direct naar inhoud van Regels
Plan: 1e herziening bestemmingsplan Corridor
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1904.BPCorridor1hrzBKL-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

regels en verbeelding van het bestemmingsplan '1e herziening bestemmingsplan Corridor' van de gemeente Stichtse Vecht.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1904.BPCorridor1hrzBKL-VG01 met bijbehorende regels.

1.3 aan huis verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteit aan huis:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, ondergeschikte detailhandel, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend; detailhandel, horeca, seksinrichtingen, koeriersbedrijven en (personen)transportbedrijven zijn niet toegestaan.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan- en uitbouw en overkapping:

een aan een hoofdgebouw gebouwd bouwwerk dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.7 achtererf:

de gronden die behoren bij een hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevelrooilijn.

1.8 achtergevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn in het verlengde van de achtergevel van het hoofdgebouw.

1.9 agrarische medegebruik:

gebruik van gronden gericht op (extensief) agrarisch gebruik waarbij het gebruik ondergeschikt is aan de hoofdfunctie van de gronden.

1.10 agrarisch loonbedrijf:

een bedrijf dat uitsluitend of overwegende mate gericht is op het verrichten van werkzaamheden voor en/ of de levering van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur.

1.11 afhankelijke woonruimte (i.v.m. mantelzorg):

een gebouw bij een woning dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is

1.12 archeologische waarde:

de aan een gebied toegerekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.

1.13 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.14 bebouwingspercentage:

het percentage van de oppervlakte van het bouwperceel, binnen de op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen, dat mag worden bebouwd.

1.15 bed & breakfast:

een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt binnen de woning. Onder een bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur.

1.16 bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet-zelfstandige en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.17 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat blijkens zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd om te worden gebruikt als bedrijfsruimte.

1.18 bedrijfsinstallatie:


bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de exploitatie van een ter plaatse gevestigd bedrijf.

1.19 bedrijfsplan:

ondernemingsplan op grond waarvan wordt aangetoond dat investeringen gerechtvaardigd zijn in het licht van de toestand en de structuur van het bedrijf en dat ze zullen leiden tot een duurzame verbetering van de toestand.

1.20 bedrijfsverzamelgebouw:

een gebouw waarin het uitoefenen van bedrijvigheid (waaronder industriële, ambachtelijke, dienstverlenende, consumentverzorgende, therapeutische, sportfuncties en kantoren) wisselend kan worden uitgeoefend, waarbij de ruimtelijke uitstraling in overeenstemming is met die van één bedrijf. Voor het berekenen van toegestane oppervlakte aan ondergeschikte kantoren (zie artikel 1.77) wordt een bedrijfsverzamelgebouw als één bedrijf getoetst.

1.21 bedrijfsvloeroppervlak:

de gezamenlijke vloeroppervlakte van ruimten aang wend voor de uitoefening van een bedrijf/instelling, zoals magazijnen, bergingen, kantoren en voor publiek toegankelijke ruimten.

1.22 bedrijfswoning:

een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op dan wel bij een bedrijfsterrein bestemd voor het huishouden van een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bedrijfsvoering, in overeenstemming met de bestemming, noodzakelijk is.

1.23 beeldkwaliteit:

alle aspecten die van invloed zijn op de voorstelbaarheid en beleving van de ruimtelijke omgeving en objecten in die omgeving (waaronder de cultuurhistorische en landschappelijke waarden).

1.24 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden.

1.25 bestaand:

bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning, tenzij in de regels anders is bepaald;

bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebruikt krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.26 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.27 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.28 bijbehorend bouwwerk:

een functioneel met een hoofdgebouw verbonden, daar al niet tegen aangebouwd en door de ligging, constructie en afmeting daaraan ondergeschikt, op de grond staand gebouw of ander bouwwerk, zoals een aan- of uitbouw, schuur, fietsenstalling, e.d.

1.29 bijgebouw:

een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.30 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.31 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.32 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen met uitsluiting van een onderbouw of een zolderverdieping.

1.33 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.34 bouwperceelgrens:

de een grens van een bouwperceel.

1.35 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.36 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.37 bruto vloeroppervlak (bvo):

de totale oppervlakte van de bouwlagen met inbegrip van de bouwconstructies, magazijnen, dienstruimten, bergingen en dergelijke

1.38 cultuurhistorische waarde:

belang in geschiedkundig opzicht; onder andere met betrekking tot het ontstaan van het gebied, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het kavelpatroon, de waterhuishouding, de beplanting en de (voormalige) bebouwing.

1.39 dakkapel:

een constructie ter vergroting van een gebouw, met één of meer ramen, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.40 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een bedrijfs- of beroepsactiviteit.

1.41 detailhandel in volumineuze goederen:

detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten en caravans.

1.42 dienstverlening:

een (naar openingstijden grotendeels) met een winkel vergelijkbare onderneming die is gericht op het verlenen van diensten aan particulieren, zoals reisbureaus, kapsalons, banken en (para) medische dienstverlening zulks met uitzondering van horeca(ondernemingen) en erotisch getinte horeca.

1.43 erf:

een al dan niet bebouwd perceel, of gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;

1.44 erotisch getinte horeca:

een horeca(onderneming) die tot doel heeft het daarbinnen doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotisch-pornografische aard en tevens het bedrijfsmatig ten behoeve van verbruik ter plaatse verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken. Hieronder vallen eveneens een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.

1.45 evenement:

periodieke en/of incidentele manifestaties, zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, tentoonstellingen, shows, thematische beurzen en markten.

1.46 extensief dag recreatief medegebruik:

vormen van openluchtrecreatie met een relatief beperkt aantal recreanten per oppervlakte-eenheid en waarbij in het algemeen het verlangen naar rust en ruimte voorop staat.

1.47 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.48 geluidsgevoelig object:

woningen, alsmede gebouwen, terreinen en ruimten als bedoeld in de Wet geluidhinder.

1.49 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder en/of bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.

1.50 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf dat overwegend afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende gronden als agrarisch productiemiddel.

1.51 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending in de uitoefening van een bedrijfs- of beroepsactiviteit.

1.52 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.53 horeca(onderneming):

een onderneming die in zijn algemeenheid is gericht op het verstrekken van nachtverblijf, het verstrekken en/of ter plaatse nuttigen van voedsel en/of dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie.

De volgende specifieke vormen worden onderscheiden, waarbij in het kader van dit bestemmingsplan geen discotheken zijn toegestaan. Bij de begrippen is een categorie-indeling aangegeven welke in de regels wordt gebruikt:

  • Categorie h1: (winkel)ondersteunende horeca waaronder verstaan wordt:

een onderneming, die qua openingstijden vergelijkbaar is met detailhandelsvestigingen, althans geen latere sluitingstijd dan 21.00 uur heeft, zoals een dagcafé, lunchroom, koffiecorner en ijssalon;

  • Categorie h2: bed & breakfast, pensionbedrijf waaronder verstaan wordt:

een overnachtingaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt en waarbij het verstrekken van consumpties eventueel op een klein terras van ondergeschikte betekenis is, waarbij een bed & breakfast gevestigd is in een woning of bijgebouw van een woning en wordt gerund door de eigenaren tevens bewoners van de betreffende woning;

  • Categorie h3: hotel waaronder verstaan wordt:

een onderneming, die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf en eventueel het exploiteren van zaalaccommodatie en het ondergeschikt verstrekken van voedsel en dranken;

  • Categorie h4: restaurant/eetcafé waaronder verstaan wordt:

een onderneming, die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van maaltijden voor gebruik ter plaatse en waarbij het verstrekken van dranken (daaraan) ondergeschikt is; alsmede tot het exploiteren van een ondergeschikte zaalaccommodatie;

  • Categorie h5: cafetaria/snackbar waaronder verstaan wordt:

een onderneming gericht op het verstrekken aan de verbruiker van al dan niet ter plaatse bereide, kleine etenswaren, welke al dan niet ter plaatse kunnen worden gebruikt;

  • Categorie h6: zaalaccommodatie waaronder verstaan wordt:

een onderneming, die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van gelegenheid tot het houden van bruiloften en partijen, alsmede tot het houden van congressen, conferenties en andere vergaderingen en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is;

  • Categorie h7: café/bar waaronder verstaan wordt:

een zelfstandige, niet geheel of gedeeltelijk deel uitmakend van een hotel, restaurant of zaalaccommodatie voorkomende bedrijvigheid, die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse en waar het verstrekken van maaltijden daaraan ondergeschikt is;

  • Categorie h8: discotheek/dancing waaronder verstaan wordt:

een uitgaansgelegenheid bestaande uit één of meerdere bars en een plek waar je kunt dansen op of luisteren naar (live)muziek.

1.54 huishouden:

persoon of groep personen die een huishouding voert, niet zijnde bedrijfsmatige kamerverhuur.

1.55 huishouding:

regeling van het huishouden, familieleven, huisgezin.

1.56 hoogteaccent:

een ondergeschikt deel van het gebouw dat een grotere hoogte heeft dan het overige deel van het gebouw en dat een representatieve uitstraling heeft.

1.57 (bedrijfsmatige) kamerverhuur:

de verhuur van ruimte(n) in een (deel van een) gebouw die geschikt is voor of geschikt te maken is voor (nacht)verblijf of een zelfstandige woonruimte, ongeacht de duur van het verblijf en al dan niet tegen betaling.

1.58 kantoor:

een ruimte welke door haar indeling en inrichting is bestemd om uitsluitend te worden gebruikt voor administratieve en daarmee gelijk te stellen werkzaamheden met geen of slechts een ondergeschikte baliefunctie.

1.59 kelderingang:

een constructie die dient voor de toegang tot een kelder.

1.60 kelderkoekoek:

een uitgebouwde constructie van beperkte omvang aan de buitenzijde van de kelderwand die dient voor daglichttoetreding en/of ventilatie van de kelder. Als uitgebouwde bak wordt het ook wel een lichtkolk of vossengat genoemd, een lange doorgaande koekoek ook wel een wolfskuil.

1.61 kiosk:

een al dan niet permanent bouwwerk van zeer beperkte omvang waar goederen worden aangeboden aan voornamelijk reizigers om zo hun reis of wachttijd te veraangenamen, zoals tijdschriften, kranten, etenswaren, vervoersbewijzen, kaarten, e.d.

1.62 kruidlaag:

de vegetatielaag die gedomineerd wordt door niet-houtige vaatplanten en grotere sporenplanten.

1.63 kwetsbare objecten:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht moet worden genomen.

1.64 kunstwerk:

bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.65 landschapswaarden:

de waarden die een gebied ontleent aan zijn visueel waarneembare verschijningsvorm, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur, waaronder openheid en oude stroomruggen.

1.66 loonbedrijf:

een bedrijf dat in opdracht bepaalde werkzaamheden, gericht op sloop- en grondwerkzaamheden, verricht.

1.67 maaiveldhoogte:

het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft.

1.68 mantelzorg:

het voldoen aan een tijdelijke, maar langer dan drie maanden durende behoefte aan zorg op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, waarbij de zorgverlening gebeurt op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband. De zorgbehoevende maakt op dat moment deel uit van het huishouden.

1.69 natuurwaarden:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied.

1.70 omgevingsvergunning:

een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).

1.71 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden:

omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wabo.

1.72 omgevingsvergunning voor het afwijken:

omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met dit plan met toepassing van de in dit plan opgenomen regels inzake afwijking, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder c jo. artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo.

1.73 omgevingsvergunning voor het bouwen:

omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wabo.

1.74 omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk:

omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder g van de Wabo.

1.75 ondergeschikte detailhandel:

detailhandel vanuit vestigingen/voorzieningen die als hoofdactiviteit geen detailhandel hebben en waarvan de detailhandelsfunctie aantoonbaar ondergeschikt en gelieerd is aan de hoofdfunctie, waarbij niet meer dan 20% van de totale omzet en/of niet meer dan 20% van het totale bedrijfsvloeroppervlak met een maximum verkoopvloeroppervlak van 100 m².

1.76 ondergeschikte horeca:

horeca vanuit vestigingen/voorzieningen (niet zijnde horeca) waarbij deze functie aantoonbaar ondergeschikt is aan de hoofdfunctie zoals een kantine bij een sportaccommodatie.

1.77 ondergeschikte kantoren:

kantoren waarbij het kantoor een directe relatie heeft met de hoofdactiviteit maar daaraan aantoonbaar ondergeschikt is en het totale oppervlak aan kantoren niet meer bedraagt dan 30% van het totale bedrijfsvloeroppervlak met een maximum van 2.000 m2 b.v.o..

1.78 onderkomen:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, woonketen en soortgelijke verblijfsmiddelen, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

1.79 overkapping/luifel/carport/pergola:

een voor mensen toegankelijk overdekt bouwwerk zonder eigen wanden.

1.80 pontwachtersgebouw:

gebouw ten behoeve van de bediening van een pont.

1.81 parenclub:

erotisch getinte horeca.

1.82 perceel:

begrensd stuk land of water, kavel.

1.83 perceelsgrens:

een grens van een perceel.

1.84 pompshop:

verkooppunt van aan de reis gerelateerde producten, zoals bloemen, etenswaren voor onderweg, tijdschriften en autobenodigdheden.

1.85 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.86 reclameobject:

bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van reclame-uitingen van één of meerdere bedrijven.

1.87 reclamemast:

bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van reclame-uitingen van één of meerdere bedrijven.

1.88 rijstrook:

een rijstrook is een gemarkeerde strook van een rijbaan die voldoende breed is voor rijdende voertuigen.

1.89 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval begrepen:

  • a. een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon;
  • b. een seksbioscoop of sekstheater;
  • c. een seksautomatenhal;
  • d. een seksclub of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar of in combinatie met een sekswinkel.
1.90 standplaats:

het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de open lucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen zoals een kraam, een wagen of een tafel.

1.91 steiger:

een aan de oever gekoppelde, gebouwde constructie ten behoeve van het aanleggen of afmeren van een vaartuig.

1.92 straatmeubilair:

bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts-)voorzieningen, zoals:

  • a. verkeersgeleiders, verkeersborden, lichtmasten, zitbanken en bloembakken;
  • b. telefooncellen, abri's, kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame (inclusief de reclame zelf);
  • c. kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van niet meer dan 50 m³ en een hoogte van niet meer dan 3 m, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorziening en brandkranen;
  • d. afvalinzamelsystemen.
1.93 verbeelding:

de verbeelding van het bestemmingsplan '1e herziening bestemmingsplan Corridor' bestaande uit het bladen met het nummer NL.IMRO.1904.BPcorridorBKL-VG01 (deelbladen 1 t/m 4) met bijbehorende verklaring, waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven;

1.94 voorgevel hoofdgebouw:

de gevel van het hoofdgebouw die op de kortste afstand tot het openbaar gebied ligt, met uitzondering van hoeksituaties waarbij de voorgevel gelijk is aan de voorgevel van de totale rij dan wel het gedeelte van het hoofdgebouw waar zich bij de oprichting van het pand de hoofdtoegang/voordeur bevindt.

1.95 voorerf:

de gronden die behoren bij een hoofdgebouw en gelegen zijn voor de voorgevelrooilijn.

1.96 voorgevellijn:

een naar de weg of het openbaar gebied gekeerde bouwgrens; bij percelen op de hoek van straten/paden geldt dat langs beide straten/paden een voorgevelrooilijn is gelegen.

1.97 voorgevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn in het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw.

1.98 woning/wooneenheid/wonen:

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, niet zijnde kamerbewoning.

1.99 zijerf:

de gronden die behoren bij een hoofdgebouw en gelegen zijn achter de voorgevelrooilijn en vóór de achtergevelrooilijn.

1.100 zomerwoning:

bijgebouw, gelegen naast een boerderij waarin van oudsher in de zomer gewoond werd door de agrariër.

1.101 zorgwoning:

een woning bestemd voor zelfstandig dan wel in groepsverband wonen voor mensen die in lichte dan wel overwegende mate hulpbehoevend zijn.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.6 de diepte van een (ondergronds) bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenzijde van de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.

