direct naar inhoud van Regels

Loenen aan de Vecht

Status: Vastgesteld
Idn: NL.IMRO.1904.BPLoenenadVechtLNN-VG01

Artikel 19 Water

 

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water en waterlopen;

  2. waterhuishoudkundige voorzieningen en waterberging, waaronder bergbezinkbassins;

  3. behoud, versterking, herstel en ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden en de ecologische waarden van de Vecht en haar oevers ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone';

  4. behoud, versterking, herstel en ontwikkeling van de cultuurhistorische waarde van de Vecht en haar oevers, waaronder de aanwezige dakpanbeschoeiingen;

  5. behoud, versterking, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van waterlopen, ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden';

  6. het bestaande aantal woonschepen ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats';

  7. ligplaatsen voor recreatievaartuigen;

  8. steigers aan de oever van een tuin en/of erf van een woning of woonschip;

  9. extensief recreatief medegebruik;

 

met de daarbij horende:

  1. voorzieningen waaronder sluizen, bruggen, dammen, oeverbeschoeiingen en duikers;

  2. overige functioneel met de bestemming 'Water' verbonden voorzieningen.

 

19.2 Bouwregels

 

19.2.1 Gebouwen

Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

 

19.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bouwregels:

  1. De bouwhoogte van bruggen en viaducten bedraagt ten hoogste 8 m.

  2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van bouwwerken voor de waterwegaanduiding, geleiding of tolheffing, bedraagt maximaal 3 m.

 

19.2.3 Aanlegsteigers

In aanvulling op en in afwijking van artikel 19.2.2 gelden voor aanlegsteigers de volgende bouwregels:

  1. Steigers ten behoeve van woonschepen zijn uitsluitend toegestaan aan de oever van een tuin en/of erf van een woonschip.

  2. De steiger dient evenwijdig aan de oever te worden gebouwd.

  3. De breedte bedraagt ten hoogste 6 m.

  4. De diepte bedraagt ten hoogste 1,2 m.

  5. De steiger rust op maximaal twee palen.

  6. De bouwhoogte mag de hoogte van het streefpeil niet overschrijden, met een maximum van 0,45 m boven de waterlijn.

  7. Steigers mogen de ecologische waarde van de ecologische verbindingszone niet aantasten.

  8. Steigers mogen de cultuurhistorische waarde van de Vecht, voor zover gelegen binnen de bestemming ‘Waarde - Beschermd dorpsgezicht’, waaronder de aanwezige dakpanbeschoeiingen, niet aantasten.

 

19.2.4 Haakse steigers

In aanvulling op en in afwijking van artikel 19.2.2 gelden voor steigers aan de kopse kant van een woonschip de volgende bouwregels:

  1. Per woonschip is ten hoogste één haakse steiger toegestaan.

  2. De haakse steiger is uitsluitend toegestaan aan de oever van een tuin en/of erf van een woonschip.

  3. De steiger dient haaks op de oever te worden gebouwd.

  4. De breedte bedraagt ten hoogste 1,2 m.

  5. De diepte bedraagt ten hoogste de breedte van het woonschip of 6 m.

  6. De steiger rust op maximaal twee palen.

  7. De bouwhoogte mag de hoogte van het streefpeil niet overschrijden, met een maximum van 0,45 m boven de waterlijn.

 

19.2.5 Meerpalen

In afwijking van het bepaalde in artikel 19.2.2 gelden voor meerpalen de volgende bouwregels:

  1. Per aanlegplaats zijn ten hoogste twee meerpalen toegestaan.

  2. De doorsnede van een meerpaal bedraagt ten hoogste 0,2 m.

  3. De bouwhoogte bedraagt ten hoogste 1 m.

  4. De meerpaal wordt ten hoogste 4,2 m uit de oever geplaatst.

 

19.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 19.2.5 voor het realiseren van maximaal 4 meerpalen per woonschip en/of een grotere doorsnede per meerpaal tot maximaal 0,5 m.

 

19.4 Specifieke gebruiksregels

 

19.4.1 Verboden gebruik

Onder verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van boatsavers.

