoger dan 4 m is niet toegestaan;
de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep dan wel bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 33% van de maximaal toegestane bebouwing met een maximum van 50 m2, horeca en detailhandel is hierbij niet toegestaan;
het in gebruik nemen (van een deel) van het hoofdgebouw of de bijbehorende bouwwerken ten behoeve van mantelzorg is niet toegestaan.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Ten behoeve van nevenfuncties
Het bevoegd gezag kan voor de duur dat de agrarische functie wordt uitgeoefend afwijken van het bepaalde in de artikelen 3.1 en 3.4 ten behoeve van nevenfuncties zoals opgenomen in tabel 3.1, alsmede naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen nevenfuncties, met dien verstande dat:
maximaal 2 nevenfuncties per bouwvlak zijn toegestaan;
de bedrijfsactiviteiten beperkt blijven tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en de activiteiten milieuhygiënisch inpasbaar zijn;
de nevenfuncties binnen het bouwvlak dienen plaats te vinden, met dien verstande dat buitenactiviteiten tevens direct aansluitend aan het bouwvlak mogen plaatsvinden;
de nevenfuncties maximaal het aantal vierkante meters mag bedragen zoals in tabel 3.1 staat aangegeven, met dien verstande dat het totaal aan nevenfuncties niet meer dan 500 m2 aan bebouwd oppervlak bedraagt.
Binnen de ecologische hoofdstructuur is een ‘nee, tenzij-onderzoek’ vereist en tussen 300 m2 en 500 m2 is tevens een goede ruimtelijke onderbouwing met beeldkwaliteitparagraaf vereist;
omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden beperkt;
de bestaande en beoogde landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden zoals genoemd in artikel 3.1 aanhef en onder q niet onevenredig worden aangetast;
de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van nevenfuncties in verhouding staan tot de capaciteit van de betrokken wegen;
parkeren op eigen erf plaatsvindt;
het uitoefenen van de nevenfunctie mag door visuele aspecten, zoals buitenopslag en –stalling, reclame-uitingen en technische installaties, het landelijk karakter van de omgeving niet onevenredig aantasten; ter bewerkstelliging van een redelijke visuele inpassing hiervan kunnen nadere eisen worden gesteld betreffende de situering, afscherming door beplanting of anderszins.
kleinschalig kamperen voor meer dan 15 plaatsen en ten hoogste 25 plaatsen alleen toe te staan in situaties waarbij hinder naar het oordeel van het college voor de directe omgeving niet optreedt.
Tabel 3.1 Niet-agrarische nevenfuncties waarvoor het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning kan afwijken
nevenfunctie |
maximaal toegestane aantal m2 onbebouwde/bebouwde grond |
locatie |
aan huis gebonden bedrijf/beroep |
bebouwd: 100 m2 |
binnen bouwvlak |
ambachtelijke bedrijven, zoals een dakdekker, rietdekker, schildersbedrijf, meubelmaker, werkplaats |
bebouwd: 100 m2 |
binnen bouwvlak |
aan agrarische functies verwante bedrijven, zoals dierenpension, agrarisch loonbedrijf, veehandelsbedrijf, hoefsmederij, hoveniers- en boomverzorgende bedrijven |
bebouwd: 300 m2 |
binnen bouwvlak |
ambachtelijke landbouwproducten verwerkende bedrijven, zoals kaas- en/of ijsmakerij, imkerij en de verkoop daarvan |
kaas- en/of ijsmakerij bebouwd: 300 m2
imkerij bebouwd: 150 m2 |
binnen bouwvlak |
bezoekers- en cursuscentrum, ontvangstruimte, vergaderruimte |
bebouwd: 200 m2 |
binnen bouwvlak |
opslag- en stallingbedrijven |
bebouwd: 500 m2 |
binnen bouwvlak |
expositieruimte/atelier, praktijkuitoefening |
bebouwd: 300 m2 |
binnen bouwvlak |
kapsalon, schoonheidssalon, hondentrimsalon |
bebouwd: 100 m2 |
binnen bouwvlak |
|
|
|
dagrecreatieve voorzieningen zoals kano-, roeiboot- of fietsenverhuur, speeltuin |
bebouwd: 100 m2 onbebouwd: 100 m2 |
binnen bouwvlak |
horeca in de vorm van een theetuin, ijs-/snackverkooppunt, terras |
(on)bebouwd: 100 m2 |
binnen en aangrenzend aan bouwvlak |
kleinschalig kamperen* |
bebouwd: 100 m2 onbebouwd: 12.500 m2 |
binnen en aangrenzend aan bouwvlak |
atelier, museum, galerie, kunsthandel |
bebouwd: 300 m2 |
binnen bouwvlak |
paardrijactiviteiten |
bebouwd: 300 m2 onbebouwd: 800 m2 |
binnen en aangrenzend aan bouwvlak |
sociale en medische dienstverlening zoals een kinderdagverblijf, kinderboerderij, verpleegvoorziening, zorgboerderij, dierenkliniek, artsenpraktijk, kuuroord |
(on)bebouwd: 300 m2 |
binnen bouwvlak |
verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van “bed and breakfast”, recreatie-appartementen, pension, kampeerboerderij |
bebouwd: 500 m2 |
binnen bouwvlak |
tijdelijke huisvesting seizoensarbeiders |
bebouwd: 150 m2 |
binnen bouwvlak |
* voor kleinschalig kamperen gelden de volgende aanvullende regels:
kleinschalig kamperen is uitsluitend toegestaan in de periode 15 maart tot en met 31 oktober;
het aantal kampeermiddelen bedraagt ten hoogste 25 per agrarisch bouwperceel;
de kampeermiddelen bezitten een niet-permanent karakter (tenten, toercaravans en dergelijke);
de afstand van kampeermiddelen tot geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt ten minste 50 m;
ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing dient een beplantingsplan te worden overgelegd;
permanente bewoning of huisvesting van (tijdelijke) werknemers is niet toegestaan.
Bij voorkeur vinden de nevenfuncties plaats in bestaande bebouwing. Nieuwbouw is toegestaan, mits tenminste eenzelfde oppervlakte aan bestaande bebouwing wordt gesloopt. De goot- en bouwhoogte mag niet meer dan 4 m respectievelijk 8 m bedragen, met dien verstande dat dient te worden aangesloten op de bouwhoogte van de bestaande bebouwing.
Het bevoegd gezag kan de onder a bedoelde omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken op het moment dat de nevenfunctie niet meer ondergeschikt is aan de agrarische hoofdfunctie.
3.5.2 Ten behoeve van mantelzorg
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in gebruik nemen (van een deel) van het hoofdgebouw of de bijbehorende bouwwerken ten behoeve van mantelzorg mits:
de mantelzorg noodzakelijk is en dat blijkt uit een medische of sociale indicatie. Indien er sprake is van een ouder-kindrelatie waarbij de ouder(s) 65 jaar of ouder is (zijn) is geen medische of sociale indicatie noodzakelijk;
het hoofdgebouw met bijbehorende bouwwerken bereikbaar is en blijft voor hulpdiensten;
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
de oppervlakte welke wordt gebruikt voor mantelzorg niet meer bedraagt dan 120 m2.
Het bevoegd gezag kan de onder a bedoelde omgevingsvergunning intrekken na beëindiging van de mantelzorg.
Na het intrekken van de omgevingsvergunning, zoals bedoeld onder b, is degene aan wie de omgevingsvergunning was verleend of diens rechtsopvolger, en indien sprake was van afhankelijke woonruimte, verplicht de als dan strijdige situatie te zijner keuze hetzij in de vorige toestand te herstellen, hetzij met het bestemmingsplan in overeenstemming te brengen.
3.5.3 Ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van agrarisch– nevenfuncties Groot Kantwijk
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in gebruik nemen van de gebouwen aangeduid als ‘kantoor’, ‘museum’, ‘opslag’ en 'activiteitencentrum' binnen de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - nevenfuncties Groot Kantwijk’ ten behoeve van kleinschalige dienstverlening, zoals kantoren, cursusruimte, bezoekersruimte, vergaderruimte, atelier, museum en naar aard gelijk te stellen functies, mits:
de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van nevenfuncties in verhouding staan tot de capaciteit van de betrokken wegen;
parkeren op eigen erf plaatsvindt;
buitenopslag niet plaatsvindt;
vormen van reclame landschappelijk worden ingepast.
3.6 Omgevingsvergunning uitvoeren werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden
3.6.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Agrarisch met waarden’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden van het bevoegd gezag de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het aanleggen of verharden van (kavel)wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m2;
het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
het aanleggen van dijken of andere taluds en het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds;
het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
aanbrengen en/of verwijderen van opgaande beplanting.
3.6.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod
Het verbod als bedoeld in artikel 3.6.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
binnen het bouwvlak plaatsvinden;
normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
3.6.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.6.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden zoals genoemd in artikel 3.1 aanhef en onder q niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
3.6.4 Advies
Het bevoegd gezag kan uitsluitend vergunning verlenen als bedoeld in artikel 3.6.1 na schriftelijk advies van een deskundige inzake de te beschermen waarden.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Ten behoeve van het vergroten van het bouwvlak
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het vergroten van een bouwvlak met de bestemming ‘Agrarisch met waarden’, met dien verstande dat:
wijziging van de begrenzing van het bouwvlak alleen toelaatbaar is, voor zover een doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt;
de noodzaak tot uitbreiding aangetoond dient te worden door middel van een bedrijfsplan waarbij tevens moet worden aangetoond dat sloop en herbouw van bedrijfsgebouwen niet tot de mogelijkheden behoort;
de vergroting van het bouwvlak milieuhygiënisch inpasbaar dient te zijn;
de bestaande en beoogde landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden zoals genoemd in artikel 3.1 aanhef en onder q niet onevenredig worden aangetast;
bouwvlakken vergroot mogen worden tot ten hoogste 25% van het bouwvlak met een maximum van 1,5 hectare. Een uitbreiding tot ten hoogste 2 hectare is toegestaan voor uitbreiding van grondgebonden veehouderijen, mits hierbij tevens;
a. het eventuele belang van de waterwinning niet wordt aangetast;
b. de uitbreiding bijdraagt aan verbetering van het dierenwelzijn;
c. de uitbreiding bijdraagt aan verbetering van de volksgezondheid.
geen sprake mag zijn van een toename van de ammoniakemissie van het betreffende bedrijf dan wel aangetoond dient te worden dat geen significant negatieve gevolgen optreden voor de instandhoudingsdoelstellingen van nabijgelegen Natura 2000-gebieden;
het verzoek wordt onderbouwd met een ruimtelijke onderbouwing waarvan een beeldkwaliteitparagraaf en een inrichtingsplan deel van uitmaken;
burgemeester en wethouders winnen, alvorens over de wijziging te beslissen, schriftelijk advies in bij een agrarisch deskundige met betrekking tot de vraag of aan het bepaalde onder a sub 1 en 2 wordt voldaan;
burgemeester en wethouders winnen, alvorens over de wijziging te beslissen, schriftelijk advies in bij een deskundige inzake natuur, landschap en cultuurhistorie met betrekking tot de vraag of aan het bepaalde onder a sub 4 wordt voldaan.
3.7.2 Ten behoeve van het omzetten van de tweede agrarische bedrijfswoning naar wonen
Burgemeester en wethouder zijn bevoegd de tweede en/of derde agrarische bedrijfswoning aangeduid door ‘maximum aantal wooneenheden’ binnen het bouwvlak van de bestemming ‘Agrarisch met waarden’ te wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ met eventueel de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - plattelandswoning’, met dien verstande dat:
de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig worden beperkt;
op de woning de bouwregels van kracht blijven zoals deze gelden voor de agrarische bedrijfswoning, met dien verstande dat bijgebouwen slechts toegestaan zijn in reeds bestaande bebouwing;
eventuele bijbehorende gronden die geen functie als erf behorende bij de woning hebben, beschikbaar blijven of komen voor de grondgebonden functies landbouw of natuur, overeenkomstig de functie van het betrokken gebied;
de woonfunctie milieuhygiënisch inpasbaar dient te zijn;
de bestaande en beoogde landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden zoals genoemd in artikel 3.1 aanhef en onder q niet onevenredig worden aangetast;
gebruik dient te worden gemaakt van de bestaande uitrit.