2.7 het peil:
  • a. de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang van een gebouw of,
  • b. indien de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de door burgemeester en wethouders vastgestelde hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw of zoals dit ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan aanwezig was;
  • c. in/boven water: gemiddeld waterpeil.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • b. het behoud en het herstel van de ter plaatse voorkomende, dan wel de daaraan eigen landschapswaarden gelegen buiten de bouwvlakken;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' tevens voor voorzieningen van openbaar nut;
  • d. bestaande niet agrarische functies in de bestaande bebouwing conform onderstaande tabel;
  • e. extensief recreatief medegebruik;
  • f. een bedrijfswoning;
  • g. een zomerwoning;
  • h. inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer zoals deze luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan zijn niet toegestaan;
  • i. risicovolle inrichtingen, zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zijn niet toegestaan;
  • j. zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan.

met daarbij behorende

  • k. paardenbakken met een maximum van één paardenbak per agrarisch bedrijf;
  • l. bouwwerken;
  • m. ontsluitingswegen ten behoeve van aanliggende functies en aangrenzende bestemmingen;
  • n. wegen en paden;
  • o. parkeervoorzieningen;
  • p. groenvoorzieningen;
  • q. nutsvoorzieningen;
  • r. water en watergangen
  • s. erven en terreinen

De in 3.1 sub d bedoelde functies zijn:

Straatnaam   Nummer   Functies  
Ter Aaseweg   4   Caravanstalling en opslag van goederen  
Ter Aaseweg   4   Zomerwoning  
Ter Aaseweg   4   Longeerbak en loopmolen  
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen ten behoeve van bedrijven

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van bedrijven geldt dat gebouwen uitsluitend binnen een bouwvlak mogen worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. agrarische bedrijfsgebouwen 5 meter achter de voorgevellijn van de agrarische bedrijfswoning worden gebouwd;
  • b. het bevoegd gezag wint, alvorens over de vergunning te beslissen, schriftelijk advies in bij een agrarisch deskundige met betrekking tot de vraag of het ten behoeve is aan het bepaalde in lid 3.1 onder 1;
  • c. de maatvoering van een gebouw dient te voldoen aan de eisen die in de navolgende tabel zijn gesteld:
Functie van een gebouw   Maximale goothoogte in m   Maximale bouwhoogte in m   Maximale inhoud in m³   Maximale oppervlakte in m²  
Agrarisch bedrijfsgebouw   6   10      
Nutsvoorziening     3     150  
3.2.2 Gebouwen ten behoeve van bedrijfswoningen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfswoningen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan één per bouwvlak;
  • c. bij een bedrijfswoning zijn bijbehorende bouwwerken toegestaan, mits de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de voorgevellijn van de bedrijfswoning niet minder dan 3 meter bedraagt;
  • d. de maatvoering van een gebouw dient te voldoen aan de eisen die in de navolgende tabel zijn gesteld:
Functie van een gebouw   Maximale goothoogte in m   Maximale bouwhoogte in m   Maximale inhoud in m³   Maximale oppervlakte in m²  
Bedrijfswoning incl. aangebouwde bijbehorende bouwwerken   6*   10   600    
Bijbehorende bouwwerken   3   5     50  

* de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken is gelijk aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning.

3.2.3 Gebouwen ten behoeve van een zomerwoning

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van een zomerwoning geldt dat gebouwen uitsluitend ter plaatse van een bestaande zomerwoning mogen worden gebouwd, met dien verstande dat de maatvoering van een gebouw dient te voldoen aan de eisen die in de navolgende tabel zijn gesteld:

Functie van een gebouw   Maximale goothoogte in m   Maximale bouwhoogte in m   Maximale inhoud in m³   Maximale oppervlakte in m²  
Zomerwoning   bestaand   bestaand   bestaand   bestaand  
3.2.4 Gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen geldt dat gebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' mogen worden gebouwd, met dien verstande dat de maatvoering van een gebouw dient te voldoen aan de eisen die in de navolgende tabel zijn gesteld:

Functie van een gebouw   Maximale goothoogte in m   Maximale bouwhoogte in m   Maximale inhoud in m³   Maximale oppervlakte in m²  
Nutsvoorziening     3     150  
3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd achter de voorgevellijn van de agrarische bedrijfswoning, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen;
  • b. silo's zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, waarbij de bouwhoogte voor mestsilo's niet meer mag bedragen dan 6 meter en voor overige silo's niet meer dan 15 meter;
  • c. vergistingsinstallaties zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, waarbij de oppervlakte en bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 1000 m² en 4 meter;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van mestopslag zijn zowel binnen als aansluitend aan het bouwvlak toegestaan, waarbij de oppervlakte en de bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 750 m² en 2,5 meter;
  • e. kuilvoerplaten en mestplaten zijn uitsluitend binnen als aansluitend aan het bouwvlak toegestaan, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 meter;
  • f. windturbines/-molens zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 meter;
  • g. windwokkels zijn toegestaan op gebouwen, waarbij de bouwhoogte inclusief de bouwhoogte van het gebouw niet meer mag bedragen dan 13 meter. Per agrarisch bedrijf is één windwokkel toegestaan;
  • h. lichtmasten zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 meter;
  • i. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 2 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheiding voor de voorgevellijn van de agrarische bedrijfswoning niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  • j. landhekken zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,5 meter;
  • k. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag binnen het bouwvlak niet meer bedragen dan 6 meter;
  • l. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag buiten het bouwvlak niet meer bedragen dan 2 meter.
3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de parkeermogelijkheden in de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • d. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • e. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • f. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Verandering bouwvlak
  • a. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 3.2 voor het van vorm veranderen en/of het vergroten van een bouwvlak bij een agrarische bedrijf met niet meer dan 15% tot maximaal 1 ha, mits:
    • 1. de noodzaak voor het vergroten van het bouwvlak is aangetoond in verband met een duurzaam bedrijfsperspectief;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing niet onevenredig worden aangetast;
    • 3. de in lid 3.1 genoemde, te beschermen waarden van de gronden niet onevenredig worden aangetast;
    • 4. de bestaande landschapsstructuur wordt behouden, dan wel versterkt;
    • 5. ten behoeve van het betreffende bouwvlak niet reeds eerder deze afwijkingsbevoegdheid is toegepast;
    • 6. het totaal aantal bouwvlakken niet wordt vergroot;
    • 7. na het verlenen van een afwijking geen gebouwen door het verplaatsen en/of vergroten buiten het bouwvlak zijn komen te liggen;
    • 8. voldaan wordt aan het gestelde bij of krachtens de Wet geluidhinder;
  • b. het bevoegd gezag wint, alvorens over de afwijking te beslissen, schriftelijk advies in bij een agrarisch deskundige met betrekking tot de vraag of aan het bepaalde in lid 3.4 onder a sub 1 wordt voldaan;
  • c. het bevoegd gezag wint, alvorens over de afwijking te beslissen, schriftelijk advies in bij een natuur- en landschapsdeskundige met betrekking tot de vraag of aan het bepaalde in lid 3.4 onder a sub 4 wordt voldaan.
3.4.2 Inhoud bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder d en toestaan dat de inhoud van een bedrijfswoning ten hoogste 750m² bedraagt.

3.4.3 Stalruimte voor hobbyruimte

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 voor de bouw van stalruimten voor hobbymatig agrarisch gebruik aan of in bouwvlak bij de bestemming 'Wonen' in het buitengebied, onder de voorwaarden dat:

  • a. de oppervlakte niet meer dan 25 m² bedraagt;
  • b. de bouwhoogte niet meer dan 3 meter bedraagt;
  • c. de stalruimte is gelegen op een afstand van ten minste 50 meter van een bestemmingsvlak met de bestemming Wonen;
  • d. de stalruimte, voor zover niet gelegen aan een ter plaatse aanwezige ontsluitingsweg, dient te worden gesitueerd binnen een afstand van 50 meter vanuit de bestemming Verkeer of Verblijf of een aanduiding van gelijke strekking;
  • e. bij de stalruimte blijvend ten minste 3 hectare aaneengesloten grond hoort (en ter plaatse beschikbaar is) waarop de stalruimte wordt gebouwd;
  • f. de bestaande landschaps- en cultuurhistorische waarden zoals genoemd in lid 3.1 onder b niet onevenredig worden aangetast.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Ten behoeve van mantelzorg
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in gebruik nemen (van een deel) van het hoofdgebouw of de bijbehorende bouwwerken ten behoeve van mantelzorg mits:
    • 1. de mantelzorg noodzakelijk is en dat blijkt uit een medische of sociale indicatie. Indien er sprake is van een ouder-kindrelatie waarbij de ouder(s) 65 jaar of ouder is (zijn) is geen medische of sociale indicatie noodzakelijk;
    • 2. het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken bereikbaar is en blijft voor hulpdiensten;
    • 3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
    • 4. de oppervlakte welke wordt gebruikt voor mantelzorg niet meer bedraagt dan 80 m².
  • b. Het bevoegd gezag kan de onder a bedoelde omgevingsvergunning intrekken na beëindiging van de mantelzorg.
  • c. Na het intrekken van de omgevingsvergunning, zoals bedoeld onder b, is degene aan wie de omgevingsvergunning was verleend of diens rechtsopvolger, en indien sprake was van afhankelijke woonruimte, verplicht de als dan strijdige situatie te zijner keuze hetzij in de vorige toestand te herstellen, hetzij met het bestemmingsplan in overeenstemming te brengen.
3.5.2 Ten behoeve van nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van een of meer van de nevenfuncties zoals opgenomen in tabel 3.1, met dien verstande dat:

  • a. activiteiten binnen het bouwvlak plaatsvinden;
  • b. in afwijking van het bepaalde in sub a geldt dat de nevenfuncties 'kleinschalig kamperen' en 'boerengolf' ook buiten het bouwvlak, mits aansluitend aan het bouwvlak, zijn toegestaan;
  • c. in aanvulling op het bepaalde in sub b geldt dat sanitaire voorzieningen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden geplaatst;
  • d. de nevenfuncties een ondergeschikt bestanddeel van de totale bedrijfsvoering uit dienen te maken en in geen geval een grotere bebouwd oppervlakte mogen beslaan dan 300 m²;
  • e. nevenfuncties milieuhygiënisch inpasbaar zijn;
  • f. omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden beperkt;
  • g. de bestaande landschaps- en cultuurhistorische waarden zoals genoemd in lid 3.1 onder b niet onevenredig worden aangetast;
  • h. de beoogde landschaps- en cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • i. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van nevenfuncties in verhouding staan tot de capaciteit van de betrokken wegen;
  • j. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  • k. het geen activiteiten betreffen uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 in de gevallen zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
  • l. ten behoeve van de nevenfunctie kleinschalig kamperen: kleinschalig kamperen uitsluitend is toegestaan in de periode 15 maart tot en met 31 oktober;
  • m. ten behoeve van de nevenfunctie kleinschalig kamperen: de kampeermiddelen een niet-permanent karakter (tenten, toercaravans en dergelijke) bezitten;
  • n. ten behoeve van de nevenfunctie kleinschalig kamperen: het aantal kampeermiddelen per agrarisch bedrijf ten hoogste 25 bedraagt;
  • o. ten behoeve van de nevenfunctie kleinschalig kamperen: er een beplantingsplan wordt overlegd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
  • p. ten behoeve van de nevenfunctie kleinschalig kamperen: de afstand van kampeermiddelen tot geluidsgevoelige bestemmingen ten minste 50 meter bedraagt;
  • q. ten behoeve van de nevenfunctie kleinschalig kamperen: permanente bewoning of huisvesting van (tijdelijke) werknemers niet is toegestaan.


Tabel 4.1 Niet-agrarische nevenactiviteiten waarvoor het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning kan afwijken.

Nevenactiviteiten  
paardrijactiviteiten (paardenpension, paardenbakken)  
kano-, roeiboot- of praktijkuitoefening  
kleinschalig kamperen  
logies met ontbijt (bed en breakfast voor maximaal 6 personen)  
kampeerboerderij  
kantoor zonder baliefuncties (meer dan beroep aan huis)  
agrarisch educatief centrum  
kleinschalige horeca  
boerengolf (ook op het boerenland)  
dierenpension  
zorgboerderij  
kinderboerderij  
wijnmakerij  
museum  
3.5.3 Paardenbakken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het realiseren van een paardenbak, met dien verstande, dat:

  • a. de paardenbak mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gerealiseerd dan wel deels buiten het bouwvlak indien dit aantoonbaar wegens gebrek aan ruimte op het bouwperceel of vanwege de geldende afstandsmaten tot woningen van derden noodzakelijk is;
  • b. de oppervlakte van een paardenbak mag ten hoogste 800 m² bedragen;
  • c. per bouwvlak is ten hoogste één paardenbak toegestaan;
  • d. het aantal eenhoevigen mag ten hoogste 5 bedragen (onbeperkt voor bedrijfsmatige activiteiten);
  • e. de afstand van de paardenbak tot de woning of bedrijfsbebouwing op het eigen bouwperceel mag ten hoogste 50 meter bedragen;
  • f. de afstand tussen een paardenbak en een woning van derden moet ten minste 50 meter bedragen tenzij deze afstand niet mogelijk is in welk geval de afstand ten minste 25 meter bedraagt en door middel van te treffen maatregelen geen hinder is te verwachten voor omwonenden;
  • g. er geen lichtmasten gerealiseerd mogen worden buiten het bouwvlak;
  • h. de bouwhoogte van omheiningen niet meer dan 1,7 meter mag bedragen.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende andere werken of werkzaamheden buiten het bouwvlak uit te voeren:

  • a. het rooien, kappen en dunnen van houtopstanden, bomen, struiken of heesters, behoudens het oogsten van teelten;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het ophogen van gronden en aanleggen van (geluids)wallen;
  • d. werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of (grond)waterstand beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten;
  • e. het scheuren van grasland;
  • f. het plaatsen van teeltondersteunende voorzieningen, met dien verstande, dat teeltondersteunende voorzieningen met een oppervlakte van meer dan 4 hectare niet zijn toegestaan.
3.6.2 Toelaatbaarheid

Het bevoegd gezag verleent de vergunning als bedoeld in lid 3.6.1 alleen indien door de in lid 3.6.1 genoemde werken of werkzaamheden, dan wel door de gevolgen daarvan, hetzij direct, hetzij indirect de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, niet blijvend onevenredige of niet onevenredig kunnen worden aangetast, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen. Onder waarden en functies worden in ieder geval verstaan de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapswaarden in het betrokken gebied.

