Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het
bestemmingsplan Binnenweg 18-20 met identificatienummer
NL.IMRO.1904.BPBinnenweg1820MDP-VG01 van de Gemeente Stichtse
Vecht;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch
bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge
de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het
bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 achtererfgebied:
erf aan de
achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde
zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.
1.6 achtergevellijn:
de lijn waarin de achtergevel van het (hoofd)gebouw is gelegen alsmede het verlengde daarvan.
1.7 afhankelijke woonruimte:
een onderdeel van
het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke
eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding
uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
1.8 ambulante handel:
de verkoop en het
te koop aanbieden, alsmede de uitstalling daarvan, van waren aan
consumenten buiten vestiging. Onder ambulante handel wordt mede
verstaan (week)markten, standplaatsen buiten de markten en het venten;
1.9 antenne-installatie:
Installatie
bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan
niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende
bevestigingsconstructie;
1.10 archeologische waarde:
de aan een gebied
toegerekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat
gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of
activiteit uit oude tijden;
1.11 architectonische waarde:
de authentieke
kenmerken in de uiterlijke verschijningsvorm van bouwwerken, welke
eigen zijn aan een bepaalde kunsthistorische stijlperiode of een
bouwvorm, welke karakteristiek is aan gebouwen uit een bepaalde streek,
waarbij in hoofdzaak gelet wordt op onder meer de uitwendige hoofdvorm
van een gebouw, bepaald door grondoppervlak, goothoogte, dakhelling,
nokrichting en –hoogte en de gevelindeling;
1.12 atelier:
werkplaats van
een beeldend kunstenaar, waarbij detailhandel als ondergeschikte
nevenactiviteit van ter plaatse vervaardigde producten is toegestaan;
1.13 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.14 bebouwingspercentage:
de gezamenlijke
oppervlakte van gebouwen op een bouwperceel, in procenten van de
oppervlakte van dat bouwperceel. In geval van meerdere eigenaren wordt
het percentage naar rato van het oppervlak van het in eigendom zijnde
perceel bepaald.
1.15 bed and breakfast:
een activiteit
ondergeschikt aan een woning en uitgeoefend door de eigenaren tevens
bewoners van de betreffende woning die in hoofdzaak bestaat uit het
verstrekken van toeristisch nachtverblijf voor korte tijd en waarbij
het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten
(daaraan) ondergeschikt is;
1.16 bedrijf:
een inrichting of
instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen,
bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen
daaronder niet begrepen;
1.17 bedrijf aan huis:
een bedrijf of
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van
ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van
handwerk dat niet krachtens milieuregelgeving vergunnings- of
meldingsplichtig is, dat door de gebruiker van een woning in die
woning of een bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend, waarbij de woning
in hoofdzaak de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking
of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
Detailhandel, horeca, kinderdagverblijven, seksinrichtingen,
prostitutie, koeriersbedrijven en (personen-)transport vallen
hier niet onder;
1.18 beroep aan huis:
een
dienstverlenend beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op
administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig,
ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door de
gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bouwwerk
uitgeoefend wordt, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie
behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met
de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel, horeca,
kinderdagverblijven, seksinrichtingen, prostitutie, koeriersbedrijven
en (personen-)transport vallen hier niet onder;
1.19 bestaand:
- bij bebouwing:
een legaal bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het
ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan
worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen,
waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van de terinzagelegging is
ingediend, tenzij in de regels anders bepaald;
- bij gebruik: het
legale gebruik dat bestaat op het moment dat het plan rechtskracht
heeft verkregen, danwel nadien kan worden gebruikt krachtens een
verleende vergunning, tenzij in de regels anders bepaald;
1.20 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.21 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.22 bijbehorend bouwwerk:
een uitbreiding
van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde
perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen
aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk (met een dak);
1.23 bijzondere woonruimte:
woonruimte
waarin, al dan niet zelfstandige, woningen zijn opgenomen met
gemeenschappelijke voorzieningen, zoals een bejaardenhuis,
woon-zorgcomplex of daarmee gelijk te stellen voorziening;
1.24 bouwen:
het plaatsen, het
geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk
oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.25 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.26 bouwlaag:
een boven het
peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke
of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen
binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met
uitsluiting van onderbouw en ruimte onder de kap, indien deze niet
normaal beloopbaar zijn;
1.27 bouwperceel:
een
aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige,
bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Bij woningen betreft
dit het gehele perceel inclusief voor- en zijtuinen.