3.7.3 Ten behoeve van vervolgfuncties
Burgemeester en wethouders zijn, indien sprake is van een algehele bedrijfsbeëindiging van een ter plaatse gevestigd bedrijf, bevoegd de bestemming ‘Agrarisch met waarden’ van het betreffende agrarische bouwvlak te wijzigen ten behoeve van de in tabel 3.2 genoemde vervolgfuncties alsmede naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen vervolgfuncties, met dien verstande dat:
de aanvrager van de wijziging aannemelijk maakt dat de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn beëindigd;
sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen plaatsvindt zoals opgenomen in tabel 3.2, tenzij deze een bijzondere waarde vertegenwoordigen (ensemble);
vervolgfuncties zijn toegestaan tot maximaal 300 m2;
het aantal woningen niet mag toenemen;
op de woning de bouwregels van kracht blijven zoals deze gelden voor de agrarische bedrijfswoning;
in afwijking van het bepaalde in lid 3 bij sloop van 1000 m2 aan voormalige bedrijfsgebouwen (exclusief kassen) gelegen binnen een bouwvlak 1 extra woning mag worden gebouwd in of in de directe nabijheid van het bouwvlak waarbij cumulatie niet is toegestaan, mits de woning milieuhygiënisch inpasbaar is;
in afwijking van het bepaalde in lid 3 via woningsplitsing een extra woning kan worden toegestaan in het pand dat als hoofdgebouw kan worden aangemerkt en als ‘karakteristiek’ is aangeduid, mits hierdoor wordt bijgedragen aan behoud en herstel van de cultuurhistorische waarde van het pand en de extra woning milieuhygiënisch inpasbaar is. In afwijking van het bepaalde in lid 4 kan de maatvoering van de extra woning afhankelijk worden gesteld van het betreffende cultuurhistorisch waardevolle pand en zijn bijgebouwen slechts toegestaan in reeds bestaande bebouwing;
in afwijking van het bepaalde in lid 4 bij sloop van alle aanwezige bebouwing inclusief de voormalige bedrijfswoning - met uitzondering van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing - een woning mag worden teruggebouwd van maximaal 800 m3 met ten hoogste 250 m2 aan bijgebouwen, beide met een maximale goot- en bouwhoogte van 6 m respectievelijk 11 m, met dien verstande dat tenminste 1500 m2 aan bebouwing wordt gesloopt;
de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig worden beperkt;
de vervolgfunctie milieuhygiënisch inpasbaar dient te zijn;
de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van vervolgfuncties in verhouding dient te staan tot de capaciteit van de betrokken wegen;
de bestaande en beoogde landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden zoals genoemd in artikel 3.1 aanhef en onder q niet onevenredig worden aangetast.
Tabel 3.2 Vervolgfuncties via een wijzigingsbevoegdheid
vervolgfunctie wonen met |
sloopeis voormalige bedrijfsgebouwen met uitzondering van m2 ten behoeve van vervolgfunctie |
aan huis gebonden bedrijf/beroep |
100 m2 |
agrarische activiteiten bij wijze van hobby |
300 m2 |
opslag- en stallingbedrijven |
300 m2 |
expositieruimte/atelier, praktijkuitoefening |
300 m2 |
kapsalon, schoonheidssalon, hondentrimsalon |
100 m2 |
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
bedrijven zoals genoemd in categorie 1 en 2 van de ‘Staat van bedrijfsactiviteiten’;
uitsluitend ter plaatse van de hieronder vermelde aanduiding, tevens voor dat bedrijf:
adres |
omschrijving |
aanduiding |
Kanaaldijk Oost 11 |
laad-, los- en overslagbedrijf t.b.v. binnenvaart, olie e.d. |
specifieke vorm van bedrijf- groothandel in brandstoffen |
Vreelandseweg 33 |
aannemersbedrijf met werkplaats b.o. > 1000 m2 |
specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf 1 |
Oostkanaaldijk 16 |
agrarisch loonbedrijf b.o. < 500 m2 |
agrarisch loonbedrijf |
Nigtevechtseweg 112 |
aannemersbedrijf in baggerwerkzaamheden |
specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf 2 |
Oostkanaaldijk nabij 2 |
parkeerterrein vrachtwagens |
parkeerterrein |
Oostkanaaldijk 2 |
waterzuiveringsinstallatie |
waterzuiveringsinstallatie |
|
|
|
Singel 3 |
benzinetankstation met LPG > 1000 m3/jr |
verkooppunt motorbrandstoffen met lpg |
Rijksstraatweg 184 |
gemeentewerf (afval-inzameldepot) |
specifieke vorm van bedrijf - gemeentewerf |
Rijksstraatweg 169 |
technisch installatiebedrijf |
specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf 3 |
Rijksstraatweg 93 |
hovenier |
hovenier |
Rijksstraatweg 93a |
opslag |
opslag |
Bloklaan 20 |
lampenkappenbedrijf |
specifieke vorm van bedrijf - lampenkappenbedrijf |
Rijksstraatweg 3 |
agrarisch loonbedrijf b.o. > 500 m2 |
agrarisch loonbedrijf |
met de daarbij behorende:
erven;
bouwwerken;
parkeervoorzieningen;
groenvoorzieningen en water;
overig functioneel met de bestemming verbonden voorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op de in artikel 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:
op de verbeelding is aangegeven tot welke oppervlakte het bouwvlak met gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag worden bebouwd; indien dit niet is aangegeven, mag het betreffende bouwvlak geheel worden bebouwd;
een bedrijfswoning uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
Overigens geldt het volgende:
|
maximale inhoud |
maximale goothoogte |
maximale bouwhoogte |
woningen |
600 m3 |
6 m |
11 m |
overige gebouwen |
|
6 m |
11 m* |
terreinafscheidingen |
|
|
2 m |
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde |
|
|
3 m** |
* 6 m ter plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt motorbrandstoffen met lpg’ en 7 m ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’
** 6 m ter plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt motorbrandstoffen met lpg’ en 12 m ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - groothandel in brandstoffen’
4.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken met de bestemming ‘Bedrijf’ gelden de volgende regels:
buitenopslag anders dan ten behoeve van het krachtens de bestemming en aanduidingen toegestane gebruik en hoger dan 4 m is niet toegestaan;
uitsluitend ter plaatse van de gronden met de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – aannemersbedrijf 2’ is het opslaan van buizen in de openlucht tot een stapelhoogte van maximaal 5 m toegestaan.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.1 onder a ten behoeve het vestigen van bedrijven die zijn genoemd in categorie 3.1 van de bij deze regels behorende bijlage 'Staat van bedrijfsactiviteiten', indien die naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de bij deze regels behorende bijlage 'Staat van bedrijfsactiviteiten'.
Artikel 5 Bos
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
het behoud en/of het herstel van de aan de bosschages, de gronden en sloten eigen landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden;
behoud, herstel en ontwikkeling van geriefhoutbosjes;
groenvoorzieningen;
onverharde paden en wegen;
water en watergangen.
5.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mag niet worden gebouwd.
5.3 Omgevingsvergunning uitvoeren werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden
5.3.1 Omgevingsvergunningplicht
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Bos’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te (laten) voeren:
het rooien, kappen en dunnen van houtopstanden, bomen;
het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m2;
het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
5.3.2 Beoordelingscriteria
Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3.1 slechts indien kan worden aangetoond dat de betrokken natuur- en landschapswaarden door de ingreep niet (blijvend) op onevenredige wijze kunnen worden geschaad, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden kan worden voldaan.
5.3.3 Uitzonderingen vergunningplicht
Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3.1 is vereist voor:
normale onderhoudswerkzaamheden;
werken of werkzaamheden die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning;
Artikel 6 Buitenplaats
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Buitenplaats’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
het behoud, herstel en beheer van:
cultuurhistorische waardevolle bebouwing in de vorm van (ensemble van) landhuizen, woningen, bijgebouwen, theekoepels, hekwerken en dergelijke;
landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden in de vorm van (elementen uit) (natuur- /over-)tuinen, parken, bossen, waterpartijen;
het aantal wooneenheden zoals op de verbeelding met de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ staat aangegeven;
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - laboratorium’: tevens voor een laboratorium ten behoeve van limnologisch instituut of hieraan gelijkwaardig;
ter plaatse van de aanduiding ‘agrarisch met waarden’: uitsluitend voor agrarische activiteiten;
ter plaatse van de aanduiding ‘dienstwoning’: tevens voor een dienstwoning;
ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor’: tevens voor een kantoor;
ter plaatse van de aanduiding ‘kas’: uitsluitend voor een kas;
ter plaatse van de aanduiding ‘fruitteelt’: uitsluitend voor fruitteelt;
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - paardenbak’: uitsluitend voor een paardenbak;
ter plaatse van de aanduiding ‘volkstuin’: uitsluitend voor een volkstuin;
aan huis verbonden beroepen en bedrijven;
hobbymatige agrarische activiteiten voor zover milieuhygiënisch inpasbaar;
extensief recreatief medegebruik;
met daarbij behorende:
erven met (ontsluitings)wegen en paden;
bouwwerken;
parkeervoorzieningen;
recreatieve voorzieningen;
overig functioneel met de bestemming verbonden voorzieningen, waaronder een zwembad en een tennisbaan.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
ter plaatse van de aanduiding ‘landhuis’: een hoofdgebouw met het op de verbeelding aangegeven aantal wooneenheden middels de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’. Indien deze aanduiding niet staat aangegeven is binnen het hoofdgebouw één wooneenheid toegestaan;
ter plaatse van de aanduiding ‘wonen’: een woning;
ter plaatse van de aanduiding ‘dienstwoning’: een dienstwoning;
ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouw’: een bijgebouw;
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - theekoepel’: een theekoepel;
ter plaatse van de aanduiding ‘kas’: een kas;
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - paardenbak’: een paardenbak
en bouwwerken geen gebouwen, overkappingen en erfafscheidingen zijnde tot een maximale bouwhoogte van 3 m ten dienste van de bestemming.
Ten behoeve van de nadere aanduiding zoals bedoeld onder a mag het bouwvlak geheel worden bebouwd met de maximale goot- en bouwhoogte zoals deze ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’, op de verbeelding staan aangegeven.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Ten behoeve van woningen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2 onder b voor het vergroten van woningen tot 500 m3, met dien verstande dat:
de goothoogte niet mag worden verhoogd;
vergroting van de inhoudsmaat geen onevenredige aantasting betekent van het karakter van de woning wat betreft bouwmassa naar hoofdafmetingen en onderlinge verhoudingen;
de vergroting past binnen de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden van de betreffende buitenplaats.
6.3.2 Ten behoeve van bijgebouwen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2 voor het realiseren van bijgebouwen, met dien verstande dat:
maximaal 50 m2 per landhuis is toegestaan, tenzij het landhuis bestaat uit meerdere wooneenheden, in dat geval is 18 m2 per wooneenheid van het hoofdgebouw toegestaan;
maximaal 36 m2 per woning is toegestaan;
in aanvulling van het bepaalde onder a is een bijgebouw van maximaal 150 m2 per buitenplaats toegestaan indien deze noodzakelijk is voor het onderhoud van de buitenplaats;
bij het bepalen van de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen dienen de bestaande bijgebouwen voorzien van de aanduiding ‘bijgebouw’ te worden meegerekend;
de goot- en bouwhoogte mag maximaal 3 m respectievelijk 6 m bedragen;
de oppervlakte van het perceel behorende bij de wooneenheid als bedoeld onder a en b dient tenminste 200 m2 te bedragen;
de oppervlakte van het perceel behorende bij het hoofdgebouw als bedoeld onder c dient tenminste 2000 m2 te bedragen;
bij voorkeur worden de bijgebouwen behorende bij meerdere wooneenheden in een landhuis als bedoeld onder a geconcentreerd in één bouwmassa;
geen afbreuk mag worden gedaan aan aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden. Ter beoordeling hiervan wordt advies ingewonnen van een ter zake deskundige.
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1 Buitenopslag
Het is verboden de gronden bestemd als ‘Buitenplaats’ te (laten) gebruiken ten behoeve van buitenopslag van materialen en goederen, tenzij deze ten dienste staat van het onderhoud van de buitenplaats.
6.4.2 Aan huis verbonden beroep/bedrijf
Het gebruik van de betreffende woning met bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden beroep/bedrijf past binnen de woonfunctie, voor zover aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
het gebruik mag niet meer dan 33% van het gezamenlijk vloeroppervlak bedragen met een maximum van 80 m2;
het gebruik mag geen onevenredig verkeersaantrekkende werking hebben en geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling, waaronder parkeren;
er mag geen horeca, geen seksinrichting, geen koeriers of (personen)vervoerbedrijf, geen kinderdagverblijf en geen detailhandel plaatsvinden, met uitzondering van functioneel ondergeschikte en niet zelfstandige detailhandel;
het gebruik mag geen afbreuk doen aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
de ruimtelijke uitstraling moet passend zijn binnen de karakteristieke of monumentale waarden van de buitenplaats.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
6.5.1 Ten behoeve van extra wooneenheden in landhuis
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 6.1 ten behoeve van extra wooneenheden in hoofdgebouwen, mits:
door aanvrager wordt aangetoond dat de aangevraagde extra wooneenheid in wezenlijke mate bijdraagt aan de instandhouding van de buitenplaats en zijn landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden;
de betrokken wegen voldoende capaciteit hebben om de extra verkeersbewegingen goed te kunnen verwerken;
parkeren op eigen erf plaatsvindt;
omliggende woningen en bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden beperkt;
de uitwendige vorm van het landhuis niet verandert;
voor bijgebouwen aangesloten wordt op het bepaalde in artikel 6.3.2.
6.5.2 Ten behoeve van andere functies
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 6.1 ten behoeve van functies zoals opgenomen in tabel 6.1 alsmede naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen functies, met dien verstande dat:
maximaal 2 functies per buitenplaats zijn toegestaan;
de bedrijfsactiviteiten beperkt blijven tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
de functies binnen het bouwvlak respectievelijk bestemmingsvlak dienen plaats te vinden;
de functies binnen de bestaande bebouwing plaatsvindt;
de functies maximaal het aantal vierkante meters mag bedragen zoals in tabel 6.1 staat aangegeven, met dien verstande dat het totaal aan nevenfuncties niet meer dan 400 m2 aan bebouwd oppervlak bedraagt;
omliggende woningen en bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden beperkt;
de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van de functies in verhouding staan tot de capaciteit van de betrokken wegen;
parkeren op eigen erf plaatsvindt;
het uitoefenen van de functie mag door visuele aspecten, zoals buitenopslag en –stalling, reclame-uitingen en technische installaties, het buitenplaatskarakter niet onevenredig aantasten; ter bewerkstelliging van een redelijke visuele inpassing hiervan kunnen nadere eisen worden gesteld betreffende de situering, afscherming door beplanting of anderszins.