 

19.4.2 Woonschepen

In aanvulling op het bepaalde in artikel 19.1 onder f zijn ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats' uitsluitend woonschepen toegestaan die voldoen aan de volgende kenmerken:

  1. Het aantal woonschepen bedraagt niet meer dan één per aanduidingsvlak;

  2. Lengte ten hoogste 18 m;

  3. Breedte ten hoogste 6 m;

  4. Goot- en boeiboordhoogte ten hoogste 3,5 m;

  5. Bouwhoogte ten hoogste 4 m;

  6. Diepte omloop en overstek ten hoogste 0,8 m;

  7. Diepte dakoverstek ten hoogste 0,3 m;

  8. Onderlinge afstand tussen de opbouw van twee woonschepen ten minste 5 m;

  9. Voor woonschepen die worden vervangen, gelden de maten zoals genoemd onder a tot en met g. Indien het bestaande woonschip deze maximale maten overschrijdt, mag dit woonschip worden vervangen door een woonschip waarbij de maatvoering van het bestaande woonschip wordt gehandhaafd.

 

19.4.3 Recreatievaartuigen

In aanvulling op het bepaalde in artikel 19.1 onder g zijn recreatievaartuigen toegestaan die voldoen aan de volgende kenmerken:

  1. Situering uitsluitend aan de oever van een tuin en/of erf van een woning aan de Vecht;

  2. Aantal recreatievaartuigen per woning bedraagt ten hoogste 1;

  3. Lengte per recreatievaartuig bedraagt ten hoogste 12 m;

  4. Vooraf dient instemming van de vaarwegbeheerder te worden verkregen wat betreft nautische aspecten.

 

19.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

19.5.1 Vervanging woonschip langer dan 18 m

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 19.4.2 indien een woonschip dat langer is dan 18 m wordt vervangen door een woonschip dat korter is dan 18 m. Het vervangende woonschip voldoet aan de volgende kenmerken:

  1. Lengte ten hoogste 18 m;

  2. Breedte ten hoogste 6 m;

  3. Goot- en boeiboordhoogte ten hoogste 4 m;

  4. Bouwhoogte ten hoogste 4,5 m;

  5. Diepte omloop en overstek ten hoogste 0,8 m;

  6. Diepte dakoverstek ten hoogste 0,3 m.

 

19.5.2 Vervanging woonschepen door woonschip door woonschip met historische waarde

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 19.4.2 indien sprake is van een verbetering van de landschappelijke situering, de cultuurhistorische waarden behouden blijven en het een woonschip betreft dat historische waarde heeft. Het historisch waardevolle vervangende woonschip voldoet aan de volgende kenmerken:

  1. Lengte ten hoogste 30 m;

  2. Breedte ten hoogste 6 m;

  3. Goot- en boeiboordhoogte ten hoogste 3,5 m;

  4. Bouwhoogte ten hoogste 4 m;

  5. Diepte omloop en overstek ten hoogste 0,8 m;

  6. Diepte dakoverstek ten hoogste 0,3 m;

  7. Onderlinge afstand tussen twee woonschepen of enig uitstekend deel daarvan ten minste 5 m.

 

19.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

19.6.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone', de aanduiding 'landschapswaarden' of de bestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht':

  1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;

  2. het aanleggen, beschoeien, verdiepen, verbreden en dempen van watergangen en waterpartijen;

  3. het verwijderen of aantasten van de oevers en beschoeiingen;

  4. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en
    apparatuur;

  5. andere-werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;

  6. andere-werken die de cultuurhistorische waarde onevenredig kunnen aantasten, waaronder het verwijderen, wijzigen of aantasten van de aanwezige dakpanbeschoeiing en het wijzigen van de oevers.

 

19.6.2 Uitzonderingen

Geen omgevingsvergunning is nodig voor:

  1. andere-werken die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;

  2. andere-werken die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning.

 

19.6.3 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 19.6.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door het uitvoeren van de werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige cultuurhistorische waarden en/of aanwezige en potentiële landschappelijke, natuurlijke en ecologische waarden en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.