1.28 bouwvlak:
een geometrisch
bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.29 bouwwerk:
elke constructie
van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij
direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of
indirect steun vindt in of op de grond;
1.30 dagrecreatie:
vormen van
recreatie, die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en
zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;
1.31 dakkapel:
een constructie
ter vergroting van een gebouw, met één of meer ramen,
welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij
deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de
constructie in het dakvlak is geplaatst;
1.32 dakopbouw:
een constructie
ter vergroting van een gebouw, met één of meer ramen,
welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie deels,
maar ten hoogste 1,5 m, boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de
onderzijden van de constructie in beide dakvlakken van het dak zijn
geplaatst, evenwijdig aan de dakvlakken;
1.33 erf:
een al dan niet
bebouwd perceel, of gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een
hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van
het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet
verbiedt.
1.34 erotisch getinte vermaaksfunctie:
een
vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van
voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder
begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
1.35 evenement:
een
één of meerdaagse voor het publiek toegankelijke
verrichting van vermaak zoals sportmanifestaties, concerten,
bijeenkomsten, voorstellingen, thematische beurzen en -markten;
1.36 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.37 geluidsgevoelig object:
woningen, alsmede gebouwen, terreinen en ruimten als bedoeld in de Wet geluidhinder;
1.38 geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting,
bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van
vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;
1.39 gestapelde woningen:
een woning in een
gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen
woningen omvat, waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid,
al dan niet direct vanaf het voetgangersniveau, gewaarborgd is;
1.40 hoofdgebouw:
een gebouw dat,
gezien zijn bestemming, vorm of gebruik, als het belangrijkste bouwwerk
op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.41 huishouden:
persoon of groep personen die een huishouding voert, niet zijnde (bedrijfsmatige) kamerbewoning/ kamerverhuur;
1.42 huishouding:
regeling van het huishouden, familieleven, huisgezin;
1.43 kamerbewoning/kamerverhuur:
het gebruik van
een hoofdgebouw of met het hoofdgebouw verbonden bijbehorende
bouwwerken door meer dan één zelfstandig huishouden;
1.44 kantoor:
een gebouw, dat
dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en
werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van
(semi)overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee
gelijk te stellen instellingen/het bedrijfsmatig verlenen van diensten
waarbij het afnemers niet of slechts in ondergeschikte mate
rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;
1.45 kap:
een gesloten
bovenbeëindiging van een bouwwerk waarbij bij een horizontale
projectie ten minste 50% van het gebouw wordt afgedekt met hellende
dakvlakken;
1.46 karakteristiek:
een onroerend
monument, gebouw of bouwwerk, beplanting aangemerkt als karakteristiek
vanwege de karakteristieke waarde in het straatbeeld, zijn schoonheid,
betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde, en waarvan
het behoud van belang is;
1.47 kelder:
een grotendeels ondergronds gelegen ruimte, die grotendeels is gesitueerd onder een bijbehorende bovengronds bouwwerk;
1.48 kelderingang:
een constructie die dient voor de toegang tot een kelder;
1.49 landschapswaarden:
de aan een gebied
toegekende waarde in visueel-ruimtelijk en/of cultuurhistorisch en/of
ecologisch en/of geomorfologisch opzicht;
1.50 ligplaats:
een plaats voor het aanleggen van vaartuigen;
1.51 mantelzorg:
het anders dan
bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een
huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op het fysieke, psychische
en/of sociale vlak;
1.52 nevenactiviteit:
een activiteit
ondergeschikt aan de hoofdactiviteit in zowel omvang (m²), omzet
(€) als de effecten op het woon- en leefklimaat;
1.53 normaal onderhoud, gebruik en beheer:
een gebruik
gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat
het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande
kwaliteitsniveau wordt bereikt;
1.54 nutsvoorzieningen:
gebouwde dan wel
ongebouwde voorzieningen ten behoeve van algemene nutsdoeleinden zoals
de watervoorziening, afval, energievoorziening of het
(tele)communicatie-verkeer;
1.55 objecten met cultuurhistorische waarde:
bebouwing met
cultuurhistorische waarde waaronder naast het hoofdgebouw tevens de
(aangebouwde) voormalige (bedrijfs)gedeelten vallen die, gelet op de
oorspronkelijke functie en bouwwijze, een wezenlijk onderdeel uitmaken
van de oorspronkelijke (bedrijfs)bebouwing; hieronder vallen niet
latere aan- of uitbouwen (erfbebouwing) zonder cultuurhistorische
waarde;
1.56 oever:
waterkant langs rivieren, meren, kanalen enz.;
1.57 ondergeschikte functie:
functie die ondergeschikt is aan de hoofdfunctie:
1.58 ondergronds bouwwerk:
een gebouw, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen beneden peil;
1.59 overkapping:
een bouwwerk op
het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van
het gebruiksgenot van het gebouw of de standplaats en dat, voor zover
gebouwd vóór (het verlengde van) de voorgevel van een
gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en, voor
zover gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw,
maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie
behoren.