Tabel 6.1 Functies waarvoor het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning kan afwijken
functie |
maximaal toegestane aantal m2 onbebouwde / bebouwde grond |
expositieruimte/atelier, museum, galerie, kunsthandel |
bebouwd: 200 m2 |
bezoekers- en cursuscentrum, ontvangstruimte, vergaderruimte, |
bebouwd: 200 m2 |
horeca in de vorm van een theetuin |
(on)bebouwd: 100 m2 |
kleinschalige dienstverlening, zoals kantoor |
bebouwd: 200 m2 |
horeca in de vorm van feestzaal |
bebouwd: 150 m2 |
sociale en medische dienstverlening zoals een kinderdagverblijf, kuuroord |
(on)bebouwd: 200 m2 |
verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van “bed and breakfast”, pension. |
bebouwd: 200 m2 |
6.5.3 Ten behoeve van mantelzorg
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in gebruik nemen (van een deel) van de betreffende woning met bijbehorende bouwwerken als extra wooneenheid ten behoeve van mantelzorg, mits:
de mantelzorg noodzakelijk is en dat blijkt uit een medische of sociale indicatie. Indien er sprake is van een ouder - kind relatie, waarbij de ouder(s) 65 jaar of ouder is (zijn), is geen medische of sociale indicatie noodzakelijk;
het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken bereikbaar is en blijft voor hulpdiensten;
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
de oppervlakte welke wordt gebruikt als extra wooneenheid voor mantelzorg niet meer bedraagt dan 120 m2.
Het bevoegd gezag kan de onder a bedoelde omgevingsvergunning intrekken na beëindiging van de mantelzorg.
Na het intrekken van de omgevingsvergunning, zoals bedoeld onder b, is degene aan wie de omgevingsvergunning was verleend of diens rechtsopvolger, en indien sprake was van afhankelijke woonruimte, verplicht de als dan strijdige situatie te zijner keuze hetzij in de vorige toestand te herstellen, hetzij met het bestemmingsplan in overeenstemming te brengen.
6.6 Omgevingsvergunning uitvoeren werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden
6.6.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Buitenplaats’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden van het bevoegd gezag de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m2;
het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
aanbrengen en/of verwijderen van bomen of opgaande beplanting;
het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage.
6.6.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod
Het verbod als bedoeld in artikel 6.6.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
6.6.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 6.6.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden zoals genoemd in artikel 6.1 onder a sub 2 niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
6.6.4 Advies
Het bevoegd gezag kan uitsluitend vergunning verlenen als bedoeld in artikel 6.6.1 na schriftelijk advies van een deskundige inzake de te beschermen waarden.
6.7 Wijzigingsbevoegdheid
6.7.1 Ten behoeve van andere functies
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op de bestemming ‘Buitenplaats’ voor de in tabel 6.2 genoemde functies en daaraan naar aard gelijk te stellen functies nieuwbouw toe te staan met het maximale aantal vierkante meters zoals genoemd in tabel 6.2, met dien verstande dat:
door aanvrager middels een integrale visie in de vorm van een ruimtelijke onderbouwing met beeldkwaliteitparagraaf voor de buitenplaats wordt aangetoond dat de ontwikkeling in wezenlijke mate bijdraagt aan de instandhouding van de buitenplaats;
de ontwikkeling geen afbreuk doet aan de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische, archeologische en natuurwaarden, aangetoond door (verkennend) onderzoek;
ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - monument’ rekening dient te worden gehouden met de omschrijving behorende bij de rijksmonument complexbeschermde buitenplaats;
maximaal één nieuw gebouw per buitenplaats is toegestaan;
de nieuwbouw een ondergeschikt karakter vormt ten opzichte van de overig aanwezige bebouwing, voor wat betreft situering, goot- en bouwhoogte met een maximale goot- en bouwhoogte van 4 m respectievelijk 8 m;
de bedrijfsactiviteiten beperkt blijven tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
de nieuwbouw milieuhygiënisch inpasbaar is;
de functie maximaal het aantal vierkante meters mag bedragen zoals in tabel 6.2 staat aangegeven, met dien verstande dat het totaal aan nevenfuncties inclusief de functies als bedoeld in artikel 6.5.1 niet meer dan 400 m2 aan bebouwd oppervlak bedraagt;
omliggende woningen en bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden beperkt;
de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van de functies in verhouding staan tot de capaciteit van de betrokken wegen;
parkeren op eigen erf plaatsvindt;
het uitoefenen van de functie mag door visuele aspecten, zoals buitenopslag en -stalling, reclame-uitingen en technische installaties, het buitenplaatskarakter niet onevenredig aantasten; ter bewerkstelliging van een redelijke visuele inpassing hiervan kunnen nadere eisen worden gesteld betreffende de situering, afscherming door beplanting of anderszins;
advies gevraagd is aan de commissie voor omgevingskwaliteit.
Tabel 6.2 Functies waarvoor het bevoegd gezag nieuwbouw kan toestaan
functie |
maximaal toegestane aantal m2 onbebouwde / bebouwde grond |
expositieruimte/atelier, museum, galerie, kunsthandel |
bebouwd: 200 m2 |
bezoekers- en cursuscentrum, ontvangstruimte, vergaderruimte, |
bebouwd: 200 m2 |
horeca in de vorm van een theetuin |
(on)bebouwd: 100 m2 |
kleinschalige dienstverlening, zoals kantoor |
bebouwd: 200 m2 |
horeca in de vorm van feestzaal |
bebouwd: 150 m2 |
sociale en medische dienstverlening zoals een kinderdagverblijf, kuuroord |
(on)bebouwd: 200 m2 |
verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van “bed and breakfast”, pension. |
bebouwd: 200 m2 |
Artikel 7 Groen
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
groenvoorzieningen;
bermen en beplantingen;
speelvoorzieningen;
water en watergangen;
(on)verharde paden en wegen;
overtuinen;
beweiding,
met de daarbij behorende:
de voor het onderhoud hiervan benodigde bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
overig functioneel met de bestemming 'Groen' verbonden voorzieningen.
7.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden
gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.
Artikel 8 Maatschappelijk
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
ter plaatse van de aanduiding ‘onderwijs’: uitsluitend voor onderwijsdoeleinden met dien verstande dat 350 m2 van het bebouwd oppervlak gebruikt mag worden ten behoeve van buitenschoolse opvang en kinderopvang;
ter plaatse van de aanduiding ‘begraafplaats’: uitsluitend een begraafplaats;
ter plaatse van de aanduiding ‘zorgboerderij’: uitsluitend een zorgboerderij inclusief bedrijfswoning;
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk - instelling voor levensbeschouwing’: uitsluitend een instelling voor levensbeschouwing inclusief woning;
met de daarbij behorende:
erven;
bouwwerken;
parkeervoorzieningen;
wegen, voet- en fietspaden;
speelvoorzieningen;
groenvoorzieningen en water;
overig functioneel met de bestemming 'Maatschappelijk' verbonden voorzieningen.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd:
ter plaatse van de aanduiding |
bouwwerk en functie |
maximale inhoud of oppervlakte |
maximale goot- en/of bouwhoogte |
onderwijs |
samenwoonschool
|
bouwvlak mag geheel worden bebouwd |
zie aanduiding verbeelding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’ |
begraafplaats |
gebouw voor opslag |
gebouw: 20 m2 |
bouwhoogte: 4 m |
zorgboerderij |
bedrijfswoning met bijgebouwen en bedrijfsgebouwen |
woning: 600 m3
bijgebouwen: 50 m2
bedrijfsgebouwen: zoals aanwezig op moment tervisielegging ontwerpbestemmingsplan
|
goothoogte woning: 6 m bouwhoogte woning: 11 m
goothoogte bijgebouw: 3 m bouwhoogte bijgebouw: 6 m
goothoogte bedrijfsgebouw: 6 m bouwhoogte bedrijfsgebouw: 11 m
|
specifieke vorm van maatschappelijk - instelling voor levensbeschouwing |
woning met bijgebouwen en verenigingsgebouwen |
woning: 600 m3
bijgebouwen: 50 m2
verenigingsgebouwen: zie aanduiding ‘maximum oppervlakte’ op de verbeelding
|
goothoogte woning: 6 m bouwhoogte woning: 11 m
goothoogte bijgebouw: 3 m bouwhoogte bijgebouw: 6 m
goothoogte bedrijfsgebouw: 6 m bouwhoogte bedrijfsgebouw: 11 m
|
overige bouwwerken, geen gebouwen en terrein- of erfafscheidingen zijnde zijn toegestaan tot maximaal 3 m.
Artikel 9 Natuur
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
groenvoorzieningen en water;
ondergeschikt agrarisch medegebruik;
extensief recreatief medegebruik;
overige functioneel met de bestemming 'Natuur' verbonden voorzieningen, zoals informatiepanelen.
9.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mogen uitsluitend terreinafscheidingen worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 2 m.
9.3 Omgevingsvergunning uitvoeren werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden
9.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Natuur’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden van het bevoegd gezag de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
het aanleggen van dijken of andere taluds en het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds;
het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetaties.
9.3.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod
Het verbod als bedoeld in artikel 9.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
betrekking hebben op behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden.
9.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 9.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur- en landschapswaarden zoals genoemd in artikel 9.1 onder a niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
9.3.4 Advies
Het bevoegd gezag kan uitsluitend vergunning verlenen als bedoeld in artikel 9.3.1 na schriftelijk advies van een deskundige inzake de te beschermen waarden.
Artikel 10 Recreatie
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Recreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
ter plaatse van de aanduiding ‘volkstuin’: uitsluitend voor volkstuinen;
ter plaatse van de aanduiding ‘recreatiewoning’: uitsluitend voor recreatiewoningen met bijgebouwen;
ter plaatse van de aanduiding ‘verblijfsrecreatie’: uitsluitend voor chalets met bijgebouwen;
ter plaatse van de aanduiding ‘ijsbaan’: uitsluitend voor een ijsbaan.
met de daarbij behorende:
erven;
bouwwerken;
parkeervoorzieningen;
wegen, voet- en fietspaden;
groenvoorzieningen en water;
overig functioneel met de bestemming 'Recreatie' verbonden voorzieningen.
10.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
ter plaatse van de aanduiding |
bouwwerk en functie |
maximale inhoud of oppervlakte |
maximale goot- en/of bouwhoogte |
recreatiewoning |
een recreatiewoning met bijgebouw, tenzij ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ meerdere recreatiewoningen zijn toegestaan, met dien verstande dat de onderlinge afstand tussen de recreatiewoningen tenminste 5 m dient te bedragen |
recreatiewoning: 200 m3
bijgebouw: 9 m2 |
goothoogte recreatiewoning: 3 m
bouwhoogte bijgebouw: 3 m |
verblijfsrecreatie |
maximaal 12 chalets met bijgebouwen, met dien verstande dat de onderlinge afstand tussen de chalets tenminste 3 m dient te bedragen |
chalet: 64 m2
bijgebouw: 6 m2 |
bouwhoogte chalet: 3 m
bouwhoogte bijgebouw: 2,5 m
|
overige bouwwerken, geen gebouwen, overkappingen en terrein- of erafscheidingen zijnde, zijn toegestaan tot maximaal 2 m.
Artikel 11 Sport
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Sport’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
de beoefening van sport;
ter plaatse van de aanduiding 'sportveld': uitsluitend sportvelden met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen zoals een clubgebouw, kantine en kleedkamers, parkeervoorzieningen en uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van sport - blaashal’: één blaashal;
ter plaatse van de aanduiding ‘golfbaan’: uitsluitend een 9 holes golfbaan met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen zoals een clubgebouw, tassenberging met ondergeschikte detailhandel, greenkeepersloods voorzien van gronddekking, driving range met vangnetten uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van sport - driving range’ en parkeerterrein uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’;
aanwezige natuur- en landschapswaarden;
ondergeschikte horeca;
met de daarbij behorende
bouwwerken;
wegen, voet- en fietspaden;
groenvoorzieningen en water;
overig functioneel met de bestemming 'Sport' verbonden voorzieningen.
11.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
ter plaatse van de aanduiding |
bouwwerk en functie |
maximale inhoud of oppervlakte |
maximale goot- en/of bouwhoogte |
sportveld |
gebouwen ten dienste van aanduiding
lichtmasten, vangnetten en vlaggenmasten |
zie aanduiding ‘maximum oppervlakte’ op de verbeelding
- |
goothoogte 4 m bouwhoogte 10 m
bouwhoogte lichtmasten, vangnetten en vlaggenmasten: 18 m |
specifieke vorm van sport - blaashal |
blaashal |
blaashal: 2520 m2 |
bouwhoogte 10 m |
golfbaan
ter plaatse van aanduiding ‘parkeerterrein’ |
clubgebouw met kelder
tassenberging met ondergeschikte detailhandel
toegangshekwerk
greenkeepersloods voorzien van gronddekking zodanig dat slechts de gevel met de ingang zichtbaar is |
uitsluitend binnen bouwvlak: clubgebouw: 1900 m3 kelder clubgebouw: 250 m3
uitsluitend binnen bouwvlak: tassenberging: 350 m2
-
greenkeepersloods ter plaatse van aanduiding ‘parkeerterrein’: 300 m2 |
goothoogte clubgebouw: 3,5 m bouwhoogte clubgebouw: 9 m
bouwhoogte 4 m
bouwhoogte toegangshek: 3 m
bouwhoogte greenkeepersloods: 4 m |
specifieke vorm van sport - driving range |
bouwwerk afslagplaatsen
vangnetten |
bouwwerk afslagplaatsen: 200 m2
- |
bouwhoogte bouwwerk afslagplaatsen: 4,5 m
bouwhoogte vangnetten: 18 m |
overige bouwwerken, geen gebouwen, overkappingen en terrein- of erfafscheidingen zijnde, zijn toegestaan tot maximaal 2 m.