3.6.3 Uitzonderingen

Het in 3.6.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de bestemming;
  • b. het aanleggen van verhardingen ten behoeve van in- en uitritten;
  • c. werken en werkzaamheden, welke uit een oogpunt van te beschermen belangen van ondergeschikte betekenis zijn;
  • d. werken of werkzaamheden die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Ten behoeve van vervolgfuncties
  • a. Burgemeester en wethouders zijn, indien sprake is van een algehele bedrijfsbeëindiging van een ter plaatse gevestigd bedrijf, bevoegd de bestemming van het betreffende agrarische bouwvlak te wijzigen ten behoeve van de in tabel 3.2 genoemde vervolgfuncties, met dien verstande dat:
    • 1. de aanvrager van de wijziging aannemelijk maakt dat het agrarische bedrijf de agrarische activiteiten geheel heeft beëindigd en uit een advies van een agrarisch deskundige blijkt dat er niet langer sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf;
    • 2. het uitbreiden van bestaande bebouwing in geen geval is toegestaan;
    • 3. nieuwbouw is uitsluitend toegestaan indien:
      • er sprake is van renovatie waarbij gebruikgemaakt wordt van de bestaande fundamenten en de gerenoveerde gebouwen gebruikt gaan worden voor hobbymatig agrarische activiteiten;
      • de voormalige bedrijfsgebouwen en kassen, niet zijnde de agrarische bedrijfswoning, geheel gesloopt worden en op een andere locatie terug gebouwd worden met dien verstande dat het terug te bouwen oppervlak ten hoogste 250 m² bedraagt;
    • 4. het bepaalde in onder 3 is niet van toepassing op de vervolgfunctie 'hoveniersbedrijf';
    • 5. ten aanzien van de vervolgfunctie 'hoveniersbedrijf' geldt dat uitsluitend medewerking wordt verleend indien er een reductie van ten minste 50% van de oppervlakte aan overige bedrijfsgebouwen wordt gerealiseerd;
    • 6. het aantal woningen niet mag toenemen;
    • 7. het gebruik van kassen, niet zijnde hobbykassen in geen geval is toegestaan;
    • 8. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van vervolgfuncties in verhouding dient te staan tot de capaciteit van de betrokken wegen;
    • 9. de vervolgfunctie milieuhygiënisch inpasbaar dient te zijn;
    • 10. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig worden beperkt;
    • 11. de bestaande landschaps- en cultuurhistorische waarden zoals genoemd in lid 3.1 onder b niet onevenredig worden aangetast;
    • 12. de beoogde landschaps- en cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast;
    • 13. in afwijking van het bepaalde in onder 3 mag de voormalige bedrijfswoning worden vervangen door een nieuwe woning; de bouwregels die in dit artikel zijn genoemd met betrekking tot de agrarische bedrijfswoning blijven onverkort van kracht.

Tabel 3.2: Vervolgfuncties via een wijzigingsbevoegdheid

wonen al dan niet in combinatie met niet-bedrijfsmatige agrarische activiteiten  
agrarisch loonbedrijf  
hoveniersbedrijf  
expositieruimte/atelier, praktijkuitoefening  
bezoekerscentrum  
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de gronden binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' wijzigen ten behoeve van het gebruik van agrarische bedrijfsgebouwen voor niet-agrarische opslag van goederen en materialen, alsmede voor hobbymatige agrarische activiteiten, onder de voorwaarden dat:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing niet onevenredig worden aangetast;
    • 2. de opslag van goederen en materialen mag niet leiden tot een vergroting van de verkeersaantrekking;
    • 3. het agrarische karakter van de betrokken gronden dan wel de omgeving daarvan mag niet onevenredig worden aangetast;
    • 4. de in lid 3.1 genoemde, te beschermen waarden van de gronden niet onevenredig worden aangetast;
    • 5. de gebouwen waarin wordt opgeslagen mogen geen uiterlijke wijziging ondergaan;
    • 6. de opslag van goederen en materialen mag in ieder geval niet gepaard gaan met of leiden tot het bedrijfsmatig herstellen of vervaardigen van goederen en materialen dan wel het bedrijfsmatig verkopen of ten verkoop aanbieden van de betrokken goederen en materialen ter plaatse;
    • 7. de opslag is uitsluitend toegestaan, voor zover daarop de Wet milieubeheer niet van toepassing is;
    • 8. de opslag van goederen en materialen alsmede het gebruik voor hobbymatige agrarische activiteiten mogen niet leiden tot een noodzakelijke uitbreiding van agrarische bedrijfsbebouwing;
    • 9. de opslag van goederen mag niet buiten de bedrijfsgebouwen plaatsvinden;
    • 10. na wijziging van het gebruik van de agrarische bedrijfsgebouwen mag het oppervlak aan bedrijfsgebouwen zowel agrarisch als niet agrarisch, niet meer bedragen dan de oppervlakte aanwezig binnen het bouwvlak ten tijde van de inwerkingtreding van de wijziging van de gronden.
3.7.2 Ruimte voor Ruimte regeling

Burgemeester en wethouders kunnen op grond van artikel 3.6 van den Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' wijzigen in 'Wonen' en toestaan dat één extra woning mag worden gebouwd, onder de voorwaarden dat:

  • a. alle bedrijfsgebouwen, niet zijnde de agrarische bedrijfswoning, worden verwijderd met een minimum van 1.000 m² aan bedrijfsbebouwing (exclusief kassen);
  • b. de extra woning wordt gebouwd in of in de directe nabijheid van het bouwvlak;
  • c. de woning milieuhygiënisch inpasbaar is.
3.7.3 Zomerwoning

Burgemeester en wethouders kunnen op grond van artikel 3.6 van den Wet ruimtelijke ordening de binnen de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’ gelegen gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – zomerwoning’ wijzigen ten behoeve van de bestemming ‘Wonen’, onder de voorwaarden dat:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing niet onevenredig worden aangetast;
  • b. uitsluitende de bestaande maatvoering is toegestaan;
  • c. de in lid 3.1 genoemde, te beschermen waarden van de gronden niet onevenredig worden aangetast;
  • d. eventuele bijbehorende gronden die geen erffunctie hebben, beschikbaar blijven of komen voor de grondgebonden functies landbouw of natuur, overeenkomstig de functie van het betrokken gebied;
  • e. voldaan wordt aan het gestelde bij of krachtens de Wet geluidhinder.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven zoals genoemd in categorie 1 en 2 van de in bijlage 1 opgenomen 'Staat van Inrichtingen';
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - sloop- en grondwerkzaamheden' tevens voor het bestaande bedrijf;
  • c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' tevens voor een bedrijfswoning;
  • a. risicovolle inrichtingen, zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zijn niet toegestaan;
  • b. bedrijven als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder zijn niet toegestaan;
  • c. zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan;
  • d. per bedrijf mag niet meer dan 40% van het bedrijfsvloeroppervlak voor niet-zelfstandige kantooractiviteiten worden gebruikt;

met de daarbij behorende:

  • e. paardenstal ten dienste van de woonfunctie;
  • f. bouwwerken;
  • g. erfbeplanting;
  • h. water en watergangen;
  • i. wegen en paden;
  • j. erven en terreinen.

Het in lid 4.1 onder b bedoelde bedrijf betreft:

Straatnaam   Nummer   Bedrijf  
Parallelweg   4   Loonbedrijf  
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen ten behoeve van bedrijven

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal 2,5 meter te bedragen;
  • b. de afstand van een gebouw tot aan de voorgevelrooilijn dient minimaal 5 meter te bedragen;
  • c. de maatvoering van een gebouw dient te voldoen aan de eisen die in de navolgende tabel zijn gesteld:
Functie van een gebouw   Maximale goothoogte in m   Maximale bouwhoogte in m   Maximale inhoud in m³   Maximale oppervlakte in m²  
Bedrijfsgebouw   de hoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' aangegeven hoogte   de hoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' aangegeven hoogte      
Bedrijfsgebouw ten behoeve van een loonbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - sloop- en grondwerkzaamheden   de hoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' aangegeven hoogte   de hoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' aangegeven hoogte     250
 
4.2.2 Gebouwen ten behoeve van bedrijfswoningen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. een bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • b. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan één per aanduiding 'bedrijfswoning' bedragen;
  • c. bij een bedrijfswoning zijn bijbehorende bouwwerken toegestaan, mits de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de voorgevellijn van de bedrijfswoning niet minder dan 3 meter bedraagt;
  • d. de maatvoering van een gebouw dient te voldoen aan de eisen die in de navolgende tabel zijn gesteld:
Functie van een gebouw   Maximale goothoogte in m   Maximale bouwhoogte in m   Maximale inhoud in m³   Maximale oppervlakte in m²  
Bedrijfswoning incl. aangebouwde bijbehorende bouwwerken   de hoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' aangegeven hoogte*   de hoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' aangegeven hoogte   600    
Bijbehorende bouwwerken   3   5     50  

* de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken is gelijk aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning.

4.2.3 Gebouw ten behoeve van een paardenstal

Voor het bouwen van een gebouw ten behoeve van een paardenstal gelden de volgende regels:

  • a. de maatvoering van een gebouw dient te voldoen aan de eisen die in de navolgende tabel zijn gesteld:
Functie van een gebouw   Maximale goothoogte in m   Maximale bouwhoogte in m   Maximale inhoud in m³   Maximale oppervlakte in m²  
Paardenstal   3   5     100  
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevellijn ten hoogste 1 meter en daarachter ten hoogste 2 meter;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 meter.
4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid:

  • a. 4.2.1 onder a voor het verkleinen van de afstand tot een zijdelingse perceelsgrens tot 0 meter, indien deze zijde van het gebouw aaneen wordt gebouwd met het gebouw op het naastgelegen perceel;
  • b. de afwijking als bedoeld in lid 4.3 onder a en b kan slechts worden verleend, mits:
    • 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. aangetoond wordt dat het bedrijf voorziet in voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein.
  • c. lid 4.2.2 onder d en toestaan dat de inhoud van een bedrijfswoning ten hoogste 750m² mag bedragen.
4.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1, lid 1 onder c van de Wabo wordt in ieder geval begrepen het gebruik van de in de bestemming aangegeven gronden en de daarop voorkomende bouwwerken c.q. gebouwen of delen daarvan ten behoeve van:

  • a. een bedrijfswoning, anders dan op grond van het bepaalde in 4.1 onder b is toegestaan;
  • b. detailhandel, met uitzondering van:
    • 1. goederen, die ter plaatse worden vervaardigd en bewerkt;
    • 2. goederen, waarvan de verkoop deel uitmaakt van de normale dienstverlening van een herstellings- of installatiebedrijf, dan wel goederen, die worden verkocht in een kantine aan eigen werknemers;
    • 3. grondstoffen en halffabricaten ten behoeve van industrie en nijverheid;
  • c. opslag van goederen voor de voorgevelrooilijn.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Ander bedrijf
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 onder a voor het toestaan van een ander bedrijf dan ter plaatse is toegestaan, mits:
    • 1. het bedrijf voor wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met een bedrijf als bedoelt in 4.1 onder a;
    • 2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen in elk geval de volgende milieubelastende componenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens wordt gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.
4.5.2 Mantelzorg
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in gebruik nemen (van een deel) van de bedrijfswoning of de bijbehorende bouwwerken als extra wooneenheid ten behoeve van mantelzorg mits:
    • 1. de mantelzorg noodzakelijk is en dat blijkt uit een medische of sociale indicatie. Indien er sprake is van een ouder - kindrelatie, waarbij de ouder(s) 65 jaar of ouder is (zijn), is geen medische of sociale indicatie noodzakelijk;
    • 2. het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken bereikbaar is en blijft voor hulpdiensten;
    • 3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
    • 4. de oppervlakte welke wordt gebruikt als extra wooneenheid voor mantelzorg niet meer bedraagt dan 80 m².
  • b. Het bevoegd gezag kan de onder a bedoelde omgevingsvergunning intrekken na beëindiging van de mantelzorg;
  • c. Na het intrekken van de omgevingsvergunning, zoals bedoeld onder b, is degene aan wie de omgevingsvergunning was verleend of diens rechtsopvolger, en indien sprake was van afhankelijke woonruimte, verplicht de als dan strijdige situatie te zijner keuze hetzij in de vorige toestand te herstellen, hetzij met het bestemmingsplan in overeenstemming te brengen.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
4.6.1 Ten behoeve van vervolgfuncties

Burgemeester en wethouders zijn, indien sprake is van een algehele bedrijfsbeëindiging van een ter plaatse gevestigd bedrijf, bevoegd de bestemming Bedrijf te wijzigen ten behoeve van de in tabel 4.1 genoemde vervolgfuncties, met dien verstande dat:

  • a. de aanvrager van de wijziging aannemelijk maakt dat de bedrijfsactiviteiten geheel heeft beëindigd;
  • b. het uitbreiden van bestaande bebouwing in geen geval is toegestaan;
  • c. nieuwbouw in geen geval is toegestaan;
  • d. de voormalige bedrijfswoning gehandhaafd blijft;
  • e. het aantal woningen niet mag toenemen;
  • f. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van vervolgfuncties in verhouding dient te staan tot de capaciteit van de betrokken wegen;
  • g. de vervolgfunctie milieuhygiënisch inpasbaar dient te zijn;
  • h. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig worden beperkt;
  • i. in afwijking van het bepaalde onder c mag de voormalige bedrijfswoning worden vervangen door een nieuwe woning; de bouwregels die in dit artikel zijn genoemd met betrekking tot de bedrijfswoning blijven onverkort van kracht;
  • j. indien de bedrijfsgebouwen, niet zijnde de bedrijfswoning, geheel gesloopt worden, mag in afwijking van het bepaalde onder a sub 3 nieuwbouw worden gerealiseerd, met inachtneming van het volgende:
    • 1. het terug te bouwen oppervlak mag niet meer bedragen dan het gesloopte oppervlak;
    • 2. indien meer dan 250 m² gesloopt wordt, mag ten hoogste 250 m² terug gebouwd worden.

Tabel 4.1: Vervolgfuncties via een wijzigingsbevoegdheid

wonen inclusief aan-huis-verbonden beroep en bedrijf  
expositieruimte/atelier, praktijkuitoefening  
bezoekerscentrum  
niet-agrarische bedrijven die wat betreft ruimtelijke uitstraling en externe (milieu)effecten passen in de omgeving  

Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorziening

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • b. bouwwerken;
  • c. erfbeplanting;
  • d. water en watergangen;
  • e. wegen en paden;
  • f. erven en terreinen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal 2,5 meter te bedragen;
  • b. de bebouwde oppervlakte mag per bouwperceel niet meer bedragen dan het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' toegestane bebouwingspercentage;
  • c. de maatvoering van een gebouw dient te voldoen aan de eisen die in de navolgende tabel zijn gesteld:
Functie van een gebouw   Maximale goothoogte in m   Maximale bouwhoogte in m   Maximale inhoud in m³   Maximale oppervlakte in m²  
Nutsgebouw     de hoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' aangegeven hoogte      
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevellijn ten hoogste 1 meter en daarachter ten hoogste 2 meter;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 meter, met dien verstande, dat windenergieinstallaties voorzien mogen zijn van slechts één rotor;
  • c. windturbines/-molens zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 meter;
  • d. windwokkels zijn toegestaan op gebouwen, waarbij de bouwhoogte inclusief de bouwhoogte van het gebouw niet meer mag bedragen dan 13 meter. Per bedrijf is één windwokkel toegestaan;
  • e. in uitzondering van het bepaalde onder a mag de bouwhoogte van:
    • 1. bedrijfsinstallaties maximaal 12 meter bedragen;
    • 2. bedrijfsinstallaties op een gebouw maximaal 5 meter bedragen.

Artikel 6 Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen met lpg

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een verkooppunt van motorbrandstoffen met lpg;
  • b. een lpg-vulpunt;
  • c. een wegrestaurant;

met de daarbij behorende:

  • d. pompshop;
  • e. bouwwerken;
  • f. erfbeplanting;
  • g. water en watergangen;
  • h. wegen en paden;
  • i. erven en terreinen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van een wegrestaurant, worden gebouwd binnen de aangegeven bouwvlakken;
  • b. de maatvoering van een gebouw dient te voldoen aan de eisen die in de navolgende tabel zijn gesteld:
Functie van een gebouw   Maximale goothoogte in m   Maximale bouwhoogte in m   Maximale inhoud in m³   Maximale oppervlakte in m²  
Bedrijfsgebouw     de hoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' aangegeven hoogte      
Pompshop     de hoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' aangegeven hoogte     600  
Wegrestaurant     5 m     1.000  
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevellijn ten hoogste 1 meter en daarachter ten hoogste 2 meter;
  • b. windturbines/-molens zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 meter;
  • c. windwokkels zijn toegestaan op gebouwen, waarbij de bouwhoogte inclusief de bouwhoogte van het gebouw niet meer mag bedragen dan 13 meter. Per bedrijf is één windwokkel toegestaan;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 meter.