1.60 overtuin:
een
(particuliere) tuin, veelal (van oorsprong) behorend bij een
buitenplaats, met een zekere cultuurhistorische en landschappelijke
waarde, vanwege de oriëntatie op zowel de vecht als het
(voormalige) buitenplaats, herenhuis, buitenhuis;
1.61 peil:
- voor een
bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte
van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een
bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de
hoogte van het oorspronkelijke aansluitende terrein ter hoogte van die
hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- voor gebouwen in
het talud van de dijk: de gemiddelde hoogte van het bestaande
aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk
afgekeerde zijde van het gebouw;
- indien in of op
het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het
meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land.
1.62 perceelgrens:
een grenslijn tussen bouwpercelen onderling;
1.63 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.64 recreatie:
vrijetijdsbesteding
die in hoofdzaak is gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals
wandelen, trimmen, fietsen, paardrijden, vissen, zwemmen, roeien,
kanoën etc.;
1.65 seksinrichting:
de voor het
publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een
omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden
verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een
seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een
prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al
dan niet in combinatie met elkaar;
1.66 straatmeubilair:
straatmeubilair: bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts-)voorzieningen, zoals:
- verkeersgeleiders, verkeersborden, lichtmasten, zitbanken en bloembakken;
- telefooncellen, abri's, kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame (inclusief de reclame zelf);
- kleinschalige
bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud
van niet meer dan 50 m³ en een hoogte van niet meer dan 3 m,
waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie,
energievoorziening en brandkranen;
- (ondergrondse) afvalinzamelsystemen.
1.67 speelvoorziening:
een voorziening, die erop gericht is om in de openlucht speel- en recreatiemogelijkheden te bieden;
1.68 steiger:
een constructie langs of dwars op een oever die als aanlegplaats voor schepen dient;
1.69 streefpeil:
het reglementair vastgestelde waterpeil dat door de beherende instantie wordt nagestreefd;
1.70 verblijfsrecreatie:
vormen van recreatie die mede gericht zijn op verstrekken van nachtverblijf;
1.71 voorerfgebied:
het erfdeel dat
geen onderdeel uitmaakt van het achtererfgebied. Voorerf en delen van
het zijerf die naar het openbare toegankelijke gebied zijn gekeerd
dan wel op minder dan 1 m van de voorkant van het hoofdgebouw zijn
gelegen;
1.72 voorgevel:
de lijn waarin de voorgevel van het (hoofd)gebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;
1.73 voorgevellijn:
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;
1.74 voorzieningen van openbaar nut:
voorzieningen ten
behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het
telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
1.75 vrijstaand:
bebouwing waarbij de gebouwen aan beide zijden niet tegen een al dan niet op een ander bouwperceel gelegen gebouw zijn gebouwd;
1.76 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die
nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer,
waterberging en waterkwaliteit., waaronder duikers, stuwen, gemalen,
inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van
hemelwater;
1.77 (kunst)werk:
bouwwerk, geen
gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele
doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via-
of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen
voorziening;
1.78 woning/wonen/wooneenheid:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.79 woonzorgvoorzieningen:
bebouwing
bestaande uit woningen in combinatie met zorg- en
welzijnsvoorzieningen, bv. in het kader van de gezondheidszorg, ten
behoeve van met name de bewoners van deze woningen;
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:
- afstand tot de bouwperceelsgrens:
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
- goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil
tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of
een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat
bij een lessenaarsdak het laagste punt van het dak als goothoogte wordt
aangemerkt;
- bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil
tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen
gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen,
zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen
bouwonderdelen;
- horizontale diepte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de voorgevel en de achtergevel;
- oppervlakte van een bouwwerk;
tussen de
buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren,
neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte
bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
- de inhoud van een bouwwerk:
tussen de
onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels
(en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van de daken
en dakkapellen;
- de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
- verticale diepte van een ondergronds bouwwerk:
van het peil tot aan de bovenzijde van de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk;
- de oppervlakte van een overkapping
tussen de
buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein
ter plaatse van de overkapping;
- peil
- voor een
bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte
van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een
bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de
hoogte van het oorspronkelijke aansluitende terrein ter hoogte van die
hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- voor
gebouwen in het talud van de dijk: de gemiddelde hoogte van het
bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de
dijk afgekeerde zijde van het gebouw;
- indien in of
op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van
het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
- voor een brug: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van het land- danwel bruggenhoofd.