11.3 Omgevingsvergunning uitvoeren werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden
11.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Sport’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden van het bevoegd gezag de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m2;
het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
het aanleggen van dijken of andere taluds en het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds;
het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
aanbrengen en/of verwijderen van opgaande beplanting.
11.3.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod
Het verbod als bedoeld in artikel 11.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
11.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 11.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur- en landschapswaarden zoals genoemd in artikel 11.1 aanhef en onder d niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
11.3.4 Advies
Het bevoegd gezag kan uitsluitend vergunning verlenen als bedoeld in artikel 11.3.1 na schriftelijk advies van een deskundige inzake de te beschermen waarden.
Artikel 12 Tuin
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
tuinen ten behoeve van op aangrenzende gronden gelegen woonschepen;
ontsluiting;
erven ter plaatse van de aanduiding ‘erf’;
met bijbehorende gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde.
12.2 Bouwregels
Op deze grond mogen uitsluitend worden gebouwd:
12.2.1 Bijgebouw / overkapping
Per woonschip is één bijgebouw / overkapping toegestaan dat voldoet aan de volgende kenmerken:
gebouwd binnen de aanduiding ‘erf’;
de oppervlakte bedraagt maximaal 9 m2;
in afwijking van het bepaalde onder b mag de oppervlakte maximaal 12 m2 bedragen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - bijgebouwen 2’;
in afwijking van het bepaalde onder b bedraagt de oppervlakte maximaal 12 m2 mits:
het bijgebouw op de oever in de horizontale projectie tussen het voor- en achtersteven van het woonschip is geplaatst, of;
het bijgebouw op de oever op een afstand van minimaal 5 m van de horizontale projectie tussen het voor- en achtersteven van het woonschip is geplaatst en het bijgebouw tevens is geplaatst op een afstand van minimaal 5 m van de horizontale projectie tussen het voor- en achtersteven van een naastgelegen woonschip;
de bouwhoogte bedraagt maximaal 2,7 m;
in afwijking van het bepaalde onder e mag de goot- respectievelijk bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - bijgebouwen 2’ maximaal 3 m respectievelijk 4 m bedragen.
12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
de bouwhoogte van erfafscheidingen mag maximaal 1 m bedragen;
bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen en overkappingen zijnde mag maximaal 2,5 m bedragen.
Artikel 13 Verkeer
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
provinciale en landelijke wegen met bijbehorende verkeersstromen;
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer - snelweg’: uitsluitend een snelweg met 10 rijstroken;
ter plaatse van de aanduiding ‘spoorweg’: uitsluitend railverbindingen voor spoorwegen;
ter plaatse van de aanduiding ‘brug’: tevens een brug;
ter plaatse van de aanduiding ‘langzaam verkeer’: uitsluitend verbinding voor langzaam verkeer;
ter plaatse van de aanduiding ‘jaagpad’: uitsluitend jaagpaden;
ter plaatse van de aanduiding ‘garage’: uitsluitend garageboxen;
met de daarbij behorende:
verhardingen;
uitwegen;
onderdoorgangen;
bouwwerken, waaronder kunstwerken;
verkeersvoorzieningen;
onderhoudsvoorzieningen;
geluidwerende voorzieningen;
nutsvoorzieningen en gemalen;
parkeervoorzieningen;
watergangen en bermen;
groenvoorzieningen;
overige functioneel met de bestemming 'Verkeer' verbonden voorzieningen.
13.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘spoorweg’ gebouwen ten behoeve van onderhoud met een maximale oppervlakte van 20 m2 per gebouw en een maximale bouwhoogte van 3 m;
uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘garage’: garageboxen met een bouwhoogte van maximaal 3 m;
bouwwerken geen gebouwen zijnde met een bouwhoogte van :
ter plaatse van de aanduiding |
maximale bouwhoogte |
specifieke vorm van verkeer - snelweg |
20 m |
spoorweg |
20 m |
overig |
8 m |
13.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.2
voor het bouwen van bruggen en duikers, onder de voorwaarde dat de noodzaak voor het
bouwen van bruggen en duikers voldoende is aangetoond.
13.4 Specifieke gebruiksregels
Het is niet toegestaan jaagpaden ter plaatse van de aanduiding ‘jaagpad’ te verwijderen of anderszins te wijzigen waardoor het openbare karakter verloren gaat.
Artikel 14 Water
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
water en waterhuishouding;
aanleg, onderhoud en instandhouding van watergangen en vaarwegen;
behoud, herstel en beheer van natuur- en landschapswaarden alsmede cultuurhistorische waarden, waaronder de volgende ecologische verbindingszones:
de Vecht en
de Angstel;
ter plaatse van de aanduiding ‘waterweg’: tevens als transportroute voor vrachtschepen;
ter plaatse van de aanduiding ‘woonschepenligplaats’: tevens voor het aantal woonschepen zoals op de verbeelding met de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ staat aangegeven;
ter plaatse van de aanduiding ‘aanlegsteiger’: tevens voor een aanlegplaats voor recreatievaartuigen;
ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’: tevens voor bijgebouwen;
extensief recreatief medegebruik;
met de daarbij behorende:
bouwwerken, waaronder bruggen en kunstwerken;
groenvoorzieningen;
verkeersverbindingen;
overige functioneel met de bestemming 'Water' verbonden voorzieningen.
14.2 Bouwregels
Op deze grond mogen uitsluitend worden gebouwd:
14.2.1 Woonschip
Ter plaatse van de aanduiding ‘woonschepenligplaats’ zijn uitsluitend woonschepen toegestaan die voldoen aan de volgende kenmerken:
het maximum aantal woonschepen bedraagt het ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ aangegeven aantal;
lengte maximaal 18 m;
breedte maximaal 6 m;
goot- en boeiboordhoogte maximaal 3,5 m;
nokhoogte maximaal 4 m;
diepte omloop en overstek maximaal 0,8 m;
diepte dakoverstek maximaal 0,3 m;
onderlinge afstand tussen de opbouw van twee woonschepen minimaal 5 m.
14.2.2 Vervangen woonschip
Woonschepen ter plaatse van de aanduiding ‘woonschepenligplaats’ die vervangen worden dienen te voldoen aan de maximale maatvoering zoals genoemd in artikel 14.2.1. Indien bestaande en reeds bestemde woonschepen deze maximale maten overschrijden ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan mogen deze woonschepen vervangen worden door woonschepen waarbij dezelfde maatvoering van het te vervangen schip wordt aangehouden.
14.2.3 Bijgebouw / overkapping per woonschip
Ter plaatse van de aanduiding ‘woonschepenligplaats’ met de bouwaanduiding ‘bijgebouwen’ is maximaal één bijgebouw / overkapping per woonschip toegestaan dat voldoet aan de volgende kenmerken:
de oppervlakte bedraagt maximaal 9 m2;
de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 3 m respectievelijk 5 m.
14.2.4 Steigers tussen wal en woonschip
Ter plaatse van de aanduiding ‘woonschepenligplaats’ zijn uitsluitend tussen de wal en het woonschip steigers toegestaan die voldoen aan de volgende kenmerken:
situering uitsluitend aan de oever van een tuin en/of erf van een woonschip;
de steiger dient evenwijdig aan de oever te worden gebouwd;
de breedte bedraagt maximaal 6 m;
de diepte bedraagt maximaal 1,2 m;
de steiger rust op maximaal twee palen;
de bouwhoogte mag de hoogte van het streefpeil niet overschrijden, met een maximum van 0,45 m boven de waterlijn;
steigers mogen de ecologische waarde van de ecologische verbindingszone niet aantasten.
14.2.5 Haakse steiger bij een woonschip
Ter plaatse van de aanduiding ‘woonschepenligplaats’ is maximaal één haakse steiger per woonschip toegestaan die voldoet aan de volgende kenmerken:
situering uitsluitend aan de oever van een tuin en/of erf van een woonschip;
de steiger dient haaks aan de oever te worden gebouwd;
de breedte bedraagt maximaal 1,2 m;
de diepte bedraagt maximaal de breedte van het woonschip of 6 m;
de steiger rust op maximaal twee palen;
de bouwhoogte mag de hoogte van het streefpeil niet overschrijden, met een maximum van 0,45 m boven de waterlijn.
14.2.6 Aanlegplaats
Ter plaatse van de aanduiding ‘aanlegplaats’ is een steiger toegestaan zoals deze met omgevingsvergunning is gebouwd en aanwezig is op het moment van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.
14.2.7 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
de bouwhoogte van bouwwerken ten dienste van de scheepvaart bedraagt maximaal 12 m;
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen, overkappingen en steigers zijnde bedraagt ten hoogste 3 m;
in afwijking van het bepaalde onder b is ter plaatse van de aanduiding ‘brug’ een brug toegestaan met een maximale hoogte van 25 m boven de waterlijn.
14.3 Afwijken van de bouwregels
14.3.1 Bij vervangend woonschip
Ter plaatse van de aanduiding ‘woonschepenligplaats’ kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in artikel 14.2.2 indien een woonschip dat langer is dan 18 m wordt vervangen door een woonschip dat korter is dan 18 m. Het vervangende woonschip dient dan te voldoen aan de volgende kenmerken:
lengte maximaal 18 m;
breedte maximaal 6 m;
goot- en boeiboordhoogte maximaal 4 m;
nokhoogte maximaal 4,5 m;
diepte omloop en overstek maximaal 0,8 m;
diepte dakoverstek maximaal 0,3 m.
14.3.2 Bij historisch schip
Ter plaatse van de aanduiding ‘woonschepenligplaats’ kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in artikel 14.2.1 indien een woonschip cultuurhistorische waarde heeft. Het cultuurhistorisch waardevolle woonschip dient te voldoen aan de volgende kenmerken:
lengte maximaal 30 m;
breedte maximaal 6 m;
goot- en boeiboordhoogte maximaal 4 m;
bouwhoogte maximaal 4,5 m;
diepte omloop en overstek maximaal 0,8 m;
diepte dakoverstek maximaal 0,3 m.
Bovendien dient er sprake te zijn van een verbetering van de landschappelijke situering en dienen de aanwezige cultuurhistorische en natuurwaarden behouden te blijven.
Artikel 15 Wonen
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep/bedrijf;
het aantal woningen ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ staat aangegeven. Indien deze aanduiding niet is opgenomen is maximaal één wooneenheid toegestaan;
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - molen’: tevens een molen;
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf’’: uitsluitend een voormalig agrarisch bedrijfscomplex;
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van detailhandel - kiosk’: een kiosk;
ter plaatse van de aanduiding ‘tuin’: uitsluitend een tuin bij een woning;
ter plaatse van de aanduiding ‘erf’: uitsluitend erven bij woningen;
ter plaatse van de aanduiding ‘atelier’: tevens een atelier bij woningen tot een oppervlakte van maximaal 170 m2;
hobbymatige agrarische activiteiten voor zover milieuhygiënisch inpasbaar;
met de daarbij behorende:
erven;
toegangspaden tot gebouwen en in- en uitritten;
parkeervoorzieningen;
groenvoorzieningen en water;
overige functioneel met de bestemming ‘Wonen’ verbonden voorzieningen.
15.2 Bouwregels
15.2.1 Woningen met bijgebouwen/overkappingen
Op de in artikel 15.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming binnen het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat:
maximaal het aantal woningen is toegestaan zoals ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ staat aangegeven. Indien deze aanduiding niet is opgenomen is maximaal één wooneenheid toegestaan;
bij nieuwbouw van een woning mag deze uitsluitend op dezelfde locatie worden gebouwd of binnen een straal van 10 m van de te vervangen woning met dien verstande dat de afstand tussen woningen en bouwvlakken met de bestemming ‘Agrarisch met waarden’ niet minder mag bedragen dan de afstand zoals deze aanwezig is op het moment van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan;
in afwijking van het bepaalde onder b dienen woningen die voorzien zijn van de aanduiding ‘karakteristiek’ en op het moment van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan aaneengebouwd zijn, aaneengebouwd te blijven;
de afstand tussen bijgebouwen en woningen mag maximaal 20 m bedragen;
ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ zijn uitsluitend bijgebouwen en/of overkappingen toegestaan zoals in de tabel onder f staat aangegeven, tenzij op de verbeelding met de aanduiding ‘maximum oppervlakte’ anders staat aangegeven;
overigens geldt het volgende:
|
maximale oppervlak of inhoud |
maximale goothoogte |
maximale bouwhoogte |
woningen |
600 m3* |
6 m |
11 m |
bijgebouwen en/of overkappingen bij/per woning |
50 m2 |
3 m |
6 m |
* indien de woning kleiner dan 300 m3 bedraagt op het moment van ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan mag de maximale inhoud 400 m3 bedragen.
overige bouwwerken, geen gebouwen, overkappingen, paardenbakken en terrein- of erfafscheidingen zijnde, zijn toegestaan tot maximaal 3 m;
15.2.2 Ter plaatse van de aanduidingen maximum volume en maximum oppervlakte
Ter plaatse van de aanduiding ‘maximum volume’ respectievelijk ‘maximum oppervlakte’ zijn een woning toegestaan van 960 m3 respectievelijk bijgebouwen tot maximaal 650 m2 waarbij bijgebouwen zijn toegestaan tot 600 m2 ten behoeve van agrarische activiteiten bij wijze van hobby en het onderhoud van de bij het perceel behorende grasland en natuur, met een maximale goot- en bouwhoogte van 5 m, respectievelijk 10 m en 50 m2 aan bijgebouwen behorende bij de woning, met een maximale goot- en bouwhoogte van 3 m, respectievelijk 6 m.