Artikel 7 Bedrijventerrein-1

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijventerrein-1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2', bedrijven tot en met categorie 2 zoals genoemd in de in bijlage 1 opgenomen 'Staat van Inrichtingen';
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1', bedrijven tot en met categorie 3.1 zoals genoemd in de in bijlage 1 opgenomen 'Staat van Inrichtingen';
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2', bedrijven tot en met categorie 3.2 zoals genoemd in de in bijlage 1 opgenomen 'Staat van Inrichtingen';
  • d. in uitzondering op het bepaalde in lid 7.1 onder a, b en c zijn geluidzoneringsplichtige en bevi-inrichtingen niet toegestaan, met uitzondering van bestaande bevi-inrichtingen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bestaand' tevens voor het bestaande bedrijf;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' is tevens detailhandel toegestaan;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - gasontvangstation' is tevens een gasontvangstation toegestaan;
  • h. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' tevens voor een bedrijfswoning;
  • i. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'onderwijs' tevens voor onderwijs;
  • j. water en watergangen;
  • k. groenvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • l. bouwwerken;
  • m. interne ontsluitingswegen ten behoeve van aanliggende functies en aangrenzende bestemmingen;
  • n. ondergeschikte kantoren;
  • o. erfbeplanting;
  • p. nutsvoorzieningen;
  • q. wegen en paden;
  • r. parkeervoorzieningen;
  • s. erven en terreinen;
  • t. geluidwerende voorzieningen;

De in 7.1 sub f bedoelde bedrijven zijn:

Straatnaam   Nummer   Bedrijf  
Keulschevaart   3a   Matrassenstad  
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen ten behoeve van bedrijven

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van bedrijven gelden de volgende regels:

  • a. de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal 2,5 meter te bedragen;
  • b. de bebouwde oppervlakte mag per bouwperceel niet meer bedragen dan het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' toegestane bebouwingspercentage;
  • c. de maatvoering van een gebouw dient te voldoen aan de eisen die in de navolgende tabel zijn gesteld:
    Functie van een gebouw   Maximale goothoogte in m   Maximale bouwhoogte in m   Maximale inhoud in m³   Maximale oppervlakte in m²  
    Bedrijfsgebouw   de hoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' aangegeven hoogte   de hoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' aangegeven hoogte      
  • d. daar waar op grond van de op de verbeelding opgenomen maatvoeringsaanduiding een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 10 meter geldt, is tevens een gebouw toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 8 meter indien het gebouw plat is afgedekt;
  • e. daar waar op grond van de op de verbeelding opgenomen maatvoeringsaanduiding een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 8 en 12 meter geldt, is tevens een gebouw toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter indien het gebouw plat is afgedekt;
7.2.2 Gebouwen ten behoeve van bedrijfswoningen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. een bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • b. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan één per aanduiding 'bedrijfswoning' bedragen;
  • c. bij een bedrijfswoning zijn bijbehorende bouwwerken toegestaan, mits de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de voorgevellijn van de bedrijfswoning niet minder dan 3 meter bedraagt;
  • d. de maatvoering van een gebouw dient te voldoen aan de eisen die in de navolgende tabel zijn gesteld:
Functie van een gebouw   Maximale goothoogte in m   Maximale bouwhoogte in m   Maximale inhoud in m³   Maximale oppervlakte in m²  
Bedrijfswoning incl. aangebouwde bijbehorende bouwwerken   6*   10   600    
Inpandige bedrijfswoning   de hoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' aangegeven hoogte   de hoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' aangegeven hoogte   600    
Bijbehorende bouwwerken   3   5     50  

* de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken is gelijk aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning.

7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevellijn ten hoogste 1 meter en daarachter ten hoogste 2 meter;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  • c. windturbines/-molens zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 meter;
  • d. windwokkels zijn toegestaan op gebouwen, waarbij de bouwhoogte inclusief de bouwhoogte van het gebouw niet meer mag bedragen dan 13 meter. Per bedrijf is één windwokkel toegestaan;
  • e. in uitzondering van het bepaalde onder b mag de bouwhoogte van
    • 1. in uitzondering van het bepaalde onder b. mogen bedrijfsinstallaties op een gebouw geplaatst worden met dien verstande dat de maximale bouwhoogte van gebouwen door middel van de installatie met maximaal 4 meter mag worden verhoogd;
    • 2. bedrijfsinstallaties die uit milieuhygiënisch oogpunt noodzakelijk zijn maximaal 20 meter bedragen.
7.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de parkeermogelijkheden in de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • d. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • e. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • f. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
7.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid:

  • a. 7.1 onder h voor het toestaan van een bedrijfswoning per bouwperceel, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. er sprake is van een bedrijfsmatige exploitatie;
    • 2. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. uit oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering een bedrijfswoning noodzakelijk is, nader onderbouwd middels een bedrijfsplan;
    • 4. wordt voldaan aan de geldende voorkeursgrenswaarde op grond van de Wet geluidhinder, of een verkregen hogere grenswaarde;
    • 5. de bedrijfswoning wordt gebouwd aan de zijde van de openbare weg;
  • b. 7.2.1 onder a voor het verkleinen van de afstand tot een zijdelingse perceelsgrens tot 0 meter, indien deze zijde van het gebouw aaneen wordt gebouwd met het gebouw op het naastgelegen perceel;
  • c. 7.2.1 onder b voor een verhoging van het bebouwingspercentage waarbij de oppervlakte van gebouwen mag worden vergroot met maximaal 15%, indien zulks uit overwegingen van bedrijfsuitoefening en/of bouwkundige constructie noodzakelijk blijkt;
  • d. 7.2.1 onder c voor het verhogen van de goothoogte tot 10 meter;
  • e. de afwijking als bedoeld in lid 7.4 onder b, c en d kan slechts worden verleend, mits:
    • 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. aangetoond wordt dat het bedrijf voorziet in voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein.
  • f. 7.2.3 onder d voor het vergroten van de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel tot een maximum van 2 m., onder de voorwaarden dat:
    • 1. de uitvoering van de erf- en terreinafscheiding de sociale veiligheid niet belemmerd;
    • 2. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
    • 4. de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt geschaad.
7.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1, lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen het gebruik van de in de bestemming aangegeven gronden en de daarop voorkomende bouwwerken c.q. gebouwen of delen daarvan ten behoeve van:

  • a. een bedrijfswoning, anders dan op grond van het bepaalde in lid 7.1 onder h is toegestaan;
  • b. detailhandel ander dan op grond van het bepaalde in lid 7.1 onder f is toegestaan, met uitzondering van:
    • 1. goederen, die ter plaatse worden vervaardigd en bewerkt;
    • 2. goederen, waarvan de verkoop deel uitmaakt van de normale dienstverlening van een herstellings- of installatiebedrijf, dan wel goederen, die worden verkocht in een kantine aan eigen werknemers;
    • 3. grondstoffen en halffabricaten ten behoeve van industrie en nijverheid;
  • c. opslag van goederen voor de voorgevellijn.
7.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid:

  • a. 7.1 onder a, b en c voor het toestaan van een ander bedrijf dan ter plaatse is toegestaan, mits:
    • 1. het bedrijf voor wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met een bedrijf genoemd in betreffende Staat van inrichtingen;
    • 2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. 7.1 onder a, b en c voor het toestaan van bedrijven tot en met categorie 4.1, zoals genoemd in de in bijlage 1 opgenomen 'Staat van Inrichtingen', ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zwaardere categorie';

Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen in elk geval de volgende milieubelastende componenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens wordt gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.

7.6.1 Mantelzorg
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in gebruik nemen (van een deel) van het hoofdgebouw of de bijbehorende bouwwerken als extra wooneenheid ten behoeve van mantelzorg mits:
    • 1. de mantelzorg noodzakelijk is en dat blijkt uit een medische of sociale indicatie. Indien er sprake is van een ouder - kindrelatie, waarbij de ouder(s) 65 jaar of ouder is (zijn), is geen medische of sociale indicatie noodzakelijk;
    • 2. het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken bereikbaar is en blijft voor hulpdiensten;
    • 3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
    • 4. de oppervlakte welke wordt gebruikt als extra wooneenheid voor mantelzorg niet meer bedraagt dan 80 m².
  • b. Het bevoegd gezag kan de onder a bedoelde omgevingsvergunning intrekken na beëindiging van de mantelzorg;
  • c. Na het intrekken van de omgevingsvergunning, zoals bedoeld onder b, is degene aan wie de omgevingsvergunning was verleend of diens rechtsopvolger, en indien sprake was van afhankelijke woonruimte, verplicht de als dan strijdige situatie te zijner keuze hetzij in de vorige toestand te herstellen, hetzij met het bestemmingsplan in overeenstemming te brengen.
7.7 Wijzigingsbevoegdheid
7.7.1 Ander bedrijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening teneinde de aanduidingsgrens ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' en 'bedrijf tot en met categorie 3.2' te verplaatsen voor het toestaan van een of meerdere bedrijven of activiteiten die zijn opgenomen in een andere categorie dan de ter plaatse geldende en overeenkomt met de ter plaatse geldende Staat van Inrichtingen, dan wel een of meerdere bedrijven of activiteiten die voor wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die ze veroorzaken gelijk gesteld kan worden met een ander bedrijf, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de verkeersveiligheid;
  • b. mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden.
7.7.2 Bevi-inrichtingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening teneinde bevi-inrichtingen toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de toepasselijke grenswaarden voor het risico en risico-afstanden ten aanzien van kwetsbare objecten in acht worden genomen;
  • b. er rekening wordt gehouden met de toepasselijke richtwaarden voor het risico en risico-afstanden ten aanzien van beperkt kwetsbare objecten;
  • c. bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dient een verantwoording te worden gegeven van het groepsrisico in het invloedsgebied van de inrichting.

Artikel 8 Bedrijventerrein-2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijventerrein-2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1', bedrijven tot en met categorie 3.1 zoals genoemd in de in bijlage 2 opgenomen 'Staat van Inrichtingen bedrijventerrein Breukelerwaard';
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2', bedrijven tot en met categorie 3.2 zoals genoemd in de in bijlage 2 opgenomen 'Staat van Inrichtingen bedrijventerrein Breukelerwaard';
  • c. in uitzondering op het bepaalde in lid 8.1 onder a en b zijn geluidzoneringsplichtige en bevi-inrichtingen niet toegestaan;
  • d. (auto)showrooms;
  • e. zelfstandige kantoren ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - kantoor 2';
  • f. ondergeschikte kantoren, met dien verstande dat in afwijking van lid 1.77 ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - kantoor 1' maximaal 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van een kantoorfunctie gebruikt mag worden;
  • g. water en watergangen;
  • h. groenvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • i. bouwwerken;
  • j. interne ontsluitingswegen ten behoeve van aanliggende functies en aangrenzende bestemmingen;
  • k. ondergeschikte kantoren;
  • l. erfbeplanting;
  • m. nutsvoorzieningen;
  • n. wegen en paden;
  • o. parkeervoorzieningen;
  • p. erven en terreinen;
  • q. geluidwerende voorzieningen;
8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen ten behoeve van bedrijven

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van bedrijven gelden de volgende regels:

  • a. de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal 2,5 meter te bedragen;
  • b. de bebouwde oppervlakte mag per bouwperceel niet meer bedragen dan het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' toegestane bebouwingspercentage;
  • c. de maatvoering van een gebouw dient te voldoen aan de eisen die in de navolgende tabel zijn gesteld:
    Functie van een gebouw   Maximale goothoogte in m   Maximale bouwhoogte in m   Maximale inhoud in m³   Maximale oppervlakte b.v.o. in m²  
    Bedrijfsgebouw   de hoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' aangegeven hoogte   de hoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' aangegeven hoogte      
    Zelfstandige kantoren ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - kantoor 2"   de hoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' aangegeven hoogte   de hoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' aangegeven hoogte     16.702  
  • d. in afwijking van de op verbeelding weergegeven maximale bouwhoogten mag de bouwhoogte ten behoeve van een hoogteaccent maximaal 20 meter bedragen, onder de voorwaarden dat:
    • 1. hoogteaccenten enkel zijn toegestaan op gronden met de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - kantoor 1' en 'specifieke vorm van bedrijf - kantoor 2';
    • 2. de grondoppervlakte van hoogteaccenten mag gezamenlijk maximaal 1.000 m2 bedragen.
8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevellijn ten hoogste 2 meter en daarachter ten hoogste 3 meter;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 12 meter;
  • c. de bouw van reclameobjecten is niet toegestaan;
  • d. windturbines/-molens zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 meter;
  • e. windwokkels zijn toegestaan op gebouwen, waarbij de bouwhoogte inclusief de bouwhoogte van het gebouw niet meer mag bedragen dan 13 meter. Per bedrijf is één windwokkel toegestaan;
  • f. in uitzondering van het bepaalde onder a. mogen bedrijfsinstallaties op een gebouw geplaatst worden met dien verstande dat de maximale bouwhoogte van gebouwen door middel van de installatie met maximaal 4 meter mag worden verhoogd.
8.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de parkeermogelijkheden in de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • d. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • e. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • f. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
8.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid:

  • a. 8.2.1 onder a voor het verkleinen van de afstand tot een zijdelingse perceelsgrens tot 0 meter, indien deze zijde van het gebouw aaneen wordt gebouwd met het gebouw op het naastgelegen perceel;
  • b. 8.2.1 onder b voor een verhoging van het bebouwingspercentage waarbij de oppervlakte van gebouwen mag worden vergroot met maximaal 15%, indien zulks uit overwegingen van bedrijfsuitoefening en/of bouwkundige constructie noodzakelijk blijkt.
  • c. 8.2.1 onder c voor het verhogen van de goothoogte tot 10 meter;
  • d. de afwijking als bedoeld in lid 8.4 onder b, en kan slechts worden verleend, mits:
    • 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. aangetoond wordt dat het bedrijf voorziet in voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein.
  • e. 8.2.2 onder b voor het bouwen van overige bouwwerken geen gebouw zijnde, windturbines uitgezonderd, met een maximale bouwhoogte van 16 meter indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  • f. 8.2.2 onder c voor het bouwen van reclameobjecten met een maximale bouwhoogte van 12 meter. Met dien verstande dat de reclameobjecten geen onevenredige afbreuk doen aan de ruimtelijke situatie en de beeldkwaliteit ter plaatse.
8.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1, lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen het gebruik van de in de bestemming aangegeven gronden en de daarop voorkomende bouwwerken c.q. gebouwen of delen daarvan ten behoeve van:

  • a. een bedrijfswoning;
  • b. detailhandel, met uitzondering van:
    • 1. goederen, die ter plaatse worden vervaardigd en bewerkt;
    • 2. goederen, waarvan de verkoop deel uitmaakt van de normale dienstverlening van een herstellings- of installatiebedrijf, dan wel goederen, die worden verkocht in een kantine aan eigen werknemers;
    • 3. grondstoffen en halffabricaten ten behoeve van industrie en nijverheid;
  • c. opslag van goederen voor de voorgevellijn.
8.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid:

  • a. 8.1 onder a, b en c voor het toestaan van een ander bedrijf dan ter plaatse is toegestaan, mits:
    • 1. het bedrijf voor wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met een bedrijf genoemd in betreffende Staat van Inrichtingen;
    • 2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. 8.5 onder b voor het toestaan van de uitoefening van detailhandel in volumineuze goederen (zoals auto's, boten, caravans) en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en / of materialen, bouwmarkten uitgezonderd mits,
    • 1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. wordt voorzien in voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein;
    • 3. geen significant negatieve effecten te verwachten zijn voor:
      • de bestaande voorzieningenstructuur;
      • de mobiliteit;
      • de totale distributieve structuur.

Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen in elk geval de volgende milieubelastende componenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens wordt gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.