- de bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)
binnenwerks met
dien verstande, dat de totale vloeroppervlakte ten dienste van
kantoren, winkels of bedrijven, met inbegrip van de daarbij behorende
magazijnen en overige dienstruimten, worden opgeteld;
- de insteek van watergangen
vanaf de insteek die wordt gevormd door de snijlijn tussen het schuine talud van de oever en het maaiveld;
- de breedte van een bouwperceel
tussen de twee zijdelingse perceelsgrenzen, gemeten in de bebouwingsgrens of (rooi)lijn.
2.1 Meten
Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn en op de schaal waarin het plan is vastgesteld.
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- tuin;
- waterhuishoudkundige voorzieningen;
met daarbij horende:
- gebouwen;
- bouwwerken geen gebouwen zijnde;
- een souterain ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - souterrain';
- (ontsluitings)wegen en paden;
- parkeervoorzieningen;
- entreepartijen, hellingsbanen en kelderingangen;
- groenvoorzieningen;
- waterlopen en -berging;
met bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
Op deze gronden
mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van aangrenzende hoofdgebouwen
worden gebouwd, waarbij gebouwen en overkappingen niet
zijn toegestaan, met uitzondering van:
- voor het bouwen van erker of toegangsportaal aan de voor- of zijgevel van een hoofdgebouw, gelden de volgende bouwregels:
- de breedte
van een erker of toegangsportaal mag niet meer bedragen dan 50 % van de
breedte van de desbetreffende voor- of zijgevel van het hoofdgebouw,
met dien verstande dat het ten alle tijden mogelijk is een totaal aan
erkers of toegangsportalen van 5 m² per hoofdgebouw te realiseren
waarbij de erker of toegangsportaal meer dan 50 % van de voorgevel mag
beslaan;
- de
bouwhoogte van een erker of toegangsportaal mag niet meer bedragen
dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw
plus 0,3 m;
- de horizontale diepte van een erker of toegangsportaal mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
- een souterain
inclusief de toegang daartoe ter plaatse van de 'specifieke
bouwaanduiding - souterain' waarbij de bouwhoogte niet meer mag
bedragen dan 1,25 m.
3.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bouwregels:
- de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 1 m;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals pergola’s bedraagt maximaal 2,5 m.
3.3 Nadere eisen
3.3.1 Bevoegdheid
Het bevoegd gezag kan na afweging van de in het geding zijnde belangen nadere eisen stellen met betrekking tot:
- de situering, afmeting en bouwhoogte van bouwwerken;
- de situering van en het aantal parkeerplaatsen;
- de situering van in- en uitritten;
- de (overige) inrichting van het perceel.
3.3.2 Toepassing
De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen wordt toegepast:
- ter waarborging
van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit, een en ander
conform het beeldkwaliteitsplan opgenomen als bijlage 1 van de regels;
- ter voorkoming van onevenredige aantasting van de parkeermogelijkheden;
- ter waarborging
en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die uit een oogpunt van
verkeersveiligheid, in het bijzonder het benodigde uitzicht op hoeken
van wegen, bochten en in- en uitritten niet gewenst is.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Opslag
Onder verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan een gebruik van gronden ten behoeve van opslag van materialen en goederen.
3.4.2 Parkeren
- Voor het
parkeren van motorvoertuigen en/of fietsen, alsmede voor het laden of
lossen van goederen dienen voldoende voorzieningen te worden getroffen
op het betreffende bouwperceel, tenzij hierin op een andere wijze wordt
voorzien.
- Bij de
beoordeling van de benodigde voorzieningen wordt de gemeentelijke
parkeernota (GVVP) gehanteerd en aanvullend, voor zowel maatvoering als
normering, de ASVV van CROW (2012).
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- water
- de waterhuishouding;
- een waterweg ten behoeve van scheepvaartverkeer;
- extensief recreatief medegebruik;
- beschoeiing;
met de daarbij behorende:
- bruggen, sluizen, duikers, coupures, dammen en overige kunstwerken;
- straatmeubilair;
- voet- en fietspaden;
- groenvoorzieningen;
- overige functioneel met de bestemming 'Water' verbonden voorzieningen;
4.2.1 Gebouwen
Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Op de in
artikel 4 lid 1 bedoelde
gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde (waaronder
begrepen kunstwerken) ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met
dien verstande dat:
- de bouwhoogte van lichtmasten ten behoeve van obstakelverlichting niet meer dan 12 m bedraagt;
- de bouwhoogte van beschoeiingen niet meer bedraagt dan 0,6 m boven de waterlijn;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer dan 4 m bedraagt;
- overkappingen en voorzieningen, geen bouwwerken zijnde, met een kap zijn niet toegestaan.