15.2.3 Ter plaatse van de aanduiding molen
In afwijking van het bepaalde onder 15.2.1 mag ter plaatse van de aanduiding ‘molen’ uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de instandhouding van de molen met aanhorigheden, alsmede terreinafscheidingen met een bouwhoogte van 2 m.
15.3 Afwijken van de bouwregels
15.3.1 Ten behoeve van woningen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15.2.1
onder f ten behoeve van de maximale inhoudsmaat van woningen, indien het een woning betreft die onderdeel uitmaakt van een groter hoofdgebouw en de afmetingen van dit hoofdgebouw in geen enkel opzicht worden uitgebreid;
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15.2.1 onder f ten behoeve van de maximale inhoudsmaat van woningen, mits voor iedere 50 m3 uitbreiding 100 m2 aan met omgevingsvergunning gebouwde bijgebouwen wordt gesloopt waarbij minimaal 50 m2 aan bijgebouwen wordt behouden, met dien verstande dat de inhoud van de woningen niet meer dan 750 m3 mag bedragen.
15.3.2 Ten behoeve van bijgebouwen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15.2.1 onder f ten behoeve van het vergroten van bijgebouwen tot 80 m2, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte aan erfbebouwing niet meer dan 50% van de oppervlakte van het aansluitend aan de woning gelegen erf bedraagt;
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15.2.1 onder f ten behoeve van het vergroten van bijgebouwen tot 150 m2 indien deze ten dienste staan van de uitoefening van hobbymatige agrarische activiteiten en/of het onderhoud van bij de woning behorende gronden, met dien verstande dat tenminste 1 hectare aaneengesloten grasland in eigendom bij de woning hoort.
15.3.3 Ten behoeve van de bouw van een paardenbak
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15.2.1 aanhef en onder f, voor het bouwen van een paardenbak, met dien verstande dat:
de oppervlakte van het totale aansluitende, in eigendom zijnde, perceel ten minste 2000 m2 bedraagt;
de paardenbak uitsluitend binnen het bouwvlak mag worden gerealiseerd dan wel deels buiten het bouwvlak indien dit aantoonbaar wegens gebrek aan ruimte op het bouwvlak of vanwege de geldende afstandsmaten tot woningen van derden noodzakelijk is;
de paardenbak gesitueerd wordt achter de achtergevel van de woning of het verlengde hiervan;
de oppervlakte van een paardenbak ten hoogste 800 m2 mag bedragen;
per bouwvlak ten hoogste één paardenbak is toegestaan;
de activiteit geen bedrijfsmatige activiteit betreft;
het aantal eenhoevigen ten hoogste 5 mag bedragen;
de afstand van de paardenbak tot de woning op het eigen bouwvlak ten hoogste 50 m mag bedragen;
de afstand tussen een paardenbak en een woning van derden ten minste 50 m moet bedragen tenzij deze afstand niet mogelijk is in welk geval de afstand ten minste 25 m bedraagt en door middel van te treffen maatregelen geen hinder is te verwachten voor omwonenden;
er geen lichtmasten gerealiseerd mogen worden buiten het bouwvlak;
de bouwhoogte van omheiningen niet meer dan 1,7 m mag bedragen;
de paardenbak op landschappelijke wijze wordt ingepast.
15.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken met de bestemming ‘Wonen’ gelden de volgende regels:
de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep dan wel bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 33% van de maximaal toegestane bebouwing met een maximum van 50 m2, horeca en detailhandel is hierbij niet toegestaan;
het in gebruik nemen (van een deel) van het hoofdgebouw of de bijbehorende bouwwerken ten behoeve van mantelzorg is niet toegestaan.
15.5 Afwijken van de gebruiksregels
15.5.1 Nevenactiviteiten / Beroep aan huis
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15.1 voor het uitoefenen van één nevenfunctie zoals opgenomen in tabel 15.2, alsmede een naar aard en omvang daaraan gelijk te stellen nevenfunctie, met dien verstande dat:
maximaal één nevenactiviteit per woning is toegestaan met een maximaal toegestane oppervlakte zoals opgenomen in tabel 15.2;
de nevenactiviteit binnen bestaande hoofdgebouwen en bijgebouwen plaatsvindt;
de nevenactiviteit uitsluitend binnen het bouwvlak (niet aangrenzend) is toegestaan;
de nevenactiviteit beperkt blijft tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en de activiteit milieuhygiënisch inpasbaar zijn;
ondergeschikte horeca of ondergeschikte detailhandel is toegestaan;
de nevenactiviteit inpasbaar is binnen de ter plaatse voorkomende, dan wel de daaraan eigen landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden;
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing niet onevenredig worden aangetast;
de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van de nevenfunctie in verhouding staat tot de capaciteit van de betrokken wegen;
parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
buitenopslag van goederen niet is toegestaan;
Tabel 15.2 Toegestane nevenfunctie naast hoofdfunctie wonen waarvoor het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning kan afwijken
nevenfunctie wonen |
maximaal toegestane aantal m2 onbebouwde/bebouwde grond |
aan huis gebonden bedrijf/beroep |
bebouwd 70 m2 |
ambachtelijke bedrijvigheid (handmatig) |
bebouwd 70 m2 |
cursuscentrum, vergaderaccommodatie |
bebouwd 200 m2 |
atelier |
bebouwd 70 m2 |
kapsalon |
bebouwd 70 m2 |
hondentrimsalon |
bebouwd 70 m2 |
schoonheidssalon |
bebouwd 100 m2 |
kinder-/dagopvang |
bebouwd 70 m2 |
(para)medische praktijk |
bebouwd 70 m2 |
dierenarts |
bebouwd 100 m2 |
verkoop aan huis (streekeigen producten) |
bebouwd 70 m2 |
wijn-, kaas- of ijsmakerij |
bebouwd 70 m2 |
theetuin |
bebouwd 70 m2 onbebouwd 200 m2 |
bed and breakfast* |
bebouwd 200 m2 |
*voor bed and breakfast gelden de volgende aanvullende regels:
- maximaal 4 slaapkamers en maximaal één gezamenlijke keuken;
- bed and breakfast vindt uitsluitend plaats in voormalige (karakteristieke) agrarische bebouwing, dichtbij of in de woning;
- de karakteristieke bebouwing dan wel het karakteristieke ensemble wordt behouden;
- permanente bewoning van de bed and breakfast-gelegenheid is niet toegestaan.
15.5.2 Ten behoeve van mantelzorg
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in gebruik nemen (van een deel) van het hoofdgebouw of de bijbehorende bouwwerken ten behoeve van mantelzorg mits:
de mantelzorg noodzakelijk is en dat blijkt uit een medische of sociale indicatie. Indien er sprake is van een ouder-kindrelatie waarbij de ouder(s) 65 jaar of ouder is (zijn) is geen medische of sociale indicatie noodzakelijk;
het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken bereikbaar is en blijft voor hulpdiensten;
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
de oppervlakte welke wordt gebruikt voor mantelzorg niet meer bedraagt dan 120 m2.
Het bevoegd gezag kan de onder a bedoelde omgevingsvergunning intrekken na beëindiging van de mantelzorg.
Na het intrekken van de omgevingsvergunning, zoals bedoeld onder b, is degene aan wie de omgevingsvergunning was verleend of diens rechtsopvolger, en indien sprake was van afhankelijke woonruimte, verplicht de als dan strijdige situatie te zijner keuze hetzij in de vorige toestand te herstellen, hetzij met het bestemmingsplan in overeenstemming te brengen.
Artikel 16 Leiding - Hoogspanning
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding – Hoogspanning’ aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een ondergrondse hoogspanningsleiding van 50 kV, ten behoeve van het transport van elektriciteit en een belemmeringenstrook van 26 m aan weerszijden van de as van deze leiding.
16.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden voorkomende bestemming(en) mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming ‘Leiding - Hoogspanning’ worden gebouwd.
In afwijking van het bepaalde onder a mag op de gronden met de bestemming ‘Leiding - Hoogspanning’ ten behoeve van de andere voor die gronden voorkomende bestemming(en) worden gebouwd indien de leidingbeheerder heeft aangegeven dat hierbij voldoende rekening wordt gehouden met de belangen van de leidingen.
16.3 Specifieke gebruiksregels
16.3.1 Binnenplans afwijken
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van de voorwaarden in 16.3.2 een omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels in16.2 en toestaan dat bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende basisbestemmingen worden gebouwd.
16.3.2 Voorwaarden
Omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels kan slechts worden verleend indien:
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
16.4 Omgevingsvergunning uitvoeren werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden
16.4.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Leiding - Hoogspanning’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het planten van diepwortelende beplantingen of bomen;
het uitvoeren van heiwerkzaamheden of op een andere manier ingraven of indrijven van voorwerpen;
het uitvoeren van grondwerkzaamheden;
het aanbrengen van oppervlakteverhardingen.
16.4.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod
Het verbod als bedoeld in artikel 16.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
16.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 16.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad.
16.4.4 Advies
Het bevoegd gezag kan uitsluitend vergunning verlenen als bedoeld in artikel 16.4.1 na schriftelijk advies van de leidingbeheerder inzake te beschermen waarden.
Artikel 17 Leiding - Hoogspanningsverbinding
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding – Hoogspanningsverbinding’ aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bovengrondse hoogspanningsleiding van 150 kV respectievelijk 380 kV.
17.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden voorkomende bestemming(en) mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming ‘Leiding - Hoogspanningsverbinding’ worden gebouwd met een bouwhoogte van 65 m.
In afwijking van het bepaalde onder a mag op de gronden met de bestemming ‘Leiding - Hoogspanningsverbinding’ ten behoeve van de andere voor die gronden voorkomende bestemming(en) worden gebouwd indien de leidingbeheerder heeft aangegeven dat hierbij voldoende rekening wordt gehouden met de belangen van de leidingen.
17.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken met de bestemming ‘Leiding’ gelden de volgende regels:
het gebruik van bouwwerken ten behoeve van reclame-uitingen is niet toegestaan.
17.4 Omgevingsvergunning uitvoeren werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden
17.4.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Leiding’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het planten van diepwortelende beplantingen of bomen;
het uitvoeren van heiwerkzaamheden of op een andere manier ingraven of indrijven van voorwerpen;
het uitvoeren van grondwerkzaamheden;
het aanbrengen van oppervlakteverhardingen.
17.4.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod
Het verbod als bedoeld in artikel 17.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
17.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 17.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad.
17.4.4 Advies
Het bevoegd gezag kan uitsluitend vergunning verlenen als bedoeld in artikel 17.4.1 na schriftelijk advies van de leidingbeheerder inzake te beschermen waarden.
Artikel 18 Leiding - Riool
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding - Riool’ aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een afvalwaterpersleiding.
18.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden voorkomende bestemming(en) mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming ‘Leiding - Riool’ worden gebouwd met een bouwhoogte van 3 m.
In afwijking van het bepaalde onder a mag op de gronden met de bestemming ‘Leiding - Riool’ ten behoeve van de andere voor die gronden voorkomende bestemming(en) worden gebouwd indien de leidingbeheerder heeft aangegeven dat hierbij voldoende rekening wordt gehouden met de belangen van de leidingen.
18.3 Omgevingsvergunning uitvoeren werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden
18.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Leiding’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het planten van diepwortelende beplantingen of bomen;
het uitvoeren van heiwerkzaamheden of op een andere manier ingraven of indrijven van voorwerpen;
het uitvoeren van grondwerkzaamheden;
het aanbrengen van oppervlakteverhardingen.
18.3.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod
Het verbod als bedoeld in artikel 18.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
18.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 18.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad.
18.3.4 Advies
Het bevoegd gezag kan uitsluitend vergunning verlenen als bedoeld in artikel 18.3.1 na schriftelijk advies van de leidingbeheerder inzake te beschermen waarden.
Artikel 19 Leiding - Water
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding - Water’ aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een watertransportleiding.
19.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden voorkomende bestemming(en) mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming ‘Leiding - Water’ worden gebouwd met een bouwhoogte van 3 m.
In afwijking van het bepaalde onder a mag op de gronden met de bestemming ‘Leiding - Water’ ten behoeve van de andere voor die gronden voorkomende bestemming(en) worden gebouwd indien de leidingbeheerder heeft aangegeven dat hierbij voldoende rekening wordt gehouden met de belangen van de leidingen.
19.3 Omgevingsvergunning uitvoeren werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden
19.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Leiding’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het planten van diepwortelende beplantingen of bomen;
het uitvoeren van heiwerkzaamheden of op een andere manier ingraven of indrijven van voorwerpen;
het uitvoeren van grondwerkzaamheden;
het aanbrengen van oppervlakteverhardingen.
19.3.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod
Het verbod als bedoeld in artikel 19.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
19.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 19.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad.
19.3.4 Advies
Het bevoegd gezag kan uitsluitend vergunning verlenen als bedoeld in artikel 19.3.1 na schriftelijk advies van de leidingbeheerder inzake te beschermen waarden.