8.7 Wijzigingsbevoegdheid
8.7.1 Ander bedrijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening teneinde de aanduidingsgrens ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2', 'bedrijf tot en met categorie 3.1' en 'bedrijf tot en met categorie 3.2' te verplaatsen voor het toestaan van een of meerdere bedrijven of activiteiten die zijn opgenomen in een andere categorie dan de ter plaatse geldende en overeenkomt met de ter plaatse geldende Staat van Inrichtingen, dan wel een of meerdere bedrijven of activiteiten die voor wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die ze veroorzaken gelijk gesteld kan worden met een ander bedrijf, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de verkeersveiligheid;
  • b. mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden.
8.7.2 Bevi-inrichtingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening teneinde bevi-inrichtingen toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de toepasselijke grenswaarden voor het risico en risico-afstanden ten aanzien van kwetsbare objecten in acht worden genomen;
  • b. er rekening wordt gehouden met de toepasselijke richtwaarden voor het risico en risico-afstanden ten aanzien van beperkt kwetsbare objecten;
  • c. bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dient een verantwoording te worden gegeven van het groepsrisico in het invloedsgebied van de inrichting.

Artikel 9 Cultuur en ontspanning

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een molen;
  • b. recreatieve doeleinden;

met de daarbij behorende:

  • c. erven;
  • d. parkeervoorzieningen en straatmeubilair;
  • e. groenvoorzieningen en water;
  • f. overige functioneel met de bestemming 'Cultuur en ontspanning' verbonden voorzieningen.
9.2 Bouwregels

Op de in lid 9.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- of terreinafscheidingen, uitsluitend mogen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de maatvoering van een bouwwerk dient te voldoen aan de eisen die in de navolgende tabel zijn gesteld:
Functie van een bouwwerk   Maximale goothoogte in m   Maximale bouwhoogte in m   Maximale inhoud in m³   Maximale oppervlakte in m²  
Bedrijfswoning incl. aangebouwde bijbehorende bouwwerken   6*   10   600    
Bijbehorende bouwwerken   3   6     50  
Erfafscheidingen
- voor de voorgevel van de bedrijfswoning
- overige plaatsen binnen het bouwvlak  

 


1


2  
   
Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde     3      

* de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken is gelijk aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning

  • c. de afstand van gebouwen tot de insteek van een gemene watergang tenminste 3 meter bedraagt;
  • d. de afstand van de gebouwen tot de perceelsgrens, voor zover deze niet gevormd wordt door een gemene watergang, tenminste 3 meter bedraagt;
  • e. de afstand van de gebouwen tot een gemene bouwgrens, voor zover deze niet gevormd wordt door een gemene watergang tenminste 3 meter bedraagt.
9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2 sub c ten behoeve van het vergroten van het gezamenlijk grondoppervlak aan erfbebouwing tot 80 m², met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van erfbebouwing niet meer dan 50% van de oppervlakte van het aansluitend aan de woning gelegen erf bedraagt.

9.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende voorwaarden:

  • a. het plaatsen van onderkomens is niet toegestaan;
  • b. detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van ondergeschikte detailhandel;
  • c. opslag van goederen en materialen op onbebouwde gronden is niet toegestaan;
  • d. de culturele en ontspannende voorzieningen dienen te voorzien in de noodzakelijke parkeervoorzieningen.

Artikel 10 Groen

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bermen en beplantingen;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. water en watergangen;
  • e. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • f. onverharde paden en wegen;
  • g. fietspaden;
  • h. ontsluitingswegen alsmede parkeervoorzieningen ten behoeve van aanliggende functies en aangrenzende bestemmingen of ten behoeve van externe veiligheid;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie' tevens ten behoeve van een antennemast voor de mobiele telefonie.

met de daarbij behorende:

  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde
10.2 Bouwregels
  • a. op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd;
  • b. de maatvoering van een gebouw dient te voldoen aan de eisen die in de navolgende tabel zijn gesteld:
Functie van een bouwwerk   Maximale goothoogte in m   Maximale bouwhoogte in m   Maximale inhoud in m³   Maximale oppervlakte in m²  
Steiger     1     6  
Lichtmasten     10      
Antennemast ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie'     25      
Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde     3,5      
10.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het rooien, kappen en dunnen van houtopstanden, bomen, struiken of heesters, behoudens het oogsten van teelten;
  • b. het aanleggen van een wal;
  • c. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
  • e. diepploegen en diepwoelen, zijnde het extra diep -0,4 meter of meer- omploegen, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd;
  • f. werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of (grond)waterstand beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten;
  • g. het scheuren van grasland.
10.4.2 Toelaatbaarheid

Het bevoegd gezag verleent de vergunning als bedoeld in lid 10.4.1 alleen indien door de in lid 10.4.1 genoemde werken of werkzaamheden, dan wel door de gevolgen daarvan, hetzij direct, hetzij indirect de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, niet blijvend onevenredige of niet onevenredig kunnen worden aangetast, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen. Onder waarden en functies worden in ieder geval verstaan de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapswaarden in het betrokken gebied.

10.4.3 Uitzonderingen

Het in 10.4.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de bestemming;
  • b. het aanleggen van verhardingen ten behoeve van in- en uitritten;
  • c. werken en werkzaamheden, welke uit een oogpunt van te beschermen belangen van ondergeschikte betekenis zijn;
  • d. werken of werkzaamheden die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.

Artikel 11 Horeca - 1

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie h7' horeca tot en met categorie h7;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie h7' horeca van categorie h7;
  • c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' tevens voor een bedrijfswoning;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - parenclub' tevens voor een parenclub met bijbehorende categorie h8;

met de daarbij behorende:

  • e. bouwwerken;
  • f. erfbeplanting;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. wegen en paden;
  • i. parkeervoorzieningen;
  • j. erven en terreinen;
  • k. terrassen;
  • l. groenvoorzieningen;
  • m. speelvoorzieningen;
  • n. water en watergangen;
11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen ten behoeve van horeca

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van horeca gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. de bebouwde oppervlakte mag per bouwperceel niet meer bedragen dan het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' toegestane bebouwingspercentage.
  • c. de maatvoering van een gebouw dient te voldoen aan de eisen die in de navolgende tabel zijn gesteld:
Functie van een gebouw   Maximale goothoogte in m   Maximale bouwhoogte in m   Maximale inhoud in m³   Maximale oppervlakte in m²  
Bedrijfsgebouw   de goothoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' aangegeven hoogte   de hoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' aangegeven hoogte      
11.2.2 Gebouwen ten behoeve van bedrijfswoningen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. een bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • b. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan één per aanduiding 'bedrijfswoning' bedragen;
  • c. bij een bedrijfswoning zijn bijbehorende bouwwerken toegestaan, mits de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de voorgevellijn van de bedrijfswoning niet minder dan 3 meter bedraagt;
  • d. de maatvoering van een gebouw dient te voldoen aan de eisen die in de navolgende tabel zijn gesteld:
Functie van een gebouw   Maximale goothoogte in m   Maximale bouwhoogte in m   Maximale inhoud in m³   Maximale oppervlakte in m²  
Bedrijfswoning incl. aangebouwde bijbehorende bouwwerken   6*   10   600    
Bijbehorende bouwwerken   3   5     50  

* de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken is gelijk aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning.

11.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevellijn ten hoogste 1 meter en daarachter ten hoogste 2 meter;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 meter.
11.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in 11.2.2 onder c en toestaan dat de inhoud van een bedrijfswoning ten hoogste 750m³ bedraagt.

Artikel 12 Horeca - 2

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. horeca van categorieën h4 en h5, met dien verstande dat slechts één horecaonderneming is toegestaan;

met de daarbij behorende:

  • b. bouwwerken;
  • c. erfbeplanting;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. wegen en paden;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. erven en terreinen;
  • h. terrassen;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. speelvoorzieningen;
  • k. water en watergangen.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Gebouwen ten behoeve van horeca

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. de maatvoering van een gebouw dient te voldoen aan de eisen die in de navolgende tabel zijn gesteld:
Functie van een gebouw   Maximale goothoogte in m   Maximale bouwhoogte in m   Maximale inhoud in m³   Maximale oppervlakte in m²  
Bedrijfsgebouw     de hoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' aangegeven hoogte     1.000  
Gebouwde parkeervoorziening     5      
12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevellijn ten hoogste 1 meter en daarachter ten hoogste 2 meter;
  • b. de bouwhoogte van een gebouwde parkeervoorziening bedraagt maximaal 5 meter;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 12 meter;
  • d. de bouw van reclameobjecten is niet toegestaan;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca 2 - reclamemast' is een mast van maximaal 30 meter toegestaan ten behoeve van één of meerdere bedrijven.
12.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de parkeermogelijkheden in de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • d. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • e. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • f. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
12.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2.2.onder d voor het bouwen van reclameobjecten met een maximale bouwhoogte van 12 meter. Met dien verstande dat de reclameobjecten geen onevenredige afbreuk doen aan de ruimtelijke situatie en de beeldkwaliteit ter plaatse.

12.5 Specifieke gebruiksregels
12.5.1 Parkeren

Voor parkeren geldt een parkeernorm van minimaal 6,5 parkeerplaatsen per 100 m2 (bruto vloeroppervlak) horeca.

12.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen op grond van artikel 3.6 van den Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Horeca - 2' wijzigen in 'Verkeer' onder de voorwaarden dat:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 13 Natuur

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de duurzame instandhouding van natuurgebieden;
  • b. behoud, versterking en ontwikkeling van de aan de natuurgebieden eigen zijnde natuurwaarden, in samenhang met de waterhuishouding, waaronder petgaten en legakkers (zodden), houtopstanden, rietlanden, kruidachtige vegetaties en poelen;
  • c. het behoud van bestaande waardevolle doorzichten;
  • d. extensief recreatief medegebruik;

met de daarbij behorende:

  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. water en watergangen;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. straatmeubilair;
  • j. steigers;
  • k. bruggen;
  • l. voet- en fietspaden.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Gebouwen
  • a. Op deze gronden mag uitsluitend een vogelobservatiehut worden gebouwd;
  • b. de maatvoering van een vogelobservatiehut dient te voldoen aan de eisen die in de navolgende tabel zijn gesteld:
Functie van een gebouw   Maximale goothoogte in m   Maximale bouwhoogte in m   Maximale inhoud in m³   Maximale oppervlakte in m²  
Vogelobservatiehut     2,5   10    
13.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van steigers mag niet meer bedragen dan 6 m²;
  • b. de bouwhoogte van steigers mag niet meer bedragen dan 1 meter;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 meter.
13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.3.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgraven, vergraven en egaliseren van gronden;
  • b. het rooien, kappen en dunnen van houtopstanden, bomen, struiken of heesters, behoudens het oogsten van teelten;
  • c. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het ophogen van gronden en aanleggen van (geluids)wallen;
  • f. diepploegen en diepwoelen, zijnde het extra diep -0,4 meter of meer- omploegen, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd;
  • g. werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of (grond)waterstand beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten;
  • h. het scheuren van grasland.
13.3.2 Toelaatbaarheid

Het bevoegd gezag verleent de vergunning als bedoeld in lid 13.3.1 alleen indien door de in lid 13.3.1 genoemde werken of werkzaamheden, dan wel door de gevolgen daarvan, hetzij direct, hetzij indirect de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, niet blijvend onevenredige of niet onevenredig kunnen worden aangetast, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen. Onder waarden en functies worden in ieder geval verstaan de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapswaarden in het betrokken gebied.

13.3.3 Uitzonderingen

Het in 13.3.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de bestemming;
  • b. het aanleggen van verhardingen ten behoeve van in- en uitritten;
  • c. werken en werkzaamheden, welke uit een oogpunt van te beschermen belangen van ondergeschikte betekenis zijn;
  • d. werken of werkzaamheden die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.

Artikel 14 Verkeer

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen en paden;
  • b. verkeer- en verblijfsvoorzieningen;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. bruggen en duikers;
  • g. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • h. bouwwerken geen gebouw zijnde;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - pontwachtersgebouw' tevens voor een pontwachtersgebouw.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldt dat de maatvoering dient te voldoen aan de eisen die in de navolgende tabel zijn gesteld:

Functie van een gebouw   Maximale goothoogte in m   Maximale bouwhoogte in m   Maximale inhoud in m³   Maximale oppervlakte in m²  
Nutsgebouw     3      
Pontwachtersgebouw     3      
14.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • j. de bouwhoogte van kunstwerken, zoals bruggen, tunnels en viaducten, mag niet meer bedragen dan 10 meter;
  • k. de bouwhoogte van lichtmasten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 20 meter.
  • l. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.
14.3 Specifieke gebruiksregels

Het aantal rijstroken mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.

Artikel 15 Verkeer - Railverkeer

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ’Verkeer - Railverkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. railverkeer;
  • b. spoorovergangen of onderdoorgangen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'openbaar vervoersstation' tevens voor een openbaar vervoersstation;
  • d. wegen en paden;

met de daarbij behorende:

  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • f. geluidwerende voorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. water en watergangen;
  • i. parkeervoorzieningen;
  • j. nutsvoorzieningen;
  • k. kunstwerken;
  • l. voorzieningen ten behoeve van het openbaar vervoersstation, zoals een wachtruimte voor chauffeurs, perrons, informatiepanelen, kaartverkoopmachines, kiosk.
15.2 Bouwregels
15.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldt dat de maatvoering dient te voldoen aan de eisen die in de navolgende tabel zijn gesteld:

Functie van een gebouw   Maximale goothoogte in m   Maximale bouwhoogte in m   Maximale inhoud in m³   Maximale oppervlakte in m²  
Gebouw ter plaatse van de aanduiding 'openbaar vervoersstation'     4      
Nutsgebouwen     3      
15.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van kunstwerken, zoals bruggen, tunnels en viaducten, mag niet meer bedragen dan 8 meter;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 15 meter;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.

Artikel 16 Verkeer - Verblijfsgebied

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie, pleinen en standplaatsen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - verblijfsgebied - stationsplein' tevens voor detailhandel, horecavoorzieningen en parkeervoorzieningen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' tevens voor een bebouwde parkeervoorziening van maximaal 400 parkeerplaatsen;

met de daarbij behorende:

  • d. bouwwerken;
  • e. parkeervoorzieningen en straatmeubilair;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. stallingsruimte voor fietsen;
  • h. water en watergangen;
  • i. geluidwerende voorzieningen;
  • j. nutsvoorzieningen;
  • k. kunstwerken;
  • l. voet- en fietspaden;
  • m. gebouwde voorzieningen ten behoeve van een standplaats.
16.2 Bouwregels
16.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de maatvoering van een gebouw dient te voldoen aan de eisen die in de navolgende tabel zijn gesteld:
    Functie van een gebouw   Maximale goothoogte in m   Maximale bouwhoogte in m   Maximale oppervlakte in m²  
    Nutsgebouw     3    
    Wachtruimte     3    
    Gebouwen ten behoeve van detailhandel, horecavoorzieningen     15   bvo voor detailhandel: 200
    bvo voor horecavoorzieningen: 200
     
  • b. per 250 m² bvo voor detailhandel, horecavoorzieningen dan wel ten behoeve van het spoorbedrijf mag ten hoogste 1 parkeerplaats worden gerealiseerd.
16.2.2 Parkeergarage

Voor het bouwen van een parkeergarage gelden de volgende regels:

  • a. de maatvoering van een parkeergarage dient te voldoen aan de eisen die in de navolgende tabel zijn gesteld:
    Functie van een gebouw   Maximale goothoogte in m   Maximale bouwhoogte in m   Maximale oppervlakte in m²  
    Parkeergarage     9    
  • b. de gronden met de aanduiding 'parkeergarage' mogen ten behoeve van een parkeergarage voor maximaal 55% bebouwd worden;
  • c. een parkeergarage mag ruimte bieden aan maximaal 400 parkeerplaatsen.
16.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bouwregels:

  • a. de bouwhoogte van kunstwerken, zoals bruggen, tunnels en viaducten, mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  • b. de bouwhoogte van een gebouwde parkeervoorziening mag niet meer dan 9 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van lichtmasten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 10 meter;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.
16.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de parkeermogelijkheden in de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • d. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • e. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • f. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.