4.2.3 Steigers
In aanvulling op en in afwijking van
artikel 4 lid 2.2 gelden voor aanlegsteigers de volgende bouwregels:
- de steiger dient evenwijdig aan de oever te worden gebouwd;
- de breedte bedraagt ten hoogste 6 m;
- de diepte bedraagt ten hoogste 1,2 m;
- de bouwhoogte
mag een maximum van 0,7 m boven het streefpeil waarbij het plateau
van de steiger niet hoger mag zijn dan oever;
- drijvende steigers, boothuizen, -loodsen en -savers zijn niet toegestaan.
4.3.1 Bevoegdheid
Het bevoegd gezag kan na afweging van de in het geding zijnde belangen nadere eisen stellen met betrekking tot:
- de situering, afmeting en bouwhoogte van bouwwerken.
- gebruik van
gronden voor ligplaatsen van vaartuigen, waarbij de nadere eisen worden
gesteld ten aanzien van parkeren of in het belang van de openbare orde,
openbaarheid, volksgezondheid, veiligheid, verkeersdoeleinden,
milieuhygiëne, bescherming van de oever en het aanzien van de
gemeente.
4.3.2 Toepassing
De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen wordt toegepast:
- ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- ter waarborging van een veilige en vlotte doorvaart voor de recreatievaart.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Steigers
Ten aanzien van het gebruik van gronden voor het afmeren van vaartuigen gelden de volgende regels:
- het
is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te
hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen
op (gedeelten van) het water;
-
van het onder sub a genoemde verbod kan het bevoegd gezag afwijken indien aangetoond is dat:
- er geen sprake is van natuurvriendelijke oevers;
- de doorvaart niet in het geding is;
- het bermbeheer niet wordt belemmerd;
- als gevolg van de afwijkingsregeling onder sub b is het niet toegestaan meer dan 1 vaartuig per woning af te meren;
- als gevolg van
de afwijkingsregeling onder sub b is het niet toegestaan een
woonschip, partyschip of rondvaartboot af te meren.
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- woningen;
- aan huis
verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven in categorie 1 en 2
van de Staat van bedrijfsactiviteiten, of daarmee gelijk te stellen
bedrijfsactiviteiten;
met de daarbij behorende:
- gebouwen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- in- en uitritten;
- parkeervoorzieningen;
- tuinen en erven;
- overige functioneel met de bestemming 'Wonen' verbonden voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bouwregels:
- gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de aangegeven bouwvlakken;
- de goot- en
bouwhoogte van de hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan is
aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en
bouwhoogte (m)’;
- het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
- het maximum aantal wooneenheden mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding;
- de voorgevel van
het hoofdgebouw wordt in of tot maximaal 2 m achter
de op de verbeelding opgenomen 'gevellijn' gebouwd.
5.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bouwregels:
- de bijbehorende
bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd binnen en buiten het
bouwvlak en minimaal 1 m achter de voorgevelrooilijn;
- de
goot- en bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet
meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw,
vermeerderd met 0,3 m;
- de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 m;
-
in afwijking van het gestelde onder a is het bouwen van een erker of toegangsportaal voor de voorgevelrooilijn toegestaan mits:
- de
breedte van een erker of toegangsportaal mag niet meer bedragen dan 50
% van de breedte van de desbetreffende voor- of zijgevel van het
hoofdgebouw, met dien verstande dat het ten alle tijden mogelijk is een
totaal aan erkers of toegangsportalen van 5 m² per hoofdgebouw te
realiseren waarbij de erker of toegangsportaal meer dan 50 % van de
voorgevel mag beslaan;
- de
bouwhoogte van een erker of toegangsportaal mag niet meer bedragen
dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw
plus 0,3 m;
- de horizontale diepte van een erker of toegangsportaal mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bouwregels:
- erf- en
terreinafscheidingen vóór de naar het openbaar gebied
gekeerde voorgevellijn van het hoofdgebouw maximaal 1 m;
- erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw maximaal 2 m;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 3 m;
5.2.4 Dakkapellen
Voor het bouwen van dakkapellen in voor-, zij- of achterdakvlak gelden de volgende bouwregels:
- voorzien van een plat dak;
- gemeten vanaf de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 m,
- onderzijde meer dan 0,5 m en minder dan 1 m boven de dakvoet,
- bovenzijde meer dan 0,5 m onder de daknok,
- zijkanten meer dan 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak.