Artikel 20 Waarde - Archeologie 1
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
20.2 Bouwregels
Op de gronden met de bestemming ‘Waarde - Archeologie 1’ mogen geen bouwwerken worden gebouwd;
In afwijking van het bepaalde onder a zijn bouwwerken ten behoeve van de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen op de in artikel 20.1 bedoelde gronden slechts toelaatbaar, indien het betreft:
vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het peil, niet wordt uitgebreid;
een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden gerealiseerd;
een bouwwerk waarbij de bodemverstoring minder dan 50 m2 bedraagt en niet dieper dan 0,3 m.
20.3 Afwijken bouwregels
20.3.1 Ten behoeve van andere bouwwerkzaamheden dan bedoeld in artikel 19.2
In afwijking van het bepaalde in artikel 20.2 mogen gebouwen en bouwwerken en andere bouwwerkzaamheden volgens de andere daar voorkomende bestemming(en) gerealiseerd worden, mits op basis van het archeologisch rapport dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt ingediend en waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders blijkt dat:
archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
archeologische waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden;
er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen: de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door een deskundig op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.
20.4 Omgevingsvergunning uitvoeren werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden
20.4.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde - Archeologie 1’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerkzaamheden zijnde, en werkzaamheden uit te voeren ongeacht het bepaalde bij de andere op deze gronden rustende bestemmingen:
het ontgronden, afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen, egaliseren, verlagen, afplaggen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de landbodemstructuur, dieper dan 0,3 m beneden het maaiveld;
het ontgronden, baggeren, afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen verlagen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de waterbodemstructuur;
het graven, verbreden, verdiepen van watergangen en waterpartijen;
het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
het aanleggen van drainage;
het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
het verwijderen van fundamenten dieper dan 0,3 m beneden het maaiveld.
20.4.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod
Het in artikel 20.4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:
in het kader van het normale beheer en onderhoud;
in het kader van onderhoudsbaggerwerkzaamheden die aantoonbaar niet dieper gaan dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes;
indien zij een oppervlakte en diepte beslaan zoals bepaald in artikel 20.2 onder b sub 3;
in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.
20.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
In afwijking van het bepaalde in artikel 20.4.1 kan een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid uitgevoerd worden mits op basis van een archeologisch rapport, dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt ingediend, en naar het oordeel van burgemeester en wethouders, blijkt dat:
archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
archeologische waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden;
er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Het overleggen van een archeologisch rapport als bedoeld onder a is niet vereist indien de aanvraag betrekking heeft op het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 20.4.2 sub c.
Het bepaalde onder b is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking op grond waarvoor eerder een omgevingsvergunning is afgegeven als bedoeld in artikel 20.3.1 en/of het bepaalde onder a. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Artikel 20.4.4 is hierbij van overeenkomstige toepassing.
20.4.4 Voorschriften bij een omgevingsvergunning
Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 20.4.1 kunnen burgemeester en
wethouders de volgende voorschriften verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
20.4.5 Advies
Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.
Artikel 21 Waarde - Archeologie 2
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
21.2 Bouwregels
Op de gronden met de bestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ mogen geen bouwwerken worden gebouwd;
In afwijking van het bepaalde onder a zijn bouwwerken ten behoeve van de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen op de in artikel 21.1 bedoelde gronden slechts toelaatbaar, indien het betreft:
vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het peil, niet wordt uitgebreid;
een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden gerealiseerd;
een bouwwerk waarbij de bodemverstoring minder dan 50 m2 bedraagt, danwel meer dan 50 m2 bedraagt en niet dieper dan 0,3 m bedraagt.
21.3 Afwijken bouwregels
21.3.1 Ten behoeve van andere bouwwerkzaamheden dan bedoeld in artikel 20.2
In afwijking van het bepaalde in artikel 21.2 mogen gebouwen en bouwwerken en andere bouwwerkzaamheden volgens de andere daar voorkomende bestemming(en) gerealiseerd worden, mits op basis van het archeologisch rapport dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt ingediend en waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders blijkt dat:
archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
archeologische waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden;
er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen: de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door een deskundig op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.
21.4 Omgevingsvergunning uitvoeren werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden
21.4.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerkzaamheden zijnde, en werkzaamheden uit te voeren ongeacht het bepaalde bij de andere op deze gronden rustende bestemmingen:
het ontgronden, afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen, egaliseren, verlagen, afplaggen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de landbodemstructuur, dieper dan 0,3 m beneden het maaiveld;
het ontgronden, baggeren, afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen verlagen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de waterbodemstructuur;
het graven, verbreden, verdiepen van watergangen en waterpartijen;
het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
het aanleggen van drainage;
het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
het verwijderen van fundamenten dieper dan 0,3 m beneden het maaiveld.
21.4.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod
Het in artikel 21.4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:
in het kader van het normale beheer en onderhoud;
in het kader van onderhoudsbaggerwerkzaamheden die aantoonbaar niet dieper gaan dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes;
indien zij een oppervlakte en diepte beslaan zoals bepaald in artikel 21.2 onder b sub 3;
in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.
21.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
In afwijking van het bepaalde in artikel 21.4.1 kan een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid uitgevoerd worden mits op basis van een archeologisch rapport, dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt ingediend, en naar het oordeel van burgemeester en wethouders, blijkt dat:
archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden;
er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Het overleggen van een archeologisch rapport als bedoeld onder a is niet vereist indien de aanvraag betrekking heeft op het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 21.4.2 sub c.
Het bepaalde onder b is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op grond waarvoor eerder een omgevingsvergunning is afgegeven als bedoeld in artikel 21.3.1 en/of het bepaalde onder a. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Artikel 21.4.4 is hierbij van overeenkomstige toepassing.
21.4.4 Voorschriften bij een omgevingsvergunning
Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 21.4.1 kunnen burgemeester en
wethouders de volgende voorschriften verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
21.4.5 Advies
Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.
Artikel 22 Waarde - Archeologie 3
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
22.2 Bouwregels
Op de gronden met de bestemming ‘Waarde - Archeologie 3’ mogen geen bouwwerken worden gebouwd;
In afwijking van het bepaalde onder a zijn bouwwerken ten behoeve van de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen op de in artikel 22.1 bedoelde gronden slechts toelaatbaar, indien het betreft:
vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het peil, niet wordt uitgebreid;
een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden gerealiseerd;
een bouwwerk waarbij de bodemverstoring minder dan 500 m2 bedraagt.
22.3 Afwijken bouwregels
22.3.1 Ten behoeve van andere bouwwerkzaamheden dan bedoeld in artikel 21.2
In afwijking van het bepaalde in artikel 22.2 mogen gebouwen en bouwwerken en andere bouwwerkzaamheden volgens de andere daar voorkomende bestemming(en) gerealiseerd worden, mits op basis van het archeologisch rapport dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt ingediend en waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders blijkt dat:
archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
archeologische waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden;
er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen: de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.
22.4 Omgevingsvergunning uitvoeren werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden
22.4.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde - Archeologie 3’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerkzaamheden zijnde, en werkzaamheden uit te voeren ongeacht het bepaalde bij de andere op deze gronden rustende bestemmingen:
het ontgronden, afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen, egaliseren, verlagen, afplaggen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de landbodemstructuur, dieper dan 0,3 m beneden het maaiveld;
het ontgronden, baggeren, afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen verlagen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de waterbodemstructuur;
het graven, verbreden, verdiepen van watergangen en waterpartijen;
het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
het aanleggen van drainage;
het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
het verwijderen van fundamenten dieper dan 0,3 m beneden het maaiveld.
22.4.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod
Het in artikel 22.4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:
in het kader van het normale beheer en onderhoud;
in het kader van onderhoudsbaggerwerkzaamheden die aantoonbaar niet dieper gaan dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes;
indien zij een oppervlakte en diepte beslaan zoals bepaald in artikel 22.2 onder b sub 3;
in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.
22.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
In afwijking van het bepaalde in artikel 22.4.1 kan een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid uitgevoerd worden mits op basis van een archeologisch rapport, dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt ingediend, en naar het oordeel van burgemeester en wethouders, blijkt dat:
archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden;
er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Het overleggen van een archeologisch rapport als bedoeld onder a is niet vereist indien de aanvraag betrekking heeft op het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 22.4.2 sub c.
Het bepaalde onder b is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op grond waarvoor eerder een omgevingsvergunning is afgegeven als bedoeld in artikel 22.3.1 en/of het bepaalde onder a. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Artikel 22.4.4 is hierbij van overeenkomstige toepassing.
22.4.4 Voorschriften bij een omgevingsvergunning
Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.4.1 kunnen burgemeester en
wethouders de volgende voorschriften verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
22.4.5 Advies
Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.
Artikel 23 Waarde - Archeologie 4
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
23.2 Bouwregels
Op de gronden met de bestemming ‘Waarde - archeologie 4’ mogen geen bouwwerken worden gebouwd;
In afwijking van het bepaalde onder a zijn bouwwerken ten behoeve van de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen op de in artikel 23.1 bedoelde gronden slechts toelaatbaar, indien het betreft:
vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het peil, niet wordt uitgebreid;
een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden gerealiseerd;
een bouwwerk waarbij de bodemverstoring minder dan 500 m2 bedraagt, danwel meer dan 500 m2 bedraagt en de diepte niet meer dan 0,3 m.
23.3 Afwijken bouwregels
23.3.1 Ten behoeve van andere bouwwerkzaamheden dan bedoeld in artikel 22.2
In afwijking van het bepaalde in artikel 23.2 mogen gebouwen en bouwwerken en andere bouwwerkzaamheden volgens de andere daar voorkomende bestemming(en) gerealiseerd worden, mits op basis van het archeologisch rapport dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt ingediend en waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders blijkt dat:
archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
archeologische waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden;
er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen: de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.
23.4 Omgevingsvergunning uitvoeren werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden
23.4.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde - Archeologie 4’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerkzaamheden zijnde, en werkzaamheden uit te voeren ongeacht het bepaalde bij de andere op deze gronden rustende bestemmingen:
het ontgronden, afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen, egaliseren, verlagen, afplaggen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de landbodemstructuur, dieper dan 0,3 m beneden het maaiveld;
het ontgronden, baggeren, afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen verlagen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de waterbodemstructuur;
het graven, verbreden, verdiepen van watergangen en waterpartijen;
het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
het aanleggen van drainage;
het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
het verwijderen van fundamenten dieper dan 0,3 m beneden het maaiveld.
23.4.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod
Het in artikel 23.4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:
in het kader van het normale beheer en onderhoud;
in het kader van onderhoudsbaggerwerkzaamheden die aantoonbaar niet dieper gaan dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes;
indien zij een oppervlakte en diepte beslaan zoals bepaald in artikel 23.2 onder b sub 3;
in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.
23.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
In afwijking van het bepaalde in artikel 23.4.1 kan een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid uitgevoerd worden mits op basis van een archeologisch rapport, dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt ingediend, en naar het oordeel van burgemeester en wethouders, blijkt dat:
archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden;
er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Het overleggen van een archeologisch rapport als bedoeld onder a is niet vereist indien de aanvraag betrekking heeft op het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 23.4.2 sub c.
Het bepaalde onder b is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking op grond waarvoor eerder een omgevingsvergunning is afgegeven als bedoeld in artikel 23.3.1 en/of het bepaalde onder a. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Artikel 23.4.4 is hierbij van overeenkomstige toepassing.
23.4.4 Voorschriften bij een omgevingsvergunning
Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 23.4.1 kunnen burgemeester en
wethouders de volgende voorschriften verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
23.4.5 Advies
Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.
Artikel 24 Waarde - Archeologie 5
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
24.2 Bouwregels
Op de gronden met de bestemming ‘Waarde - Archeologie 5’ mogen geen bouwwerken worden gebouwd;
In afwijking van het bepaalde onder a zijn bouwwerken ten behoeve van de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen op de in artikel 24.1 bedoelde gronden slechts toelaatbaar, indien het betreft:
vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het peil, niet wordt uitgebreid;
een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden gerealiseerd;
een bouwwerk waarbij de bodemverstoring minder dan 10000 m2 bedraagt.
24.3 Afwijken bouwregels
24.3.1 Ten behoeve van andere bouwwerkzaamheden dan bedoeld in artikel 23.2
In afwijking van het bepaalde in artikel 24.2 mogen gebouwen en bouwwerken en andere bouwwerkzaamheden volgens de andere daar voorkomende bestemming(en) gerealiseerd worden, mits op basis van het archeologisch rapport dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt ingediend en waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders blijkt dat:
archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
archeologische waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden;
er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen: de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.
24.4 Omgevingsvergunning uitvoeren werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden
24.4.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde - Archeologie 5’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerkzaamheden zijnde, en werkzaamheden uit te voeren ongeacht het bepaalde bij de andere op deze gronden rustende bestemmingen:
het ontgronden, afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen, egaliseren, verlagen, afplaggen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de landbodemstructuur, dieper dan 0,3 m beneden het maaiveld;
het ontgronden, baggeren, afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen verlagen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de waterbodemstructuur;
het graven, verbreden, verdiepen van watergangen en waterpartijen;
het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
het aanleggen van drainage;
het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
het verwijderen van fundamenten dieper dan 0,3 m beneden het maaiveld.
24.4.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod
Het in artikel 24.4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:
in het kader van het normale beheer en onderhoud;
in het kader van onderhoudsbaggerwerkzaamheden die aantoonbaar niet dieper gaan dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes;
indien zij een oppervlakte en diepte beslaan zoals bepaald in artikel 24.2 onder b sub 3;
in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.