Artikel 17 Water-1

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water-1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water;
  • b. de waterhuishouding;
  • c. een waterweg ten behoeve van scheepvaartverkeer;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'brug' tevens voor een brug;
  • e. beschoeiing;

met de daarbij behorende:

  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • g. bruggen, sluizen, duikers, coupures, dammen en overige kunstwerken;
  • h. straatmeubilair;
  • i. voet- en fietspaden;
  • j. groenvoorzieningen.
17.2 Bouwregels
17.2.1 Gebouwen

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

17.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten ten behoeve van obstakelverlichting mag niet meer bedragen dan 15 meter;
  • b. de bouwhoogte van radarvoorzieningen voor de scheepvaart mag niet meer bedragen dan 20 meter;
  • c. de bouwhoogte van een brug mag niet meer bedragen dan 27 meter;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter.
17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.3.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgraven, vergraven en egaliseren van gronden;
  • b. het overkluizen van watergangen;
  • c. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verleggen, verruimen en dempen van bestaande waterlopen, sloten, greppels, kolken, oppervlaktewater, oevers, kades en dijken;
  • e. werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of (grond)waterstand beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten.
17.3.2 Toelaatbaarheid

Het bevoegd gezag verleent de vergunning als bedoeld in lid 17.3.1 alleen indien door de in lid 17.3.1 genoemde werken of werkzaamheden, dan wel door de gevolgen daarvan, hetzij direct, hetzij indirect de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, niet blijvend onevenredige of niet onevenredig kunnen worden aangetast, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen. Onder waarden en functies worden in ieder geval verstaan de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapswaarden in het betrokken gebied.

17.3.3 Uitzonderingen

Het in 17.3.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de bestemming;
  • b. het aanleggen van verhardingen ten behoeve van in- en uitritten;
  • c. werken en werkzaamheden, welke uit een oogpunt van te beschermen belangen van ondergeschikte betekenis zijn;
  • d. werken of werkzaamheden die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.

Artikel 18 Water-2

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water-2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water;
  • b. de waterhuishouding;
  • c. het behoud en het herstel van de ter plaatse voorkomende, dan wel de daaraan eigen cultuurhistorische, landschappelijke en de natuurwetenschappelijke waarden, waaronder mede begrepen de ecologische verbindingszone De Heicop;
  • d. extensief recreatief medegebruik;
  • e. beschoeiing;
  • f. steigers;

met de daarbij behorende:

  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • h. bruggen, sluizen, duikers, coupures, dammen en overige kunstwerken;
  • i. straatmeubilair;
  • j. voet- en fietspaden;
  • k. groenvoorzieningen.
18.2 Bouwregels
18.2.1 Gebouwen

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

18.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten ten behoeve van obstakelverlichting mag niet meer bedragen dan 15 meter;
  • b. De bouwhoogte van radarvoorzieningen voor de scheepvaart mag niet meer bedragen dan 20 meter;
  • c. Voor het bouwen van steigers binnen de bebouw de kom gelden de volgende regels:
    • 1. steigers mogen over de gehele breedte van het perceel worden gebouwd;
    • 2. de diepte van de steigers gemeten vanaf de waterkant mag niet meer bedragen dan 1,2 meter;
    • 3. de bouwhoogte van steigers mag niet meer bedragen dan 0,5 meter boven het waterpeil.
  • d. Voor het bouwen van steigers buiten de bebouw de kom gelden de volgende regels:
    • 1. de lengte van een steiger bedraagt maximaal 6 meter;
    • 2. de diepte van de steigers gemeten vanaf de waterkant mag niet meer bedragen dan 1,2 meter;
    • 3. een steiger beschikt over maximaal 2 palen;
    • 4. de bouwhoogte van steigers mag niet meer bedragen dan 0,5 meter boven het waterpeil.
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter.
18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.3.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgraven, vergraven en egaliseren van gronden;
  • b. het overkluizen van watergangen;
  • c. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verleggen, verruimen en dempen van bestaande waterlopen, sloten, greppels, kolken, oppervlaktewater, oevers, kades en dijken;
  • e. werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of (grond)waterstand beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten.
18.3.2 Toelaatbaarheid

Het bevoegd gezag verleent de vergunning als bedoeld in lid 18.3.1 alleen indien door de in lid 18.3.1 genoemde werken of werkzaamheden, dan wel door de gevolgen daarvan, hetzij direct, hetzij indirect de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, niet blijvend onevenredige of niet onevenredig kunnen worden aangetast, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen. Onder waarden en functies worden in ieder geval verstaan waterberging en de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapswaarden in het betrokken gebied.

18.3.3 Uitzonderingen

Het in 18.3.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de bestemming;
  • b. het aanleggen van verhardingen ten behoeve van in- en uitritten;
  • c. werken en werkzaamheden, welke uit een oogpunt van te beschermen belangen van ondergeschikte betekenis zijn;
  • d. werken of werkzaamheden die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning;
  • e. het vervangen van overbeschoeiingen, mits deze werkzaamheden in overleg met de waterbeheerder plaatsvinden.

Artikel 19 Wonen

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor de uitoefening van aan huis verbonden beroepen en/of bedrijfsmatige activiteiten aan huis;

met de daarbij behorende:

  • b. bouwwerken;
  • c. in- en uitritten;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. water en watergangen;
  • g. erven en tuinen.
19.2 Bouwregels
19.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de aangegeven bouwvlakken;
  • b. het aantal woningen mag niet meer dan één per bouwvlak bedragen, dan wel het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
  • c. de maatvoering van een gebouw dient te voldoen aan de eisen die in de navolgende tabel zijn gesteld:
Functie van een gebouw   Maximale goothoogte in m   Maximale bouwhoogte in m   Maximale inhoud in m³   Maximale oppervlakte in m²  
Hoofdgebouw   de hoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' aangegeven hoogte   de hoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' aangegeven hoogte   - voor zover sprake is van de aanduiding 'volume' de ter plaatse aangegeven inhoud
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende bouwmassa' geldt een maximale inhoud van 1.400 m3  
 
19.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak mogen uitsluitend worden opgericht op het zij- en achtererf, met dien verstande dat bestaande bijbehorende bouwwerken op het voorerf ook zijn toegestaan;
  • b. de bijbehorende bouwwerken op het zijerf mogen op niet minder dan 1 meter achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van het aansluitend aan de woning gelegen achtererf;
  • d. de maatvoering van een gebouw dient te voldoen aan de eisen die in de navolgende tabel zijn gesteld:
Functie van een gebouw   Maximale goothoogte in m   Maximale bouwhoogte in m   Maximale inhoud in m³   Maximale oppervlakte in m²  
Bijbehorende bouwwerken         - buiten het bouwvlak: 50
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende bouwmassa' geldt een gezamenlijke maximale oppervlakte van 430 m2  
Vrijstaande bijbehorende bouwwerken   3   6      
Aangebouwde bijbehorende bouwwerken   niet hoger dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw        

* de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken is gelijk aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning.

  • e. de diepte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken, gemeten vanaf de achtergevel, mag niet meer bedragen dan 3 meter.
  • f. een erker mag de bouwgrens/bouwvlak/voorgevellijn/voorgevelrooilijn overschrijden, mits de afstand van de voorgevel van de erker tot de perceelsgrens minimaal 3,5 meter bedraagt;
  • g. de breedte van de erker mag, buitenwerks gemeten, ten hoogste 50% van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw waarin de erker geplaatst wordt bedragen;
  • h. de diepte van de erker mag, buitenwerks gemeten, ten hoogste 1,5 meter bedragen;
  • i. de bouwhoogte van de erker mag ten hoogste 3 meter bedragen.
19.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bouwregels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevellijn ten hoogste 1 meter en daarachter ten hoogste 2 meter;
  • b. de bouwhoogte van pergola’s mag niet meer bedragen dan 2,70 meter;
  • c. voor het bouwen van overkappingen gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de bouwhoogte van overkappingen en luifels mag niet meer bedragen dan 3 meter;
    • 2. ten aanzien van de oppervlakte van overkappingen is het bepaalde onder 19.2.2 onder d van toepassing en dienen overkappingen te worden meegerekend.
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 meter.
19.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 19.2.2 onder a voor bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak op het voorerf ten behoeve van een aan- of uitbouw onder de voorwaarde dat:
    • 1. de bouw niet ten koste gaat van een parkeerplaats op eigen erf;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan 50% van de oppervlakte van het aansluitend aan de woning gelegen voorerf.
  • b. lid 19.2.2 onder b voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken op het zijerf op minder dan 1 meter achter de voorgevelrooilijn, onder de voorwaarde dat:
    • 1. er sprake is van een directe aansluiting op een aan- of uitbouw op het voorerf;
    • 2. er geen onevenredige bezwaren uit oogpunt van verkeersveiligheid ontstaan;
  • c. lid 19.2.2 onder d voor vergroting van het gezamenlijk grondoppervlak van bijbehorende bouwwerken bij woningen buiten het bouwvlak tot niet meer dan 80 m², mits de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak niet meer dan 50% van het achtererf bedraagt;
  • d. lid 19.2.2 onder e voor een aangebouwd bijbehorend bouwwerk met een diepte van niet meer dan 5 meter, gemeten vanaf de achtergevel.
19.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Gebruik van ruimten in het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van aan huis verbonden beroepen en/of bedrijfsmatige activiteiten aan huis, wordt als gebruik in overeenstemming met de bestemming aangemerkt, voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. het vloeroppervlak in gebruik voor aan huis verbonden beroepen en/of bedrijfsmatige activiteiten aan huis mag niet meer dan 33% bedragen van het gezamenlijke vloeroppervlak van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken met een maximum van 50 m²;
    • 2. het gebruik mag geen grote verkeersaantrekkende werking hebben en nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer, waaronder parkeren;
    • 3. er mag geen horeca, geen seksinrichting, geen koeriers of (personen)vervoersbedrijf en geen detailhandel plaatsvinden, met uitzondering van functionele ondergeschikte en niet zelfstandige detailhandel;
    • 4. het beroep of de activiteit dient alleen door de bewoner(s) te worden uitgeoefend. Op het betreffende adres is het te werk stellen van personeel dat niet woonachtig is op het betreffende adres en geen onderdeel uitmaakt van het huishouden, niet toegestaan;
    • 5. het gebruik mag geen afbreuk doen aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 6. de ruimtelijke uitstraling moet passend zijn binnen de woonfunctie van de wijk.
  • b. Een woning is bedoeld voor één huishouden. Een kamerverhuurbedrijf is niet toegestaan.
19.5 Afwijken van de gebruiksregels
19.5.1 Mantelzorg
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in gebruik nemen (van een deel) van het hoofdgebouw of de bijbehorende bouwwerken als extra wooneenheid ten behoeve van mantelzorg mits:
    • 1. de mantelzorg noodzakelijk is en dat blijkt uit een medische of sociale indicatie. Indien er sprake is van een ouder - kindrelatie, waarbij de ouder(s) 65 jaar of ouder is (zijn), is geen medische of sociale indicatie noodzakelijk;
    • 2. het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken bereikbaar is en blijft voor hulpdiensten;
    • 3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
    • 4. de oppervlakte welke wordt gebruikt als extra wooneenheid voor mantelzorg niet meer bedraagt dan 80 m².
  • b. Het bevoegd gezag kan de onder a bedoelde omgevingsvergunning intrekken na beëindiging van de mantelzorg;
  • c. Na het intrekken van de omgevingsvergunning, zoals bedoeld onder b, is degene aan wie de omgevingsvergunning was verleend of diens rechtsopvolger, en indien sprake was van afhankelijke woonruimte, verplicht de als dan strijdige situatie te zijner keuze hetzij in de vorige toestand te herstellen, hetzij met het bestemmingsplan in overeenstemming te brengen.
19.5.2 Bed & Breakfast

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het toestaan van kleinschalige verblijfsrecreatie, uitsluitend in de vorm van een bed and breakfast met bijbehorende voorzieningen, met dien verstande dat:

  • a. er maximaal 4 kamers zijn toegestaan;
  • b. er maximaal één gezamenlijke keuken is toegestaan;
  • c. de bed & breakfast moet binnen de bestaande woonbebouwing en de daarbij behorende bij aan en uitbouwen gerealiseerd worden;
  • d. de woning dient door de hoofdgebruiker te worden bewoond en de hoofdgebruiker dient aanwezig te zijn tijdens het nachtverblijf;
  • e. de activiteiten mogen geen afbreuk veroorzaken aan de gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • f. de activiteiten moeten infrastructureel goed inpasbaar zijn en geen aanmerkelijke toename van de verkeersbelasting tot gevolg hebben.
19.6 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de parkeermogelijkheden in de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • d. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • e. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • f. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.

Artikel 20 Leiding - Gas

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding - Gas’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een gastransportleiding .

20.2 Bouwregels
20.2.1 Voorrangsregeling

Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de leiding als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in overige artikelen prevaleert de bestemming ´Leiding - Gas´.

20.2.2 Algemeen

In uitzondering op het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.

20.2.3 Gebouwen

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

20.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming geldt dat de hoogte maximaal 3 meter mag bedragen.

20.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 20.2.2 en toestaan dat gebouwen ten behoeve van de ondergeschikte bestemmingen worden gebouwd, mits:

  • a. dit uit oogpunt van externe veiligheid aanvaardbaar is en de belangen van energieleveringzekerheid niet worden geschaad;
  • b. daartoe vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding.
20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.4.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden, binnen de gronden aangewezen met de bestemming ‘Leiding - Gas’ de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:

  • a. het aanbrengen en/of rooien van diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
  • b. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • c. het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • d. diepploegen;
  • e. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals plaatsen van lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • f. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  • g. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  • h. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.
20.4.2 Toelaatbaarheid

Het bepaalde in lid 20.4.1 is slechts toelaatbaar, indien door de uit te voeren werkzaamheden geen schade aan de gastransportleiding wordt of kan worden veroorzaakt.

20.4.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 20.4.1 is niet van toepassing:

  • a. op het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van het onderhoud of beheer van de aanwezige aardgastransportleiding;
  • b. op normale onderhoudswerkzaamheden van geringe omvang, of andere werken gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de aardgastransportleiding;
  • c. op werken en/of werkzaamheden die voorkomen op de beplantingslijst van de leidingbeheerder;
  • d. op werken en/of werkzaamheden die mechanisch worden uitgevoerd en daarmee vallen onder de werking van de Wet Informatie Uitwisseling Ondergrondse Netwerken;
  • e. op werken en/of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • f. op werken en/of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
20.4.4 Voorwaarden

Het bevoegd gezag verleent uitsluitend de omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 20.4.1 na schriftelijk goedkeuring van de leidingbeheerder. De vermelde goedkeuring betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.

Artikel 21 Leiding - Hoogspanningsverbinding

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding - Hoogspanningsverbinding’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een bovengrondse 150kV hoogspanningsleiding met een veiligheidsstrook ter breedte van 27,5 meter aan weerszijden van de hartlijn van de leiding.

21.2 Bouwregels
21.2.1 Voorrangsregeling

Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de leiding als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in overige artikelen prevaleert de bestemming ´Leiding - Hoogspanningsverbinding´.

21.2.2 Algemeen

Bouwwerken en andere werken ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen zijn slechts toegelaten als de belangen in verband met de hoogspanningsleiding hierdoor niet onevenredig worden geschaad. Bij die belangenafweging wordt goedkeuring gevraagd aan de beheerder van de leiding.

21.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming geldt dat de hoogte maximaal 3 meter mag bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van hoogspanningsmasten niet meer dan 45 meter mag bedragen.

21.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.3.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden, binnen de gronden op de kaart aangewezen met de bestemming ‘Leiding - Hoogspanningsverbinding’ de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:

  • a. het aanbrengen van opgaande beplantingen of bomen;
  • b. het ophogen van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte.
21.3.2 Toelaatbaarheid

Het bepaalde in lid 21.3.1 is slechts toelaatbaar, indien door de uit te voeren werkzaamheden geen schade aan de hoogspanningsleiding wordt of kan worden veroorzaakt.