5.3 Nadere eisen
5.3.1 Bevoegdheid
Het bevoegd gezag kan na afweging van de in het geding zijnde belangen nadere eisen stellen met betrekking tot:
- de situering, afmeting en bouwhoogte van bouwwerken;
- de situering van parkeerplaatsen;
- de situering van in- en uitritten;
- de (overige) inrichting van het perceel.
5.3.2 Toepassing
De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen wordt toegepast:
- ter waarborging
van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit, een en ander
conform het beeldkwaliteitsplan opgenomen als bijlage 1 van de
regels;
- ter voorkoming van onevenredige aantasting van de parkeermogelijkheden;
- ter waarborging
en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die uit een oogpunt van
verkeersveiligheid, in het bijzonder het benodigde uitzicht op hoeken
van wegen, bochten en in- en uitritten niet gewenst is.
5.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
- artikel 5 lid 2.2 sub b en artikel 5 lid 2.2 sub c voor het afwijken van de bouwhoogtes van bijbehorende bouwwerken, onder voorwaarde dat:
- de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m;
- uit een bezonningsstudie blijkt dat het naburige erf niet onevenredig wordt belast;
- de
onder 1 gestelde onderzoeksverpliching is niet van toepassing als
de eigenaar van het naburige erf akkoord geeft op het bouwplan.
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Aan huis verbonden beroepen en bedrijven
Gebruik van
ruimten in het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van
een beroep of bedrijf aan huis wordt als gebruik in overeenstemming met
de bestemming aangemerkt, voor zover wordt voldaan aan de volgende
voorwaarden:
- het
vloeroppervlak in gebruik voor een beroep of bedrijf aan huis mag niet
meer dan 33 % bedragen van het gezamenlijke vloeroppervlak van het
hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken met een maximum van
50 m².
- het gebruik mag
geen grote verkeersaantrekkende werking hebben en nadelige invloed
hebben op de normale afwikkeling van het verkeer, waaronder parkeren.
- er mag geen
horeca, geen seksinrichting, geen koeriers of
(personen)vervoersbedrijf, geen kinderdagverblijf en geen detailhandel
plaatsvinden, met uitzondering van functionele ondergeschikte en niet
zelfstandige detailhandel.
- het beroep of de
activiteit dient alleen door de bewoner(s) te worden uitgeoefend. Op
het betreffende adres is het te werk stellen van personeel dat niet
woonachtig is op het betreffende adres en geen onderdeel uitmaakt van
het huishouden, niet toegestaan.
- het gebruik mag geen afbreuk doen aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
- de ruimtelijke uitstraling moet passend zijn binnen de functie van het hoofdgebouw en het woongebied.
Artikel 6 Waterstaat - Beschermingszone watergang
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de voorgaande artikelen is het op de in
artikel 6 lid 1 bedoelde
gronden niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van bouwwerken,
geen gebouw zijnde ten dienste van de in
artikel 6 lid 1 genoemde doeleinden, zoals duikers, keerwanden en merktekens.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van
artikel 6 lid 2 voor het bouwen van bouwwerken overeenkomstig het bepaalde in de voorgaande artikelen, mits:
- de veiligheid en het functioneren van de watergang niet wordt geschaad;
- voldaan wordt aan regels behorende bij de ter plaatse geldende andere bestemming(en);
- ter zake eerst advies is ingewonnen bij de beheerder van de watergang.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Verbod
Het is verboden
zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren
van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op de in
artikel 6 lid 1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren:
- het ontgronden, afgraven, vergraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen van gronden;
- het aanleggen
van ondergrondse en/of bovengrondse transport-, energie- en/of
communicatieleidingen en alle daarmee verband houdende constructies,
installaties en apparatuur;
- het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
- het in de grond brengen van voorwerpen op een grotere diepte dan 0,30 m;
- het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen.
6.4.2 Uitzonderingen
Het in
artikel 6 lid 4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
- het normale
onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of
voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
6.4.3 Toelaatbaarheid
- Een
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde,
of van werkzaamheden mag alleen en moet worden geweigerd, indien door
het uitvoeren van de in artikel 6 lid 4.1 genoemde
werken en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect
te verwachten gevolgen, blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan
de veiligheid en het functioneren van de watergang, en hieraan door het
stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet
gekomen;
- een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in artikel 6 lid 4 wordt slechts verleend nadat ter zake advies is ingewonnen van de beheerder van de watergang.