24.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
In afwijking van het bepaalde in artikel 24.4.1 kan een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid uitgevoerd worden mits op basis van een archeologisch rapport, dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt ingediend, en naar het oordeel van burgemeester en wethouders, blijkt dat:
archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
archeologische waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden;
er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Het overleggen van een archeologisch rapport als bedoeld onder a is niet vereist indien de aanvraag betrekking heeft op het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 24.4.2 sub c.
Het bepaalde onder b is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking op grond waarvoor eerder een omgevingsvergunning is afgegeven als bedoeld in artikel 24.3.1 en/of het bepaalde onder a. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Artikel 24.4.4 is hierbij van overeenkomstige toepassing.
24.4.4 Voorschriften bij een omgevingsvergunning
Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 24.4.1 kunnen burgemeester en
wethouders de volgende voorschriften verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
24.4.5 Advies
Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.
Artikel 25 Waarde - Cultuurhistorie 1
25.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - cultuurhistorie 1’ aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de versterking van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.
25.2 Bouwregels
Op de gronden met de bestemming ‘Waarde - cultuurhistorie 1’ mag ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) en (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd indien de betrokken waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden gericht op het behoud van de ter plaatse aangeduide waarde;
Ter beoordeling van het bepaalde onder a winnen burgemeester en wethouders deskundig advies in;
Het bepaalde onder a is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op gronden gelegen binnen bouwvlakken.
25.3 Omgevingsvergunning uitvoeren werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden
25.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde - Cultuurhistorie 1’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe worden gerekend afgraven, egaliseren, ontginnen en ophogen;
het verlagen of verhogen van het waterpeil;
het planten, verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting.
25.3.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod
Het verbod als bedoeld in artikel 25.3.1 is niet van toepassing indien werkzaamheden:
noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij artikel 25.2 in acht genomen is;
betrekking hebben op herstel van de aanwezige cultuurhistorische waarden;
behoren tot het normaal onderhoud en beheer;
mogen worden uitgevoerd krachtens een op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan reeds verleende omgevingsvergunning;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
25.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken en werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 25.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de aangeduide cultuurhistorische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast of hersteld.
Artikel 26 Waarde - Cultuurhistorie 2
26.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – cultuurhistorie 2’ aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de objecten die onderdeel uitmaken van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.
26.2 Omgevingsvergunning uitvoeren werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden
26.2.1 Vergunningplicht bij slopen en/of bouwen
Voor het geheel of gedeeltelijk slopen van bouwwerken met de aanduiding ‘Waarde - cultuurhistorie 2’ is een omgevingsvergunning vereist;
Voor het geheel of gedeeltelijk veranderen van bouwwerken met de aanduiding ‘Waarde - cultuurhistorie 2’ is een omgevingsvergunning vereist.
26.2.2 Toetsingscriterium
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 26.2.1 kan slechts worden verleend indien het belang dat met de Nieuwe Hollandse Waterlinie is gemoeid hierdoor niet wordt geschaad.
26.2.3 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 26.2.1 indien:
het bouwwerk teniet is gegaan door een calamiteit dan wel;
handhaving van de aanwezige karakteristieke kenmerken in redelijkheid niet van aanvrager kan worden verlangd;
advies gevraagd is aan de commissie voor omgevingskwaliteit.
Artikel 27 Waarde - Cultuurhistorie 3
27.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Cultuurhistorie 3’ aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de versterking van de Stelling van Amsterdam.
27.2 Bouwregels
Op de gronden met de bestemming ‘Waarde - Cultuurhistorie 3’ mag ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) en (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd indien de betrokken waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden gericht op het behoud van de ter plaatse aangeduide waarde;
Ter beoordeling van het bepaalde onder a winnen burgemeester en wethouders deskundig advies in;
Het bepaalde onder a is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op gronden gelegen binnen bouwvlakken.
27.3 Omgevingsvergunning uitvoeren werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden
27.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde - Cultuurhistorie 3’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe worden gerekend afgraven, egaliseren, ontginnen en ophogen;
het verlagen of verhogen van het waterpeil;
het planten, verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting.
27.3.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod
Het verbod als bedoeld in artikel 27.3.1 is niet van toepassing indien werkzaamheden:
noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij artikel 27.2 in acht genomen is;
betrekking hebben op herstel van de aanwezige cultuurhistorische waarden;
behoren tot het normaal onderhoud en beheer;
mogen worden uitgevoerd krachtens een op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan reeds verleende omgevingsvergunning;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
27.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken en werkzaamheden zoals bedoeld in 27.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de aangeduide cultuurhistorische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast of hersteld.
Artikel 28 Waarde - Cultuurhistorie 4
28.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Cultuurhistorie 4’ aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de versterking van
de buitenplaatszone langs de Vecht.
28.2 Bouwregels
Op de gronden met de bestemming ‘Waarde - Cultuurhistorie 4’ mag ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) en (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd indien de betrokken waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden gericht op het behoud van de ter plaatse aangeduide waarde;
Ter beoordeling van het bepaalde onder a winnen burgemeester en wethouders deskundig advies in;
Het bepaalde onder a is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op gronden gelegen binnen bouwvlakken.
28.3 Omgevingsvergunning uitvoeren werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden
28.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde - Cultuurhistorie 4’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe worden gerekend afgraven, egaliseren, ontginnen en ophogen;
het verlagen of verhogen van het waterpeil;
het planten, verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting.
28.3.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod
Het verbod als bedoeld in artikel 28.3.1 is niet van toepassing indien werkzaamheden:
noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij artikel 28.2 in acht genomen is;
betrekking hebben op herstel van de aanwezige cultuurhistorische waarden;
behoren tot het normaal onderhoud en beheer;
mogen worden uitgevoerd krachtens een op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan reeds verleende omgevingsvergunning;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
28.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken en werkzaamheden zoals bedoeld in 28.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de aangeduide cultuurhistorische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast of hersteld.
Artikel 29 Waarde - Natuur
29.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Natuur’ aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de versterking van
de aanwezige natuur- en landschapswaarden. Bij nieuwe ontwikkelingen bij bouwen of gebruiken die niet rechtstreeks zijn toegestaan binnen de aangewezen EHS is medewerking slechts mogelijk indien is voldaan aan de landelijk gehanteerde Spelregels EHS.
29.2 Bouwregels
Op de gronden met de bestemming ‘Waarde - Natuur’ mag ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) en (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd indien de betrokken waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden gericht op het behoud van de ter plaatse aangeduide waarde;
Ter beoordeling van het bepaalde onder a winnen burgemeester en wethouders deskundig advies in;
Het bepaalde onder a is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op gronden gelegen binnen bouwvlakken.
29.3 Omgevingsvergunning uitvoeren werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden
29.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde - Natuur’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe worden gerekend afgraven, egaliseren, ontginnen en ophogen;
het verlagen of verhogen van het waterpeil;
het planten, verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting.
29.3.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod
Het verbod als bedoeld in artikel 29.3.1 is niet van toepassing indien werkzaamheden:
noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij artikel 29.2 in acht genomen is;
betrekking hebben op herstel van de aanwezige natuur- en landschapswaarden;
behoren tot het normaal onderhoud en beheer;
mogen worden uitgevoerd krachtens een op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan reeds verleende omgevingsvergunning;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
29.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken en werkzaamheden zoals bedoeld in 29.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de aangeduide natuurwaarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast of hersteld.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 30 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 31 Algemene bouwregels
31.1 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen ter bevordering van de ruimtelijke kwaliteit en de stedenbouwkundige eenheid van de gebouwde omgeving nadere eisen stellen aan:
de plaats, positie, afmeting en nokrichting van bebouwing ten behoeve van een behoorlijke afstemming op de visuele en functionele kwaliteit van de aangrenzende openbare ruimte;
de plaats, positie, afmeting en nokrichting van bebouwing ten behoeve van een behoorlijke afstemming op de gebruikswaarde van belendende panden en percelen met betrekking tot milieuhygiëne, bereikbaarheid, zichtbaarheid, uitzicht, belichting, bezonning en privacy;
de plaats, positie, afmeting en nokrichting van bebouwing ten behoeve van een behoorlijke afstemming op de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden.
Het bepaalde in artikel 37 is van overeenkomstige toepassing.
31.2 Vervangende bouwregel
Voor een bouwwerk dat, krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden en dat in dit bestemmingsplan ingevolge de bestemming is toegestaan, maar waarvan de bestaande maatvoering afwijkt van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
bestaande maten die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven als maximaal toelaatbaar mogen worden aangehouden;
bestaande maten die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven als minimaal toelaatbaar mogen worden aangehouden.
Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
31.3 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, kelderkoekoeken, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
31.4 Ondergronds bouwen
Het bouwen van beneden het maaiveld gelegen ruimten is uitsluitend toegestaan onder gebouwen zoals deze ingevolge de bij de betreffende bestemming geldende bouwregels zijn toegestaan met dien verstande dat de verticale bouwdiepte niet meer dan 3,5 m mag bedragen beneden peil.
31.5 Bruggen
Het bouwen van bruggen met een maximale breedte van 10 m is uitsluitend toegestaan ten behoeve van:
vervanging, herstel of verbetering van reeds aanwezige oeververbindingen;
agrarische bedrijven, ter plaatse van de bestemming ‘Agrarisch met waarden’;
recreatieve verbindingen.
31.6 Steigers
In aanvulling op het bepaalde in de artikelen 14.2.4 en 14.2.5 zijn steigers uitsluitend toegestaan bij woningen waarvan het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming 'Water' of daarvan tenminste gescheiden is door de bestemming 'Verkeer' (overtuin), met dien verstande dat:
per woning één steiger is toegestaan;
de steiger evenwijdig aan de oever dient te worden gebouwd;
de lengte en breedte van de steiger mogen niet meer bedragen dan 6 m en 1,20 m;
de maximale bouwhoogte mag niet meer bedragen dan het peil;
de steiger mag het waterpeil met niet meer dan 0,50 m overschrijden;
maximaal 2 meerpalen zijn toegestaan met een doorsnede van 0,20 m, een maximale hoogte van 1 m boven het waterpeil en maximaal 4,20 m uit de oever geplaatst;
advies dient te zijn verkregen van de beheerder van de betreffende watergang.
Met in achtneming van de maatvoering en het advies als bedoeld onder a zijn burgemeester en wethouders bevoegd af te wijken van het bepaalde onder a voor steigers ten behoeve van recreatieve doeleinden, zoals een kanoroute.
31.7 Erf- en terreinafscheidingen
Voor zover in hoofdstuk 2 niet reeds is bepaald gelden voor erf- en terreinafscheidingen de volgende
regels:
Erf- en terreinafscheidingen zijn toegestaan overeenkomstig de regels voor vergunningvrij bouwen;
In aanvulling op het bepaalde onder a zijn erf- en terreinafscheidingen toegestaan voor de voorgevelrooilijn tot een maximale bouwhoogte van 1 m en achter de voorgevelrooilijn tot een maximale bouwhoogte van 2 m;
Van het bepaalde onder a kan worden afgeweken voor erf- en terreinafscheidingen met een bouwhoogte van maximaal 2 m indien deze grenzen aan openbaar gebied;
Van het bepaalde onder b kan worden afgeweken voor het deel van de erf- en/of terreinafscheiding dat als toegangspartij dient tot een maximale bouwhoogte van 2,5 m en bij buitenplaatsen tot 3 m
Overkappingen zijn toegestaan tot een oppervlakte van 15 m2.
31.8 Oeverbeschoeiingen
a Oeverbeschoeiingen zijn toegestaan, met dien verstande dat de beschoeiing maximaal 0,4 m boven het waterpeil in de winter mag uitkomen.
b Van het bepaalde onder a kan worden afgeweken tot maximaal 0,8 meter boven het waterpeil in de winter indien de ruimtelijke uitstraling ter plaatse beperkt is.
31.9 Straatmeubilair
Straatmeubilair is toegestaan, mits gerealiseerd in de openbare ruimte.
31.10 Waterhuishouding
Voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, zoals dammen, duikers, sluizen en molens, zijn toegestaan tot een oppervlakte van 10 m2 en een hoogte van 6 m.
Artikel 32 Algemene gebruiksregels
Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met het bestemmingsplan, wordt in ieder geval verstaan het (laten) gebruiken:
als opslagplaats van (bouw)materialen, grond, bagger, afval, puin, grind, brandstoffen, (onderdelen van) onklare machines en naar aard gelijk te stellen materialen en/of grondstoffen;
als landings- of opstijgplaats voor helicopters en (ultralight)vliegtuigen;
voor het beproeven van voertuigen, voor het beoefenen van de auto- en motorsport en modelvliegtuigsport, voor het houden van wedstrijden met motorvoertuigen of bromfietsen;
voor het afmeren van woonschepen;
voor het afmeren van recreatievaartuigen;
voor het afmeren van beroepsvaartuigen en partyboten;
van een woning voor meer dan één huishouding;
van vrijstaande bijgebouwen en recreatiewoningen ten behoeve van (zelfstandige) bewoning;
voor bedrijvigheid als bedoeld in de Staat van bedrijfsactiviteiten;
voor kamerverhuurbedrijf;
voor detailhandel
voor seksinrichtingen;
als standplaats voor onderkomens;
als uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen alsmede kampeerterrein.