21.3.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 21.3.1 is niet van toepassing:

  • a. op het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van het onderhoud of beheer van de aanwezige hoogspanningsleiding;
  • b. op normale onderhoudswerkzaamheden van geringe omvang, of andere werken gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de hoogspanningsleiding;
  • c. op andere werken en/of werkzaamheden, uit een oogpunt van de ruimtelijke ordening van niet ingrijpende betekenis.
21.3.4 Voorwaarden

Het bevoegd gezag verleent uitsluitend de omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 21.3.1 na schriftelijke goedkeuring van de leidingbeheerder.

Artikel 22 Leiding - Riool

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een ondergronds rioolleiding.

22.2 Bouwregels
  • a. Op de gronden als bedoeld in lid 22.1 mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming 'Leiding - Riool' worden gebouwd;
  • b. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  • c. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
    • 1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 meter.
22.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 22.2 voor het bouwen overeenkomstig de in lid 22.1 bedoelde andere daar voorkomende bestemming(en), indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de betreffende leiding en ter zake vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.

22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
22.4.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde en niet zijnde werkzaamheden van ondergeschikte betekenis, uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning:

  • a. het planten van diepwortelende beplantingen of bomen;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of op een andere manier ingraven of indrijven van voorwerpen;
  • c. het uitvoeren van grondwerkzaamheden;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen.
22.4.2 Toelaatbaarheid

Het bepaalde in 22.4.1 sub a is slechts toelaatbaar indien:

  • a. geen schade ontstaat aan de rioolleiding en/of het doelmatig functioneren van die leiding niet in gevaar wordt gebracht;
  • b. de veiligheid niet in gevaar wordt gebracht;
  • c. hierover vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.
22.4.3 Uitzonderingen
  • a. Het bepaalde in 22.4.1 is niet van toepassing voor werken of werkzaamheden die op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.
  • b. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken en kan voor dit totaal van werken en/of werkzaamheden één vergunning worden verleend.

Artikel 23 Leiding - Water

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ´Leiding - Water´ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een ondergrondse watertransportleiding.

23.2 Bouwregels
23.2.1 Voorrangsregeling

Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de leiding als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in overige artikelen prevaleert de bestemming 'Leiding - Water'.

23.2.2 Algemeen

In uitzondering op het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.

23.2.3 Gebouwen

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

23.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming geldt dat de hoogte maximaal 3 meter mag bedragen.

23.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
23.3.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden, binnen de gronden aangewezen met de bestemming ‘Leiding - Water’ de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:

  • a. het aanbrengen van hoogopgaand en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
  • b. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • c. het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • d. diepploegen;
  • e. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals plaatsen van lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • f. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  • g. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  • h. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.
23.3.2 Toelaatbaarheid

Het bepaalde in lid 23.3.1 is slechts toelaatbaar, indien door de uit te voeren werkzaamheden geen schade aan de watertransportleiding wordt of kan worden veroorzaakt.

23.3.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 23.3.1 is niet van toepassing:

  • a. op het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van het onderhoud of beheer van de aanwezige watertransportleiding;
  • b. op normale onderhoudswerkzaamheden van geringe omvang, of andere werken gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de watertransportleiding;
  • c. op andere werken en/of werkzaamheden, uit een oogpunt van de ruimtelijke ordening van niet ingrijpende betekenis;
  • d. op werken en/of werkzaamheden die mechanisch worden uitgevoerd en daarmee vallen onder de werking van de Wet Informatie Uitwisseling Ondergrondse Netwerken;
  • e. op werken en/of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • f. op werken en/of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
23.3.4 Voorwaarden

Het bevoegd gezag verleent uitsluitend de omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 23.3.1 na schriftelijk goedkeuring van de leidingbeheerder. De vermelde goedkeuring betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.

Artikel 24 Waarde - Archeologie 1

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden.

24.2 Bouwregels
24.2.1 Algemeen

Op de gronden met bestemming 'Waarde - Archeologie 1' mogen geen gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

24.2.2 Uitzonderingen

In afwijking van het bepaalde in artikel 24.2.1 mogen op of in deze gronden gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden, mits het gaat om:

  • a. Vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en uitsluitend de bestaande fundering wordt benut.
24.3 Afwijken van de bouwregels
24.3.1 Afwijking

In afwijking van het bepaalde in artikel 24.2 mogen gebouwen en bouwwerken en andere bouwwerkzaamheden volgens de andere daar voorkomende bestemming(en) gerealiseerd worden, mits op basis van een archeologisch rapport, dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt ingediend, en waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders, blijkt dat:

  • a. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden;
  • c. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
24.3.2 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in 24.3.1 kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;

de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

24.3.3 Advies

Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.

24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
24.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren zulks ongeacht het bepaalde bij de andere op deze gronden rustende bestemmingen:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen, egaliseren, verlagen, afplaggen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de landbodemstructuur, dieper dan 0,3 m beneden het maaiveld;
  • b. het ontgronden, baggeren, afgraven (afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen verlagen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de waterbodemstructuur;
  • c. het graven, verbreden, verdiepen van watergangen en waterpartijen;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • e. het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • f. het aanleggen van drainage;
  • g. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • h. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • i. het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand
  • j. het verwijderen van fundamenten dieper dan 0,3 m beneden het maaiveld.
24.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 24.4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van onderhoudsbaggerwerkzaamheden die aantoonbaar niet dieper gaan dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • d. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
  • e. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.
24.4.3 Toelaatbaarheid

In afwijking van het bepaalde in artikel 24.4.1 kan een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid uitgevoerd worden mits op basis van een archeologisch rapport, dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt ingediend, en naar het oordeel van burgemeester en wethouders, blijkt dat:

  • a. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden;
  • c. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
24.4.4 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 24.4.1 kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
24.4.5 Advies

Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.

Artikel 25 Waarde - Archeologie 2

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden.

25.2 Bouwregels
25.2.1 Algemeen

Op de gronden met bestemming 'Waarde - Archeologie 2' mogen geen gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

25.2.2 Uitzonderingen

In afwijking van het bepaalde in artikel 25.2.1 mogen op of in deze gronden gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden, mits het gaat om:

  • a. bebouwing die nodig is voor archeologisch onderzoek met een maximale bouwhoogte van 3 meter;
  • b. bebouwing waarvan de bodemverstoring minder bedragen dan 50 m²;
  • c. bebouwing waarvan de bodemverstoring meer bedragen dan 50 m² maar de bodem niet dieper dan 0,3 meter beneden het maaiveld wordt geroerd;
  • d. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder het peil niet wordt uitgebreid;
  • e. een gebouw of bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden gerealiseerd.
25.3 Afwijken van de bouwregels
25.3.1 Afwijking
  • a. In afwijking van het bepaalde in artikel 25.2 mogen gebouwen en bouwwerken en andere bouwwerkzaamheden volgens de andere daar voorkomende bestemming(en) gerealiseerd worden, mits op basis van een archeologisch rapport, dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt ingediend, en waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders, blijkt dat:
    • 1. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
    • 2. archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden;
    • 3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  • b. Het overleggen van een archeologisch rapport als bedoeld in lid a. is niet vereist indien de aanvraag betrekking heeft op een of meer gebouwen of bouwwerken als bedoeld in artikel 25.2.2 onder c.
  • c. Het bepaalde onder b is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking op een terrein, binnen dan wel deel uitmaakt van eenzelfde ontwikkelgebied, waarvoor eerder een omgevingsvergunning is afgegeven als bedoeld onder a, en/of artikel25.4.3, eerste lid. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Artikel 25.3.2 is van overeenkomstige toepassing.
25.3.2 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in 25.3.1 kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
25.3.3 Advies

Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.

25.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
25.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren zulks ongeacht het bepaalde bij de andere op deze gronden rustende bestemmingen:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen, egaliseren, verlagen, afplaggen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de landbodemstructuur, dieper dan 0,3 m beneden het maaiveld;
  • b. het ontgronden, baggeren, afgraven (afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen verlagen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de waterbodemstructuur;
  • c. het graven, verbreden, verdiepen van watergangen en waterpartijen;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • e. het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • f. het aanleggen van drainage;
  • g. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • h. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • i. het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
  • j. het verwijderen van fundamenten dieper dan 0,3 m beneden het maaiveld.
25.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 25.4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van onderhoudsbaggerwerkzaamheden die aantoonbaar niet dieper gaan dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes;
  • c. indien zij een oppervlakte beslaan van ten hoogstens 50 m2;
  • d. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • e. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
  • f. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
  • g. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.
25.4.3 Toelaatbaarheid
  • a. In afwijking van het bepaalde in artikel 25.4.1 kan een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid uitgevoerd worden mits op basis van een archeologisch rapport, dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt ingediend, en naar het oordeel van burgemeester en wethouders, blijkt dat:
    • 1. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
    • 2. archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden;
    • 3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  • b. Het overleggen van een archeologisch rapport als bedoeld in lid a. is niet vereist indien de aanvraag betrekking heeft op het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 25.4.2 sub c.
  • c. Het bepaalde in lid b. is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking op een terrein, binnen dan wel deel uitmaakt van eenzelfde ontwikkelgebied, waarvoor eerder een omgevingsvergunning is afgegeven als bedoeld in artikel 25.3.1, en/of het bepaalde onder a. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Artikel 25.4.4 is van overeenkomstige toepassing.
25.4.4 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 25.4.1 kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
25.4.5 Advies

Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.

Artikel 26 Waarde - Archeologie 3

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden.

26.2 Bouwregels
26.2.1 Algemeen

Op de gronden met bestemming 'Waarde - Archeologie 3' mogen geen gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

26.2.2 Uitzonderingen

In afwijking van het bepaalde in artikel 26.2.1 mogen op of in deze gronden gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden, mits het gaat om:

  • a. bebouwing die nodig is voor archeologisch onderzoek met een maximale bouwhoogte van 3 meter;
  • b. bebouwing waarvan de bodemverstoring minder bedragen dan 500 m²;
  • c. bebouwing waarvan de bodemverstoring meer bedragen dan 500 m² maar de bodem niet dieper dan 0,3 meter beneden het maaiveld wordt geroerd;
  • d. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder het peil niet wordt uitgebreid;
  • e. een gebouw of bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden gerealiseerd.
26.3 Afwijken van de bouwregels
26.3.1 Afwijking
  • a. In afwijking van het bepaalde in artikel 26.2 mogen gebouwen en bouwwerken en andere bouwwerkzaamheden volgens de andere daar voorkomende bestemming(en) gerealiseerd worden, mits op basis van een archeologisch rapport, dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt ingediend, en waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders, blijkt dat:
    • 1. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
    • 2. archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden;
    • 3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  • b. Het overleggen van een archeologisch rapport als bedoeld in lid a. is niet vereist indien de aanvraag betrekking heeft op een of meer gebouwen of bouwwerken als bedoeld in artikel 26.2.2 onder c.
  • c. Het bepaalde onder b is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking op een terrein, binnen dan wel deel uitmaakt van eenzelfde ontwikkelgebied, waarvoor eerder een omgevingsvergunning is afgegeven als bedoeld onder a, en/of artikel 26.4.3 eerste lid. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Artikel 26.3.2 is van overeenkomstige toepassing.
26.3.2 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in 26.3.1 kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
26.3.3 Advies

Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.

26.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
26.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren zulks ongeacht het bepaalde bij de andere op deze gronden rustende bestemmingen:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen, egaliseren, verlagen, afplaggen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de landbodemstructuur, dieper dan 0,3 m beneden het maaiveld;
  • b. het ontgronden, baggeren, afgraven (afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen verlagen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de waterbodemstructuur;
  • c. het graven, verbreden, verdiepen van watergangen en waterpartijen;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • e. het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • f. het aanleggen van drainage;
  • g. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • h. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • i. het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
  • j. het verwijderen van fundamenten dieper dan 0,3 m beneden het maaiveld.
26.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 26.4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van onderhoudsbaggerwerkzaamheden die aantoonbaar niet dieper gaan dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes;
  • c. indien zij een oppervlakte beslaan van ten hoogstens 500 m2;
  • d. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • e. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
  • f. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
  • g. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.
26.4.3 Toelaatbaarheid
  • a. In afwijking van het bepaalde in artikel 26.4.1 kan een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid uitgevoerd worden mits op basis van een archeologisch rapport, dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt ingediend, en naar het oordeel van burgemeester en wethouders, blijkt dat:
    • 1. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
    • 2. archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden;
    • 3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  • b. Het overleggen van een archeologisch rapport als bedoeld in lid a. is niet vereist indien de aanvraag betrekking heeft op het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 26.4.2 sub c.
  • c. Het bepaalde in lid b. is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking op een terrein, binnen dan wel deel uitmaakt van eenzelfde ontwikkelgebied, waarvoor eerder een omgevingsvergunning is afgegeven als bedoeld in artikel 26.3.1, en/of het bepaalde onder a. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Artikel 26.4.4 is van overeenkomstige toepassing.
26.4.4 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 26.4.1 kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
26.4.5 Advies

Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.

Artikel 27 Waarde - Archeologie 4

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden.

27.2 Bouwregels
27.2.1 Algemeen

Op de gronden met bestemming 'Waarde - Archeologie 4' mogen geen gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

27.2.2 Uitzonderingen

In afwijking van het bepaalde in artikel 27.2.1 mogen op of in deze gronden gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden, mits het gaat om:

  • a. bebouwing die nodig is voor archeologisch onderzoek met een maximale bouwhoogte van 3 meter;
  • b. bebouwing waarvan de bodemverstoring minder bedragen dan 1.000 m²;
  • c. bebouwing waarvan de bodemverstoring meer bedragen dan 1.000 m² maar de bodem niet dieper dan 0,3 meter beneden het maaiveld wordt geroerd;
  • d. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder het peil niet wordt uitgebreid;
  • e. een gebouw of bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden gerealiseerd.
27.3 Afwijken van de bouwregels
27.3.1 Afwijking
  • a. In afwijking van het bepaalde in artikel 27.2 mogen gebouwen en bouwwerken en andere bouwwerkzaamheden volgens de andere daar voorkomende bestemming(en) gerealiseerd worden, mits op basis van een archeologisch rapport, dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt ingediend, en waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders, blijkt dat:
    • 1. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
    • 2. archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden;
    • 3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  • b. Het overleggen van een archeologisch rapport als bedoeld in lid a. is niet vereist indien de aanvraag betrekking heeft op een of meer gebouwen of bouwwerken als bedoeld in artikel 27.2.2 onder c.
  • c. Het bepaalde onder b is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking op een terrein, binnen dan wel deel uitmaakt van eenzelfde ontwikkelgebied, waarvoor eerder een omgevingsvergunning is afgegeven als bedoeld onder a, en/of artikel 27.4.3 eerste lid. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Artikel 27.3.2 is van overeenkomstige toepassing.
27.3.2 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in 27.3.1 kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
27.3.3 Advies

Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.

27.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
27.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren zulks ongeacht het bepaalde bij de andere op deze gronden rustende bestemmingen:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen, egaliseren, verlagen, afplaggen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de landbodemstructuur, dieper dan 0,3 m beneden het maaiveld;
  • b. het ontgronden, baggeren, afgraven (afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen verlagen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de waterbodemstructuur;
  • c. het graven, verbreden, verdiepen van watergangen en waterpartijen;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • e. het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • f. het aanleggen van drainage;
  • g. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • h. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • i. het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
  • j. het verwijderen van fundamenten dieper dan 0,3 m beneden het maaiveld.
27.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 27.4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van onderhoudsbaggerwerkzaamheden die aantoonbaar niet dieper gaan dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes;
  • c. indien zij een oppervlakte beslaan van ten hoogstens 1.000 m2;
  • d. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • e. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
  • f. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
  • g. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.
27.4.3 Toelaatbaarheid
  • a. In afwijking van het bepaalde in artikel 27.4.1 kan een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid uitgevoerd worden mits op basis van een archeologisch rapport, dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt ingediend, en naar het oordeel van burgemeester en wethouders, blijkt dat:
    • 1. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
    • 2. archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden;
    • 3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  • b. Het overleggen van een archeologisch rapport als bedoeld in lid a. is niet vereist indien de aanvraag betrekking heeft op het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 27.4.2 sub c.
  • c. Het bepaalde in lid b. is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking op een terrein, binnen dan wel deel uitmaakt van eenzelfde ontwikkelgebied, waarvoor eerder een omgevingsvergunning is afgegeven als bedoeld in artikel 27.3.1, en/of het bepaalde onder a. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Artikel 27.4.4 is van overeenkomstige toepassing.
27.4.4 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 27.4.1 kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
27.4.5 Advies

Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.