3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal
in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan
uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de
beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene bouwregels
8.1 Algemene bepaling m.b.t. ondergronds bouwen
- Ondergrondse
bouwwerken mogen worden gerealiseerd binnen op de verbeelding
aangegeven bouwvlakken en binnen de direct omringende gronden, waar de
bijbehorende bouwwerken mogen worden opgericht, enkel onder de gebouwen
die daar zijn of worden opgericht, met dien verstande dat
- ondergeschikte kelderingangen en kelderkoekoeken wel buiten de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen zijn toegestaan;
- ondergrondsebouwwerken waterdicht moeten worden uitgevoerd;
- middels een
grondwaterstandberekening men dient aan te tonen dat voldaan wordt aan
de grondwaternorm en dat in omliggende, bestaande wijken de
grondwaterstand niet onevenredig verslechterd;
- indien onder de bestemming is aangegeven dat ondergronds bouwen niet is toegestaan, mag niet ondergronds worden gebouwd.
-
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in
artikel 8 lid 1 sub a ten
behoeve van ondergrondse bouw buiten de oppervlakte van bovengronds
gelegen gebouwen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- de verticale diepte van kelders of parkeergarages bedraagt maximaal 3,5 m beneden peil.
- een kelder
of parkeergarages mag, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak, niet
minder dan 0,1 m onder het aansluitende afgewerkte terrein zijn
gelegen.
- de afstand tot de perceelgrens en de openbare weg bedraagt ten minste 1 m.
- kelders of
parkeergarages mogen niet worden voorzien van een dakraam of
lichtkoepel, met dien verstande dat ondergeschikte kelderingangen en
kelderkoekoeken wel zijn toegestaan.
- Ondergrondse
bouwwerken die meer dan 1 m buiten het buitenwerk van het bovengronds
gelegen gebouw worden gerealiseerd, tellen mee in de
oppervlakteregeling voor bijgebouwen.
- Bergbezinkbasins zijn toegestaan binnen de bestemming Verkeer, Groen, Tuin - 1, Tuin - 2, Buitenplaats en Water.
8.2 Overschrijding bouwgrenzen door ondergeschikte bouwdelen
De in het plan
opgenomen regels met betrekking tot bouwgrenzen, zijn niet van
toepassing voor wat betreft overschrijdingen door:
- stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen met niet meer dan 50 cm;
- plinten,
pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen,
wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding
van de voorgevellijn niet meer dan 20 cm bedraagt;
- reclametoestellen en draagconstructies voor reclame met niet meer dan 50 cm;
- gevel- en
kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, erkers, galerijen en
luifels, mits zij de voorgevellijn met niet meer dan 50 cm
overschrijden;
- balkons, mits zij de voorgevellijn met niet meer dan 1 m overschrijden;
- ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden;
- hijsinrichtingen
aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in
geen enkele stand de voorgevellijn met meer dan 1 m overschrijden;
- vlaggenmasten,
antennemasten en schoorstenen, die deel uitmaken van een gebouw, voor
zover deze binnen een bouwvlak worden opgericht en de voor dat gebouw
toegestane maximale hoogte met niet meer dan 3 m wordt
overschreden;
- dakopbouwen ten
behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties, voor
zover deze niet hoger zijn dan 3 m en geen grotere oppervlakte
hebben dan 40% van de vloeroppervlakte van de bovenste bouwlaag van het
gebouw, waarop zij worden geplaatst;
- bergbezinkbassins
(dan wel andere waterstaatkundige werken) ten behoeve van de opvang van
water (waaronder rioolwater) en afvalinzamelsystemen zowel boven- als
ondergronds.
8.3 Bestaande afstanden en maten
- In die gevallen
dat de bestaande goot- en boeiboordhoogte, bouwhoogte, oppervlakte,
inhoud en/of afstand tot enige aangegeven lijn van bouwwerken, die in
overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn
gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk
2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt
die goot- en boeiboordhoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of
afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal
toegestaan.
- In die gevallen
dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het
bepaalde in de Woningwet tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de
bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat
bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
- Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen het gebruik van de gronden en bouwwerken voor:
- seksinrichting, prostitutie of erotisch getinte horecabedrijven;
- opslag en verkoop van vuurwerk;
- kamerbewoning/-verhuur.