Onder strijdig gebruik als bedoeld in het vorige lid wordt niet verstaan:
vormen van gebruik die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de betrokken grond ingevolge de bestemming(en), de daarbij behorende doeleindenomschrijving(en) en/of de overige regels mag worden gebruikt;
het afmeren van één recreatievaartuig van maximaal 12 m per woning en het afmeren van recreatievaartuigen waar dat ingevolge de aanduiding ‘specifieke vorm van water - aanlegplaatsen’ is toegestaan.
Artikel 33 Algemene aanduidingsregels
33.1 Karakteristiek bouwwerk
33.1.1 Vergunningplicht bij slopen en/of bouwen
Voor het geheel of gedeeltelijk slopen van bouwwerken met de aanduiding ‘karakteristiek’ is een omgevingsvergunning vereist;
Voor het geheel of gedeeltelijk vernieuwen, veranderen en/of uitbreiden van bouwwerken met de aanduiding ‘karakteristiek’ is een omgevingsvergunning vereist.
33.1.2 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 33.1.1 onder a kan slechts worden verleend indien:
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing;
de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;
het delen van een gebouw of bijgebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt;
aanvrager dient met een schriftelijke advies van een deskundige aan te tonen dat aan het gestelde onder 1 tot en met 4 wordt voldaan.
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 33.1.1 onder b kan slechts worden verleend indien:
het betrokken bouwplan mede strekt tot behoud of versterking van het uitwendige karakter van het bouwwerk, zoals aanwezig op het moment van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan, voor wat betreft:
bouwmassa naar hoofdafmetingen en onderlinge verhoudingen;
dakvorm, nokrichting, dakhelling, dakoverstekken, goot- en daklijsten en schoorstenen;
gevelindelingen door ramen, deuropeningen en erkers.
33.1.3 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 33.1.2 onder b voor het bouwen overeenkomstig hetgeen bepaald is bij de andere ter plaatse voorkomende bestemming(en), indien:
het bouwwerk teniet is gegaan door een calamiteit dan wel;
handhaving van de aanwezige karakteristieke kenmerken in redelijkheid niet van aanvrager kan worden verlangd;
advies gevraagd is aan de commissie voor omgevingskwaliteit.
33.2 Geluidzone - industrie
De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone - industrie’ zijn, behalve voor de ter plaatse andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van een inrichting als bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht (geluidhinderlijke inrichtingen).
33.3 Veiligheidszone - lpg
In afwijking van het bepaalde bij de andere ter plaatse van de aanduiding ‘veiligheidszone - lpg’ voorkomende bestemmingen mogen ter plaatse van deze aanduiding geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.
33.4 Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen
In afwijking van het bepaalde bij de andere ter plaatse van de aanduiding ‘veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen’ voorkomende bestemmingen mogen ter plaatse van deze aanduiding geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.
33.5 Vrijwaringszone - straalpad
In aanvulling op het bepaalde bij de andere ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - straalpad’ voorkomende bestemming(en) mag de bouwhoogte ter plaatse van deze aanduiding niet hoger bedragen dan 44 m.
33.6 Vrijwaringszone - molenbiotoop
33.6.1 Aanduidingsregels
De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop’ zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de vrije windgang van en het zicht op molens.
33.6.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere ter plaatse voorkomende bestemming(en) gelden ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop’ de volgende regels:
op of in de gronden binnen de zone, gemeten vanaf 0 m tot 100 m van de molen, mag niet hoger worden gebouwd dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
binnen een afstand van 100 tot 400 m van de molen wordt geen bebouwing opgericht met een hoogte die meer bedraagt dan 1/100 van de afstand van het bouwwerk tot de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek;
het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en b, indien:
de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing;
toepassing van de in dit lid onder a en b bedoelde afstands- en/of hoogtematen de belangen in verband met de nieuw op te richten bebouwing onevenredig zouden schaden;
mits vooraf advies is ingewonnen bij de betreffende molenbeheerder.
indien op grond van hoofdstuk 2 een lagere maximale bouwhoogte geldt dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte onder b dan prevaleert de maximaal toelaatbare bouwhoogte van hoofdstuk 2;
in afwijking van het bepaalde onder a en b is de maatvoering van de met omgevingsvergunning gebouwde bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan toegestaan.
33.6.3 Omgevingsvergunning uitvoeren werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden
Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
binnen een afstand van 100 m rondom de molen: het oprichten van beplanting die hoger is of zal worden dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
binnen een afstand van 100 m tot 400 m van de molen: het oprichten van beplanting die hoger is of zal worden dan 1/100 van de afstand van de beplanting tot de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek.
Het onder a opgenomen verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
in het kader van het normale beheer en onderhoud;
waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.
Werken en werkzaamheden als bedoeld in dit lid zijn slechts toelaatbaar indien:
de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing dan wel beplanting en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt door de nieuw aan te brengen beplanting; of
toepassing van de onder a bedoelde afstands- en/of hoogtematen de belangen in verband met de nieuw aan te brengen beplanting onevenredig zouden schaden.
33.6.4 Advies
Alvorens omtrent het verlenen van omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de molenbeheerder.
33.7 Gemaal
Ter plaatse van de aanduiding ‘gemaal’ is één gemaal toegestaan met de maatvoering zoals aanwezig op het moment van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.
33.8 Zend-/ontvangstinstallatie
Ter plaatse van de aanduiding ‘zend-/ontvangstinstallatie’ is één vakwerkmast ten behoeve van telecommunicatie toegestaan met een maximale bouwhoogte van 40 m.
Artikel 34 Algemene afwijkingsregels
34.1 Overschrijding bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 afwijken reeds mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor:
afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen waarbij het bouwvlak met ten hoogste 10% mag worden vergroot.
De bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
34.2 Gebouwen ten behoeve van openbaar nut
Het bevoegd kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels in hoofdstuk 2, teneinde de bouw van gebouwen ten dienste van het openbaar nut, zoals gemaalgebouwen, nutsgebouwen en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwen toe te staan, mits:
de inhoud per gebouw niet meer bedraagt dan 60 m3;
de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4 m.
Artikel 35 Algemene wijzigingsregels
35.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen waarbij het bestemmingsvlak met ten hoogste 10% mag worden vergroot. Bij agrarische bouwvlakken is de voorwaarde van toepassing zoals gesteld in artikel 3.7.1 lid a onder 6.
35.2 Geluidzone - industrie
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodat de aanduiding ‘geluidzone - industrie’ wordt verwijderd. Deze bevoegdheid kan slechts worden toegepast indien:
de planologische noodzaak voor de geluidzone ontbreekt omdat de mogelijkheid niet meer aanwezig is om geluidhinderlijke inrichtingen te vestigen op het bedrijventerrein waarvoor de geluidzone geldt;
de omvang van de geluidzone zodanig beperkt wordt dat deze zich niet meer over het plangebied van dit bestemmingsplan uitstrekt.
35.3 Veiligheidszone - lpg
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodat de aanduiding ‘veiligheidszone - lpg’ wordt verwijderd, mits de betreffende verkoop/aanwezigheid van lpg ter plaatse is beëindigd.
35.4 Extra wooneenheid in karakteristiek pand of rijksmonument
Voor zover hoofdstuk 2 hier niet reeds in voorziet kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen ten einde een extra wooneenheid in een pand dat als ‘karakteristiek’ of ‘rijksmonument’ is aangeduid toe te staan, met inachtneming van het volgende:
het cultuurhistorisch waardevolle gebouw betreft een hoofdgebouw of een bijgebouw dat geschikt is voor het beoogde gebruik;
er geen sprake is van een object of woning voor één huishouden dat in redelijkheid niet geschikt is voor een extra wooneenheid;
door aanvrager wordt aangetoond dat de aangevraagde extra wooneenheid in wezenlijke mate bijdraagt aan het behoud of herstel van de waarde van de aanwezige cultuurhistorisch waardevolle objecten;
door aanvrager wordt aangetoond dat de beoogde functiewijziging milieuhygiënisch inpasbaar is en geen nadelige gevolgen heeft voor de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden;
voor de functiewijziging geen extra bebouwing benodigd is en voor de extra wooneenheid 50 m2 aan bijgebouwen is toegestaan in reeds bestaande bebouwing;
de verkeersveiligheid ter plaatse blijft gehandhaafd en de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
in geval van splitsing van een cultuurhistorisch waardevolle woning dient de bouwaanduiding ‘aaneengebouwd’ te worden opgenomen, waarmee wordt aangegeven dat de woning aaneengebouwd is en dient te blijven en ter plaatse maximaal 2 wooneenheden zijn toegestaan.
35.5 Waarde - archeologie
Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken met de dubbelbestemmingen ‘waarde - archeologie’ geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:
uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
35.6 Natuur
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingen in het plan te wijzigen ten behoeve van de bestemming ‘Natuur’, met dien verstande dat:
de omliggende functies van aangrenzende gronden en bebouwing niet onevenredig worden belemmerd;
natuurontwikkeling ter plaatse daadwerkelijk dient plaats te vinden;
de gronden in eigendom zijn van een natuurbeschermingsorganisatie of via particulier natuurbeheer als natuurgebied worden ingericht of anderszins zekerheid wordt verkregen dat de natuurontwikkeling plaatsvindt.
35.7 Ter plaatse van de aanduiding ‘wetgevingszone - wijzigingsgebied 1’
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan ter plaatse van de aanduiding ‘wetgevingszone - wijzigingsgebied 1‘ te wijzigen teneinde de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ zodanig te wijzigen of te verwijderen dat het maximaal aantal toegestane woonschepen wordt verlaagd, mits de belangen van de eigenaren en gebruikers van de te verplaatsen of te verwijderen ligplaatsen niet onevenredig worden aangetast.
35.8 Ter plaatse van de aanduiding ‘wetgevingszone - wijzigingsgebied 2’
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan ter plaatse van de bestemming ‘Bedrijf’ met de aanduiding ‘wetgevingszone - wijzigingsgebied 2‘ te wijzigen ten behoeve van twee buitenplaatsen, met dien verstande dat:
een besluit tot planwijziging de gehele locatie dient te omvatten en gebaseerd wordt op een inrichtingsplan dat de instemming van burgemeester en wethouders heeft verkregen;
maximaal 2 landhuizen toelaatbaar zijn;
een maximale inhoud van 2000 m3 per landhuis is toegestaan;
in totaal maximaal 100 m2 aan bijgebouwen is toegestaan;
na planwijziging is artikel 6 van toepassing;
bij het opstellen van de ruimtelijke onderbouwing dienen de volgende uitgangspunten in acht te worden genomen. De nieuwe landhuizen dienen een eigen identiteit en allure uit te stralen. Het inrichtingsplan dient blijk te geven van een heldere (landschaps)architectonische visie, afgestemd op de omgeving van de locatie. Het plan wordt aan de volgende uitgangspunten getoetst. De tuin wordt in een parkachtige opzet aangelegd, met een variatie in open terreindelen en bos. Zowel landhuis als park zijn vanaf de omliggende wegen en de Vecht goed zichtbaar. De landhuizen zijn georiënteerd op de hoofdontsluiting, de Vecht en het open poldergebied. De inrichting van het omliggende park versterkt deze oriëntatie. De randen van het park bestaan uit beplante delen afgewisseld met open delen. De boombeplanting bestaat hoofdzakelijk uit (inheems) loofhout. Voor de gebouwen wordt gestreefd naar markante bouwvormen met een duidelijke identiteit en herkenbaarheid. In de architectuur (bouwvormen, materiaalgebruik) wordt aangesloten bij de karakteristieke kenmerken van de buitenplaatsen in de omgeving. Een paardenbak, zwembad of tennisbaan dient landschappelijk te worden ingepast door middel van beplantingen. Voor de andere bouwwerken wordt gestreefd naar een in architectuur passende, sobere vormgeving.
Artikel 36 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
36.1 Inham in de Vecht
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een inham te maken in de Vecht. Omgevingsvergunning kan worden verleend indien de inbreuk op de oever beperkt blijft en de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 37 Algemene produreregels
37.1 Procedure nadere eisen
Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen als bedoeld in deze regels is de hierna volgende procedure van toepassing:
het ontwerpbesluit wordt gedurende 4 weken op het gemeentehuis ter visie gelegd;
voorafgaand aan de tervisielegging maken burgemeester en wethouders in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen en op digitale wijze bekend dat het ontwerpbesluit ter visie ligt;
in de kennisgeving wordt vermeld waar en wanneer de stukken kunnen worden geraadpleegd en wie op welke wijze een zienswijze hierop kan indienen;
gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk en/of mondeling zienswijzen indienen op het ontwerpbesluit;
burgemeester en wethouders nemen een met redenen omkleed besluit en doen daarvan mededeling aan hen die zienswijzen hebben ingediend.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 38 Overgangsrecht
38.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
38.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
38.3 Persoonsgebonden overgangsrecht
In afwijking van het bepaalde in artikel 38.1 aanhef en onder d is het innemen van een ligplaats met het woonschip ‘Animo II‘ op het perceel Nigtevechtseweg 76 te Vreeland door rechthebbende natuurlijke persoon de heer P. Stamboliev wel toegestaan,
met dien verstande dat:
het persoonsgebonden overgangsrecht niet kan worden overgedragen aan of overgaan op een andere natuurlijke of rechtspersoon;
het persoonsgebonden overgangsrecht uitsluitend van toepassing is op de huidige locaties;
indien het gebruik, bedoeld onder a en b na inwerkingtreding van dit bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te (laten) hervatten.
Artikel 39 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam "Regels van het bestemmingsplan Landelijk Gebied Noord”.