Artikel 28 Waarde - Archeologie 5

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden.

28.2 Bouwregels
28.2.1 Algemeen

Op de gronden met bestemming 'Waarde - Archeologie 5' mogen geen gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

28.2.2 Uitzonderingen

In afwijking van het bepaalde in artikel 28.2.1 mogen op of in deze gronden gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden, mits het gaat om:

  • a. bebouwing die nodig is voor archeologisch onderzoek met een maximale bouwhoogte van 3 meter;
  • b. bebouwing waarvan de bodemverstoring minder bedragen dan 10 hectare;
  • c. bebouwing waarvan de bodemverstoring meer bedragen dan 10 hectare maar de bodem niet dieper dan 0,3 meter beneden het maaiveld wordt geroerd;
  • d. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder het peil niet wordt uitgebreid;
  • e. een gebouw of bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden gerealiseerd.
28.3 Afwijken van de bouwregels
28.3.1 Afwijking
  • a. In afwijking van het bepaalde in artikel 28.2 mogen gebouwen en bouwwerken en andere bouwwerkzaamheden volgens de andere daar voorkomende bestemming(en) gerealiseerd worden, mits op basis van een archeologisch rapport, dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt ingediend, en waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders, blijkt dat:
    • 1. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
    • 2. archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden;
    • 3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  • b. Het overleggen van een archeologisch rapport als bedoeld in lid a. is niet vereist indien de aanvraag betrekking heeft op een of meer gebouwen of bouwwerken als bedoeld in artikel 28.2.2 onder c.
  • c. Het bepaalde onder b is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking op een terrein, binnen dan wel deel uitmaakt van eenzelfde ontwikkelgebied, waarvoor eerder een omgevingsvergunning is afgegeven als bedoeld onder a, en/of artikel 28.4.3 eerste lid. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Artikel 28.3.2 is van overeenkomstige toepassing.
28.3.2 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in 28.3.1 kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
28.3.3 Advies

Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.

28.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
28.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren zulks ongeacht het bepaalde bij de andere op deze gronden rustende bestemmingen:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen, egaliseren, verlagen, afplaggen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de landbodemstructuur, dieper dan 0,3 m beneden het maaiveld;
  • b. het ontgronden, baggeren, afgraven (afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen verlagen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de waterbodemstructuur;
  • c. het graven, verbreden, verdiepen van watergangen en waterpartijen;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • e. het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • f. het aanleggen van drainage;
  • g. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • h. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • i. het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
  • j. het verwijderen van fundamenten dieper dan 0,3 m beneden het maaiveld.
28.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 28.4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van onderhoudsbaggerwerkzaamheden die aantoonbaar niet dieper gaan dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes;
  • c. indien zij een oppervlakte beslaan van ten hoogstens 10 hectare;
  • d. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • e. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
  • f. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
  • g. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.
28.4.3 Toelaatbaarheid
  • a. In afwijking van het bepaalde in artikel 28.4.1 kan een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid uitgevoerd worden mits op basis van een archeologisch rapport, dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt ingediend, en naar het oordeel van burgemeester en wethouders, blijkt dat:
    • 1. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
    • 2. archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden;
    • 3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  • b. Het overleggen van een archeologisch rapport als bedoeld in lid a. is niet vereist indien de aanvraag betrekking heeft op het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 28.4.2 sub c.
  • c. Het bepaalde in lid b. is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking op een terrein, binnen dan wel deel uitmaakt van eenzelfde ontwikkelgebied, waarvoor eerder een omgevingsvergunning is afgegeven als bedoeld in artikel 28.3.1, en/of het bepaalde onder a. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Artikel 28.4.4 is van overeenkomstige toepassing.
28.4.4 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 28.4.1 kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
28.4.5 Advies

Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.

Artikel 29 Waterstaat - Keur

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Keur' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. het onderhoud van de naastgelegen watergang;

met de daarbij behorende:

  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
29.2 Bouwregels
29.2.1 Voorrangsregeling

Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de waarden als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in overige artikelen prevaleert de bestemming 'Waterstaat - Keur'.

29.2.2 Algemeen

In uitzondering op het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.

29.2.3 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

29.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming geldt dat de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen.

29.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterloop, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 29.2.2 en toestaan dat mag worden gebouwd ten behoeve van de basisbestemming, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de beheerder van de watergang.

Artikel 30 Waterstaat - Waterkering

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemt voor waterkering en de bijbehorende beschermingszone.

30.2 Bouwregels
30.2.1 Voorrangsregeling

Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de leiding als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in overige artikelen prevaleert de bestemming 'Waterstaat - Waterkering'.

30.2.2 Algemeen

Bouwwerken en andere werken ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen zijn slechts toegelaten als de belangen van de waterkering en overige waterstaatbelangen hierdoor niet onevenredig wordt geschaad. Bij die belangenafweging wordt goedkeuring gevraagd aan de beheerder van de waterkering.

30.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming geldt dat de hoogte maximaal 3 meter mag bedragen.

30.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
30.3.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden, binnen de gronden aangewezen met de bestemming ‘Waterstaat - Waterkering’ de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:

  • a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het bodemverlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  • c. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,30 m, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
  • d. het omzetten van grasland in bouwland;
  • e. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • f. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • g. verlagen en/of verhogen van het waterpeil;
  • h. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • i. het aanleggen of verwijderen van oeverbeschoeiingen;
  • j. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie-, of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • k. het aanbrengen van constructies, die verband houden met bovengrondse leidingen;
  • l. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • m. het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • n. alle overige werkzaamheden die de waterkering kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van de waterkering.
30.3.2 Toelaatbaarheid

Het bepaalde in lid 30.3.1 is slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat de in dat lid genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van de waterkering.

30.3.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 30.3.1 is niet van toepassing:

  • a. op normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de waterkering;
  • b. op andere werken en/of werkzaamheden die uit een oogpunt van bescherming van de waterkering van niet ingrijpende betekenis zijn.
30.3.4 Voorwaarden

Het bevoegd gezag verleent uitsluitend vergunning zoals bedoeld in lid 30.3.1 na schriftelijk goedkeuring van de beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 31 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 32 Algemene bouwregels

32.1 Algemene regels

Geen bouwwerk of complex van bouwwerken mag worden opgericht indien daarvoor een bestaand bouwwerk of complex van bouwwerken met daarbij behorende perceel, hetzij niet langer zou blijven voldoen aan het plan, hetzij in grotere mate zou gaan afwijken van het plan.

32.2 Milieu
32.2.1 Verkeerslawaai en Industrielawaai

Geluidsgevoelige functies mogen, onverminderd het bepaalde in de bouwregels per bestemming, slechts worden opgericht indien en voor zover wordt voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet Geluidhinder en de Wet Milieubeheer.

32.2.2 Externe Veiligheid

(Beperkt) kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen mogen, onverminderd het bepaalde in de bouwregels per bestemming, niet worden opgericht binnen een grenswaarde of richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand van een risicovolle inrichting.

32.2.3 Bouwmaterialen

Bij het bouwen van bouwwerken welke op grond van dit bestemmingsplan zijn toegestaan, dient gebruik gemaakt te worden van niet logende bouwmaterialen.

32.3 Algemene regels met betrekking tot ondergronds bouwen
32.3.1 Ondergrondse werken

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze planregels opgenomen bepalingen, geen beperkingen.

32.3.2 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken ten dienste van de bestemming gelden, behoudens in deze regels opgenomen bepalingen, de volgende bepalingen:

  • a. Ondergrondse bouwwerken mogen worden gerealiseerd binnen op de verbeelding aangegeven bouwvlakken en binnen de direct omringende gronden, waar de bijbehorende bouwwerken mogen worden opgericht, enkel onder de gebouwen die daar zijn of worden opgericht, met dien verstande dat ondergeschikte kelderingangen en kelderkoekoeken wel buiten de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen zijn toegestaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 32.3.2 onder a ten behoeve van ondergrondse bouw buiten de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    • 1. de verticale diepte van kelders bedraagt maximaal 3,5 m beneden peil.
    • 2. een kelder mag, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak, niet minder dan 0,10 meter onder het aansluitende afgewerkte terrein zijn gelegen.
    • 3. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens en de openbare weg bedraagt ten minste 1 meter.
    • 4. kelders mogen niet worden voorzien van een dakraam of lichtkoepel, met dien verstande dat ondergeschikte kelderingangen en kelderkoekoeken wel zijn toegestaan.
    • 5. ondergrondse bouwwerken die meer dan 1 meter buiten het buitenwerk van het bovengronds gelegen gebouw worden gerealiseerd, tellen mee in de oppervlakteregeling voor bijbehorende bouwwerken.
32.3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 32.3.2 onder b voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een diepte van maximaal 10 meter onder de voorwaarden dat:

  • a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  • b. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden;
  • c. het woongenot of de gebruiksmogelijkheden op de belendende percelen niet onevenredig wordt aangetast.
32.4 Algemene regels over bestaande afstanden en andere maten
  • a. Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wabo, op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
  • b. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

Artikel 33 Algemene gebruiksregels

33.1 Strijdig gebruik
  • a. Het is verboden de gronden en de bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aangegeven bestemming(en), zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wabo.
  • b. Het is verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan op grond van de bestemmingsbepaling bij een omgevingsvergunning is afgeweken, te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met het doel, waarvoor bij die omgevingsvergunning is afgeweken.
  • c. Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt niet verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daardoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling vereist is en deze is verleend.
33.2 Parkeren
  • a. In het geval van nieuwbouw of functiewijziging waarbij de parkeerbehoefte toeneemt, dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen.
  • b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a, indien:
    • 1. aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte redelijkerwijs niet kan worden verlangd; of
    • 2. op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen.

Artikel 34 Algemene aanduidingsregels

34.1 Karakteristiek
34.1.1 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'Karakteristiek' dient, in afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en), de uitwendige hoofdvorm van het betrokken bouwwerk, bepaald door goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, dakvorm, dakhelling en gevelindeling (indien een gevel aan het bouwwerk is te onderscheiden), zoals deze was op het moment van inwerkingtreding van dit plan, gehandhaafd te worden.

34.1.2 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 34.1.1 voor het bouwen overeenkomstig hetgeen is bepaald bij de andere daar voorkomende bestemming(en), indien:

  • a. het bouwwerk teniet is gedaan door een calamiteit, dan wel;
  • b. handhaving van het bepaalde in lid 34.1.1 niet in redelijkheid kan worden gevergd van de eigenaar en/of gebruiker van het bouwwerk en door middel van financiële tegemoetkomingen of anderszins de onevenredig nadelige gevolgen voor de eigenaar dan wel gebruiker niet kunnen worden opgeheven;
  • c. advies is gevraagd van de monumenten commissie.
34.2 Vrijwaringszone - molenbiotoop

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn de gronden mede bestemd ten behoeve van de instandhouding en gebruiksmogelijkheden van de Kortrijkse molen.

34.3 Veiligheidszone - bedrijven

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bedrijven' zijn kwetsbare objecten niet toegestaan.

34.4 Veiligheidszone - lpg
34.4.1 Bouwregels

In uitzondering op hetgeen elders in deze regels is bepaald, mogen op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - lpg' geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.

34.4.2 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 34.4.1 en toegestaan dat beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd, indien er sprake is van zwaarwegende maatschappelijke, economische en/of planologische redenen en mits is aangetoond dat er hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen.

34.4.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding 'Veiligheidszone - lpg' wordt verwijderd, mits de betreffende verkoop/aanwezigheid van lpg ter plaatse is beëindigd.

34.5 Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen
34.5.1 Bouwregels

In uitzondering op hetgeen elders in deze regels is bepaald, mogen op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.

34.5.2 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 34.5.1 en toegestaan dat beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd, indien er sprake is van zwaarwegende maatschappelijke, economische en/of planologische redenen en mits is aangetoond dat er hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen.

34.6 Water - duiker
34.6.1 Bouwregels
  • a. In uitzondering op hetgeen elders in deze regels is bepaald, mogen op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Water - duiker' geen gebouwen worden opgericht;
  • b. in uitzondering op het bepaalde in sub a mogen gebouwen ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de beheerder van de duiker.
34.6.2 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding 'Water - duiker' wordt verwijderd, mits de betreffende duiker ter plaatse is verwijderd.

Artikel 35 Algemene afwijkingsregels

  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
    • 1. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, voor zover de verkeersveiligheid en/of - intensiteit daartoe aanleiding geven;
    • 2. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen zullen worden overschreden, voor zover een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
    • 3. het bepaalde in het plan ten behoeve van verkeerskundige aanpassingen aan bestaande wegen waarbij bestemmingsgrenzen overschreden worden tot een maximum van 2 meter;
    • 4. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van (de bediening van) kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes zullen worden gebouwd mits de inhoud per gebouwtje ten hoogste 50 m³ bedraagt en de bouwhoogte niet meer dan 4 meter bedraagt;
    • 5. de bouw van reclameobjecten met inbegrip van aankondigingborden, reclamemasten tot een bouwhoogte van maximaal 12 meter, gevel- en lichtreclames en gebouwenaanduidingen met dien verstande dat de reclameobjecten geen onevenredig afbreuk doen aan de ruimtelijke situatie en de beeldkwaliteit ter plaatse;
    • 6. het oprichten van masten en installaties ten behoeve van (tele)communicatie-doeleinden tot een bouwhoogte van maximaal 40 meter conform het gemeentelijk antenne beleid;
    • 7. het bepaalde in het plan en toestaan dat kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot een hoogte van 20 meter worden gebouwd;
    • 8. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt vergroot, mits:
      • de maximale oppervlakte van de plaatselijke verhoging ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak mag bedragen;
      • de vergroting ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
  • b. Afwijking als bedoeld onder a wordt niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de als gevolg van de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
  • c. De afwijkingsbevoegdheden mogen niet cumulatief worden gebruikt samen met afwijkingsmogelijkheden uit de afzonderlijke bestemmingen uit hoofdstuk 2 of ten opzichte van een eerder verleende afwijking.

Artikel 36 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen:

  • a. ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  • b. ten behoeve van het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan worden gewijzigd;
  • c. in de bestemming 'Verkeer' onder de voorwaarden dat:
    • 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 37 Overige regels

37.1 Algemene regels

Indien en voor zover in deze planregels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan.

37.2 Strafregel

Overtreding van het bepaalde in artikel 37.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de Economische Delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

Artikel 38 Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis ex artikel 3.6, lid 1 sub d, van de Wet ruimtelijke ordening, is de volgende procedure van toepassing:

  • a. het ontwerpbesluit ligt gedurende 4 weken ter gemeentesecretarie ter inzage;
  • b. burgemeester en wethouders maakt deze tervisielegging tevoren in één of meer
    dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, alsmede op de gebruikelijke wijze bekend;
  • c. in de kennisgeving wordt vermeld waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen, wie in de gelegenheid wordt gesteld van hun zienswijze te doen blijken en op welke wijze dit kan geschieden;
  • d. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk of mondeling zienswijzen naar voren brengen met betrekking tot het ontwerpbesluit;
  • e. burgemeester en wethouders nemen een met redenen omkleed besluit en doen daarvan mededeling aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 39 Overgangsrecht

39.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
39.2 Afwijken

Eenmalig kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van lid 39.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

39.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 39.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

39.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

39.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 39.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

39.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in het lid 39.4, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

39.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 39.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 40 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 1e herziening bestemmingsplan Corridor.