- Een gebruik van
gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval en/of
bouwmaterialen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het
normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- Een gebruik van
gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer
aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met
uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming
gerichte gebruik en onderhoud;
- Onder een
gebruik, strijdig met een bestemming, wordt niet verstaan het gebruiken
of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van
evenementen;
- In het geval van
nieuwbouw of functiewijziging waarbij de parkeerbehoefte ten
opzichte van het voorgaande gebruik of de voorgaande bebouwing
toeneemt, op eigen terrein dient te worden voorzien in voldoende
parkeergelegenheid om deze toename van de parkeerbehoefte op te
vangen, een en ander conform de parkeernormen zoals in de bijlage
'Parkeernormen Breukelen Woongebied' van deze regels is opgenomen.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
10.1 Afwijkingen
-
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels van dit bestemmingsplan voor:
- het
oprichten van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken geen
gebouwen zijnde ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een
bovengrondse inhoud van maximaal 75 m³ en een bouwhoogte van
maximaal 4 m;
- afwijkingen van maten (waaronder percentages) met niet meer dan 15 %;
- overschrijdingen
van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover dat van
belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel
voor zover dat noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand
van het terrein; de overschrijdingen mogen niet meer dan 3 m bedragen
en het bouwvlak mag niet meer dan 15 % worden vergroot;
- de bouw van
reclameobjecten met inbegrip van aankondigingborden, reclamemasten,
gevel- en lichtreclames en gebouwenaanduidingen met dien verstande dat
de reclameborden geen onevenredig afbreuk doen aan de ruimtelijke
situatie en de beeldkwaliteit ter plaatse;
- het
oprichten van masten en antenne installaties ten behoeve van
(tele)communicatie-doeleinden tot een bouwhoogte van maximaal 40 m
waarbij het beleid gericht is op het combineren van deze voorzieningen,
met bestaande of nieuw op te richten bebouwing en op een dusdanige
situering dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gewenste
stedenbouwkundige kwaliteit van het plangebied;
- het afwijken
van parkeernormen zoals opgenomen in deze regels, indien redelijkerwijs
niet kan worden voldaan aan de eis tot realisatie van parkeerplaatsen
conform de voorgeschreven parkeernorm onder de voorwaarde dat met
behulp van de parkeerdrukmeting wordt aangetoond dat de parkeerbehoefte
van gezamenlijke functies in de omgeving te allen tijde kan worden
afgewikkeld op de al aanwezige of geplande beschikbare
parkeergelegenheid;
-
het gebruik van gebouwen voor kamerverhuur, mits:
- het gebruik voor kamerverhuur geen ontwrichting van de ruimtelijke omgeving en daardoor overlast tot gevolg heeft;
- het gebruik geen onevenredige nadelige invloed heeft op de afwikkeling van het verkeer, waaronder parkeren;
- de tijdelijkheid van de kamerverhuur moet aantoonbaar zijn.
- Afwijking als bedoeld in artikel 10 lid 1 sub a wordt
niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden
gedaan aan de als gevolg van de bestemming gegeven
gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
- De
afwijkingsbevoegdheden mogen niet cumulatief worden gebruikt samen met
afwijkingsmogelijkheden uit de afzonderlijke bestemmingen uit hoofdstuk
2 of ten opzichte van een eerder verleende afwijking.
10.1.1 Vereiste afwijking
Een omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 10 lid 1 kan slechts worden verleend, mits:
- de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
- de
landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden
alsmede de waarden van karakteristieke of monumentale object, als
zodanig op de verbeelding aangegeven, niet onevenredig worden of
kunnen worden aangetast.
10.2 Verkeer
Het bevoegd gezag
kan, voor zover de verkeersveiligheid en/of - intensiteit daartoe
aanleiding geven, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- het bepaalde in
het plan en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of
aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast;
- het bepaalde in
het plan ten behoeve van verkeerskundige aanpassingen aan bestaande
wegen waarbij bestemmingsgrenzen overschreden worden tot een maximum
van 2 m.
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
- overschrijding
van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch
betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover
dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het
terrein;
- overschrijding
van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de
aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien
de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft.
De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
Artikel 12 Overige regels
12.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De regels van
stedenbouwkundige aard van paragraaf 5, artikel 2.5, van de
bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voorzover het betreft:
- de ruimte tussen bouwwerken.
12.2 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
Waar in dit plan
wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de
regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de ter-inzage-legging
van het ontwerp van het bestemmingsplan.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- Een bouwwerk dat
op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig
of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een
omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits
deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het
teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of
veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen
wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet
gegaan.
- Het bevoegd
gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning
verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld
in sub a met maximaal 10 %.
- Sub a is niet
van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van
inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en
in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de
overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van
grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding
van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden
het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde
in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan
strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard
en omvang wordt verkleind.
- Indien het
gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van
inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar
wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of
te laten hervatten.
- Het bepaalde
onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was
met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de
overgangsbepalingen van dat plan.
13.3 Hardheidsclausule
Voor zover
toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid
van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het
tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en
opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan
kan het bevoegd gezag met het oog op beëindiging op termijn van
die met het bestemmingsplan strijdige situatie, bepalen dat dit gebruik
middels persoongebonden overgangsrecht mag worden voortgezet.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Binnenweg 18-20'
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van .........................
De voorzitter, De griffier,
................... .....................